5
Michener kuierde in de middagzon. De ochtendregen was verdwenen en
wolken dooraderden de lucht. Er liep een witte sliert
kerosinedampen door de lapjes blauw, afkomstig van een vliegtuig
dat op weg was naar het oosten. Voor hem uit lag het
Sint-Pietersplein bezaaid met de resten van een eerdere storm, en
talloze plassen hadden zich als meren over een uitgestrekt
landschap verspreid. De televisieploegen waren er nog steeds, en
vele brachten juist op dit moment verslag uit voor hun land van
herkomst.
Hij had het tribunaal verlaten voor het uiteenging. Een van zijn naaste medewerkers had hem gemeld dat de confrontatie tussen pastor Kealy en kardinaal Valendrea nog bijna twee uur had geduurd. Hij vroeg zich af wat het doel van de hoorzitting kon zijn. De beslissing om Kealy te excommuniceren was ongetwijfeld al gevallen vóór de priester naar Rome was ontboden. Slechts weinig geestelijken die beschuldigd werden, kwamen daadwerkelijk naar de rechtbank. Kealy was waarschijnlijk komen opdagen om nog meer de aandacht op zijn beweging te vestigen. Het was alleen maar een kwestie van weken voor Kealy niet één met de Heilige Stoel zou worden bevonden. Dan werd hij gewoon ook een banneling, die net als de anderen riep dat de Kerk een dinosauriër op weg naar de ondergang was.
En soms geloofde Michener dat de critici, zoals
Kealy, het wel eens bij het rechte eind zouden kunnen
hebben.
Bijna de helft van alle rooms-katholieken woonden tegenwoordig in
LatijnsAmerika. Als je daar Afrika en Azië bijtelde, kwam je zelfs
uit op driekwart. Het zoet houden van deze ontluikende
internationale meerderheid, zonder de Europeanen en de Italianen te
vervreemden, was elke dag weer een uitdaging. Geen enkel
staatshoofd had ooit voor zulk een netelig probleem gestaan. Maar
dat was uiteindelijk wat de rooms-katholieke Kerk de voorbije
tweeduizend jaar voortdurend had gedaan en waar geen enkel ander
instituut van de mensheid op kon bogen. Voor hem lag een van de
plechtstatigste symbolen van de Kerk.
Het sleutelvormige plein, ingesloten door de luisterrijke
halfcirkelvormige colonnades van Bernini, was adembenemend.
Michener was altijd al onder de indruk geweest van Vaticaanstad.
Hij was hier twaalf jaar geleden voor het eerst gekomen als
medewerker van de aartsbisschop van Keulen, nadat zijn
deugdzaamheid op de proef was gesteld door Katerina Lew en hij in
staat was gebleken zijn voornemen te consolideren. Hij herinnerde
zich hoe hij de zowat vierenveertig hectaren van de ommuurde
enclave had verkend, verbaasd over de majesteit die in twee
millennia van voortdurend bouwen was verwezenlijkt. Het ministaatje
lag niet op een van de heuvels waar Rome ooit op was gebouwd, maar
kroonde de Mons Vaticanus, de enige van de zeven oude benamingen
die de mensen nog kenden. Vaticaanstad telde minder dan tweehonderd
ingezetenen, en nog minder daarvan beschikten over een Vaticaans
paspoort. Nooit was er iemand geboren. En behalve pausen was er
vrijwel niemand gestorven of begraven. Het bestuur was een van ’s
werelds laatste absolute monarchieën. En door een kronkel die
Michener altijd ironisch had gevonden, kon de vertegenwoordiger van
de Heilige Stoel bij de Verenigde Naties de Universele Verklaring
van de Rechten van de Mens niet ondertekenen omdat het Vaticaan
geen vrijheid van godsdienst erkende.
