20. Nieuw

Alles was zo hélder.

Scherp. Duidelijk.

De stralende lamp boven me was nog steeds verblindend fel, en toch kon ik de brandende gloeidraden in het peertje allemaal zien zitten. Ik zag alle kleuren van de regenboog in het witte licht, en helemaal aan de rand van het spectrum een achtste kleur waar ik geen naam voor had.

Achter het licht kon ik de verschillende nerven in het donkere houten plafond boven me onderscheiden. Ervoor zag ik alle losse stofdeeltjes door de lucht zweven, met de kanten waar het licht op viel en de donkere kanten. Ze draaiden als kleine planeetjes rond en bewogen in een hemelse dans om elkaar heen.

Het stof was zo mooi dat ik geschokt inademde. De lucht floot door mijn keel en zoog de stofjes in een wervelwind mee. Het voelde raar. Ik dacht er even over na en besefte toen dat dat kwam doordat de handeling geen verlichting tot gevolg had. Ik had de zuurstof niet nodig. Mijn longen verlangden er niet naar. De lucht die naar binnen stroomde deed ze niets.

Ik hoefde niet te ademen, maar ik vond het wel préttig. Ik kon de kamer om me heen ermee proeven – ik proefde die prachtige stofdeeltjes, de stilstaande lucht die zich vermengde met de iets koelere lucht die door de open deur kwam. Ik proefde een weelderige zweem zijde. Ik proefde een zwak vleugje van iets warms en lekkers, iets wat vochtig zou moeten zijn maar dat niet was… Dat aroma liet mijn droge keel branden, een zwakke afspiegeling van het gif, hoewel deze lucht bezoedeld werd door de bijtende geur van chloor en ammoniak. En bovenal proefde ik een haast naar honing, seringen en zonneschijn smakende geur die het allersterkst was, het dichtst bij mij in de buurt.

Ik hoorde de geluiden van de anderen, die weer ademhaalden nu ik dat ook deed. Hun adem, vermengd met de geur die iets tussen honing en seringen en zonneschijn in was, bracht nieuwe smaken met zich mee. Kaneel, hyacint, peer, zeewater, rijzend brood, dennenbomen, vanille, leer, appel, mos, lavendel, chocola… Ik liet in gedachten wel twaalf verschillende vergelijkingen de revue passeren, maar ze waren het allemaal net niet. Zo zoet en lekker.

Beneden was het geluid van de televisie uitgezet, en ik hoorde hoe iemand – Rosalie? – ging verzitten.

Ik hoorde ook een vaag, bonkend ritme, en een boze stem die meeschreeuwde op de beat. Rapmuziek? Ik begreep er niets van, en toen stierf het geluid weg alsof er een auto voorbij was gereden met de raampjes open.

Geschokt besefte ik dat ik wel eens de spijker op zijn kop geslagen zou kunnen hebben. Kon ik helemaal tot aan de snelweg horen?

Ik had niet in de gaten gehad dat iemand mijn hand vasthield tot diegene er een heel zacht kneepje in gaf. Mijn lichaam verstarde weer, net als toen ik niet wilde laten merken hoeveel pijn ik had, maar nu van verbazing. Dit was niet de aanraking die ik had verwacht. De huid was spiegelglad als altijd, maar had de verkeerde temperatuur. Hij was niet koud.

Na die eerste, verstijfde seconde van schrik reageerde mijn lichaam op de onbekende aanraking op een manier waar ik nog erger van schrok.

Sissende lucht gleed door mijn keel omhoog en schoot met het lage, dreigende geluid van een bijenzwerm tussen mijn op elkaar geklemde kiezen door. Voor het geluid eruit was, trokken mijn gekromde spieren zich al samen om mijn lijf weg te draaien van het onbekende. Ik kwam zo snel omhoog dat de kamer een wazige vlek had moeten worden, maar dat was niet zo. Met microscopische precisie zag ik elk stofje, elke houtsplinter in de gelambriseerde muren en elk los draadje waar mijn ogen langs flitsten.

Tegen de tijd dat ik merkte dat ik in een verdedigende positie in elkaar gedoken tegen de muur zat – ongeveer een zestiende seconde later – had ik al begrepen waar ik van geschrokken was, en ook dat ik nogal overdreven reageerde.

O. Natuurlijk. Edward voelde niet meer koud aan. We hadden nu dezelfde lichaamstemperatuur.

Ik bleef nog ongeveer een achtste seconde zitten om het tafereel voor me in me op te nemen.

Edward stond over de operatietafel gebogen die mijn brandstapel was geweest, met zijn hand naar me uitgestoken en een bezorgde blik in zijn ogen.

Edwards gezicht was het allerbelangrijkste, maar vanuit mijn ooghoeken registreerde ik ook alle andere dingen, gewoon voor het geval dat. Iets had mijn verdedigingsinstinct in gang gezet, en ik speurde automatisch rond naar tekenen van gevaar.

