5. Isle Esmé
‘Houston?’ vroeg ik met opgetrokken wenkbrauwen toen we in Seattle bij de gate aankwamen.
‘Het is maar een tussenstop,’ stelde Edward me grijnzend gerust.
Ik had het gevoel dat ik nog maar net was ingedommeld toen hij me alweer wakker maakte. Hij sleurde me in slaapdronken toestand door de terminals; elke keer dat ik knipperde moest ik bedenken hoe ik mijn ogen ook alweer open moest doen. Het duurde even voor ik doorhad wat er gebeurde toen we bij de internationale balie bleven staan om in te checken voor onze volgende vlucht.
‘Rio de Janeiro?’ vroeg ik iets ongeruster.
‘Nog een tussenstop,’ zei hij.
De vlucht naar Zuid-Amerika was lang maar comfortabel in de brede businessclassstoel met Edwards armen om me heen. Ik sliep bijna de hele reis en werd ongewoon helder wakker toen we in het licht van de ondergaande zon naar het vliegveld cirkelden.
We bleven niet op het vliegveld om vanaf daar verder te vliegen, zoals ik had verwacht. In plaats daarvan namen we een taxi door de donkere, drukke, bruisende straten van Rio. Ik verstond geen woord van de aanwijzingen die Edward de chauffeur in het Portugees gaf, maar ik nam aan dat we in een hotel zouden overnachten voor we aan het volgende deel van de reis zouden beginnen. Ik voelde mijn maag samenknijpen van iets wat verdacht veel op plankenkoorts leek toen ik daarover nadacht. De taxi reed door het krioelende verkeer tot het iets rustiger werd en we de uiterste westkant van de stad leken te naderen, vlak bij de oceaan.
We stopten bij de haven.
Edward ging voorop langs de lange rij witte jachten die in het zwarte water lagen aangemeerd. Hij bleef staan bij een boot die kleiner en gestroomlijnder dan de andere was, duidelijk gebouwd op snelheid en niet op ruimte. Maar hij was alsnog heel luxe en eleganter dan de rest. Ondanks de zware tassen die hij droeg sprong Edward soepel aan boord. Hij legde de bagage op het dek en draaide zich om om me voorzichtig over de reling te helpen.
Ik keek zwijgend toe hoe hij de boot klaarmaakte voor vertrek, en het verbaasde me dat hij dat zo behendig en ontspannen deed, aangezien hij nog nooit had laten merken dat hij van varen hield. Maar ja, hij was natuurlijk ook bijna overal goed in.
Terwijl we in oostelijke richting de open zee op voeren, dacht ik terug aan mijn lessen aardrijkskunde. Voor zover ik me kon herinneren kwam je ten oosten van Brazilië niet zoveel tegen… tot je bij Afrika was.
Maar Edward liet de boot verder razen tot de lichten van Rio achter ons vervaagden en uiteindelijk helemaal uit het zicht verdwenen waren. Om zijn lippen lag die vertrouwde, opgetogen glimlach die elke vorm van snelheid altijd bij hem teweegbracht. De boot steigerde door de golven en ik kreeg een regen van schuim over me heen.
Uiteindelijk kon ik mijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen.
‘Is het nog ver?’ vroeg ik.
Hij zou niet zo snel vergeten dat ik mens was, maar ik vroeg me wel af of hij van plan was om ons nog heel lang op dit kleine bootje te laten zitten.
‘Een halfuurtje nog ongeveer.’ Zijn ogen bleven rusten op mijn handen die zich aan mijn stoel vastklampten, en hij grijnsde.
Tja, dacht ik bij mezelf. Hij was en bleef een vampier. Misschien gingen we wel naar Atlantis.
Twintig minuten later riep hij mijn naam boven het gebrul van de motor uit.
‘Bella, kijk daar eens.’ Hij wees recht voor zich uit.
Eerst zag ik alleen maar duisternis en de witte baan licht die de maan over het water wierp. Maar ik keek net zolang naar de plek die hij aanwees tot ik uiteindelijk een lage zwarte vorm ontdekte die in het maanlicht uit de golven opdoemde. Ik tuurde het donker in en de omtrek werd duidelijker. Langzaam veranderde de vorm in een gedrongen, onregelmatige driehoek, met een korte en een langgerekte zijde die in de golven verdwenen. Toen we dichterbij kwamen zag ik dat de veerachtige contouren zachtjes heen en weer wiegden in de zwakke bries.
En opeens keek ik er met andere ogen naar en snapte ik wat ik zag: er lag een klein eiland in het water voor ons, met wuivende palmbomen en een strand dat bleek oplichtte in de maneschijn.
‘Waar zijn we?’ mompelde ik verwonderd terwijl hij van koers veranderde en om de noordpunt van het eiland heen voer.
Hij hoorde me, ondanks het geronk van de motor, en glimlachte zijn blinkende tanden bloot.
‘Dit is Isle Esmé.’
De boot minderde plotseling vaart en kwam precies langs een korte, van witte houten planken gemaakte aanlegsteiger te liggen.
Edward zette de motor uit en opeens werd het doodstil. Op de golven die zachtjes tegen de boot kabbelden en het geruis van de wind door de palmen na was er niets te horen. De lucht was warm, vochtig en rook heerlijk, als de stoom die is blijven hangen na een hete douche.
‘Isle Esmé?’ Ik zei het zacht, maar mijn stem klonk nog steeds te hard in de kalme nacht.
‘Een cadeau van Carlisle – Esmé vroeg of we het wilden lenen.’
Een cadeau. Wie geeft er nou een eiland cadeau? Ik fronste mijn wenkbrauwen. Ik had me niet gerealiseerd dat Edwards buitensporige vrijgevigheid aangeleerd was.
