36. Bloeddorst
Hun aankomst was vol vertoon, bijna mooi.
Ze bewogen zich in een stijve, formele opstelling. Ze liepen in de pas, maar ze marcheerden niet; ze gleden perfect synchroon tussen de bomen door – een donkere, ononderbroken vorm die een paar centimeter boven de witte sneeuw leek te zweven, zo soepel kwamen ze op ons af.
De buitenrand was grijs en de kleur werd met elke rij lichamen donkerder tot aan de inktzwarte kern van de formatie. Elk gezicht was door een kap in schaduwen gehuld. Het zachte geschuifel van hun voeten was zo regelmatig dat het haast muziek leek, een ingewikkeld ritme dat geen moment haperde.
Op een teken dat ik niet kon zien – of misschien was het geen teken maar slechts duizenden jaren oefening – spreidde de groep zich uit. De verandering was te strak en te stram om op een opengaande bloem te lijken, hoewel de kleur daar wel aan deed denken. Het was eerder een waaier die werd opengeklapt: gracieus maar hoekig. De in het grijs gehulde figuren stroomden naar de flanken terwijl de zwartere gestalten met tot in de puntjes beheerste bewegingen naar voren kwamen.
Ze naderden langzaam maar doelbewust, zonder haast, zonder spanning, zonder angst. De tred van de onoverwinnelijken.
Het was bijna letterlijk mijn oude nachtmerrie. Het enige wat ontbrak was het wellustige verlangen dat ik in mijn droom in hun ogen had gezien, hun grijnzen vol wraakzuchtig plezier. Tot nu toe waren de Volturi veel te goed getraind om enige emotie te tonen. Ze leken ook niet verbaasd of bang bij het zien van de verzameling vampiers die op hen stond te wachten – een verzameling die er in vergelijking opeens heel wanordelijk en geïmproviseerd uitzag. Ze keken zelfs niet verbaasd naar de gigantische wolf die tussen ons in stond.
Ik kon het niet laten om hen te tellen. Het waren er tweeëndertig. Zelfs als je de twee schuifelende, in het zwart gehulde figuren die helemaal achteraan kwamen niet meerekende – de vrouwen, nam ik aan, wier beschermde positie buiten de groep suggereerde dat ze niet aan de aanval zouden deelnemen –, waren we nog steeds in de minderheid. Wij hadden maar negentien mensen die zouden vechten, en dan nog zeven om toe te kijken hoe we vermorzeld werden. Zelfs met de tien wolven erbij waren zij nog sterker.
‘Daar komen de roodrokken, daar komen de roodrokken,’ mompelde Garrett raadselachtig tegen zichzelf, en hij grinnikte kort. Hij ging een stap dichter bij Kate staan.
‘Ze zijn er echt,’ fluisterde Vladimir tegen Stefan.
‘De vrouwen,’ siste Stefan terug. ‘De voltallige wacht. Allemaal. Het is maar goed dat we nooit geprobeerd hebben Volterra aan te vallen.’
En toen, alsof het er nog niet genoeg waren, kwamen er achter de langzaam, majesteitelijk voortschrijdende Volturi nog meer vampiers de open plek op.
De gezichten van deze schijnbaar eindeloze stroom vampiers vormden een lijnrecht contrast met de uitdrukkingsloze discipline van de Volturi – er was een heel scala aan emoties op te zien. Eerst kwam de schrik en soms zelfs de angst toen ze de onverwachte groep zagen die hen stond op te wachten. Maar die bezorgdheid verdween snel: ze voelden zich veilig door hun overweldigende aantal, door hun beschermde positie achter het onstuitbare Volturileger. Toen de verrassing wegebde keerde hun eerdere uitdrukking weer terug.
Het was niet moeilijk te raden wat ze dachten, zo uitgesproken was hun blik. Dit was een woedende, opgehitste menigte die met het schuim op de mond gerechtigheid eiste. Pas toen ik deze gezichten zag, besefte ik ten volle welke impact de onsterfelijke kinderen op de vampierwereld hadden gehad.
Het was duidelijk dat de Volturi met deze ongeregelde, ongeorganiseerde bende – meer dan veertig vampiers bij elkaar – hun eigen getuigen hadden opgeroepen. Als wij dood waren, zouden zij overal rondvertellen dat er korte metten was gemaakt met de misdadigers, dat de Volturi volstrekt onpartijdig hadden gehandeld. De meesten zagen eruit alsof ze hoopten dat ze meer mochten doen dan alleen getuigen – ze wilden meehelpen ons te verscheuren, te verbranden.
We hadden geen schijn van kans. Zelfs als we de sterkste vampiers van de Volturi op de een of andere manier konden uitschakelen, dan was de groep nog te groot om van te kunnen winnen. Zelfs als we Demetri konden doden, dan zou Jacob hun nooit te snel af zijn.
Ik voelde hoe iedereen om me heen tot dezelfde conclusie kwam. De lucht was doordrongen van wanhoop en drukte nog zwaarder op me neer dan eerst.
Eén vampier in de groep tegenover ons leek bij geen van beide partijen te horen. Ik herkende Irina terwijl ze aarzelend tussen de twee kampen in bleef staan, met een uitdrukking die anders was dan die van alle anderen. Doodsbang staarde ze naar Tanya op de voorste rij. Edward gromde zacht maar indringend.
‘Alistair had gelijk,’ mompelde hij tegen Carlisle.