Mijn vampierfamilie stond behoedzaam aan de andere kant van de kamer naast de deur tegen de muur te wachten, met Emmett en Jasper voorop. Alsof er inderdaad gevaar dreigde. Ik sperde mijn neusgaten wijd open, op zoek naar de dreiging. Ik rook niets vreemds. Die vage lucht van iets heerlijks – maar aangetast door scherpe chemicaliën – kietelde weer in mijn keel en liet hem schuren en branden.

Alice gluurde met een grote grijns om Jaspers elleboog heen; het licht weerkaatste fonkelend van haar tanden in alweer zo'n achtkleurige regenboog.

Die grijns stelde me gerust en toen vielen de stukjes op hun plek. Jasper en Emmett stonden voorop om de anderen te beschermen, zoals ik al vermoedde. Ik had alleen niet meteen doorgehad dat ík het gevaar vormde.

Dit nam ik allemaal zijdelings waar. Het overgrote deel van mijn zintuigen en gedachten was nog steeds op Edwards gezicht gericht.

Ik had het tot op dit moment nog nooit écht gezien.

Hoe vaak had ik al niet naar Edward gestaard en me verwonderd over zijn schoonheid? Hoeveel uren – dagen, weken – van mijn leven had ik doorgebracht met dromen over wat ik toen als perfectie had beschouwd? Ik dacht dat ik zijn gezicht beter kende dan dat van mijzelf. Ik had gedacht dat dit de enige tastbare zekerheid was in mijn hele wereld: de volmaaktheid van Edwards gezicht.

Ik had net zo goed blind kunnen zijn.

Nu, zonder de verduisterende schaduwen en de beperkende zwakte van het menszijn die mijn blik al die tijd vertroebeld hadden, zag ik zijn gezicht pas echt. Ik hapte naar adem en worstelde met mijn vocabulaire, niet in staat om de juiste woorden te vinden. Ik had mooiere woorden nodig.

Inmiddels had het andere deel van mijn aandacht geconcludeerd dat ik het enige gevaar was hier, en ik kwam automatisch uit mijn in elkaar gedoken houding. Er was bijna een hele seconde verstreken sinds ik van de tafel was gevlogen.

Heel even werd ik in beslag genomen door de manier waarop mijn lichaam bewoog. Zodra ik bedacht dat ik overeind ging komen, stond ik al rechtop. Er was geen kort ogenblik waarin de handeling plaatsvond, de verandering volgde onmiddellijk, bijna alsof ik helemaal niet bewoog.

Ik bleef roerloos naar Edwards gezicht staren.

Hij liep langzaam om de tafel heen – elke stap duurde bijna een halve seconde, en elke stap golfde vloeiend als water over de gladde stenen van een rivier – met zijn hand nog steeds naar me uitgestoken.

Ik keek hoe gracieus hij naar me toe kwam, nam hem met mijn nieuwe ogen in me op.

‘Bella?’ vroeg hij op een zachte, sussende toon, maar de bezorgdheid in zijn stem gaf mijn naam een gespannen lading.

Ik kon niet meteen antwoord geven, helemaal in de ban van de fluwelen plooien van zijn stem. Het was een volmaakte symfonie, een symfonie door één instrument, een grootser instrument dan iemand ooit gemaakt had…

‘Bella, liefste? Het spijt me, ik weet dat het desoriënterend is. Maar er is niets aan de hand met je. Alles is goed.’

Alles? Mijn gedachten gingen in een razende spiraal terug naar mijn laatste menselijke uur. De herinnering was nu al vervaagd, alsof ik door een dichte, donkere sluier keek – omdat mijn menselijke ogen halfblind waren geweest. Ze hadden niets scherp gezien.

Hij zei dat alles goed was, maar gold dat dan ook voor Renesmee? Waar was ze? Bij Rosalie? Ik probeerde me haar gezicht voor de geest te halen – ik wist dat ze mooi was geweest, maar het was vervelend om haar in mijn menselijke herinneringen te moeten zien. Haar gezicht was in duisternis gehuld, nauwelijks verlicht…

En Jacob? Was met hém ook alles goed? Had mijn beste vriend, die zo veel pijn had moeten verduren, nu een hekel aan me? Was hij terug naar Sams roedel? Samen met Seth en Leah?

Waren de Cullens veilig, of had mijn transformatie een oorlog met de roedel ontketend? Viel dat allemaal onder Edwards algemene geruststelling? Of probeerde hij me gewoon te sussen?

En Charlie? Wat moest ik nu tegen hem zeggen? Hij had vast gebeld toen ik nog in brand stond. Wat hadden ze tegen hem gezegd? Wat dacht hij dat er met me was gebeurd?

Terwijl ik een fractie van een seconde nadacht over welke vraag ik eerst zou stellen, kwam Edward behoedzaam nog iets dichterbij en streelde met zijn vingertoppen over mijn wang. Glad als satijn, zacht als dons, en nu precies dezelfde temperatuur als mijn eigen huid.