Hij zette de koffers op de steiger en draaide zich toen met zijn volmaakte glimlach weer naar me om. In plaats van mijn hand te pakken tilde hij me zo in zijn armen.
‘Moet je niet wachten tot we bij de drempel zijn?’ vroeg ik ademloos terwijl hij soepel de boot uit sprong.
Hij grijnsde. ‘Ik pak de dingen graag grondig aan.’
Met zijn ene hand greep hij de handvatten van de twee enorme hutkoffers vast en in zijn andere arm lag ik. Hij droeg me over de steiger en vervolgens over een bleek zandpad omzoomd met donkere begroeiing.
Een tijdlang was het aardedonker tussen de oerwoudachtige planten, en toen zag ik voor ons een warm lichtschijnsel. Zo rond het moment waarop ik besefte dat het licht een huis was – de twee felverlichte vierkanten waren grote ramen aan beide zijden van de voordeur – sloeg de plankenkoorts weer toe, heviger dan eerst, nog erger dan toen ik in de veronderstelling had verkeerd dat we op weg waren naar een hotel.
Mijn hart bonkte hoorbaar tegen mijn ribben en mijn adem stokte in mijn keel. Ik voelde Edwards blik op mijn gezicht, maar ik keek hem niet aan en staarde nietsziend voor me uit.
Hij vroeg niet waar ik aan dacht, en dat was niets voor hem. Waarschijnlijk was hij net zo zenuwachtig als ik opeens was.
Hij zette de koffers op de brede veranda om de deuren open te doen – ze zaten niet op slot.
Edward keek omlaag en wachtte tot ik hem in zijn ogen keek voor hij over de drempel stapte.
We waren allebei heel stilletjes terwijl hij me door het huis droeg en overal lampen aandeed. Mijn eerste, vage indruk van het huis was dat het wel erg groot was voor een klein eiland, en dat het opvallend vertrouwd aandeed. Ik was gewend geraakt aan de lichte kleurenschema's waar de Cullens van hielden en ik voelde me hier meteen thuis. Maar de verdere bijzonderheden gingen aan me voorbij. Alles werd een beetje wazig door het bloed dat ik woest door mijn oren hoorde suizen.
Toen bleef Edward staan en hij deed de allerlaatste lamp aan.
De kamer was groot en wit en de achterste muur was grotendeels van glas – het gebruikelijke decor voor mijn vampiers. Buiten viel het maanlicht op wit zand en glinsterende golven, op slechts een paar meter van het huis. Maar dat viel me verder nauwelijks op. Al mijn aandacht was gericht op het werkelijk gigántische witte bed dat midden in de kamer stond, omhuld door een wijd uitwaaierende klamboe.
Edward zette me op de grond.
‘Ik… Ik ga de koffers halen.’
De kamer was te warm; het was hier benauwder dan buiten in de tropische nacht. Er gleed een zweetdruppel langs mijn hals. Ik liep langzaam naar voren, stak mijn arm uit en raakte de luchtige klamboe aan. Om de een of andere reden moest ik even controleren of het allemaal wel echt was.
Ik hoorde Edward niet terugkomen. Plotseling streelde zijn koude vinger over mijn hals om de druppel zweet weg te vegen.
‘Het is hier een beetje heet,’ zei hij verontschuldigend. ‘Ik dacht… dat dat beter zou zijn.’
‘Grondig,’ mompelde ik binnensmonds, en hij grinnikte. Het klonk nerveus, en Edward was bijna nooit nerveus.
‘Ik heb geprobeerd om aan alles te denken wat dit… makkelijker zou maken,’ gaf hij toe.
Ik slikte moeizaam, nog steeds met mijn gezicht van hem afgewend. Had er ooit eerder zo'n huwelijksnacht plaatsgevonden?
Ik wist wat het antwoord daarop was. Nee. Die was er nog nooit geweest.
‘Ik vroeg me af,’ zei Edward langzaam, ‘of je eerst… misschien een nachtelijke duik met me zou willen nemen?’ Hij haalde diep adem en zijn stem klonk minder gespannen toen hij verderging. ‘Het water is heel erg warm. Je vindt het vast een fijn strand.’
‘Klinkt goed.’ Mijn stem sloeg over.
‘Je kunt vast wel een menselijk minuutje gebruiken… We hebben een lange reis achter de rug.’
Ik knikte wezenloos. Ik vóélde me nauwelijks mens; misschien zou het helpen om even alleen te zijn.
Zijn lippen streken over mijn hals, net onder mijn oor. Hij grinnikte kort en zijn koude adem kietelde op mijn oververhitte huid. ‘Maar u mag best een beetje opschieten, mevrouw Cullen.’
Ik schrok even toen ik mijn nieuwe naam hoorde.
Zijn lippen gleden van mijn nek naar mijn schouder. ‘Ik wacht in het water op je.’
Hij liep naar de openslaande deuren die recht op het zandstrand uit kwamen. Onderweg schudde hij met een schouderbeweging zijn overhemd uit, liet het op de vloer vallen en glipte toen door de deur de maneschijn in. De zwoele, zilte lucht wervelde na zijn vertrek de kamer in.
Was mijn huid in brand gevlogen? Ik moest even naar beneden kijken om het te controleren. Nee, geen vlammen. Niet zichtbaar in elk geval.
