40
Bosnië-Herzegovina
14.30 uur
Michener bestudeerde het huis, het had slechts één woonlaag. De
stenen hadden de kleur van mos, wijnstokken in hun winterslaap
slingerden zich over een prieel heen en de enige poging tot
versiering was het krullige houtsnijwerk boven de ramen. In de
zijtuin werden groenten verbouwd. Ze leken ongeduldig op de in
aantocht zijnde regen te wachten. In de verte doemden bergen
op.
Ze hadden het huis slechts gevonden nadat ze twee keer de weg hadden gevraagd. De beide passanten hadden zich erg weigerachtig getoond. Pas nadat Michener had gezegd dat hij een priester was en dat hij Jasna móést spreken, waren ze bereid iets los te laten.
Hij liep voor Katerina uit naar de voordeur en
klopte aan.
Een lange vrouw met een amandelkleurige teint en donker haar deed
open. Ze was rank als een riet en had een knap gezicht en warme
hazelnootbruine ogen. Ze bekeek hen met een afgemeten uitdrukking
waardoor hij zich ongemakkelijk ging voelen. Ze was misschien
dertig, en droeg een rozenkrans om haar hals.
‘Ik word in de kerk verwacht en heb nu werkelijk geen tijd om te
praten,’ zei ze. ‘Maar ik wil graag met u praten ná de dienst.’ Ze
had Engels gesproken.
‘We zijn hier niet om gewoon even te praten,’ zei Michener en hij
vertelde haar wie hij was en wat hij kwam doen.
Ze reageerde niet, alsof een Vaticaanse gezant aan haar deur
dagelijkse kost was. Uiteindelijk vroeg ze hen binnen.
Het huis was sober gemeubileerd en vormde een bont decor. Het
zonlicht viel naar binnen door halfopen ramen waarvan veel ruiten
over de hele lengte gebarsten waren. Boven de schoorsteenmantel
hing een afbeelding van Maria, omringd met brandende kaarsen. In
een hoek stond een houten beeld van de Maagd, gekleed in een grijs
gewaad dat met lichtblauw was afgeboord. Ze droeg een witte sluier
die de weelderige bruine lokken goed deed uitkomen. De blauwe ogen
waren expressief en warm. Het was Onze-Lieve-Vrouw van Fatima, als
zijn geheugen hem niet in de steek liet.
‘Waarom Fatima?’ vroeg hij, wijzend op het houtsnijwerk.
‘Ik heb het van een bedevaartganger gekregen. Ik vind het mooi. Het
lijkt wel alsof ze leeft.’
Michener zag dat haar rechteroog lichtjes trilde. Haar
uitdrukkingsloze gezicht en vlakke stem begonnen hem te
verontrusten. Hij vroeg zich af of ze iets gebruikt had.
‘Jij gelooft niet meer, is het niet?’ zei ze rustig.
De opmerking overrompelde hem. ‘Waarom is dat
belangrijk?’
Ze keek indringend naar Katerina. ‘Zij brengt je in de
war.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Priesters komen hier maar zelden in het gezelschap van een vrouw.
Vooral een priester zonder zijn priesterboord.’
Michener was niet van plan een verklaring te geven. Ze stonden nog
steeds, want hun gastvrouw had hun geen stoel aangeboden. De start
beloofde niet veel goeds.
Jasna keerde zich om naar Katerina. ‘Jij gelooft helemaal niet
meer. Al vele jaren lang. Je ziel moet vreselijk gekweld
zijn.’
‘Wordt dit soort inzichten verondersteld indruk op ons te maken?’
Als het commentaar van Jasna Katerina al geraakt had, wilde ze het
duidelijk niet laten merken.
‘Voor jou,’ zei Jasna, ‘bestaat alleen wat je kunt aanraken. Maar
er is zoveel meer. Zoveel dat jij je het in de verste verte niet
kunt voorstellen. En ook al kun je het niet aanraken, het bestaat
wel degelijk.’
‘We zijn hiernaartoe gekomen in opdracht van de paus,’ zei
Michener.
‘Clemens is bij de Heilige Maagd.’
‘Dat hoop ik.’
‘Maar je bewijst hem een slechte dienst door niet te
geloven.’
‘Jasna, ik ben hierheen gestuurd om het tiende geheim te vernemen.
Clemens en de camerlengo hebben me allebei schriftelijke
instructies meegegeven zodat de boodschap geopenbaard kan
worden.’
Ze draaide zich om. ‘Ik ken het niet. Ik wil het ook niet kennen.
De Maagd zal niet meer verschijnen als dat gebeurt. Haar
mededelingen zijn belangrijk. De wereld is er afhankelijk
van.’