Zijn aanraking leek onder de oppervlakte van mijn huid door te glijden, recht tot in de botten van mijn gezicht. Het was een zinderend gevoel, dat als elektriciteit door mijn botten en langs mijn ruggengraat schoot en tintelingen in mijn buik veroorzaakte.

Wacht eens even, dacht ik terwijl de tintelingen uitgroeiden tot een warm gevoel, een verlangen. Dit zou ik toch kwijtraken? Dat hoorde toch bij de afspraak, ik moest dit gevoel toch opgeven?

Ik was een jonge vampier. De droge, verschroeiende pijn in mijn keel was daar het bewijs van. En ik wist wat het inhield om een nieuweling te zijn. Op een gegeven moment zou ik weer menselijke emoties en verlangens krijgen, maar ik had geaccepteerd dat ik die in eerste instantie niet zou hebben. Alleen maar dorst. Dat was de deal, de prijs. Ik had ermee ingestemd hem te betalen.

Maar toen Edwards hand zich als door satijn omhuld staal om mijn gezicht krulde, gierde de passie door mijn uitgedroogde aderen en zette me van top tot teen in vuur en vlam.

Hij trok één volmaakte wenkbrauw op en wachtte tot ik iets zou zeggen.

Ik sloeg mijn armen om hem heen.

Opnieuw leek het alsof ik niet bewoog. Het ene moment stond ik nog stil en roerloos als een standbeeld en op hetzelfde ogenblik had ik hem in mijn armen.

Warm – zo voelde hij voor mij in elk geval. Met die zoete, heerlijke geur die ik met mijn zwakke menselijke zintuigen nooit echt goed had geroken, maar die honderd procent Edward was. Ik duwde mijn gezicht tegen zijn gladde borst.

En toen leek hij zich opeens ongemakkelijk te voelen. Hij leunde naar achteren, weg uit mijn omhelzing. Ik keek omhoog naar zijn gezicht, in de war en bang door zijn afwijzing.

‘Eh… voorzichtig, Bella. Au.’

Zodra ik begreep wat hij bedoelde trok ik mijn armen met een ruk terug en vouwde ze achter mijn rug.

Ik was te sterk.

‘Oeps,’ zei ik geluidloos.

Hij glimlachte, en als mijn hart nog geklopt zou hebben zou het op dat moment stil zijn blijven staan.

‘Geen paniek, liefste,’ zei hij terwijl hij zijn hand optilde en mijn lippen aanraakte omdat mijn mond van afschuw was opengevallen. ‘Je bent op dit moment gewoon net iets sterker dan ik.’

Mijn wenkbrauwen trokken samen. Dit had ik ook geweten, maar het voelde onwerkelijker dan alles aan deze uiterst onwerkelijke situatie. Ik was sterker dan Edward. Ik had hem ‘au’ laten zeggen.

Zijn hand gleed weer over mijn wang, en ik vergat bijna mijn ellende toen er een nieuwe golf van verlangen door mijn onbeweeglijke lichaam ging.

Deze emoties waren zoveel sterker dan ik gewend was dat het me moeite kostte om een bepaalde gedachtegang te blijven volgen, ondanks alle extra ruimte in mijn hoofd. Bij elke nieuwe gewaarwording werd ik overweldigd. Ik wist nog hoe Edward een keer had gezegd – en in mijn hoofd was zijn stem een zwakke afspiegeling van de kristalheldere, melodieuze toon die ik nu hoorde – dat zijn soort, ónze soort, makkelijk werd afgeleid. Nu begreep ik waarom.

Ik deed mijn uiterste best om me te concentreren. Ik wilde iets zeggen. Het allerbelangrijkste.

Heel voorzichtig, zo voorzichtig dat de beweging zowaar zichtbaar was, haalde ik mijn rechterarm achter mijn rug vandaan om zijn wang aan te raken. Ik weigerde mezelf te laten afleiden door de parelwitte kleur van mijn hand, de zijdezachte huid of de elektrische schok die door mijn vingertoppen sidderde.

Ik keek hem recht aan en hoorde mijn eigen stem voor de eerste keer.

‘Ik hou van je,’ zei ik, maar het klonk als een lied. Mijn stem galmde en zong als een klok.

Hij reageerde met een glimlach waar ik nog duizeliger van werd dan me ooit als mens was overkomen – nu zag ik hem pas echt.

‘En ik van jou,’ zei hij tegen me.

Hij nam mijn gezicht in zijn handen en boog zijn gezicht naar het mijne – langzaam, om me eraan te herinneren dat ik voorzichtig moest zijn. Hij kuste me, eerst heel zacht en toen opeens dwingender, heftiger. Ik probeerde eraan te denken dat ik rustig moest blijven, maar het viel niet mee om überhaupt ergens aan te denken of mijn hoofd koel te houden in dit bombardement van emoties.

Het was alsof hij me nog nooit gekust had – alsof dit onze eerste zoen was. En ergens was dat ook zo, want hij had me nog nooit op deze maníér gekust.