Ik zag hoe Carlisle Edward een vragende blik toewierp.
‘Had Alistair gelijk?’ fluisterde Tanya.
‘Ze – Caius en Aro – zijn gekomen om te doden en te rekruteren,’ fluisterde Edward bijna geluidloos terug, zodat alleen wij het konden horen. ‘Ze zijn overal op voorbereid en hebben een hele reeks strategieën uitgedacht. Als Irina's beschuldiging vals zou blijken, hadden ze hoe dan ook een andere reden gezocht om ons te straffen. Maar nu ze Renesmee zien, hebben ze het volste vertrouwen in hun oorspronkelijke plan. We kunnen alsnog proberen om ons tegen hun andere, vergezochte aanklachten te verdedigen, maar dan moeten ze eerst bereid zijn om de waarheid over Renesmee aan te horen.’ En toen zei hij nog zachter: ‘En dat zijn ze geenszins van plan.’
Jacob maakte een vreemd, hijgend geluidje.
En toen kwam de stoet twee seconden later geheel onverwacht tóch tot stilstand. De zachte muziek van hun volmaakt synchrone bewegingen verstomde, maar ook dit ging perfect beheerst: de Volturi bleven allemaal tegelijk stokstijf staan. Ze waren ons tot op ongeveer honderd meter genaderd.
Naast me, aan de zijkanten, hoorde ik grote harten kloppen, dichterbij dan eerst. Ik gluurde vanuit mijn ooghoeken naar links en rechts om te zien wat de Volturi tot staan had gebracht.
De wolven hadden zich bij ons gevoegd.
Ze hadden zich aan beide kanten van onze ongelijke formatie in een lange, dichte rij opgesteld. In een fractie van een seconde merkte ik op dat er meer dan tien wolven waren, wolven die ik kende en wolven die ik nog nooit had gezien. Het waren er zestien, zeventien in totaal met Jacob erbij, die op gelijke afstand van elkaar om ons heen stonden. Aan hun afmetingen en veel te grote poten was duidelijk te zien dat de nieuwkomers nog maar piepjong waren. Ik had het ook eigenlijk wel kunnen verwachten: met al die vampiers die in de buurt bivakkeerden was een explosieve bevolkingsgroei onder de weerwolven onvermijdelijk.
Nog meer kinderen die zouden sterven. Ik vroeg me af waarom Sam hiermee ingestemd had, en toen besefte ik dat hij geen andere keuze had gehad. Als een van de wolven zich aan onze kant schaarde, zouden de Volturi de andere ongetwijfeld ook opsporen. Ze hadden hun hele soort op het spel gezet met hun stellingname.
En we zouden verliezen.
Plotseling werd ik woedend. Meer dan woedend – ik voelde een bloeddorstige razernij. Mijn machteloze wanhoop was geheel verdwenen. De donkere gestalten voor me werden verlicht door een vage rode gloed, en op dat moment wilde ik niets liever dan mijn tanden in hun lichamen zetten, hun ledematen van hun romp scheuren, op een hoop gooien en in de hens steken. Ik was zo des duivels dat ik rond de brandstapel had kunnen dansen terwijl ze levend geroosterd werden, ik zou gelachen hebben boven hun nasmeulende as. Zonder erbij na te denken ontblootte ik mijn tanden en vanuit mijn binnenste kwam een diepe, felle grom omhoog die mijn keel verscheurde. Ik besefte dat mijn mondhoeken zich tot een glimlach hadden gekruld.
Naast me lieten Zafrina en Senna eenzelfde onderdrukt gegrauw horen. Edward, die nog steeds mijn hand vasthield, gaf me een waarschuwend kneepje.
De schimmige gezichten van de Volturi stonden nog steeds grotendeels uitdrukkingsloos. Slechts twee paar ogen verrieden enige emotie. Aro en Caius waren in het midden met de handen tegen elkaar blijven staan om het strijdtoneel te overzien, en het hele leger wachtte nu op het bevel om toe te slaan. De twee mannen keken elkaar niet aan, maar het was duidelijk dat ze overlegden. Marcus leek niet deel te nemen aan hun gesprek, maar hij raakte wel Aro's andere hand aan. Zijn blik was niet zo leeg als die van de soldaten, maar het scheelde niet veel. Net als de eerste keer dat ik hem had gezien keek hij vooral verschrikkelijk verveeld.
De getuigen van de Volturi leunden naar voren en keken met ziedende ogen naar mij en Renesmee, maar ze bleven bij de rand van het bos, op flinke afstand van de Volturiwacht. Alleen Irina stond vlak achter de Volturi, een paar passen bij de oude vrouwen vandaan – beiden met blond haar, een poederachtige huid en een wit vlies over hun ogen – en hun twee kolossale lijfwachten.
Recht achter Aro stond een vrouw in een donkergrijze mantel. Ik kon het niet goed zien, maar het leek haast alsof ze zijn rug aanraakte. Was zij dat andere schild, Renata? Ik vroeg me net als Eleazar af of ze ook in staat zou zijn om míj af te weren.
Maar ik zou mijn leven niet vergooien in een poging Caius of Aro te grazen te nemen. Zij waren niet het belangrijkst.
