2. Lange nacht
‘Ik mis je nu al.’
‘Ik hoef niet weg. Ik kan ook blijven…’
‘Mmm.’
Het was heel lang stil, op het gebonk van mijn hamerende hart, het hortende ritme van onze hijgende ademhaling en het fluisterzachte geluid van onze perfect synchroon bewegende lippen na.
Soms was het zo makkelijk om te vergeten dat ik met een vampier zoende. Niet omdat ik hem dan opeens als een gewoon mens zag – ik zou nooit ook maar één seconde kunnen vergeten dat de jongen die in mijn armen lag meer engel dan mens was –, maar omdat hij het deed voorkomen alsof het hem helemaal geen moeite kostte om zijn lippen tegen de mijne te drukken, tegen mijn gezicht, mijn hals. Hij beweerde dat mijn bloed hem allang niet meer in de verleiding bracht, dat hij zo bang was om mij kwijt te raken dat hij er totaal niet meer naar verlangde. Maar ik wist dat de geur van mijn bloed hem nog steeds pijn deed, nog altijd brandde in zijn keel, alsof hij vlammen inademde.
Ik deed mijn ogen open en zag de zijne naar mijn gezicht staren. Ik vond het altijd heel raar als hij zo naar me keek. Alsof ík de hoofdprijs was, in plaats van de absurd gelukkige winnaar.
Onze blikken ontmoetten elkaar even; zijn gouden ogen waren zo diep dat ik het idee had dat ik helemaal tot in zijn ziel kon kijken. Onvoorstelbaar eigenlijk dat er ooit twijfel had kunnen bestaan over de aanwezigheid van die ziel, ook al was hij dan inderdaad een vampier. Hij had een prachtige ziel, mooier nog dan zijn briljante geest, zijn weergaloze gezicht en zijn schitterende lichaam.
Hij keek naar mij alsof hij mijn ziel ook kon zien, en alsof het hem beviel wat hij zag.
Maar hij kon niet in mijn hoofd kijken, zoals hij dat bij anderen wel kon. Waarom, dat wist niemand – mijn hersenen hadden een of andere vreemde afwijking waardoor ze onvatbaar waren voor alle bovennatuurlijke en angstaanjagende krachten waar sommige onsterfelijken over beschikten. (Alleen mijn geest was immuun, mijn lichaam reageerde wel op vampiers met gaven die op een andere manier werkten dan die van Edward.) Maar ik was erg dankbaar voor dit mankement, of wat het dan ook was waardoor mijn gedachten geheim bleven. Ik moest er niet aan denken wat een gênante situaties het had opgeleverd als het anders was geweest.
Ik trok zijn gezicht weer naar het mijne.
‘Nu blijf ik zeker weten,’ mompelde hij even later.
‘Nee, nee. Het is je vrijgezellenfeest. Je moet gaan.’
Dat zei ik wel, maar ondertussen grepen de vingers van mijn rechterhand zijn bronskleurige haar vast en drukte mijn linkerhand nog iets harder tegen de onderkant van zijn rug. Zijn koele vingers streelden mijn gezicht.
‘Zulke feesten zijn bedoeld voor mensen die het jammer vinden dat ze hun vrijgezellenbestaan achter zich moeten laten. Ik kijk reikhalzend uit naar het moment waarop het voor mij zover is. Dus eigenlijk is zo'n feest voor mij helemaal niet nodig.’
‘Dat is zo,’ fluisterde ik tegen de ijzig koude huid van zijn keel.
Dit kwam aardig in de buurt van mijn dagdroom. Charlie lag nietsvermoedend te slapen in zijn kamer, dus we waren niet helemáál alleen, maar het scheelde niet veel. We lagen opgekruld op mijn smalle bed, zoveel mogelijk in elkaar verstrengeld, voor zover dat ging met de dikke sprei die als een soort cocon om me heen gewikkeld was. Ik vond het vreselijk dat ik die deken nodig had, maar het was ook niet erg romantisch als ik de hele tijd lag te klappertanden. En Charlie zou het meteen merken als ik midden in augustus de verwarming aanzette…
Het voordeel was dat ík ingepakt moest worden, omdat Edwards shirt op de grond lag. Ik was elke keer weer verbijsterd als ik zijn volmaakte lichaam zag – wit, koel, glad als marmer. Vol bewondering liet ik mijn hand over zijn stenen borst naar zijn platte buik glijden. Er ging een lichte siddering door hem heen en zijn mond vond de mijne weer. Voorzichtig drukte ik het puntje van mijn tong tegen zijn spiegelgladde lip en hij zuchtte. Zijn zoete adem streek koud en heerlijk over mijn gezicht.