Michener was vertrouwd met de dagelijkse boodschappen van
Medjugorje, die per fax en per e-mail de wereld rondgingen. De
meeste riepen op tot geloof en wereldvrede, met vasten en bidden
als middelen om beide te bereiken. Gisteren had hij enkele van de
meest recente in de Vaticaanse bibliotheek opgezocht. De websites
rekenden kosten voor het doorgeven van de hemelse boodschap, en dat
was de reden dat hij de motieven van Jasna in twijfel trok. Maar
uit de eenvoud van haar huis en haar kleren bleek duidelijk dat zij
er in ieder geval geen profijt van trok. ‘We weten dat je het
geheim niet kent, maar kun je ons vertellen met welke van de andere
zieners we moeten praten om het wel te vernemen?’
‘Er is hun gezegd dat de informatie vertrouwelijk moet blijven
totdat de Maagd ze van hun zwijgplicht ontslaat.’
‘Zou de toestemming van de Heilige Vader niet volstaan?’
‘De Heilige Vader is dood.’
Haar manier van doen begon vermoeiend te worden. ‘Waarom moet je
het zo moeilijk maken?’
‘Dat heeft de hemel ook gevraagd.’
Het begon wel erg veel te lijken op de lamentaties van Clemens, in
de weken voor zijn dood.
‘Ik heb voor de paus gebeden,’ zei ze. ‘Zijn ziel heeft onze
gebeden nodig.’
Michener stond op het punt te vragen wat ze hiermee bedoelde, maar
voor hij een woord kon uitbrengen, was Jasna vlak voor het beeld in
de hoek gaan staan. Haar blik leek plotseling afstandelijk en
gebiologeerd staarde ze naar het Mariabeeld. Ze knielde op een
bidstoel neer en zei niets meer.
‘Wat doet ze nu?’ mompelde Katerina.
Michener haalde zijn schouders op.
In de verte sloeg een klok driemaal, en hij herinnerde zich dat de
Maagd naar verluidt iedere dag om drie uur ’s middags aan Jasna
verscheen. Een van haar handen vond de rozenkrans die om haar hals
hing. Ze klemde de kralen vast en begon woorden te mompelen die hij
niet kon verstaan. Hij boog voorover en volgde haar blik omhoog
naar het beeld, maar zag niets behalve het stoïcijnse houten
gezicht van de Maagd Maria.
Uit zijn onderzoek herinnerde hij zich dat de getuigen in Fatima
het over een zoemtoon hadden en over een warm gevoel dat hun
tijdens de verschijningen overviel. Hij had dat gewoon
toegeschreven aan de massahysterie van ongeletterde zielen die
wanhopig wilden geloven. Hij vroeg zich af of hij nu werkelijk
getuige was van een Maria-verschijning, of slechts van een
hersenschim van deze vrouw.
Hij ging dichterbij staan.
Haar blik leek gevangen door iets wat zich achter de muren bevond.
Ze was zich niet bewust van zijn aanwezigheid en bleef mompelen.
Hij dacht even een glinstering in haar pupillen te zien – twee
flitsen van een beeld dat weerkaatst werd – een werveling van blauw
en goud. Zijn ogen schoten naar rechts, op zoek naar de bron, maar
er was niets te zien. Alleen de zonverlichte hoek en het stille
beeld. Wat er zich ook afspeelde, het was blijkbaar alleen voor
Jasna bestemd.
Ten slotte boog ze het hoofd en ze zei: ‘De Heilige Maagd is
weggegaan.’
Jasna stond op, liep naar de tafel en schreef iets neer op een
schrijfblok. Toen ze klaar was, gaf ze het blad aan Michener.
Lieve kinderen, de liefde van God is groot. Sluit jullie ogen niet, sluit jullie oren niet. Aanvaard mijn oproep en mijn smeekbede aan jullie adres. Consacreer jullie hart en maak er een thuis van voor de Heer. Moge Hij er zich altijd in ophouden. Mijn ogen en mijn hart zullen hier zijn ook wanneer ik niet langer aan jullie verschijn. Gedraag je in alle opzichten zoals ik gevraagd heb, zodat ik jullie naar de Heer kan leiden, zodat jullie niet worden verworpen. Aanvaard mijn boodschappen om zelf ook aanvaard te worden. Het is tijd om een beslissing te nemen, lieve kinderen. Heb een rechtschapen en onschuldig hart, zodat ik jullie bij de Vader kan brengen, want mijn aanwezigheid hier getuigt van zijn grote liefde.
‘Dat is wat de Maagd me gezegd heeft,’ zei
Jasna.
Michener las de boodschap nog een keer. ‘Is dat aan mij gericht?’
‘Daarover kun jij alleen beslissen.’
Hij gaf het blad aan Katerina. ‘Je hebt mijn vraag nog steeds niet
beantwoord. Wie kan ons het tiende geheim vertellen?’
‘Niemand.’
‘De andere vijf zieners kennen het. Een van hen kan het vertellen.’