Hij tuurde over het zonnige plein, langs de televisiewagens met hun
sortering antennes heen en zag dat de mensen naar omhoog stonden te
kijken. Enkele riepen Santissimo Padre. Heilige Vader. Zijn blik
volgde de opgeheven hoofden naar de vierde verdieping van het
apostolisch paleis. Tussen de houten luiken van een hoekvenster
verscheen het gezicht van Clemens xv.
Sommigen begonnen te zwaaien. Clemens zwaaide terug.
‘Hij fascineert je nog steeds, niet?’ zei een
vrouwenstem.
Hij draaide zich om. Katerina stond zo’n twee meter van hem af.
Ergens had hij aldoor geweten dat ze hem zou vinden. Ze kwam nog
dichter bij hem staan, net in de schaduw van een van Bernini’s
zuilen. ‘Je bent nog geen spat veranderd. Nog steeds verliefd op
jouw God. Ik zag het in je ogen, bij de rechtzitting.’
Hij wilde glimlachen, maar vermaande zich. Hij moest zich
concentreren op de uitdaging die hem te wachten stond. ‘Hoe is het
met je, Kate?’ Haar gelaatstrekken werden zachter. ‘Is het leven
geworden wat je ervan verwacht had?’
‘Ik mag niet klagen. Nee, ik zál niet klagen. Wegens onproductief.
Dat was jouw woord voor klagen.’
‘Ik ben blij dat te horen.’
‘Hoe wist je dat ik hier vanmorgen zou zijn?’
‘Ik heb je accreditatieaanvraag al enkele weken geleden gezien. Mag
ik vragen waarom je belangstelling hebt voor pastor
Kealy?’
‘We hebben elkaar vijftien jaar niet gesproken en dát is waar jij
het over wilt hebben?’
‘De laatste keer dat we elkaar spraken, zei je dat ik nooit meer we
mocht zeggen. Je zei dat er geen we was. Alleen ik en mijn God. En
ik dacht niet dat dat een goed gespreksonderwerp zou
zijn.’
‘Maar dat zei ik alleen maar nadat je zei dat je terugging naar de
aartsbisschop, dat je ten dienste van anderen zou staan. Als
priester van de Rooms-katholieke Kerk.’
Ze stonden iets te dicht bij elkaar en Michener deed een paar
passen achteruit, dieper de schaduw van de zuilengalerij in. Hij
ving een glimp op van Michelangelo’s koepel boven op de
Sint-Pieter, die opdroogde in een doorbrekende herfstzon.
‘Ik merk dat je nog steeds de gave hebt om vragen te ontwijken,’
zei hij.
‘Ik ben hier omdat Tom Kealy me gevraagd heeft te komen. Hij is
geen dwaas. Hij weet wat het tribunaal van plan is.’
‘Voor welke krant?’
‘Freelance. Een boek dat hij en ik samen schrijven.’
Ze was een goede schrijfster, vooral van poëzie. Hij was altijd al
afgunstig geweest op haar talent. Bovendien wilde hij weten hoe het
haar na München was vergaan. Hij had flarden opgevangen. Enkele
opdrachten van Europese bladen, nooit erg lang, zelfs een baan in
Amerika. Af en toe had hij haar naam onder een artikel zien staan,
nooit iets wat belangrijk of zwaarwichtig was. Het waren
hoofdzakelijk godsdienstige essays. Hij had een aantal keren op het
punt gestaan haar op te sporen om samen een kop koffie te gaan
drinken, maar hij had geweten dat dit onmogelijk was. Hij had een
keus gedaan en er was geen weg terug.
‘Ik was niet verbaasd toen ik van de pauselijke aanstelling
hoorde,’ zei ze. ‘Ik dacht wel dat Volkner je niet zou laten gaan
toen hij tot paus werd gekozen.’