Ik zei tegen mezelf dat ik moest ademhalen en wankelde toen naar de reusachtige koffer die Edward op een laag wit dressoir open had neergezet. Dat moest de mijne zijn, want mijn vertrouwde toilettas lag bovenop en ik zag een heleboel roze, maar ik herkende geen enkel kledingstuk. Terwijl ik door de keurig opgevouwen stapeltjes wroette – op zoek naar iets vertrouwds wat gewoon lekker zat, mijn oude joggingbroek of zo – drong het tot me door dat ik wel erg veel doorzichtig kant en weinig verhullend satijn in mijn handen had. Lingerie. Heel lingerieachtige lingerie, met Franse labels erin.
Ik wist niet hoe of wanneer, maar ooit zou Alice hiervoor boeten.
Ik gaf het op, liep naar de badkamer en gluurde door de hoge ramen die op hetzelfde strand uitkeken als de kamerdeuren. Ik zag hem niet; hij was vast ergens onder water, zonder boven te hoeven komen om naar lucht te happen. In de hemel boven ons hing een scheve, bijna volle maan, en het zand lag helderwit in het licht. Een kleine beweging trok mijn aandacht: in de kromming van een van de palmbomen die het strand omzoomden hing de rest van zijn kleren zachtjes te wiegen in de lichte bries.
Mijn huid werd opnieuw bloedheet.
Ik haalde een paar keer diep adem en liep toen naar de spiegels boven de ellenlange wastafel. Ik zag er inderdaad uit alsof ik de hele dag in een vliegtuig had liggen slapen. Ik vond mijn borstel en trok hem ruw door de warboel op mijn achterhoofd tot alles weer glad was en de borstel vol haren zat. Ik poetste mijn tanden uiterst zorgvuldig – twee keer. Daarna waste ik mijn gezicht en gooide wat water over mijn nek, die koortsig aanvoelde. Dat was zo fijn dat ik mijn armen ook waste, en uiteindelijk besloot ik het maar gewoon op te geven en een douche te nemen. Ik wist dat het belachelijk was om te douchen voor je ging zwemmen, maar ik moest rustig worden, en met warm water zou dat zeker lukken.
Bovendien leek het me een uitstekend idee om mijn benen ook nog maar een keertje te scheren.
Toen ik klaar was pakte ik een grote witte handdoek van de wastafel en sloeg die om me heen.
Vervolgens stond ik voor een dilemma waar ik geen rekening mee had gehouden. Wat moest ik aan? Geen badpak, dat was duidelijk. Maar het was ook suf om mijn kleren weer aan te doen. Aan de kleren die Alice voor me had ingepakt wilde ik niet eens denken.
Mijn ademhaling werd weer gejaagd en mijn handen trilden – daar ging de kalmerende werking van de douche. Ik werd een beetje duizelig, alsof ik elk moment een echte paniekaanval kon krijgen. Ik ging in mijn grote handdoek op de koele tegelvloer zitten, stak mijn hoofd tussen mijn benen en bad vurig dat hij niet zou komen kijken waar ik bleef terwijl ik mezelf probeerde te vermannen. Ik kon wel raden wat hij zou denken als hij me hier helemaal over de rooie zou zien zitten. Hij zou er meteen van overtuigd zijn dat we een vergissing begingen.
En ik was niet hysterisch omdat ik vond dat we een vergissing begingen. Absoluut niet. Ik was hysterisch omdat ik geen idee had hoe dit moest, en ik was bang om deze kamer uit te lopen en het onbekende tegemoet te gaan. Laat staan in Franse lingerie. Ik wist dat ik dáár in elk geval nog niet aan toe was.
Het voelde alsof er duizenden mensen in het theater op mijn opkomst zaten te wachten terwijl ik me geen woord meer van mijn tekst kon herinneren.
Hoe deden andere mensen dit? Hoe konden die zomaar al hun vrees wegslikken en zich met al hun onvolkomenheden en angsten overgeven aan iemand anders, zonder de absolute bevestiging die Edward mij had gegeven? Als dat Edward niet zou zijn daarbuiten, als ik niet met elke cel van mijn lichaam wist dat hij net zoveel van mij hield als ik van hem – onvoorwaardelijk, onherroepelijk en, om eerlijk te zijn, volstrekt onlogisch –, zou ik nooit van deze vloer kunnen komen.
Maar het was Edward wél daarbuiten, dus ik fluisterde ‘Doe niet zo laf' tegen mezelf en krabbelde overeind. Ik trok de handdoek nog wat strakker om me heen en stampte vastberaden de badkamer uit. Langs de koffer vol kant en het grote bed, zonder beide ook maar een blik waardig te keuren. Door de open glazen deur, het fijne zand op.
De maan had alle kleur uit de nacht gezogen en alles zwart-wit gemaakt. Langzaam liep ik over het warme poederzand en bleef staan naast de kromme boom waaraan hij zijn kleren had opgehangen. Ik legde mijn hand op de ruwe bast en luisterde even of mijn ademhaling regelmatig was. Regelmatig genoeg, in elk geval.
Ik zocht hem in de kabbelende rimpelingen, die er in de duisternis zwart uitzagen.
Hij was niet moeilijk te vinden. Hij stond met zijn rug naar me toe tot aan zijn middel in het nachtelijke water naar de ovale maan te kijken. Het bleke licht kleurde zijn huid volmaakt wit, net als het zand en de maan zelf, en maakte zijn natte haar zo zwart als de zee. Hij stond doodstil, met zijn handpalmen op het water; de lage golven braken op hem alsof hij een rots was. Ik keek naar de gladde trekken van zijn rug, zijn schouders, zijn armen, zijn nek, zijn perfecte contouren…
Het vuur liep niet meer als een brandwond over mijn huid: het was nu langzaam en intens en smeulde al mijn ongemakkelijkheid en verlegen onzekerheid weg. Ik wikkelde de handdoek zonder aarzelen los, hing hem naast zijn kleren over de boomstam en liep het maanlicht in, waardoor ook ik zo bleek werd als het sneeuwwitte zand.