‘Alleen als de Maagd haar toestemming geeft, en ik ben de enige die
ze
nog iedere dag bezoekt. De anderen zouden moeten wachten tot ze haar fiat geeft.’
‘Maar jij kent het geheim niet,’ zei Katerina. ‘Het doet er dus niet toe dat jij de enige bent die er niet van op de hoogte is. We hebben de Maagd niet nodig, we hebben het tiende geheim nodig.’
‘Het een gaat samen met het andere,’ zei Jasna.
Michener kon niet beslissen of hij te doen had
met een godsdienstfanaat of met iemand die werkelijk door de hemel
was uitverkoren. Haar vrijpostige gedrag hielp ook al niet. Hij
besloot in de stad te blijven. Ze konden op hun eentje de andere
zieners trachten te vinden die nog in de buurt waren. Als ze niets
te horen kregen, kon hij nog altijd naar Italië terugkeren en die
ene ziener opsporen die daar nu woonde.
Hij bedankte Jasna en liep naar de deur met Katerina in zijn
kielzog. Hun gastvrouw leek op haar stoel geworteld, haar
gezichtsuitdrukking nog
even nietszeggend als bij hun komst. ‘Vergeet Bamberg niet,’ zei Jasna.
Kille vingers dansten over Micheners
ruggengraat. Hij stond stil en draaide zich om. Had hij het goed
gehoord? ‘Waarom zei je dat?’
‘Het werd me opgedragen.’
‘Wat weet jij over Bamberg?’
‘Niets. Ik weet niet eens wat het is.’
‘Waarom zeg je dit dan?’
‘Ik stel geen vragen. Ik doe alleen wat me gevraagd wordt.
Misschien is het daarom dat de Maagd tegen me praat. Het heeft zo
zijn voordelen een loyale dienares te hebben.’
Vaticaanstad
17.00 uur
Valendrea werd ongeduldig. Zijn bezorgdheid om de rechte stoelleuningen was terecht gebleken, nu hij haast twee martelende uren rechtopzittend had doorgebracht in de onverstoorbare Sixtijnse kapel. Ondertussen waren alle kardinalen naar het altaar gelopen om voor Ngovi en God te zweren dat zij geen enkele inmenging van seculiere overheden in de verkiezing zouden dulden. Dat, als ze verkozen werden, ze waarlijk munus Petrinum – pastor van de universele Kerk – zouden zijn en voor de geestelijke en wereldlijke rechten van de Heilige Stoel zouden opkomen. Ook hij had voor Ngovi gestaan, die met een intense blik naar zijn woorden had geluisterd.
Nog eens een halfuur werd besteed aan de eed van geheimhouding die de dienaren moesten afleggen. Toen beval Ngovi iedereen behalve de kardinalen de Sixtijnse kapel te verlaten en ook de nog niet gesloten deuren af te sluiten. Hij keek de kardinalen aan en vroeg: ‘Wilt u nu een stem uitbrengen?’
De apostolische grondwet van Johannes Paulus ii stond toe dat er onmiddellijk gestemd werd als het conclaaf dit wenste. Een van de Franse kardinalen stond op en zei dat hij dat inderdaad wilde. Valendrea was tevreden. De Fransman was een van zijn rekruten.
‘Als iemand bezwaar wil aantekenen, moet hij nú spreken,’ zei Ngovi.
Het bleef stil in de kapel. Ooit was dit het moment geweest waarop een paus bij acclamatie kon worden gekozen, zogenaamd als gevolg van een rechtstreekse interventie van de Heilige Geest. Het gebruik wilde dat er spontaan een naam viel en dat iedereen het erover eens was dat dit de nieuwe paus moest zijn. Maar Johannes Paulus ii had dit kiessysteem afgeschaft.
‘Mooi,’ zei Ngovi, ‘dan zullen we nu beginnen.’
De assistent van de kardinaal-diaken, een donkerkleurige, zwaarlijvige man uit Brazilië, waggelde naar voren en trok drie namen uit een zilveren kelk. Dat waren de stemopnemers die de stembriefjes moesten tellen en de uitslag optekenen. Als er geen paus was gekozen, moesten zij de stembiljetten in de kachel verbranden. Er werden nog drie namen uit de kelk getrokken, die van de revisoren. Zij moesten toezien op het werk van de stemopnemers. Ten slotte werden drie infirmarii gekozen, die de stembriefjes moesten ophalen van een kardinaal die ziek werd tijdens het conclaaf. Slechts vier leden van de stemcommissie van negen kon Valendrea als solide bondgenoten beschouwen. Vooral de aanstelling van de kardinaal-archivaris tot revisor ontstelde hem. Misschien zou de oude rotzak toch nog wraak kunnen nemen.