Ik voelde me er bijna schuldig door. Ik kon me niet voorstellen dat dit bij de afspraak hoorde. Het kon toch niet zo zijn dat ik dit er óók nog allemaal bij kreeg?

Hoewel ik geen zuurstof nodig had versnelde mijn ademhaling toch, hij raasde net zo door mijn longen als toen ik lag te branden. Maar dit was een ander soort vuur.

Iemand schraapte zijn keel. Emmett. Ik herkende de zware klank meteen, vrolijk en geïrriteerd tegelijkertijd.

Ik was vergeten dat we niet alleen waren. En toen besefte ik dat ik mijn lijf om Edward heen had gevouwen op een manier die niet erg netjes was in gezelschap.

Gegeneerd deed ik een halve stap naar achteren in weer zo'n onmiddellijke beweging.

Edward grinnikte en liep met me mee, met zijn armen nog steeds stevig om mijn middel geslagen. Zijn gezicht gloeide – alsof er onder zijn diamanten huid een witte vlam brandde.

Ik ademde diep en overbodig in om mezelf te kalmeren.

Wat was het anders, dit zoenen! Ik keek naar zijn uitdrukking terwijl ik de vage menselijke herinneringen vergeleek met dit onmiskenbare, intense gevoel. Hij keek een beetje… zelfgenoegzaam.

‘Je hebt je al die tijd ingehouden,’ zei ik beschuldigend met mijn zangerige stem, en mijn ogen vernauwden zich een piepklein beetje.

Hij lachte, stralend van opluchting dat het achter de rug was – de angst, de pijn, de onzekerheden, het wachten, allemaal voorbij. ‘Het was nou eenmaal nodig toen,’ hielp hij me herinneren. ‘Nu is het jouw beurt om míj niet te vermorzelen.’ Hij lachte weer.

Ik fronste mijn wenkbrauwen terwijl ik daarover nadacht, en toen was Edward niet meer de enige die lachte.

Carlisle kwam achter Emmett vandaan en liep snel naar me toe; zijn ogen hadden nog iets behoedzaams, maar Jasper volgde hem op de voet. Ik had Carlisles gezicht ook nog nooit gezien, niet echt. Ik voelde de vreemde aandrang om met mijn ogen te knipperen – alsof ik in de zon staarde.

‘Hoe voel je je, Bella?’ vroeg Carlisle.

Daar dacht ik een vierenzestigste van een seconde over na.

‘Overweldigd. Het is zovéél…’ Ik zweeg toen ik mijn welluidende stem weer hoorde.

‘Ja, dat kan behoorlijk verwarrend zijn.’

Ik knikte kort en snel. ‘Maar ik voel me wel mezelf. Een soort van. Dat had ik niet verwacht.’

Edward sloeg zijn armen nog iets strakker om mijn middel. ‘Zie je nou wel,’ fluisterde hij.

‘Je hebt jezelf goed onder controle,’ zei Carlisle peinzend. ‘Meer dan ík had verwacht, ook al heb je ruim de tijd gehad om je hier mentaal op voor te bereiden.’

Ik dacht aan de hevige stemmingswisselingen en de concentratieproblemen en fluisterde toen: ‘Dat weet ik nog zo net niet, hoor.’

Hij knikte ernstig, en toen lichtten zijn edelstenenogen geïnteresseerd op. ‘Volgens mij hebben we het dit keer goed gedaan met de morfine. Vertel eens, wat kun je je nog herinneren van het veranderingsproces?’

Ik aarzelde en was me maar al te bewust van Edwards ademhaling die langs mijn wang streek en piepkleine elektrische schokjes door mijn huid liet gaan.

‘Alles van vóór die tijd is… heel vaag. Ik weet nog dat de baby geen lucht kreeg…’

Ik keek even naar Edward omdat de herinnering me bang maakte.

‘Renesmee is kerngezond,’ verzekerde hij me, met een glans in zijn ogen die ik nog nooit eerder bij hem had gezien. Hij sprak haar naam uit met een ingehouden hartstocht. Eerbiedig. Zoals vrome mensen over hun god praten. ‘En wat weet je nog van de periode daarna?’

Ik concentreerde me op mijn pokerface. Liegen was nooit mijn sterkste punt geweest. ‘Ik kan het me niet zo goed meer herinneren. Het was eerst heel donker. En toen… toen deed ik mijn ogen open en zag ik álles.’

‘Fantastisch,’ prevelde Carlisle met schitterende ogen.

Ik baalde ontzettend en wachtte tot mijn rode wangen me zouden verraden. Maar toen besefte ik dat ik nooit meer zou blozen. Misschien zou Edward de waarheid dan toch bespaard blijven.

Maar ik moest wel een manier zien te vinden om Carlisle te waarschuwen. Later, als hij ooit nog eens een andere vampier zou moeten maken. Die kans leek nu heel klein, waardoor ik me iets minder schuldig voelde over mijn leugens.