Zelf hoorde ik mijn voetstappen niet terwijl ik naar de zee liep, maar hij vast wel. Edward draaide zich niet om. Ik liet de branding over mijn tenen spoelen en merkte dat hij gelijk had gehad over de temperatuur van het water – het was heel warm, als badwater. Behoedzaam liep ik verder over de onzichtbare zeebodem, maar mijn voorzichtigheid was overbodig: het zand bleef spiegelglad en daalde langzaam af richting Edward. Ik waadde door de gewichtloze stroming tot ik naast hem stond en legde toen mijn hand losjes op de zijne, die nog steeds op het water lag.
‘Wat mooi,’ zei ik terwijl ik mijn blik ook op de maan richtte.
‘Best aardig,’ antwoordde hij, niet onder de indruk. Hij draaide zich langzaam naar me om, en zijn beweging veroorzaakte kleine golfjes die tegen mijn lijf klotsten. Zijn ogen leken wel van zilver in een gezicht van ijs. Hij draaide zijn hand om zodat hij zijn vingers onder de oppervlakte door de mijne kon vlechten. Het water was zo warm dat ik geen kippenvel kreeg van zijn koude huid.
‘Maar ik zou het woord “mooi” niet willen gebruiken,’ ging hij verder. ‘Niet nu jij hier staat, want naast jou verbleekt alles.’
Ik glimlachte half, tilde mijn vrije hand op – hij trilde niet meer – en legde hem over zijn hart. Wit op wit: eindelijk pasten we bij elkaar. Hij huiverde heel even door mijn warme aanraking en begon zwaarder te ademen.
‘Ik heb beloofd dat we het zouden probéren,’ fluisterde hij, plotseling gespannen. ‘Als… Als ik iets verkeerds doe, als ik je pijn doe, dan moet je het meteen zeggen.’
Ik knikte ernstig en bleef hem strak aankijken. Ik deed nog een stap naar voren door de golven en legde mijn hoofd tegen zijn borst.
‘Je hoeft niet bang te zijn,’ mompelde ik. ‘Wij horen bij elkaar.’
Ik werd helemaal overweldigd door de waarheid van mijn eigen woorden. Dit moment was zo perfect, zo volmaakt, dat er simpelweg niet aan getwijfeld kon worden.
Hij sloeg zijn armen om me heen en drukte me tegen zich aan, als zomer en winter. Ik had het gevoel dat elk zenuwuiteinde in mijn lichaam onder stroom stond.
‘Voor altijd,’ beaamde hij, en hij trok ons voorzichtig naar dieper water.
Ik werd wakker van de zon die heet op mijn blote rug scheen. Het was laat in de ochtend of misschien zelfs al middag, dat wist ik niet. Maar behalve het tijdstip was alles me heel duidelijk: ik wist precies waar ik was, in de lichte kamer met het grote witte bed, terwijl het stralende zonlicht door de open deuren scheen. De klamboe verzachtte de felheid enigszins.
Ik deed mijn ogen niet open. Ik voelde me te blij om iets, hoe klein ook, te veranderen. De enige geluiden kwamen van de golven buiten, van onze ademhaling, mijn hartslag…
Ik lag heerlijk, ondanks de brandende zon. Zijn koele huid was de perfecte remedie tegen de hitte. Het voelde heel ontspannen en natuurlijk om zo over zijn ijzige borst te liggen met zijn armen om me heen, en ik vroeg me af waar ik me gisteravond eigenlijk zo druk over had gemaakt. Al mijn angsten leken opeens heel onzinnig.
Zijn vingers gleden zachtjes over mijn ruggengraat en ik wist dat hij wist dat ik wakker was. Ik hield mijn ogen dicht en sloeg mijn armen nog strakker om zijn nek om me dichter tegen hem aan te kunnen drukken.
Hij zei niets. Zijn vingers streken over mijn rug en raakten me nauwelijks aan terwijl hij heel lichtjes figuren tekende op mijn huid.
Ik zou daar graag voor altijd zijn blijven liggen om dat moment nooit te hoeven verbreken, maar mijn lichaam dacht daar anders over. Ik schoot in de lach om mijn ongeduldige maag. Het voelde haast een beetje banaal om honger te hebben na alles wat er vannacht was gebeurd. Alsof ik van een grote hoogte weer terug op de aarde werd gezet.
‘Wat is er zo grappig?’ mompelde hij terwijl hij mijn rug bleef strelen. Het ernstige, hese geluid van zijn stem bracht een stortvloed aan herinneringen aan de afgelopen nacht met zich mee en ik voelde een blos over mijn gezicht en hals trekken.
Mijn maag knorde als antwoord op zijn vraag. Ik lachte weer. ‘Ik kan helaas niet heel lang ontkennen dat ik maar een mens ben.’
Ik wachtte, maar hij lachte niet met me mee. Langzaam drong het door de vele lagen gelukzaligheid die mijn geest vertroebelden tot me door dat er buiten de stralende cocon van vreugde die mij omhulde een heel ander soort sfeer hing.
Ik deed mijn ogen open en het eerste wat ik zag was de bleke, bijna zilverkleurige huid van zijn keel en de ronding van zijn kin boven mijn gezicht. Zijn kaak stond gespannen. Ik duwde mezelf op mijn elleboog overeind zodat ik zijn gezicht kon zien.
Hij staarde naar de luchtige hemel van ons bed en keek me niet aan terwijl ik zijn sombere trekken bestudeerde. Zijn blik kwam letterlijk als een schok – ik voelde mijn lichaam daadwerkelijk een stuiptrekkende beweging maken.