Hij wilde zich lostrekken – zo reageerde hij automatisch als hij besloot dat het te ver ging, in een soort reflex die hem tegenhield wanneer hij juist maar al te graag door zou willen gaan. Edward had zich het grootste deel van zijn leven onthouden van alle lichamelijke bevrediging. Ik wist dat hij het doodeng vond dat hij nu moest gaan proberen om die gewoonten te veranderen.
‘Wacht,’ zei ik terwijl ik hem bij zijn schouders greep en mezelf dicht tegen hem aan drukte. Ik worstelde één been los en sloeg het om zijn middel. ‘Oefening baart kunst.’
Hij grinnikte. ‘Nou, dan zouden we onderhand wel grote kunstenaars moeten zijn, denk je ook niet? Heb je überhaupt wel geslapen deze maand?’
‘Maar dit is de generale repetitie,’ hielp ik hem herinneren, ‘en we hebben nog lang niet alle scènes geoefend. Dit is niet het moment om voorzichtig te zijn.’
Ik had gedacht dat hij zou lachen, maar hij gaf geen antwoord en zijn lichaam werd plotseling stil en gespannen. Het vloeibare goud in zijn ogen leek te stollen.
Ik dacht terug aan wat ik gezegd had en besefte wat hij erin had gehoord.
‘Bella…’ fluisterde hij.
‘We hebben het hier al over gehad,’ zei ik. ‘Afspraak is afspraak.’
‘Ik weet het niet. Ik kan me niet concentreren als jij zo bij me ligt. Ik… ik kan niet meer helder nadenken. Straks heb ik mezelf niet meer in de hand en doe ik je iets aan.’
‘Dat zal heus wel meevallen.’
‘Bella.’
‘Ssst!’ Ik drukte mijn lippen op de zijne om zijn paniekaanval te smoren. Het was elke keer hetzelfde liedje, maar hier kwam hij niet onderuit. Niet nu ik eerst per se moest trouwen van hem.
Hij kuste me even terug, maar ik merkte dat hij zich niet meer zo liet meeslepen als net. Hij maakte zich zorgen – altijd en eeuwig maakte hij zich zorgen. Wat zou het wennen worden voor hem als hij zich geen zorgen meer om me hoefde te maken. Wat moest hij dan in vredesnaam met al die vrije tijd aan? Hij mocht wel vast een nieuwe hobby gaan zoeken.
‘Hoe voel je je? Geen koude rillingen?’ vroeg hij.
Ik wist dat hij dat niet letterlijk bedoelde, en ik zei: ‘Nee hoor, ik voel me reuze behaaglijk.’
‘Zeker weten? Heb je je niet bedacht? Nu kun je nog van gedachten veranderen.’
‘Wil je van me af of zo?’
Hij grinnikte. ‘Ik vraag het maar even. Ik wil niet dat je iets doet waar je over twijfelt.’
‘Over jou twijfel ik niet. En de rest overleef ik wel.’
Hij aarzelde, en ik vroeg me af of ik weer iets stoms had gezegd.
‘Is dat zo?’ vroeg hij zachtjes. ‘En dan heb ik het niet over de bruiloft, want ik ben ervan overtuigd dat je je daar ondanks je zenuwen prima doorheen zult slaan, maar over daarna… Hoe moet dat met Renée, met Charlie?’
Ik zuchtte. ‘Ik zal ze missen.’ Het was nog veel erger dat zij míj ook zouden missen, maar ik wilde hem niet op ideeën brengen, dus dat zei ik maar niet.
‘Angela, Ben, Jessica, Mike.’
‘Mijn vrienden zal ik ook missen, ja.’ Ik glimlachte in het donker. ‘Vooral Mike. O, Mike! Wat moet ik zonder Mike?’
Hij gromde.