Voor iedere kardinaal lag, behalve een schrijfblok en een potlood, een klein rechthoekig kaartje. Bovenaan stond een tekst gedrukt: eligo in summum pontificem. Ik kies tot volgende paus. De ruimte eronder was leeg, klaar voor een naam. Valendrea had een bijzondere band met het stembriefje, omdat het ontworpen was door zijn geliefde Paulus vi.
Op het altaar, onder de gruwel van Michelangelo’s Laatste Oordeel, liet Ngovi de overige namen uit de kelk glijden. Ze zouden samen met de stembriefjes van de eerste ronde verbrand worden. Toen richtte de Afrikaan zich tot de kardinalen en doorliep, in het Latijn, de stemprocedure. Toen hij klaar was, liep hij weg bij het altaar en nam hij plaats tussen de kardinalen. Zijn taak als camerlengo zat er bijna op, en in de komende uren zou er steeds minder van hem verwacht worden. De procedure was nu in handen van de stemopnemers, totdat een nieuwe stembeurt aan de orde was.
Een van de stemopnemers, een kardinaal uit Argentinië, zei: ‘Schrijft u alstublieft één naam op het kaartje. Meer dan één naam maakt uw stem én de stemopneming ongeldig. Als u klaar bent, vouwt u het stembriefje op en begeeft u zich naar het altaar.’
Valendrea keek links en rechts naar de honderddertien kardinalen die elleboog tegen elleboog in de kapel gepropt zaten. Hij wilde een snelle overwinning om een einde te maken aan zijn lijdensweg, maar hij wist dat een paus zelden of nooit tijdens de eerste stembusgang werd gekozen. Gewoonlijk brachten de kardinalen hun eerste stem uit op een bijzonder iemand, hun favoriete kardinaal, een goede vriend, iemand uit hun deel van de wereld, en soms op zichzelf, hoewel niemand dat ooit zou toegeven. Het was een manier om hun ware intenties verborgen te houden en de prijs van hun steun te verhogen. Niets stemde de koplopers zo mild als een onzekere uitkomst.
Valendrea schreef zijn eigen naam in drukletters op het stembriefje, voorzichtig alles vervormend wat zijn handschrift herkenbaar kon maken. Hij vouwde het papiertje op en wachtte op zijn beurt om naar het altaar te gaan.
De stembriefjes werden volgens rang en anciënniteit gedeponeerd. Eerst kwamen de kardinaal-aartsbisschoppen, vervolgens de kardinaal-bisschoppen en ten slotte de kardinaal-diakens. Binnen iedere groep waren ze gerangschikt naar de datum van hun investituur. Hij keek toe hoe de eerste hooggeplaatste kardinaal-bisschop, een man met zilverwit haar uit Venetië, de vier marmeren treden naar het altaar beklom en zijn stembriefje in de hoogte stak, zodat iedereen het goed kon zien.
Toen hij aan de beurt was, stapte ook Valendrea naar het altaar. Hij wist dat de andere kardinalen naar hem keken en daarom knielde hij even om te bidden. Maar hij sprak niet tot God. Hij wachtte tot het passend zou zijn om weer op te staan. Toen herhaalde hij met luide stem wat iedere kardinaal moest zeggen.
‘Zo waar Christus de Heer mijn getuige is en mijn Rechter zal zijn, heb ik mijn stem uitgebracht op hem, van wie ik voor God denk dat hij gekozen moet worden.’
Hij legde zijn stembriefje op de pateen, tilde het glanzende schijfje op en liet het kaartje in de kelk glijden. Die onorthodoxe methode moest ervoor zorgen dat elke kardinaal slechts één stem kon uitbrengen. Hij zette het hostieschoteltje zachtjes neer, vouwde zijn handen in gebed en liep naar zijn plaats terug.
Het duurde bijna een uur voor iedereen gestemd had. Toen het laatste stembriefje in de kelk lag, werd het zilveren vat naar een andere tafel gedragen. Daar werd de inhoud dooreengeschud, en de stemmen door de drie stemopnemers geteld. De revisoren keken toe zonder dat hun ogen ook maar een seconde de tafel loslieten. Elk stembriefje werd opengevouwen en de naam die erop stond hardop voorgelezen. Iedereen hield zelf de stand bij. Het totale aantal stemmen moest honderddertien bedragen, anders werden de stembriefjes vernietigd en de ronde ongeldig verklaard.
Toen de laatste naam was voorgelezen, bestudeerde Valendrea het resultaat. Hij had tweeëndertig stemmen gekregen. Lang niet slecht voor een eerste ronde. Maar Ngovi had er vierentwintig verzameld. De overige zevenenvijftig stemmen waren verspreid over twee dozijn kandidaten.
Hij keek op naar de vergadering.
Blijkbaar zaten ze allemaal hetzelfde te denken als hij.
Dit zou een wedren tussen twee paarden worden.