‘Edward,’ zei ik, met een vreemde hapering in mijn stem, ‘wat is er? Wat is er aan de hand?’
‘Moet je dat echt nog vragen?’ Zijn stem klonk hard en cynisch.
Mijn eerste reactie, het gevolg van een leven lang vol onzekerheden, was me afvragen wat ik verkeerd had gedaan. Ik ging in gedachten na wat er allemaal was gebeurd, maar ik kon me niets vervelends herinneren. Het was allemaal veel makkelijker gegaan dan ik had verwacht; we hadden gepast als bij elkaar horende puzzelstukjes, waren gemaakt om samengevoegd te worden. Daar was ik stiekem heel blij om geweest – we waren fysiek gezien net zo aan elkaar gewaagd als op andere vlakken. Vuur en ijs gingen hier op de een of andere manier samen zonder elkaar te vernietigen. Nog meer bewijs dat ik bij hem hoorde.
Ik kon niets bedenken waardoor hij zo zou kijken, zo bars en koud. Had ik iets over het hoofd gezien?
Zijn vinger streek de zorgelijke rimpels in mijn voorhoofd glad.
‘Waar denk je aan?’ fluisterde hij.
‘Voel je je niet goed? Ik begrijp het niet. Heb ik…?’ Ik kon mijn zin niet afmaken.
Hij kneep zijn ogen samen. ‘Hoe erg ben je gewond geraakt, Bella? Eerlijk zeggen – probeer het maar niet af te zwakken.’
‘Gewond?’ herhaalde ik, en mijn stem schoot omhoog omdat het woord me zo verraste.
Hij trok één wenkbrauw op en zijn lippen werden een smalle streep.
Ik deed even een snelle check door me uit te strekken en mijn spieren aan te spannen. Ik was inderdaad stijf en had ook behoorlijk wat pijnlijke plekken, maar ik had vooral het idee dat mijn botten allemaal bij hun gewrichten waren losgehaakt en ik in een soort slappe kwal was veranderd. Het was geen onprettig gevoel.
En toen werd ik een beetje boos, omdat hij met zijn pessimistische veronderstellingen een smet wierp op de mooiste ochtend van mijn leven.
‘Waarom ga je er meteen van uit dat ik gewond ben? Ik heb me nog nooit zo goed gevoeld.’
Zijn ogen gingen dicht. ‘Hou op.’
‘Waarmee?’
‘Met doen alsof ik geen monster ben omdat ik hiermee heb ingestemd.’
‘Edward!’ fluisterde ik, en ik begon nu echt overstuur te raken. Hij bezoedelde mijn prachtige herinnering, gaf haar een nare bijsmaak. ‘Dat mag je nooit meer zeggen.’
Hij deed zijn ogen niet open, alsof hij me niet wilde zien.
‘Kijk nou eens naar jezelf, Bella. Vind je dan nog steeds dat ik geen monster ben?’
Gekwetst en geschokt deed ik zonder erbij na te denken wat hij had gezegd en ik hapte naar adem.
Wat was er met me gebeurd? Er kleefde allemaal donzige, witte sneeuw aan mijn huid. Ik schudde mijn hoofd en er dwarrelde een witte waterval uit mijn haar.
Ik greep met mijn duim en wijsvinger een van de zachte witte pluisjes vast. Het was een veertje.
‘Waarom zit ik onder het dons?’ vroeg ik verward.
Hij ademde ongeduldig uit. ‘Ik heb een kussen stukgebeten. Of twee. Maar daar gaat het niet om.’
‘Heb… Heb je een kussen stukgebeten? Waarom?’
‘Kijk nou, Bella!’ gromde hij. Hij pakte mijn hand vast – heel voorzichtig – en strekte mijn arm. ‘Dáár moet je naar kijken.’
En dit keer zag ik wat hij bedoelde.
Onder de laag veertjes schemerden grote, paarse bloeduitstortingen door de bleke huid van mijn arm. Mijn ogen volgden het spoor dat naar mijn schouder liep en vervolgens over mijn ribben weer naar beneden ging. Ik trok mijn hand los en prikte in een blauwe plek op mijn linkeronderarm. Hij vervaagde waar ik hem aanraakte en werd toen weer donker. Het bonsde een beetje.
Heel lichtjes, zo licht dat hij me nauwelijks aanraakte, legde Edward zijn hand achter elkaar over de verschillende kneuzingen op mijn arm – zijn lange vingers pasten er telkens precies op.
‘O,’ zei ik.
Ik probeerde me te herinneren of ik vannacht pijn had gehad, maar er kwam niets boven. Ik kon me geen enkel moment voor de geest halen waarop hij me te stevig had vastgepakt, waarop zijn handen te hard waren geweest. Ik kon me alleen nog maar herinneren dat ik wilde dat hij me steviger vasthield, en hoe fijn ik het vond dat hij dat deed…
‘Het… Het spijt me zo, Bella,’ fluisterde hij terwijl ik naar de blauwe plekken staarde. ‘Ik had beter moeten weten. Ik had niet…’ Er kwam een zacht geluid van walging uit zijn keel. ‘Het spijt me meer dan ik kan zeggen.’
Hij sloeg zijn arm over zijn gezicht en bleef doodstil liggen.
Ik bleef heel lang volkomen verbijsterd op het bed zitten en probeerde te accepteren dat hij zich zo ellendig voelde, nu ik begreep waar het vandaan kwam. Het stond in zo'n schril contrast met mijn eigen gemoedstoestand dat ik het maar moeilijk kon bevatten.