Ik lachte, maar toen werd ik weer ernstig. ‘Edward, we hebben het hier uitgebreid over gehad. Ik weet dat het moeilijk zal worden, maar ik wil het. Ik wil jou, en ik wil jou voor altijd. Eén leven is gewoon niet genoeg voor me.’
‘Voor altijd achttien,’ fluisterde hij.
‘De droom van elke vrouw,’ zei ik plagerig.
‘Je zult nooit veranderen… en dus voor altijd stil blijven staan.’
‘Hoe bedoel je?’
Langzaam gaf hij antwoord. ‘Weet je nog toen we tegen Charlie zeiden dat we gingen trouwen? En dat hij dacht dat je… zwanger was?’
‘En hij dacht er vast ook over om je neer te schieten,’ gokte ik lachend. ‘Geef het maar toe – het is echt heel even door zijn hoofd gegaan.’
Hij gaf geen antwoord.
‘Edward, wat is er nou?’
‘Ik zou gewoon… Nou ja, ik had graag gewild dat hij gelijk had.’
‘Waah,’ stootte ik uit.
‘Of meer dat hij gelijk had kúnnen hebben. Dat dat tot onze mogelijkheden zou behoren. Ik vind het verschrikkelijk dat ik je dat ook nog afneem.’
Het duurde even voor ik was bijgekomen. ‘Ik weet wat ik doe.’
‘Hoe weet je dat nou, Bella? Kijk naar mijn moeder, kijk naar mijn zus. Het is veel moeilijker om zoiets op te geven dan jij denkt.’
‘Esmé en Rosalie redden zich prima. Als het later een probleem wordt, kunnen we altijd nog net als Esmé iemand adopteren.’
Hij zuchtte, en toen werd zijn stem fel. ‘Het is gewoon niet goed! Ik wil niet dat je dat soort offers voor mij hoeft te brengen. Ik wil je dingen geven, niet dingen van je afpakken. Ik wil je jouw toekomst niet ontnemen. Als ik een mens was…’
Ik legde mijn hand over zijn mond. ‘Jíj bent mijn toekomst, en nou ophouden. Niet zo treurig doen, anders bel ik je broers om te vragen of ze je komen halen. Misschien is een vrijgezellenfeest wel goed voor je.’
‘Het spijt me. Ik klink inderdaad wel een beetje treurig, hè? Het zullen de zenuwen zijn.’
‘Heb jíj koude rillingen?’
‘Niet op die manier. Ik heb een eeuw gewacht om met u te kunnen trouwen, juffrouw Swan. De bruiloft is het enige waar ik niet op kan wach…’ Hij brak zijn zin plotseling af. ‘O godallemachtig, het zal ook eens niet!’
‘Wat is er?’
Hij knarste met zijn tanden. ‘Je hoeft mijn broers niet te bellen. Emmett en Jasper zijn kennelijk niet van plan me hier onderuit te laten komen.’
Ik trok hem nog even dicht tegen me aan en liet hem toen los. Als het op een krachtmeting met Emmett aankwam maakte ik geen schijn van kans. ‘Veel plezier.’
Er snerpte iets langs het raam – iemand kraste expres met zijn stalen nagels over het glas om een afschuwelijk handen-over-je-oren-, kippenvel-langs-je-ruggengraatgeluid te maken. Ik rilde.
‘Als je Edward niet naar buiten stuurt komen we hem halen!’ siste een onzichtbare Emmett dreigend in het donker.
‘Ga maar!’ lachte ik. ‘Voor ze mijn huis afbreken.’
Edward rolde met zijn ogen maar kwam soepel overeind en trok in dezelfde beweging zijn shirt weer aan. Hij boog zich voorover en gaf me een kus op mijn voorhoofd.
‘Ga maar gauw slapen. Je hebt een grote dag voor de boeg.’
‘En bedankt! Nou kan ik me echt heel goed ontspannen.’
‘Ik zie je voor het altaar.’
‘Ik ben dat meisje in die witte jurk.’ Ik glimlachte omdat ik zo vreselijk blasé klonk.
Hij grinnikte, zei: ‘Heel overtuigend,’ spande zijn spieren aan en boog door zijn knieën. En toen was hij verdwenen – hij sprong zo snel uit mijn raam dat mijn ogen het niet konden volgen.