‘Denk eens goed na – ik wil alles horen wat je je nog kunt herinneren,’ drong Carlisle enthousiast aan, en ik kon niet voorkomen dat mijn gezicht betrok. Ik wilde niet blijven liegen, want dan zou ik me op een gegeven moment misschien verspreken. En ik wilde ook niet aan het vuur denken. In tegenstelling tot de menselijke herinneringen stond dat deel me nog maar al te helder voor de geest, en ik merkte dat ik nog veel te veel details wist.

‘O, het spijt me, Bella,’ verontschuldigde Carlisle zich onmiddellijk. ‘Dit is natuurlijk heel vervelend nu je zo'n dorst hebt. We hebben het er later nog wel over.’

Tot hij erover begon was de dorst eigenlijk nog best te doen. Er was zo veel ruimte in mijn hoofd – een apart gedeelte van mijn hersenen hield haast automatisch mijn brandende keel in de gaten. Zoals mijn oude hersenen zich met mijn ademhaling en het knipperen van mijn ogen hadden beziggehouden.

Maar door Carlisles veronderstelling ging alle aandacht in mijn hoofd opeens naar mijn dorst. Plotseling kon ik alleen nog maar aan de droge pijn denken, en hoe meer ik eraan dacht, hoe meer pijn het deed. Mijn hand vloog omhoog en greep mijn keel vast, alsof ik de vlammen van buitenaf kon doven. De huid van mijn hals voelde vreemd aan. Zo glad dat hij op de een of andere manier zacht was, ook al was hij tegelijkertijd zo hard als steen.

Edward liet zijn armen zakken, pakte mijn andere hand en trok er zachtjes aan. ‘Kom, we gaan jagen, Bella.’

Mijn ogen werden groot, de pijn van de dorst nam af en werd vervangen door schrik.

Ik? Jagen? Met Edward? Maar… hóé dan? Ik wist niet wat ik moest doen.

Hij zag de paniek op mijn gezicht en glimlachte bemoedigend. ‘Het is heel makkelijk, lief. Instinctief. Maak je geen zorgen, ik doe het wel voor.’ Toen ik niet bewoog lachte hij zijn scheve glimlach en trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik dacht eerlijk gezegd dat je me altijd al eens had willen zien jagen.’

Ik schoot even in de lach (een deel van mijn hersenen luisterde nog altijd verwonderd naar het rinkelende klokgeluid) omdat ik door zijn woorden terug moest denken aan onze vage menselijke gesprekken. En toen nam ik een hele seconde de tijd om in gedachten heel snel die eerste dagen met Edward door te nemen – toen mijn leven pas echt begonnen was –, zodat ik ze nooit meer zou vergeten. Ik had niet verwacht dat het zo lastig zou zijn om je dingen te herinneren. Alsof je door modderig water probeerde te turen. Ik wist uit Rosalies ervaring dat als ik maar genoeg aan mijn menselijke herinneringen dacht, ik ze door de jaren heen niet meer kwijt zou raken. Ik wilde nog geen minuut van de tijd die ik met Edward had doorgebracht vergeten, zelfs nu niet, nu de eeuwigheid zich voor ons uitstrekte. Ik moest er op de een of andere manier voor zorgen dat die menselijke herinneringen stevig verankerd werden in mijn onfeilbare vampiergeest.

‘Zullen we?’ vroeg Edward. Zijn arm ging omhoog om de hand te pakken die nog steeds om mijn hals lag en zijn vingers gleden over mijn keel. ‘Ik wil niet dat je pijn lijdt,’ voegde hij er heel zacht aan toe. Dat zou ik vroeger niet gehoord hebben.

‘Ik voel me prima,’ zei ik, een menselijke gewoonte die was blijven hangen. ‘Wacht. Eerst iets anders.’

Er was zoveel. Ik was nog helemaal niet aan mijn vragen toegekomen. Er waren veel belangrijker zaken dan de pijn.

Carlisle reageerde. ‘Ja?’

‘Ik wil haar zien. Renesmee.’

Het was opvallend moeilijk om haar naam uit te spreken. Mijn dochter: het was zelfs nog moeilijker om die woorden te denken. Het leek allemaal zo ver weg. Ik probeerde me te herinneren hoe ik me drie dagen geleden had gevoeld, en automatisch trok ik mijn handen los uit die van Edward en greep naar mijn buik.

Plat. Leeg. Ik trok aan de lichte zijden stof die mijn huid bedekte en raakte opnieuw in paniek terwijl een ondergeschikt deel van mijn hersenen opmerkte dat Alice me blijkbaar had aangekleed.

Ik wist dat er niets meer in mijn lijf zat, en ik kon me nog vaag de bloederige bevallingsscène herinneren, maar het viel desondanks niet mee om het lichamelijke bewijs te verwerken. Ik was eraan gewend om van het kleine schoppertje te houden dat ín me zat. Nu ze eruit was, kreeg ik het idee dat ik haar maar verzonnen had. Als een vervagende droom – een droom die voor de helft ook een nachtmerrie was.

Terwijl ik met mijn verwarring worstelde, zag ik Edward en Carlisle een aarzelende blik wisselen.