Ik speurde de rij af en vond zonder enige moeite de twee kleine, donkergrijze mantels in het hart van de groep. Alec en Jane, verreweg de kleinste leden van de wacht, stonden naast Marcus, met Demetri aan de andere kant. Hun mantels waren het donkerst van kleur, op de inktzwarte mantels van de oudsten na, en er viel niets af te lezen van hun vlakke, engelachtige gezichten. ‘De heksentweeling’ had Vladimir hen genoemd. Hun krachtige gaven waren de voornaamste aanvalswapens van de Volturi. De parels van Aro's verzameling.
Mijn spieren spanden zich aan en mijn mond vulde zich met gif.
Aro en Caius lieten hun troebele rode ogen langs onze rij gaan en ik zag de teleurstelling in Aro's blik terwijl hij zoekend rondkeek naar dat ene gezicht dat ontbrak. Hij kneep zijn lippen samen van ergernis.
Op dat moment was ik alleen maar blij dat Alice was gevlucht.
Er gebeurde nog steeds niets en ik hoorde Edwards ademhaling versnellen.
‘Edward?’ vroeg Carlisle zacht en ongerust.
‘Ze weten niet precies hoe het nu verder moet. Ze bekijken de mogelijkheden, kiezen de mensen op wie ze zich zullen richten – op mij natuurlijk, op jou, en op Eleazar en Tanya. Marcus leest hoe sterk onze onderlinge banden zijn en zoekt de zwakke plekken. Het irriteert hen dat de Roemenen er zijn. Ze maken zich zorgen over de gezichten die ze niet kennen, met name over Zafrina en Senna, en over de wolven natuurlijk. Ze zijn nog nooit eerder in de minderheid geweest. Daarom zijn ze blijven staan.’
‘In de minderheid?’ fluisterde Tanya ongelovig.
‘Hun getuigen tellen niet mee,’ zei Edward heel zacht. ‘Die doen er niet toe, ook niet voor de wacht. Aro vindt het gewoon leuk om publiek te hebben.’
‘Moet ik iets zeggen?’ vroeg Carlisle.
Edward aarzelde kort en knikte toen. ‘Dit is de enige kans die je zult krijgen.’
Carlisle rechtte zijn schouders en liep een paar passen naar voren, de rij uit. Ik vond het verschrikkelijk om hem daar zo alleen en onbeschermd te zien staan.
Hij spreidde zijn armen en stak zijn handpalmen omhoog alsof hij hen begroette. ‘Aro, oude vriend. Dat is eeuwen geleden.’
Even was het doodstil op de besneeuwde open plek. Ik voelde de spanning van Edward af golven terwijl hij luisterde hoe Aro op Carlisles woorden reageerde. Onze angst nam toe terwijl de seconden verstreken.
En toen stapte Aro uit het midden van de Volturiopstelling. Het schild, Renata, liep met hem mee alsof haar vingertoppen aan zijn mantel waren genaaid. Voor het eerst kwam er een reactie uit de Volturigelederen. Een mompelend gegrom rolde door de rij, wenkbrauwen werden woedend gefronst, tanden ontbloot. Een paar leden van de wacht bogen zich aanvallend naar voren.
Aro stak zijn hand naar hen op. ‘Rustig.’
Hij deed nog een paar passen naar voren en hield toen zijn hoofd schuin. Zijn melkachtige ogen glinsterden nieuwsgierig.
‘Mooie woorden, Carlisle,’ zei hij met zijn dunne, fluisterende stem. ‘Ze klinken een beetje misplaatst, gezien het leger dat je hebt opgeroepen om mij en mijn dierbaren te vermoorden.’
Carlisle schudde zijn hoofd en stak zijn rechterhand uit alsof ze niet nog steeds bijna honderd meter uit elkaar stonden. ‘Je hoeft mijn hand maar aan te raken om te weten dat ik dat nooit van plan ben geweest.’
Aro's sluwe ogen werden spleetjes. ‘Maar het doet er toch zeker niet toe wat je van plan was, Carlisle, nu we zien wat je hebt gedaan?’ Hij fronste zijn wenkbrauwen en er trok een zweem van verdriet over zijn gezicht – ik had geen idee of hij oprecht was of niet.
‘Ik heb de misdaad waar jullie me voor komen straffen niet gepleegd.’
‘Laat ons er dan alsjeblieft langs zodat wij de ware schuldigen kunnen straffen. Echt, Carlisle, het zou me dolgelukkig maken als ik jouw leven vandaag kon sparen.’
‘Niemand heeft hier de wet overtreden, Aro. Laat het me alsjeblieft uitleggen.’ Opnieuw stak Carlisle zijn hand naar hem uit.
Voor Aro kon antwoorden schreed Caius naar voren tot hij naast Aro stond.
‘Jullie hebben zo veel nutteloze regels, zo veel overbodige wetten voor jezelf opgesteld, Carlisle,’ siste de witharige, oude vampier. ‘Hoe kun je het dan in hemelsnaam goedkeuren dat er een wet wordt geschonden die er werkelijk toe doet?’
‘De wet is niet geschonden. Als jullie heel even naar ons zouden luisteren…’
‘We zien het kind toch, Carlisle,’ snauwde Caius. ‘Doe nou niet alsof we gek zijn.’
‘Het is geen onsterfelijk kind. Het is geen vampier. Ik kan het makkelijk bewijzen als jullie me een paar…’
Caius snoerde hem de mond. ‘Als het geen verboden kind is, waarom hebben jullie dan een heel leger bijeengebracht om haar te beschermen?’