Buiten klonk een gedempte bons en ik hoorde Emmett vloeken.
‘O wee als jullie hem te laat terugbrengen,’ mompelde ik, en ik wist dat ze me konden horen.
Toen gluurde Jaspers gezicht opeens door mijn raam; zijn honingkleurige haar had een zilveren glans in het zwakke maanlicht dat zich door de wolken worstelde.
‘Maak je maar geen zorgen, Bella. We brengen hem ruim op tijd weer naar huis.’
Plotseling was ik heel erg rustig, mijn zorgen leken niet belangrijk meer. Jasper was op zijn manier net zo begaafd als Alice met haar griezelig accurate voorspellingen. Jaspers talent had echter niet met de toekomst, maar met stemmingen te maken: hij kon bepalen hoe je je voelde, zonder dat je daar ook maar iets aan kon doen.
Ik lag nog steeds ingepakt in de deken en ging onhandig rechtop zitten. ‘Jasper? Wat doen vampiers eigenlijk op hun vrijgezellenavond? Jullie gaan toch niet met hem naar een striptent, hè?’
‘Niks zeggen!’ gromde Emmett vanaf de grond. Er klonk weer een bons en Edward lachte zachtjes.
‘Rustig maar,’ zei Jasper, en ik wérd ook meteen rustig. ‘Wij Cullens hebben zo onze eigen variant. Gewoon, wat poema's, een paar grizzlyberen. Eigenlijk wat we altijd doen tijdens een avondje stappen.’
Ik vroeg me af of ik ooit zo luchthartig over het ‘vegetarische’ vampierdieet zou kunnen praten.
‘Bedankt, Jasper.’
Hij gaf me een knipoog en liet zich weer naar beneden vallen.
Buiten was het doodstil. Aan de andere kant van de muur hoorde ik Charlies zagende gesnurk.
Ik voelde me slaperig en ging weer achterover liggen. Met zware oogleden staarde ik naar de muren van mijn kleine kamer, bleekwit in het maanlicht.
Mijn laatste nacht in mijn kamer. Mijn laatste nacht als Isabella Swan. Morgennacht zou ik Bella Cullen zijn. Ondanks het feit dat ik vreselijk opzag tegen dat hele bruiloftsgedoe, moest ik toch toegeven dat me dat erg goed in de oren klonk.
Ik liet mijn gedachten nog een tijdje zomaar wat ronddwalen, in de verwachting dat ik snel in slaap zou vallen. Maar na een paar minuten merkte ik dat ik juist alleen maar wakkerder werd, dat de angst mijn buik weer in kroop en er onaangename knopen in legde. Het bed leek te zacht, te warm zonder Edward erin. Jasper was ver weg, en het rustige, ontspannen gevoel was samen met hem verdwenen.
Het zou een lange dag worden morgen.
Ik was me ervan bewust dat het grootste deel van mijn angsten nergens op sloeg – ik moest gewoon niet zo moeilijk doen. Soms sta je in het leven nou eenmaal in de schijnwerpers, daar doe je niets aan. Ik kon niet altijd een muurbloempje zijn. Maar er waren ook een paar dingen waarover ik me volkomen terecht zorgen maakte.
Ten eerste: de sleep van de bruidsjurk. Alice had haar creativiteit de vrije loop gelaten en even wat minder op de praktische aspecten gelet. Het leek me een onmogelijke opgave om op hakken met die sleep de trap van de Cullens af te dalen. Ik had moeten oefenen.
En dan hadden we de gastenlijst.
Tanya's familie, de Denaliclan, zou in de loop van de ochtend arriveren.