‘Wat is er?’ wilde ik weten.

‘Bella,’ zei Edward sussend. ‘Dat is echt niet zo'n goed idee. Ze is half mens, lieveling. Haar hart klopt en er stroomt bloed door haar aderen. Als je je dorst nog niet volledig gelest hebt… Je wilt haar toch niet in gevaar brengen?’

Ik fronste mijn wenkbrauwen. Natuurlijk wilde ik dat niet.

Had ik mezelf niet in bedwang? Ik was in de war, dat was waar. En makkelijk afgeleid, dat ook. Maar gevaarlijk? Voor haar? Voor mijn dochter?

Ik kon niet met zekerheid zeggen dat het antwoord ‘nee’ was, dus ik zou geduld moeten hebben. Dat leek me geen gemakkelijke opgave. Want zolang ik haar niet zag, zou ze ook niet echt zijn, maar slechts een vage droom… een onbekende.

‘Waar is ze?’ Ik spitste mijn oren en hoorde een kloppend hart op de benedenverdieping. Ik hoorde ook meer dan één iemand ademen – heel zacht, alsof diegene ook aan het luisteren was. Er klonk ook een fladderend geluid, een soort geroffel dat ik niet kon thuisbrengen…

En het geluid van dat kloppende hart klonk zo sappig en aanlokkelijk dat het water me in de mond liep.

Goed, ik moest dus blijkbaar echt leren jagen voor ik haar kon zien. Mijn onbekende baby.

‘Is Rosalie bij haar?’

‘Ja,’ antwoordde Edward afgemeten en ik zag dat hij ergens boos over was. Ik had in de veronderstelling verkeerd dat Rosalie en hij het hadden bijgelegd. Was de vijandigheid opnieuw opgelaaid? Voor ik het kon vragen haalde hij mijn handen weg van mijn platte buik en trok me voorzichtig weer mee.

‘Wacht,’ protesteerde ik nogmaals, en ik deed mijn best me te concentreren. ‘Hoe is het met Jacob? En met Charlie? Ik wil alles horen wat ik heb gemist. Hoe lang ben ik… bewusteloos geweest?’

Edward leek mijn aarzeling niet op te merken, maar wisselde opnieuw een behoedzame blik met Carlisle.

‘Is er iets mis?’ fluisterde ik.

‘Nee, er is niets mís,’ zei Carlisle tegen me, met een vreemde nadruk op het laatste woord. ‘Er is eigenlijk niet zo heel veel veranderd – je bent maar twee dagen buiten bewustzijn geweest. Het is eigenlijk heel snel gegaan. Edward heeft het fantastisch gedaan. Heel vindingrijk – het was zijn idee om het gif rechtstreeks in je hart te injecteren.’ Hij zweeg even om zijn zoon een trotse glimlach toe te werpen en slaakte toen een zucht. ‘Jacob is nog hier, en Charlie denkt nog steeds dat je ziek bent. Hij denkt dat je momenteel onderzocht wordt in Atlanta, in een nationaal gezondheidscentrum. We hebben hem het verkeerde nummer gegeven en hij is ontzettend gefrustreerd. Hij heeft vooral veel met Esmé gesproken.’

‘Ik moet hem bellen…’ mompelde ik tegen mezelf, maar toen ik mijn eigen stem weer hoorde, begreep ik dat dat wel eens lastig zou kunnen worden. Hij zou deze stem niet herkennen. Een telefoongesprek zou hem niet geruststellen. En toen drong de eerste verrassing tot me door. ‘Wacht even – is Jácob hier nog?’

Weer zo'n blik tussen Edward en Carlisle.

‘Bella,’ zei Edward vlug. ‘We hebben veel te bespreken, maar we moeten nu eerst aan jou denken. Je hebt vast heel veel pijn…’

Door die opmerking werd mijn aandacht weer naar mijn brandende keel getrokken en ik slikte krampachtig. ‘Maar Jacob…’

‘We hebben alle tijd van de wereld om dingen uit te leggen, mijn lief,’ hielp hij me voorzichtig herinneren.

Natuurlijk. Het antwoord kon best nog even wachten; ik zou me ook veel beter kunnen concentreren als de felle pijn van de vurige dorst me niet meer de hele tijd zou afleiden. ‘Goed dan.’

‘Wacht, wacht, wacht,’ jubelde Alice vanuit de deuropening. Ze danste gracieus en elegant de kamer door. Net als bij Edward en Carlisle was ik een beetje geschokt toen ik haar gezicht zag. Wat was ze mooi. ‘Je hebt beloofd dat ik er de eerste keer bij mocht zijn! Stel dat jullie langs iets weerspiegelends komen?’

‘Alice…’ protesteerde Edward.

‘Het duurt maar heel even!’ En met die woorden schoot Alice de kamer weer uit.

Edward slaakte een zucht.

‘Waar heeft ze het over?’

Maar Alice was alweer terug, met in haar handen de enorme vergulde spiegel uit Rosalies kamer waar ze zowel in de hoogte als in de breedte meerdere keren in paste.