‘Getuigen, Caius, net zoals jullie die hebben meegenomen.’ Carlisle gebaarde naar de woedende menigte bij de bosrand, waarop sommigen begonnen te grommen. ‘Al onze vrienden kunnen je de waarheid over het kind vertellen. Maar je zou ook gewoon eens goed naar haar kunnen kijken, Caius. Zodat je de rode blos van mensenbloed op haar wangen zou zien.’
‘Bedrog!’ beet Caius hem toe. ‘Waar is onze tipgeefster? Breng haar naar voren!’ Hij strekte zijn hals uit tot hij Irina in het oog kreeg, die nog steeds aarzelend achter de vrouwen stond. ‘Jij daar! Kom hier!’
Irina keek hem niet-begrijpend aan, met het gezicht van iemand die na een afschuwelijke nachtmerrie nog steeds niet helemaal wakker is. Caius knipte ongeduldig in zijn vingers. Een van de enorme lijfwachten van de vrouwen deed een pas opzij en gaf haar een harde duw in haar rug. Irina knipperde even met haar ogen en liep toen als in trance langzaam naar Caius toe. Ze bleef een paar meter achter hem staan en keek nog steeds naar haar zussen.
Caius stapte op haar af en gaf haar een klap in haar gezicht.
Het kon onmogelijk pijn gedaan hebben, maar het was op een bepaalde manier ontzettend vernederend. Alsof je iemand een hond zag schoppen. Tanya en Kate begonnen tegelijkertijd te sissen.
Irina's lichaam verstijfde en haar ogen richtten zich eindelijk op Caius. Hij wees met een puntige vinger naar Renesmee, die zich aan mijn rug vastklampte met haar vingers nog steeds in Jacobs vacht. Mijn ziedende blik kleurde Caius helemaal rood. Uit Jacobs borstkas steeg een zacht gegrom op.
‘Is dat het kind dat je hebt gezien?’ vroeg Caius op hoge toon. ‘Het kind dat overduidelijk niet menselijk was?’
Irina gluurde onze kant op en keek voor het eerst sinds ze de open plek op was gekomen naar Renesmee. Ze hield haar hoofd schuin en kreeg een verwarde uitdrukking over zich.
‘Nou?’ grauwde Caius.
‘Ik… Ik weet het niet zeker,’ zei ze verbijsterd.
Caius' hand trilde alsof hij haar nog een klap wilde geven. ‘Hoe bedoel je?’ fluisterde hij ijskoud.
‘Ze ziet er anders uit, maar volgens mij is het wel hetzelfde kind. Ik bedoel eigenlijk dat ze is veranderd. Dit kind is groter dan het kind dat ik heb gezien, maar…’
Caius ontblootte zijn tanden en zijn adem stokte van woede, en Irina zweeg zonder haar zin af te maken. Aro liep snel naar Caius toe en legde zijn hand op zijn schouder om hem te kalmeren.
‘Houd je in, broer. We hebben tijd genoeg om dit tot op de bodem uit te zoeken. Niet zo haastig, dat is nergens voor nodig.’
Met een norse blik keerde Caius Irina de rug toe.
‘Goed, liefje,’ zei Aro op een warme, suikerzoete toon. ‘Laat me maar eens zien wat je wilde zeggen,’ en hij stak zijn hand uit naar de verblufte vampier.
Onzeker reikte Irina hem de hare. Hij hield hem slechts vijf seconden vast.
‘Zie je nou wel, Caius?’ zei hij. ‘Het is helemaal niet moeilijk om te krijgen wat we willen.’
Caius gaf geen antwoord. Aro keek even kort vanuit zijn ooghoek naar zijn publiek, zijn menigte, en wendde zich toen weer tot Carlisle.
‘Het is allemaal erg raadselachtig. Het lijkt erop dat het kind is gegroeid. Maar in Irina's eerste herinnering zien we duidelijk een onsterfelijk kind. Heel merkwaardig.’
‘Dat probeer ik nu juist uit te leggen,’ zei Carlisle, en aan de verandering in zijn stem te horen was hij erg opgelucht. Dit was de onderbreking waar we allemaal ons laatste sprankje hoop op hadden gevestigd.
Ik was niet opgelucht. Ik wachtte haast verdoofd van woede op de uitgedachte strategieën die Edward voorspeld had.
Carlisle stak nog een keer zijn hand uit.
Aro aarzelde even. ‘Ik zou liever de verklaring horen van iemand die wat dichter bij de bron staat, mijn vriend. Heb ik gelijk als ik zeg dat jij niets met deze overtreding te maken had?’
‘Er heeft geen overtreding plaatsgevonden.’
‘Dat kan wel zijn, maar ik wil hoe dan ook alle facetten van de waarheid horen.’ Aro's vederlichte stem kreeg een scherpe ondertoon. ‘En daarom krijg ik het bewijs graag rechtstreeks van jouw begaafde zoon.’ Hij knikte naar Edward. ‘Uit de manier waarop het kind zich aan zijn jonge vrouw vastklampt, maak ik op dat Edward hierbij betrokken is.’
Natuurlijk wilde hij Edward. Zodra hij in Edwards hoofd keek, zou hij al onze gedachten kennen. Behalve de mijne.
Edward draaide zich om en gaf mij en Renesmee zonder ons aan te kijken een snelle kus op ons voorhoofd. Toen beende hij over het besneeuwde veld en gaf Carlisle in het voorbijgaan een klap op zijn schouder. Ik hoorde een zacht gejammer achter me – Esmé kon haar angst niet langer bedwingen.