De schok ebde langzaam weg en er kwam niets voor in de plaats. Leegte. Mijn hoofd was helemaal leeg. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Hoe kon ik dit op de juiste manier aan hem uitleggen? Hoe kon ik ervoor zorgen dat hij zich net zo gelukzalig voelde als ik, of liever gezegd, zoals ik me net nog had gevoeld?
Ik raakte zijn arm aan, maar hij reageerde niet. Ik sloeg mijn vingers om zijn pols en probeerde zijn arm van zijn gezicht te trekken, maar ik had net zo goed aan een standbeeld kunnen rukken.
‘Edward.’
Geen beweging.
‘Edward?’
Niets. Goed, dan werd het dus een monoloog.
‘Míj spijt het niet, Edward. Ik… Ik weet niet eens hoe ik het moet zeggen. Ik voel me zo ongelooflijk goed. Ik heb er gewoon geen woorden voor. Je moet niet boos zijn. Echt niet. Ik voel me pr…’
‘Waag het niet om “prima” te zeggen.’ Zijn stem was ijskoud. ‘Tenzij je denkt dat ik achterlijk ben. Ik wil niet horen dat je je prima voelt.’
‘Maar het is echt zo,’ fluisterde ik.
‘Bella,’ zei hij bijna kreunend. ‘Hou op.’
‘Nee. Jíj moet ophouden, Edward.’
Hij haalde zijn arm weg en keek me met zijn gouden ogen achterdochtig aan.
‘Verpest het nou niet,’ zei ik tegen hem. ‘Ik. Voel. Me. Fantastisch.’
‘Ik heb het al verpest,’ fluisterde hij.
‘Kappen nou,’ snauwde ik.
Ik hoorde zijn tanden knarsen.
‘Bah!’ gromde ik. ‘Waarom kun je nou niet gewoon mijn gedachten lezen? Het is zo onwijs onhándig om een zwijgende geest te hebben!’
Dat verbaasde hem en zijn ogen werden iets groter.
‘Die is nieuw voor me. Je vindt het altijd geweldig dat ik je gedachten niet kan lezen.’
‘Vandaag niet.’
Hij staarde me aan. ‘Waarom niet?’
Gefrustreerd gooide ik mijn handen in de lucht en negeerde de pijnscheut die door mijn schouder ging. Mijn handpalmen sloegen met een harde klets tegen zijn borstkas. ‘Omdat al deze zorgen nergens voor nodig zouden zijn als je kon horen hoe ik me op dit moment voel! Of hoe ik me vijf minuten geleden in elk geval nog voelde. Ik wás volmaakt gelukkig. Ik zweefde ergens op een wolkje in de zevende hemel. En nu ben ik eerlijk gezegd behoorlijk geïrriteerd.’
‘Je hóórt ook boos op me te zijn.’
‘En dat ben ik ook. Voel je je nou beter?’
Hij zuchtte. ‘Nee. Ik denk niet dat er iets is waardoor ik me op dit moment beter zou kunnen voelen.’
‘Dát,’ snauwde ik. ‘Dat is precies waarom ik boos ben. Je verpest mijn roes, Edward.’
Hij rolde met zijn ogen en schudde zijn hoofd.
Ik haalde diep adem. Ik voelde mijn pijnlijke spieren, maar verder viel het best mee. Het was een beetje alsof ik de dag hiervoor met gewichten had getraind. Dat had ik wel eens met Renée gedaan tijdens een van haar fitnessperiodes. Vijfenzestig lunges met vierenhalve kilo in elke hand; ik kon niet eens meer lopen de volgende dag. Dit was lang zo pijnlijk niet.
Ik bedwong mijn ergernis en probeerde mijn stem sussend te laten klinken. ‘We wisten dat het misschien lastig zou worden. Ik dacht dat we het daarover eens waren. En… Nou ja, het ging veel makkelijker dan ik had gedacht. En dit stelt echt niets voor.’ Ik liet mijn vingers over mijn arm glijden. ‘Volgens mij hebben we het voor een eerste keer, zonder te weten wat we konden verwachten, fantastisch gedaan. Met een beetje oefening…’
Hij keek plotseling zo woedend dat ik halverwege mijn zin ophield.
‘Dat we het daarover eens waren? Had je dit verwácht, Bella? Ging je er al van uit dat ik je pijn zou doen? Had je gedacht dat het erger zou zijn? Vind je het een geslaagd experiment omdat je het nog kunt navertellen? Je hebt niets gebroken, dus daarmee was het een succes?’
Ik wachtte tot hij uitgeraasd was, en vervolgens tot zijn ademhaling weer regelmatig klonk. Toen zijn ogen weer rustig stonden gaf ik heel langzaam en zorgvuldig antwoord.
‘Ik wist niet wat ik kon verwachten – maar ik had zeker niet verwacht dat… dat… dat het zo geweldig en perfect zou zijn.’ Mijn stem werd heel zacht en mijn ogen gleden van zijn gezicht naar mijn handen. ‘Ik weet natuurlijk niet hoe het voor jou was, maar voor mij was het wel zo.’
Een koele vinger duwde mijn kin weer omhoog.
‘Ben je daar bang voor?’ zei hij met opeengeklemde kaken. ‘Dat ik het niet naar mijn zín heb gehad?’
Ik hield mijn ogen neergeslagen. ‘Ik weet dat het anders is. Jij bent geen mens. Ik probeerde alleen maar uit te leggen dat het voor een mens… Nou ja, ik kan me niet voorstellen dat dit in mijn leven ooit nog overtroffen zal worden.’
Hij was zo lang stil dat ik uiteindelijk wel moest opkijken. Zijn gezicht was milder, bedachtzaam.