Het zou nog wel eens spannend kunnen worden met Tanya's familie in dezelfde ruimte als onze gasten uit het Quileutereservaat, Jacobs vader en de familie Clearwater. De Denali's waren niet bepaald dol op de weerwolven. Tanya's zus Irina kwam zelfs helemaal niet naar de bruiloft. Ze koesterde nog steeds een diepe haat jegens de weerwolven omdat die haar vriend Laurent hadden vermoord (toen die op het punt stond om míj te vermoorden). Vanwege die wrok hadden de Denali's Edwards familie laten zitten toen die hun hulp juist het hardst nodig hadden. Uiteindelijk waren onze levens gered door het onwaarschijnlijke verbond met de Quileutewolven toen de horde jonge vampiers ons had aangevallen…
Edward had me bezworen dat er niets zou gebeuren tussen de Denali's en de Quileutes. Tanya en haar familie – behalve Irina dan – voelden zich allemaal vreselijk schuldig over hun afvalligheid. Door nu een wapenstilstand met de weerwolven te sluiten konden ze een klein deel van die schuld inlossen, en dat hadden ze er graag voor over.
Dat was het grote probleem, maar er was ook nog een klein probleempje: mijn wankele zelfvertrouwen.
Ik had Tanya nog nooit eerder ontmoet, en ik wist zeker dat mijn ego een flinke deuk zou oplopen. Ooit, heel lang geleden, nog voor mijn geboorte waarschijnlijk, had ze een poging gedaan om Edward te versieren. Ik nam het haar of iemand anders heus niet kwalijk dat ze hem aantrekkelijk vond, maar ze was natuurlijk op z'n minst beeldschoon, en in het ergste geval oogverblindend. Hoewel het duidelijk was dat Edward – hoe onvoorstelbaar ook – de voorkeur aan mij gaf, wist ik zeker dat ik me onwillekeurig toch met haar zou gaan vergelijken.
Ik had een beetje gemopperd totdat Edward, die al mijn zwakheden kende, me een schuldgevoel had bezorgd.
‘Voor hen zijn we praktisch familie, Bella. Ze hebben niemand anders,’ had hij me terechtgewezen. ‘Ze voelen zich nog steeds wees, zelfs na zo'n lange tijd.’
Daarna had ik ingebonden en mijn fronsende blik afgewend.
Tanya had ondertussen een behoorlijk grote familie, bijna net zo groot als de familie Cullen. Ze waren met z'n vijven: op vrijwel hetzelfde moment dat Alice en Jasper zich bij de Cullens hadden gevoegd, hadden Carmen en Eleazar zich bij Tanya, Kate en Irina aangesloten. Ze vonden elkaar allemaal in hun verlangen om menslievender te leven dan normale vampiers.
Maar ondanks elkaars gezelschap voelden Tanya en haar zussen zich op een bepaalde manier nog steeds alleen. Ze waren nog steeds in de rouw. Omdat ze heel lang geleden ook een moeder hadden gehad.
Ik kon me goed indenken wat een gapend gat zo'n verlies achterliet, zelfs na duizend jaar. Ik probeerde me de familie Cullen voor te stellen zonder hun schepper, middelpunt en leider – hun vader, Carlisle. Het lukte niet.
Carlisle had me over Tanya's verleden verteld tijdens een van de vele avonden waarop ik nog tot laat bij de Cullens had gezeten om zoveel mogelijk te leren en me zo goed mogelijk voor te bereiden op de toekomst waar ik voor had gekozen. Het verhaal van Tanya's moeder was een van de vele, een afschrikwekkend voorbeeld bij slechts een van de regels die ik moest kennen voor ik me bij de onsterfelijke wereld voegde. Of eigenlijk was er maar één echte regel – één wet die zich uitsplitste in talloze verschillende facetten: houd het geheim.
Die geheimhouding kon verschillende gevolgen hebben: je moest een onopvallend leven leiden, zoals de Cullens, en verder trekken voordat mensen konden vermoeden dat je niet ouder werd. Of je kwam überhaupt niet bij mensen in de buurt, behalve dan rond etenstijd, zoals James en Victoria hadden geleefd en zoals Jaspers vrienden Peter en Charlotte nog steeds leefden. Het betekende ook dat je eventuele nieuwe vampiers die je had geschapen in toom moest houden, zoals Jasper had gedaan toen hij bij Maria woonde. Zoals Victoria had nagelaten bij háár nieuwelingen.
En het betekende ook dat je sommige dingen helemaal niet mocht scheppen, omdat sommige scheppingen niet in toom te houden waren.