De rode waas die ik rond het Volturileger zag werd nog feller. Ik vond het verschrikkelijk om toe te moeten kijken hoe Edward het kale witte stuk in zijn eentje overstak – maar ik wilde Renesmee ook geen stap dichter in de buurt van onze tegenstanders hebben. Ik werd verscheurd door tegenstrijdige verlangens, en mijn lichaam was zo star dat ik het gevoel had dat mijn botten elk moment verbrijzeld konden worden door de druk.
Ik zag Jane glimlachen toen Edward meer dan de helft van de afstand had overbrugd en hij dichter bij hen was dan bij ons.
Dat geniepige glimlachje was de druppel. Mijn woede bereikte een hoogtepunt, oversteeg zelfs de razende moordlust die ik had gevoeld toen de wolven zich in dit bij voorbaat verloren gevecht achter ons hadden geschaard. Ik proefde de haat op mijn tong – voelde hoe hij als een golf pure kracht door me heen stroomde. Mijn spieren spanden zich aan en ik kwam zonder erbij na te denken in actie. Zo hard ik kon gooide ik met mijn geest mijn schild weg, ik wierp het als een speer over het uitgestrekte veld – tien keer verder dan ik het ooit had gegooid. Ik ademde met een harde stoot uit van inspanning.
Het schild bolde uit me op als een bel pure energie, een paddenstoelwolk van vloeibaar staal. Het pulseerde, alsof het leefde – ik vóélde het, van de top tot aan de randen.
De elastische stof probeerde niet meer terug te springen, en in dat ene ogenblik van brute kracht besefte ik dat ik de tegendruk die ik eerder had gevoeld zelf veroorzaakt had – ik had me uit een soort zelfverdediging vastgeklemd aan dat onzichtbare deel van mijn geest omdat ik het onbewust niet los wilde laten. Nu had ik het laten gaan en blies mijn schild zich moeiteloos tot vijftig meter op terwijl ik me er nauwelijks op hoefde te concentreren. Ik voelde het als een willekeurige spier samentrekken, volledig ondergeschikt aan mijn wil. Ik duwde ertegenaan en maakte er een lange, puntige ovaal van. Alles onder het buigzame, ijzersterke schild werd plotseling een deel van mij; ik voelde de levenskracht van alles waar het overheen lag, gloeiende hittebronnen die me als fonkelende, oogverblindende lichtjes omringden. Ik gooide het schild nog verder over het veld en ademde opgelucht uit toen ik voelde hoe Edwards felle licht binnen mijn bescherming kwam. Ik hield het vast en spande de nieuwe spier aan tot hij strak om Edward heen lag, een dun maar ondoordringbaar laagje tussen zijn lichaam en onze vijanden.
Er was nauwelijks een seconde verstreken. Edward liep nog steeds naar Aro toe. De hele situatie was volkomen veranderd, maar ik was de enige die iets van de uitbarsting had gemerkt. Er kwam een geschokt gelach over mijn lippen. Ik voelde de blikken van de anderen en zag Jacobs grote zwarte oog naar me staren alsof ik gek geworden was.
Edward bleef een paar passen voor Aro staan en ik besefte een beetje geïrriteerd dat ik deze gedachtewisseling niet mocht tegenhouden, ook al zou ik het makkelijk kunnen. Hier was het ons allemaal om te doen geweest: we wílden Aro onze kant van het verhaal laten horen. Het deed bijna fysiek pijn, maar ik trok mijn schild onwillig terug zodat Edward weer open en bloot op het veld stond. Mijn vrolijke stemming was verdwenen. Ik concentreerde me volledig op Edward, klaar om hem onmiddellijk weer af te schermen als er iets misging.
Edward stak hooghartig zijn kin in de lucht en reikte Aro de hand alsof hij hem een enorme eer verleende. Aro leek zijn houding alleen maar vreselijk leuk te vinden, maar die mening werd niet door iedereen gedeeld. Renata's handen fladderden zenuwachtig achter Aro's rug. Caius' boze frons was zo diep dat het leek alsof de rimpels voorgoed in zijn papierachtige, doorzichtige huid zouden blijven staan. Kleine Jane liet haar tanden zien en naast haar kneep Alec geconcentreerd zijn ogen samen. Ik vermoedde dat hij net als ik klaar was om elk moment in actie te komen.
Aro liep zonder aarzelen naar Edward toe, en wat had hij ook te vrezen? De kolossale silhouetten van de lichtgrijze mantels – de gespierde vechters als Felix – stonden slechts een paar meter verderop. Jane kon Edward met haar brandende gave over de grond laten kronkelen van de pijn. Alec kon hem blind en doof maken voor hij nog een stap kon verzetten. Niemand wist dat ik hen tegen kon houden, zelfs Edward niet.
Met een kalme glimlach pakte Aro Edwards hand vast. Hij sloot onmiddellijk zijn ogen en keek met gebogen schouders naar de enorme hoeveelheid informatie die op hem afkwam.
Alle geheime gedachten, alle strategieën, alle heldere invallen – alles wat Edward de afgelopen maand in de gedachten om hem heen had gehoord – waren nu van Aro. En nog verder terug – alle visioenen van Alice, alle fijne momenten met onze familie, alle beelden in Renesmees hoofd, elke kus, elke aanraking van Edward en mij… Ook dat was nu allemaal van Aro.