Jasper had zich zo stil en onbeweeglijk gehouden dat ik niet meer op hem had gelet nadat hij achter Carlisle aan was gelopen. Nu kwam hij weer in actie om beschermend bij Alice te gaan staan, zijn ogen strak op mijn blik gericht. Want ík was het gevaar hier.

Ik wist dat hij ook mijn stemming aftastte, dus hij moet mijn geschrokken reactie gevoeld hebben toen ik naar zijn gezicht keek en het voor het eerst echt goed bestudeerde.

Voor mijn blinde mensenogen waren de littekens die hij in zijn vorige leven bij de nieuwelingenlegers in het Zuiden had opgelopen grotendeels onzichtbaar geweest. Alleen in het felle licht, zodat hun enigszins bobbelige structuur naar voren kwam, had ik er wel eens een glimp van opgevangen.

Nu ik kon zien, bleken de littekens Jaspers opvallendste uiterlijke kenmerk te zijn. Ik kon mijn ogen nauwelijks van zijn geschonden hals en kaaklijn af houden – het was bijna onvoorstelbaar dat iemand al die tanden overleefd had die zich in zijn keel hadden vastgebeten, zelfs al was het een vampier.

Instinctief spande ik mijn spieren om me te verdedigen. Elke vampier zou dezelfde reactie hebben bij het zien van Jasper. De littekens waren een soort knipperend uithangbord. Gevaarlijk, schreeuwden ze. Hoeveel vampiers hadden geprobeerd om Jasper te doden? Honderden? Duizenden? En evenzoveel vampiers hadden die poging niet overleefd.

Jasper zag en voelde mijn behoedzaamheid toen ik hem opnam, en hij glimlachte wrang.

‘Edward heeft me er behoorlijk van langs gegeven omdat ik je voor de bruiloft niet in de spiegel heb laten kijken,’ zei Alice, zodat ik werd afgeleid van haar angstaanjagende geliefde. ‘Ik weiger me nog een keer te laten uitkafferen.’

‘Uitkafferen?’ vroeg Edward sceptisch terwijl een van zijn wenkbrauwen omhoogkrulde.

‘Misschien overdrijf ik een beetje,’ mompelde ze afwezig terwijl ze de spiegel naar me toe draaide.

‘En misschien heeft dit wel alleen te maken met jouw eigen voyeuristische behoeften,’ kaatste hij terug.

Alice gaf hem een knipoog.

Ik was me alleen met een klein deel van mijn concentratie bewust van hun woordenwisseling. Het overgrote deel werd volledig in beslag genomen door de vrouw in de spiegel.

Mijn eerste reactie was er onwillekeurig een van vreugde. Het onbekende wezen aan de andere kant was zonder enige twijfel beeldschoon, minstens zo mooi als Alice en Esmé. Ze was soepel, zelfs als ze stilstond, en haar perfecte gezicht was zo bleek als de maan, omlijst door vol, donker haar. Haar ledematen waren glad en sterk, haar huid glinsterde subtiel en glansde als parelmoer.

Mijn tweede reactie was afschuw.

Wie wás dat? In eerste instantie kon ik nergens mijn gezicht ontdekken in haar gladde, volmaakte gelaatstrekken.

En dan haar ogen! Ik was erop voorbereid, maar toch joegen haar ogen me de stuipen op het lijf.

En al die tijd dat ik haar bekeek en reageerde op wat ik zag bleef haar gezicht perfect in de plooi, een standbeeld van een godin, dat niets van de beroering liet merken die door mijn binnenste kolkte. En toen bewoog ze haar volle lippen.

‘De ogen?’ fluisterde ik – het lukte me niet om ‘mijn ogen’ te zeggen. ‘Hoe lang?’

‘Over een paar maanden zijn ze al donkerder,’ zei Edward op een zachte, troostende toon. ‘Door dierenbloed zwakt de kleur sneller af dan als je mensenbloed drinkt. Ze worden eerst amberkleurig en daarna goud.’

Dus er zouden nog máánden woeste, vuurrode vlammen in mijn ogen branden?

‘Maanden?’ Mijn stem was hoger, paniekerig. In de spiegel gingen de volmaakte wenkbrauwen ongelovig omhoog boven die gloeiende karmijnen ogen, feller dan alle ogen die ik ooit had gezien.

Jasper schrok van mijn plotselinge angst en deed een stap naar voren. Hij kende het gedrag van jonge vampiers maar al te goed – betekende mijn reactie dat ik elk moment kon doorslaan?

Niemand gaf antwoord op mijn vraag. Ik keek opzij naar Edward en Alice. Hun ogen stonden een beetje wazig doordat ze allebei reageerden op Jaspers ongerustheid. De een luisterde naar het waarom, de ander keek naar de nabije toekomst.

Ik haalde nog een keer diep adem, ook al had ik de zuurstof niet nodig.