‘Ik weet niet hoe Tanya's moeder heette,’ had Carlisle toegegeven, en zijn gouden ogen, die bijna dezelfde kleur hadden als zijn blonde haar, kregen een verdrietige uitdrukking bij de gedachte aan Tanya's leed. ‘Ze praten nooit over haar als het niet per se hoeft en proberen zo min mogelijk aan haar te denken.
De vrouw die Tanya, Kate en Irina heeft geschapen – die van hen hield, daar ben ik van overtuigd – leefde vele jaren voor ik werd geboren. Het was een tijd waarin er in onze wereld een plaag heerste, de plaag van de onsterfelijke kinderen.
Wat deze voorouders bezielde kan ik nauwelijks bevatten. Ze veranderden mensen die nauwelijks ouder waren dan peuters in vampiers.’
Ik had geprobeerd me daar een beeld bij te vormen en had het gal moeten wegslikken dat in mijn keel omhoogkwam.
‘Ze waren beeldschoon,’ had Carlisle vlug uitgelegd toen hij zag hoe ik reageerde. ‘Zo vertederend, zo betoverend, werkelijk ongelooflijk. Als je bij ze in de buurt kwam dan hield je al van ze, dat ging vanzelf.
Maar je kon ze niets leren. Ze zaten vast in de ontwikkelingsfase die ze hadden bereikt voor ze werden gebeten. Schattige dreumesen met kuiltjes in hun wangen en brabbelpraatjes, die in één wilde bui een half dorp konden uitmoorden. Als ze honger hadden dan dronken ze; ze luisterden naar niets of niemand. Ze werden gezien door mensen, er deden verhalen de ronde, de angst verspreidde zich als een lopend vuurtje…
Tanya's moeder heeft zo'n kind gemaakt. Haar beweegredenen, en die van anderen, zijn me nog altijd een raadsel.’ Hij had diep ademgehaald om rustig te blijven. ‘En natuurlijk werden de Volturi erbij betrokken.’
Zoals altijd wanneer ik die naam hoorde, was ik in elkaar gekrompen, maar het viel te verwachten dat dit legioen Italiaanse vampiers – die zichzelf als de koningen van de vampierwereld beschouwden – een centrale rol speelde in dit verhaal. Er kon geen wet bestaan zonder straf, en er kon geen straf bestaan zonder iemand om hem uit te voeren. De oude Aro, Caius en Marcus regeerden over de Volturi. Ik had ze slechts één keer gezien, maar tijdens die korte ontmoeting had ik het idee gekregen dat Aro, met zijn bijzonder sterke gave om gedachten te kunnen lezen (als hij iemand één keer aanraakte zag hij alle gedachten die diegene ooit had gehad), de echte leider was.
‘De Volturi deden onderzoek naar de onsterfelijke kinderen, bij hen in Volterra en ook in de rest van de wereld. Caius besloot dat de kleintjes niet in staat waren om ons geheim te bewaren. En daarom moesten ze gedood worden.
Ik zei al dat ze er vreselijk lief uitzagen. Vampierfamilies vochten tot de laatste snik – en werden volledig uitgeroeid – om ze te beschermen. Er vielen hier in Amerika minder doden dan tijdens de zuidelijke oorlogen, maar op een bepaalde manier was het wel veel ingrijpender. Families die al eeuwenlang bij elkaar waren, oude tradities, vrienden… Er ging heel veel verloren. Uiteindelijk werd het verboden om nog onsterfelijke kinderen te maken. Er werd nooit meer over ze gesproken, ze werden een taboe.
Toen ik bij de Volturi woonde heb ik twee onsterfelijke kinderen ontmoet, dus ik heb met eigen ogen gezien hoe onweerstaanbaar ze waren. Aro heeft de kleintjes nog vele jaren bestudeerd, toen de ramp die ze hadden veroorzaakt allang achter de rug was. Je weet hoe nieuwsgierig hij is: hij had gehoopt dat ze getraind zouden kunnen worden. Maar uiteindelijk besloten ze unaniem dat de onsterfelijke kinderen niet mochten blijven leven.’
Ik was de moeder van de gezusters Denali al bijna vergeten toen het verhaal weer bij haar verderging.