Ik siste van frustratie en het schild rolde mee met mijn irritatie, het veranderde van vorm en sloot zich steviger om onze groep.
‘Rustig, Bella,’ fluisterde Zafrina.
Ik klemde mijn kiezen op elkaar.
Aro bleef Edwards herinneringen bestuderen. Edward boog zijn hoofd ook en zijn nekspieren spanden zich aan terwijl hij op zijn beurt las wat Aro allemaal van hem overnam en hoe hij daarop reageerde.
Het wederzijdse maar ongelijkwaardige gesprek ging zo lang door dat zelfs de wacht onrustig werd. Er ging een zacht gemompel door de rij tot Caius blafte dat ze hun mond moesten houden. Jane schuifelde langzaam naar voren alsof ze zichzelf nauwelijks meer in de hand had en Renata's gezicht was verstijfd van de spanning. Ik keek even onderzoekend naar het krachtige schild dat zo paniekerig en zwak overkwam. Aro kon haar goed gebruiken, maar ik kon zien dat het geen vechter was: ze moest hem echt alleen beschermen. Ze straalde geen bloeddorst uit. Ik mocht dan onervaren zijn, maar als wij tegenover elkaar zouden komen te staan zou ik haar vermorzelen, dat wist ik zeker.
Toen Aro rechtop ging staan concentreerde ik me weer. Zijn ogen gingen open en hij leek onder de indruk en op zijn hoede. Hij liet Edwards hand niet los.
Edwards spieren ontspanden zich een heel klein beetje.
‘Zie je nou wel?’ vroeg Edward, en zijn fluwelen stem klonk rustig.
‘Ja, ik heb het inderdaad gezien,’ beaamde Aro, en tot mijn grote verbazing leek hij het bijna grappig te vinden. ‘Ik vraag me af of er ooit twee goden of stervelingen geweest zijn die beter konden zien dan wij.’
De strakke gezichten van de leden van de wacht straalden hetzelfde ongeloof uit dat ik voelde.
‘Je hebt me veel stof tot nadenken gegeven, jonge vriend,’ vervolgde Aro. ‘Veel meer dan ik had verwacht.’ Toch bleef hij nog altijd Edwards hand vasthouden, en uit diens gespannen houding maakte ik op dat Edward stond te luisteren.
Edward gaf geen antwoord.
‘Mag ik haar ontmoeten?’ vroeg Aro plotseling geestdriftig – hij smeekte het bijna. ‘In al die eeuwen had ik nooit gedacht dat er zo'n wezen zou kunnen bestaan. Wat een verrijking van onze geschiedenis!’
‘Waar gaat dit allemaal over, Aro?’ snauwde Caius voor Edward antwoord kon geven. De vraag van Aro was voor mij al genoeg geweest om Renesmee in mijn armen te trekken en haar beschermend tegen mijn borst te drukken.
‘Iets wat je in je stoutste dromen niet voor mogelijk had gehouden, nuchtere vriend. Denk maar eens even goed na, want het vonnis dat we wilden voltrekken is niet langer van toepassing.’
Caius siste verbaasd.
‘Rustig, broer,’ suste Aro vermanend.
Dit had goed nieuws moeten zijn; dit waren de woorden waarop we gehoopt hadden, het uitstel dat we eigenlijk nooit echt voor mogelijk hadden gehouden. Aro had naar de waarheid geluisterd. Aro had toegegeven dat de wet niet geschonden was.
Maar ik had mijn ogen nog steeds strak op Edward gericht, en ik zag zijn rugspieren verstrakken. In gedachten herhaalde ik hoe Aro tegen Caius had gezegd dat hij goed moest nadenken, en ik hoorde de dubbele boodschap.
‘Zou je me aan je dochter willen voorstellen?’ vroeg Aro nogmaals aan Edward.
Caius was niet de enige die siste bij het horen van deze nieuwe wending.
Edward knikte met tegenzin. Maar Renesmee had al zo veel harten gestolen… En Aro kwam altijd over als de leider van de oudsten. Als hij aan haar kant stond, zouden de anderen ons dan nog aanvallen?
Aro had Edwards hand nog steeds stevig beet en gaf antwoord op een vraag die wij niet hadden gehoord.
‘Ik denk dat een compromis wat dat betreft inderdaad acceptabel is, gezien de omstandigheden. We zullen elkaar halverwege ontmoeten.’
Aro liet zijn hand los. Edward draaide zich naar ons om en Aro deed hetzelfde, terwijl hij zijn arm nonchalant over Edwards schouders legde alsof ze de beste vrienden waren – maar ondertussen bleef hij Edwards huid aanraken. Ze maakten aanstalten om over het veld naar ons toe te lopen.
De gehele wacht kwam achter hen aan. Aro stak zonder om te kijken een achteloze hand omhoog.
‘Blijf daar, lievelingen van me. Echt, ze hebben niets kwaads in de zin, als wij ook rustig blijven.’
De leden van de wacht reageerden openlijker op zijn woorden dan zonet en lieten een protesterend gegrauw en gesis horen, maar bleven wel op hun plek. Renata, die heel dicht achter Aro aan liep, jammerde angstig.
‘Meester,’ fluisterde ze.
‘Geen paniek, liefste,’ antwoordde hij. ‘Niets aan de hand.’
‘Misschien moet je een paar leden van je wacht meenemen,’ opperde Edward. ‘Dan voelen ze zich veiliger.’