‘Ik geloof dat ik me nóg ergens voor moet verontschuldigen.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik had er niet bij stilgestaan dat jij mijn reactie op wat ik jou heb aangedaan zou kunnen opvatten als een teken dat deze nacht niet… niet de beste nacht van mijn bestaan was. Maar ik wil er niet op die manier aan denken, niet als jij…’
Mijn mondhoeken krulden een beetje omhoog. ‘Echt? De beste nacht ooit?’ vroeg ik met een klein stemmetje.
Met een peinzende blik nam hij mijn gezicht in zijn handen. ‘Nadat jij en ik ons akkoord hadden gesloten, heb ik met Carlisle gesproken, in de hoop dat hij me zou kunnen helpen. Hij heeft me toen uiteraard al gewaarschuwd dat dit heel gevaarlijk voor jou zou zijn.’ Zijn gezicht betrok. ‘Maar hij had vertrouwen in me – ook al verdiende ik dat niet.’
Ik wilde protesteren, maar voor ik iets kon zeggen legde hij twee vingers op mijn lippen.
‘Ik heb hem ook gevraagd wat ik zélf kon verwachten. Ik had geen idee hoe het voor mij zou zijn… voor mij als vampier.’ Hij glimlachte flauwtjes. ‘Carlisle zei dat het een bijzonder intense ervaring is, die nergens mee te vergelijken valt. Hij zei dat lichamelijke liefde iets was waar ik niet te licht over mocht denken. Omdat we zo constant van aard zijn, kunnen heftige emoties ons blijvend veranderen. Maar hij zei dat ik me daar geen zorgen over hoefde te maken, aangezien jij me al zo radicaal veranderd had.’ Dit keer was zijn glimlach oprechter.
‘Ik heb er ook met mijn broers over gesproken. Zij zeiden dat het een groot genot was. Alleen het drinken van mensenbloed is nog lekkerder.’ Er kwam een rimpel in zijn voorhoofd. ‘Maar ik heb jouw bloed geproefd, en ik geloof niet dat er bloed bestaat dat dít kan overtreffen… Ik denk echt dat mijn broers meenden wat ze zeiden. Maar voor ons was het gewoon anders. Grootser.’
‘Dat was het ook. Iets mooiers bestaat niet.’
‘Maar dat doet niets af aan het feit dat het verkeerd was. Zelfs al had je het echt zo ervaren.’
‘Waar slaat dát nou weer op? Denk je dat ik dit zit te verzinnen? Waarom zou ik dat doen?’
‘Om mijn schuldgevoel te verzachten. Ik kan het bewijs niet negeren, Bella. Net zomin als al die eerdere keren dat je geprobeerd hebt mij vrij te pleiten als ik een fout had gemaakt.’
Ik pakte zijn kin vast en boog me naar voren tot mijn gezicht op een paar centimeter van het zijne was. ‘Nu moet jij eens even goed naar me luisteren, Edward Cullen. Ik zeg heus niet dat ik het fijn vond om jou je beter te laten voelen, begrepen? Ik wist niet eens dat jij je slécht voelde tot je opeens zo depressief begon te doen. Ík ben nog nooit zo gelukkig geweest. Niet toen jij besloot dat je liefde voor mij sterker was dan de behoefte om me te vermoorden, of toen jij voor het eerst op me zat te wachten toen ik 's ochtends wakker werd… Niet toen ik jouw stem hoorde in de balletzaal…’ Hij kromp even in elkaar toen hij terugdacht aan het moment waarop hij me op het nippertje uit de handen van James had gered, maar ik ging gewoon verder. ‘Niet toen jij “ja” zei en ik besefte dat je op de een of andere manier voor altijd de mijne zou zijn. Dat zijn de mooiste herinneringen van mijn leven, en dit is mooier dan al die dingen. En jij hebt dat gewoon te accepteren.’
Hij raakte de fronsrimpel tussen mijn wenkbrauwen aan. ‘Nu maak ik je ongelukkig. Dat wil ik niet.’
‘Dat komt doordat jíj zo ongelukkig bent. Als je daarmee ophoudt is alles goed.’
Hij kneep zijn ogen samen, haalde diep adem en knikte. ‘Je hebt gelijk. Wat gebeurd is, is gebeurd en daar kan ik nu niets meer aan doen. Het zou stom zijn om dit moment voor jou te verpesten met mijn slechte humeur. Ik zal er alles aan doen om je nu weer gelukkig te maken.’
Ik keek argwanend naar zijn gezicht en hij schonk me een serene glimlach.
‘Alles?’
Op het moment dat ik dat vroeg begon mijn maag te knorren.
‘Je hebt honger,’ zei hij vlug. Hij stond in één snelle beweging naast het bed en er vloog een wolk van veren omhoog. Dat deed me opeens weer ergens aan denken.
‘Maar vertel eens, waarom heb je nou eigenlijk besloten om Esmés kussens aan gort te scheuren?’ vroeg ik terwijl ik rechtop ging zitten en nog meer dons uit mijn haar schudde.
Hij stond al in een wijde kakibroek bij de deur en woelde door zijn haar zodat hij zelf ook een paar veertjes in het rond strooide.
‘Ik weet niet zeker of ik vannacht dingen beslóten heb,’ mompelde hij. ‘We mogen van geluk spreken dat het maar een paar kussens waren in plaats van jou.’ Hij haalde diep adem en schudde zijn hoofd, alsof hij dat akelige beeld van zich af probeerde te zetten. Er gleed een heel oprecht uitziende glimlach over zijn gezicht, maar ik had zo'n vermoeden dat die hem heel veel moeite kostte.