‘Het is niet helemaal duidelijk wat er met Tanya's moeder is gebeurd,’ had Carlisle gezegd. ‘Tanya, Kate en Irina wisten van niets tot de Volturi bij hen langskwamen; hun moeder en haar verboden kind waren toen al gevangengenomen. Die onwetendheid heeft uiteindelijk het leven van Tanya en haar zussen gered. Aro raakte hen aan en zag dat ze volkomen onschuldig waren, dus ze zijn niet gestraft voor hun moeder.
Ze hadden de jongen nog nooit gezien, hadden werkelijk geen flauw idee van zijn bestaan, tot de dag waarop ze hem in hun moeders armen zagen branden. Ik vermoed dat hun moeder hem daarom geheim heeft gehouden, juist om hun dit lot te besparen. Maar waarom had ze hem überhaupt gemaakt? Wie was hij, en waarom was hij zo belangrijk voor haar dat ze de belangrijkste aller regels overtrad? Tanya en de anderen hebben nooit een antwoord op hun vragen gekregen. Maar het stond buiten kijf dat hun moeder schuldig was, en ik denk niet dat ze haar ooit helemaal vergeven hebben.
Zelfs nadat Aro hem gegarandeerd had dat Tanya, Kate en Irina onschuldig waren, wilde Caius nog dat zij ook op de brandstapel zouden eindigen. Omdat het hun moeder was, waren zij ook schuldig. Ze hadden geluk dat Aro die dag in een genadige bui was. Tanya en haar zussen werden vrijgesproken, maar ze gingen weg met een gebroken hart en een heilig ontzag voor de wet.…’
Ik weet niet zo goed wanneer de herinnering precies in een droom overging. Het ene moment luisterde ik nog naar de Carlisle uit mijn herinnering en zag ik zijn gezicht voor me, en even later keek ik naar een grijze, kale vlakte en rook ik de zware geur van brandende wierook. Ik was niet alleen.
Ik zou doodsbang moeten zijn voor de gedaanten die gehuld in asgrijze mantels dicht bij elkaar op de vlakte stonden – het konden alleen maar Volturi zijn, en in weerwil van het bevel dat zij bij onze laatste ontmoeting hadden uitgevaardigd, was ik nog altijd mens. Maar ik wist, zoals je dat soms hebt in dromen, dat ik voor hen onzichtbaar was.
Overal om me heen lagen rokende bergjes. Ik herkende de zoete geur en hoefde de hopen verder niet te bestuderen. Ik had geen behoefte om de gezichten te zien van de vampiers die ze hadden gedood, bang dat ik misschien iemand zou herkennen in de smeulende brandstapels.
De Volturisoldaten stonden in een kring om iets of iemand heen, en ik hoorde hun zachte stemmen driftig over iets fluisteren. Ik sloop dichter naar de mantels toe; ik kon niet anders dan de droom gehoorzamen en kijken wie of wat ze zo aandachtig stonden te bestuderen. Behoedzaam kroop ik tussen twee van de lange, sissende figuren door en toen, op een klein heuveltje voor hen, zag ik eindelijk het onderwerp van hun discussie.
Hij was beeldschoon en vreselijk lief, precies zoals Carlisle al had gezegd. Het jongetje was nog maar een peuter, niet ouder dan twee. Zijn engelachtige gezichtje had bolle wangetjes en volle lippen en werd omlijst door lichtbruine krullen. En hij beefde, met gesloten ogen, alsof hij te bang was om te zien hoe de dood elke seconde naderbij sloop.
Ik werd overvallen door zo'n sterke behoefte om dit lieve, doodsbange jongetje te redden dat de Volturi, ondanks de allesverwoestende dreiging die er van hen uitging, me niets meer konden schelen. Ik duwde hen opzij, zonder me erom te bekommeren of ze mijn aanwezigheid opmerkten of niet. Toen ik me door de groep heen had geworsteld rende ik op het jongetje af.
Om vervolgens wankelend weer tot stilstand te komen toen ik het heuveltje zag waarop hij zat. Het bestond niet uit aarde en stenen, maar uit een berg leeggezogen, levenloze lichamen. Het was te laat: ik had de gezichten al gezien. Ik kende hen allemaal – Angela, Ben, Jessica, Mike… En recht onder het schattige jongetje lagen de lijken van mijn vader en mijn moeder.
Op dat moment deed het kind zijn fonkelende, bloedrode ogen open.