Aro knikte alsof dat een heel goed idee was en hij dat eigenlijk zelf had moeten bedenken. Hij knipte twee keer in zijn vingers. ‘Felix, Demetri.’
De twee vampiers stonden onmiddellijk naast hem; ze zagen er nog precies zo uit als de laatste keer dat ik hen had gezien. Het waren allebei lange, donkerharige mannen: Demetri was slank en pezig als de kling van een zwaard, Felix was breed en dreigend als een knuppel vol ijzeren punten.
Midden op het besneeuwde veld bleef het groepje van vijf staan.
‘Bella,’ riep Edward. ‘Breng Renesmee maar hierheen… en ook een paar vrienden.’
Ik haalde diep adem. Mijn lichaam verzette zich uit alle macht tegen het idee dat ik Renesmee naar het hart van de confrontatie moest brengen. Maar ik vertrouwde Edward. Hij zou het meteen weten als Aro iets verraderlijks van plan was.
Aro had drie beschermers bij zich, dus ik moest nog twee van onze mensen meenemen. Ik hoefde er niet lang over na te denken.
‘Jacob? Emmett?’ vroeg ik zacht. Emmett omdat hij natuurlijk stond te trappelen. En Jacob omdat hij het niet aan zou kunnen om achter te blijven.
Ze knikten allebei. Emmett grijnsde.
We staken het veld over, ik in het midden. Ik hoorde nog meer gemopper vanuit de wacht toen ze zagen wie ik had gekozen; het was duidelijk dat ze de weerwolf niet vertrouwden. Aro hief wederom zijn hand om hun bezwaren weg te wuiven.
‘Interessante vrienden heb je,’ mompelde Demetri tegen Edward.
Edward gaf geen antwoord, maar er kwam een zacht gegrom uit Jacobs keel.
Een paar meter voor Aro bleven we staan. Edward dook onder Aro's arm vandaan en voegde zich bij ons terwijl hij mijn hand pakte.
Heel even keken we elkaar zwijgend aan. Toen zei Felix terloops tegen mij: ‘Hé, Bella.’ Hij grijnsde brutaal terwijl hij vanuit zijn ooghoeken Jacob scherp in de gaten bleef houden.
Ik glimlachte zuur naar de reusachtige vampier. ‘Hallo, Felix.’
Felix grinnikte. ‘Staat je goed, dat onsterfelijke. Je bent er niet lelijker op geworden.’
‘Dank je.’
‘Niets te danken. Jammer dat…’
Hij liet zijn opmerking wegsterven, maar ik had Edwards gave niet nodig om hem af te maken. Jammer dat we je zo gaan vermoorden.
‘Ja, jammer hè?’ mompelde ik.
Felix gaf me een knipoog.
Aro besteedde geen aandacht aan ons gesprek en hield gefascineerd zijn hoofd schuin. ‘Ik hoor haar vreemde hart,’ prevelde hij bijna zangerig. ‘Ik ruik haar vreemde geur.’ Toen richtte hij zijn mistige ogen op mij. ‘Het is waar, jonge Bella, dat het onsterfelijke leven opmerkelijk goed bij je lijkt te passen,’ zei hij. ‘Alsof je hiervoor gemaakt bent.’
Ik gaf hem een kort knikje om hem te bedanken voor zijn vleiende woorden.
‘Vond je mijn cadeau mooi?’ vroeg hij met een blik op de hanger die ik omhad.
‘Het is prachtig. Werkelijk ontzettend aardig van u om zo'n groot cadeau te geven. Dank u wel. Ik had eigenlijk even een briefje moeten sturen.’
Aro lachte opgetogen. ‘Gewoon iets wat ik nog had liggen. Ik dacht dat het wel bij je nieuwe gezicht zou passen, en dat is ook zo.’
Ik hoorde een zacht gesis vanuit het midden van de Volturiopstelling. Ik gluurde over Aro's schouder.
Hmm. Jane vond het blijkbaar niet zo leuk dat ik een cadeau van Aro had gekregen.
Aro schraapte zijn keel om mijn aandacht weer terug te krijgen. ‘Zou ik je dochter mogen begroeten, mooie Bella?’ vroeg hij innemend.
Hier hebben we op gehoopt, hield ik mezelf voor. Ik onderdrukte de neiging om er heel hard met Renesmee vandoor te gaan en deed twee langzame passen naar voren. Mijn schild golfde als een cape achter me aan, zodat de rest van mijn familie niets kon overkomen maar Renesmee volledig onbeschermd was. Het voelde afschuwelijk en verkeerd.
Aro kwam met een stralende glimlach op ons af.
‘Ze is beeldschoon,’ mompelde hij. ‘En wat lijkt ze op jou en Edward.’ Toen zei hij harder: ‘Hallo, Renesmee.’
Renesmee keek even vlug naar mij. Ik knikte.
‘Hallo, Aro,’ antwoordde ze plechtig met haar hoge, melodieuze stem.
Aro's ogen stonden vol verbazing.
‘Wat is het?’ siste Caius van achter hem. Hij leek woedend dat hij het überhaupt moest vragen.
‘Half sterveling, half onsterfelijke,’ verkondigde Aro tegen hem en de rest van de wacht zonder zijn verrukte blik van Renesmee af te wenden. ‘Deze nieuwelinge is in verwachting geraakt van haar toen ze nog mens was.’