Ik liet me voorzichtig van het hoge bed glijden en rekte me nog eens uit. Dit keer voelde ik mijn spieren en de pijnlijke plekken beter. Ik hoorde hem naar adem happen en hij wendde zich met gebalde vuisten van me af.
‘Zie ik er zo afschuwelijk uit?’ vroeg ik, en ik deed mijn best om mijn toon luchtig te houden. Zijn adem stokte, maar hij draaide zich niet om, waarschijnlijk omdat hij niet wilde dat ik de uitdrukking op zijn gezicht zag. Ik liep naar de badkamer om het met eigen ogen te aanschouwen.
Ik staarde naar mijn naakte lijf in de manshoge spiegel achter de deur.
Ik had er echt wel eens slechter uitgezien. Er liep een vage schaduw over een van mijn jukbeenderen en mijn lippen waren een beetje gezwollen, maar verder was er met mijn gezicht niets aan de hand. De rest van mijn lichaam zat onder de blauwe en paarse plekken. Ik concentreerde me op de bloeduitstortingen die het moeilijkst te verbergen zouden zijn: die op mijn armen en schouders. Het viel allemaal best mee. Ik kreeg altijd heel snel blauwe plekken, en meestal was ik tegen de tijd dat ze zichtbaar werden alweer vergeten hoe ik eraan was gekomen. Deze waren natuurlijk nog heel vers, en morgen zouden ze alleen nog maar heftiger lijken. Dat maakte de situatie er niet makkelijker op.
Toen keek ik naar mijn haar en kreunde.
‘Bella?’ Zodra ik een kik had gegeven stond hij al in de badkamer.
‘Die krijg ik nooit allemaal uit mijn haar!’ Ik wees naar mijn hoofd, dat wel een kippennest leek. Ik begon aan de veren te trekken.
‘Jij maakt je uiteraard weer zorgen om je háár,’ mompelde hij, maar hij kwam wel achter me staan en haalde de veren er veel sneller uit dan ik.
‘Hoe heb je in vredesnaam je lachen in kunnen houden? Ik zie er niet uit.’
Hij gaf geen antwoord en bleef stug doorplukken. Ik wist het antwoord toch wel – als hij in zo'n bui was als nu vond hij niets grappig.
‘Dit gaat niet lukken,’ verzuchtte ik na een tijdje. ‘Ze zitten helemaal vastgeklit. Ik probeer ze er wel uit te wassen.’ Ik draaide me om en sloeg mijn armen om zijn koele middel. ‘Heb je zin om me te helpen?’
‘Ik kan beter op zoek gaan naar iets te eten voor je,’ zei hij zacht terwijl hij voorzichtig mijn armen loshaakte. Ik slaakte een zucht toen hij veel te snel verdween.
Ik had het gevoel dat mijn huwelijksreis alweer voorbij was, en ik kreeg een dik brok in mijn keel.
Toen ik zo goed als veervrij was en een nieuwe witte katoenen jurk had aangetrokken die de ergste paarsblauwe plekken bedekte, ging ik op blote voeten mijn neus achterna richting de geur van eieren, spek en cheddarkaas.
Edward stond voor een fornuis van roestvrij staal en liet een omelet op het lichtblauwe bord glijden dat al klaarstond op het aanrecht. De etensgeur was overweldigend: ik had het gevoel dat ik het bord en de koekenpan er zo bij op kon eten. Mijn maag gromde.
‘Hier,’ zei hij. Hij draaide zich met een glimlach om en zette het bord op een kleine mozaïektafel.
Ik ging op een van de twee ijzeren stoelen zitten en viel op de hete eieren aan. Ze brandden in mijn keel, maar dat kon me niets schelen.
Hij ging tegenover me zitten. ‘Ik geef je niet vaak genoeg te eten.’
Ik slikte en zei toen: ‘Ik lag te slapen. Erg lekker dit, trouwens. Heel indrukwekkend voor iemand die niet eet.’
‘Kookprogramma's,’ zei hij met mijn scheve lievelingsglimlach.
Ik was blij om hem te zien lachen, blij dat hij weer een beetje tot zichzelf gekomen leek te zijn.
‘Waar komen die eieren vandaan?’
‘Ik heb aan de schoonmakers gevraagd of ze een voorraad eten wilden klaarzetten. Dat is voor het eerst hier. Ik zal hun ook maar vragen of ze iets aan die veren kunnen doen…’ Zijn stem stierf weg en hij staarde naar een plek boven mijn hoofd. Ik gaf geen antwoord, bang dat ik iets zou zeggen waardoor hij weer van streek zou raken.
Ik at alles op, ook al had hij voor twee personen gekookt.
‘Dank je wel,’ zei ik. Ik boog me over de tafel heen om hem een kus te geven. Hij kuste me automatisch terug, maar toen verstijfde hij plotseling en trok zijn hoofd weg.
Ik knarste met mijn tanden en de vraag die ik had willen stellen klonk als een beschuldiging. ‘Je gaat me niet meer aanraken zolang we hier zijn, hè?’
Hij aarzelde, glimlachte toen een beetje en bracht zijn hand omhoog om mijn wang te strelen. Zijn vingers bleven zachtjes op mijn huid hangen en ik kon het niet laten om mijn gezicht tegen zijn handpalm te drukken.
‘Dat bedoelde ik niet, en dat weet je best.’
Hij zuchtte en liet zijn hand weer zakken. ‘Dat is zo. En je hebt gelijk.’ Hij wachtte even en stak zijn kin iets omhoog. En toen zei hij vastberaden: ‘Ik zal niet meer met je vrijen tot je veranderd bent. Ik zal je nooit meer pijn doen.’