‘Echt, het gaat prima,’ verzekerde ik hun. Mijn ogen schoten naar de onbekende vrouw in de spiegel en weer terug. ‘Het is gewoon… een beetje veel in één keer.’

Jasper fronste zijn voorhoofd, zodat de twee littekens boven zijn linkeroog extra opvielen.

‘Ik weet het niet,’ mompelde Edward.

De vrouw in de spiegel trok haar wenkbrauwen op. ‘Heb ik iets gemist?’

Edward grijnsde. ‘Jasper vraagt zich af hoe je het voor elkaar krijgt.’

‘Hoe ik wat voor elkaar krijg?’

‘Hoe je je emoties zo goed onder controle houdt, Bella,’ antwoordde Jasper. ‘Ik heb nog nooit een nieuweling op die manier zijn emoties zien afkappen. Je was van streek, maar toen je besefte dat wij daarvan schrokken, bond je in en kreeg je je zelfbeheersing terug. Ik stond klaar om je te helpen, maar je had mijn hulp helemaal niet nodig.’

‘Is dat slecht?’ vroeg ik. Mijn lichaam verstijfde automatisch terwijl ik zijn oordeel afwachtte.

‘Nee,’ zei hij, maar zijn stem klonk weifelend.

Edward liet zijn hand over mijn arm glijden, alsof hij wilde zeggen dat ik me moest ontspannen. ‘Het is heel erg indrukwekkend, Bella, maar we begrijpen het niet. We weten niet hoe lang je dit kunt volhouden.’

Daar dacht ik een fractie van een seconde over na. Zou ik echt elk moment door het lint kunnen gaan en in een monster veranderen?

Ik voelde het niet aankomen in elk geval… Misschien kon je zoiets niet voorspellen.

‘Maar wat vind je ervan?’ vroeg Alice terwijl ze een beetje ongeduldig naar de spiegel gebaarde.

‘Ik weet het niet,’ zei ik ontwijkend, omdat ik niet wilde toegeven hoe eng ik het eigenlijk vond.

Ik keek naar de prachtige vrouw met de angstaanjagende ogen en zocht naar iets van mezelf. Daar, in de vorm van haar lippen – als je verder kon kijken dan haar duizelingwekkende schoonheid, zag je inderdaad dat haar bovenlip een beetje afweek en net iets te vol was voor haar onderlip. Ik voelde me een piepklein beetje beter toen ik dat vertrouwde foutje had ontdekt. Misschien zat de rest van mij dan ook nog wel ergens verstopt.

Ik tilde bij wijze van experiment mijn hand op, en de vrouw in de spiegel deed precies hetzelfde en raakte net als ik haar gezicht aan. Haar bloedrode ogen keken me argwanend aan.

Edward zuchtte.

Ik wendde me van haar af om naar hem te kijken en trok een wenkbrauw op.

‘Teleurgesteld?’ vroeg ik onbewogen met mijn melodieuze stem.

Hij schoot in de lach. ‘Nogal,’ gaf hij toe.

Ik voelde hoe mijn uitgestreken gezicht onmiddellijk betrok van schrik, en daarna van verdriet.

Alice gromde. Jasper boog zijn lichaam weer naar voren, bang dat ik zou aanvallen.

Maar Edward lette er niet op, sloeg zijn armen stevig om mijn alweer verstarde lichaam en drukte zijn lippen tegen mijn wang. ‘Ik had eigenlijk gehoopt dat ik je gedachten zou kunnen lezen, nu die meer op de mijne lijken,’ prevelde hij. ‘Maar daar sta ik dan, net zo gefrustreerd als altijd, terwijl ik me afvraag wat er in hemelsnaam in jouw hoofd omgaat.’

Ik voelde me meteen beter.

‘Ach ja,’ zei ik luchtig, blij dat ik mijn gedachten nog steeds met niemand hoefde te delen. ‘Met mijn hersenen zal het wel nooit meer goed komen. Maar ik ben in elk geval wel mooi.’

Nu ik wat meer begon te wennen werd het steeds makkelijker om grapjes met hem te maken, om logisch na te denken.

Edward gromde in mijn oor. ‘Bella, jij bent nooit gewoon “mooi” geweest.’

Toen trok hij zijn gezicht weg bij het mijne en zuchtte. ‘Oké, goed dan,’ zei hij tegen iemand.

‘Wat is er?’ vroeg ik.

‘Jasper wordt met de seconde onrustiger van je. Misschien ontspant hij een beetje als je gejaagd hebt.’

Ik keek naar Jaspers bezorgde uitdrukking en knikte. Ik wilde niet hier in mijn huis mijn zelfbeheersing verliezen, als dat er inderdaad aan zat te komen. Dan kon ik maar beter omringd zijn door bomen dan door mijn familie.

‘Goed dan. We gaan jagen,’ zei ik, en ik kreeg meteen zenuwachtige kriebels in mijn buik. Ik maakte me los uit Edwards armen, pakte zijn hand en keerde de vreemde, beeldschone vrouw in de spiegel de rug toe.