‘Onmogelijk,’ zei Caius spottend.
‘Denk je dan dat ze mij om de tuin hebben geleid, broer?’ Aro keek heel geamuseerd, maar Caius kromp in elkaar. ‘Is de hartslag die je hoort ook een truc?’
Caius keek boos en geïrriteerd, alsof Aro's goedmoedige vragen heel hard aankwamen.
‘Rustig en beheerst, broer,’ waarschuwde Aro terwijl hij glimlachend naar Renesmee bleef kijken. ‘Ik weet hoe dol je bent op je rechtssysteem, maar het is niet rechtvaardig om dit unieke kleintje te straffen voor haar geboorte. En er valt nog zo verschrikkelijk veel te leren! Ik weet dat je mijn passie voor het verzamelen van verhalen niet deelt, maar heb geduld met me, broer, terwijl ik een hoofdstuk toevoeg dat me versteld doet staan in al zijn onwaarschijnlijkheid. We kwamen hier met slechts rechtvaardigheid en jammerlijk onbetrouwbare vrienden in het vooruitzicht, maar kijk nu toch eens wat we daarvoor in de plaats krijgen! Nieuwe, fantastische inzichten in onszelf en in wat we allemaal kunnen.’
Hij stak zijn hand uitnodigend naar Renesmee uit. Maar zij wilde iets anders. Ze boog zich van me af en strekte zich uit om haar vingertoppen tegen Aro's gezicht te leggen.
Aro vertoonde niet dezelfde schrik waarmee bijna iedereen op dit kunstje van Renesmee had gereageerd; net als Edward was hij gewend aan de stroom gedachten en herinneringen van anderen.
Zijn glimlach werd breder en hij zuchtte vergenoegd. ‘Magnifiek,’ fluisterde hij.
Renesmee ontspande zich weer in mijn armen met een ernstige uitdrukking op haar gezichtje.
‘Alstublieft?’ vroeg ze.
Zijn glimlach werd liefdevol. ‘Natuurlijk ben ik niet van plan om jouw dierbaren iets aan te doen, lieve Renesmee.’
Aro's stem klonk zo warm en geruststellend dat ik er bijna intrapte. Maar toen hoorde ik Edward knarsetanden en ver achter ons begon Maggie woest te sissen bij het horen van zijn leugen.
‘Wat ik me afvraag…’ zei Aro bedachtzaam, zich schijnbaar niet bewust van de reactie die zijn woorden hadden opgeroepen. Zijn ogen gleden onverwacht naar Jacob, en in plaats van de walging waarmee de andere Volturi de kolossale wolf aanschouwden, zag ik bij hem een groot verlangen dat ik niet begreep.
‘Zo werkt het niet,’ zei Edward scherp, en zijn zorgvuldige, neutrale toon was plotseling verdwenen.
‘Zomaar een ingeving,’ zei Aro terwijl hij Jacob openlijk opnam, en toen gingen zijn ogen langzaam over de twee rijen weerwolven achter ons. Renesmee had hem kennelijk iets laten zien waardoor hij de wolven opeens heel interessant vond.
‘Ze “zijn” niet van ons, Aro. Ze volgen geen bevelen van ons op. Ze zijn hier uit vrije wil.’
Jacob gromde dreigend.
‘Ze lijken anders behoorlijk op jou gesteld,’ zei Aro. ‘En op je jonge vrouw en je… familie. Zo tróúw.’ Hij sprak het woord liefkozend uit.
‘Ze willen het menselijk leven beschermen, Aro. Daarom kunnen wij wel naast elkaar bestaan, maar zou dat met jullie nooit lukken. Tenzij jullie een nieuwe levensstijl overwegen.’
Aro lachte vrolijk. ‘Zomaar een ingeving,’ herhaalde hij. ‘Je kent het wel. Niemand kan zijn onbewuste verlangens ooit helemaal onderdrukken.’
Edward trok een grimas. ‘Ik ken het inderdaad. En ik ken ook het verschil tussen zo'n soort gedachte en een weloverwogen, doelbewuste gedachte. Het zou nooit werken, Aro.’
Jacob had zijn grote kop naar Edward toe gedraaid en er kwam een zacht gejank over zijn lippen.
‘Hij is gefascineerd door het idee van… waakhonden,’ fluisterde Edward tegen hem.
Heel even was het doodstil, en toen barstte de hele roedel uit in een woedend gegrom dat over de enorme open plek galmde.
Er klonk een fel, bevelend geblaf – van Sam, nam ik aan, hoewel ik niet achteromkeek – en het protest eindigde abrupt in een onheilspellende stilte.
‘En daarmee is die vraag ook weer beantwoord, lijkt me zo,’ zei Aro en hij lachte weer. ‘Zíj hebben in elk geval partij gekozen.’
Edward siste en boog zich naar voren. Ik greep zijn arm beet en vroeg me af waar Aro aan dacht dat hij zo agressief reageerde, terwijl Felix en Demetri tegelijkertijd een aanvalspositie aannamen. Aro maande hen met een handgebaar tot kalmte en iedereen, ook Edward, ging weer rechtop staan.
‘We hebben veel te bespreken,’ zei Aro, en plotseling klonk hij als een drukbezette zakenman. ‘En veel knopen door te hakken. Als jullie en je harige beschermer mij even zouden willen excuseren, mijn dierbare Cullens: ik moet met mijn broers overleggen.’