Hij ving de blik in haar smaragdgroene ogen op en zag dat ze met
haar gevoelens worstelde, net als vijftien jaar geleden. Toen was
hij een priester geweest die een rechtendiploma probeerde te halen,
bezorgd en ambitieus, zijn lot verbonden aan dat van een Duitse
bisschop van wie velen zeiden dat hij het misschien wel tot
kardinaal zou brengen. Nu werd over zijn eigen verheffing tot het
Heilig College gepraat. Het kwam wel meer voor dat de
privé-secretaris van een paus rechtstreeks van het apostolisch
paleis tot de kardinaalshoed werd bevorderd. Hij wilde een prins
van de Kerk worden, deelnemen aan het volgende conclaaf in de
Sixtijnse kapel, onder de fresco’s van Michelangelo en Botticelli,
met een stem en een stembriefje.
‘Clemens is een goede man,’ zei hij.
‘Hij is een uilskuiken,’ stelde ze rustig vast. ‘Gewoon iemand die
de goede kardinalen op de troon hebben gezet tot een van hen zelf
genoeg steun heeft verzameld.’
‘Sinds wanneer ben jij een autoriteit?’
‘Heb ik het verkeerd voor?’
Hij wendde zich van haar af, wachtte tot zijn woede bekoelde en
keek naar een groep souvenirventers aan de buitenrand van het
plein. Haar korzelige houding was niet veranderd, en haar woorden
klonken nog even bitter en bijtend als toen. Ze naderde de veertig,
maar de maturiteit had haar hoog oplaaiende passie blijkbaar niet
kunnen luwen. Dat was een van de dingen in haar die hem altijd
hadden tegengestaan, maar ook een van de dingen die hij miste. In
zijn wereld kwam vrijmoedigheid niet voor. Hij was omgeven met
mensen die vol overtuiging debiteerden wat ze níét meenden, dus
viel er wel iets voor de waarheid te zeggen. Dan wist je tenminste
precies waar je stond. Stevig op de grond. Niet voortdurend op dat
drijfzand waar hij voortdurend mee te maken kreeg.
‘Clemens is een goede man die een haast onmogelijke taak
volbrengt,’ zei hij.
‘Maar als die lieve moederkerk nou een heel klein beetje soepeler
was, zou het allemaal wat minder moeilijk gaan. Het moet behoorlijk
lastig zijn om over een miljard mensen te regeren, als die allemaal
moeten geloven dat de paus de enige man op aarde is die nooit in de
fout gaat.’
Hij wilde het dogma niet met haar bespreken, vooral niet midden op
het Sint-Pietersplein. Twee Zwitserse gardisten met een pluim op
hun helm liepen op slechts enkele meters langs hen heen. Hij zag
hoe ze naar de hoofdingang van de basiliek beenden. De zes enorme
klokken hoog in de toren maakten geen geluid, maar hij besefte dat
het niet meer zo lang zou duren voor hun gelui de dood van Clemens
xv aankondigde. Die wetenschap maakte hem des te furieuzer over de
onbeschoftheid van Katerina. Het was fout geweest eerder vandaag
naar het tribunaal te gaan en het was fout nu met haar te staan
praten. Hij wist wat hem te doen stond. ‘Nou, prettig je weer eens
ontmoet te hebben, Kate.’ Hij draaide zich om en wilde
weggaan.
‘Rotzak.’
Ze spuwde de belediging net luid genoeg uit.
Hij keerde zich weer om, vroeg zich af of ze het meende. De
tweestrijd was op haar gezicht te lezen. Hij ging dicht bij haar
staan en sprak met zachte stem: ‘We hebben elkaar in geen jaren
gesproken en het enige wat je wilt, is me vertellen hoe slecht de
Kerk is. Als je haar zo diep verfoeit, waarom verdoe je dan je tijd
met erover te publiceren? Ga die roman maar schrijven waar je het
altijd over had. Ik dacht dat je misschien, heel misschien, milder
zou zijn geworden, maar blijkbaar is dat niet het geval.’
‘Hoe geweldig, te weten dat het je iets kan schelen. Je hebt
helemaal geen rekening gehouden met mijn gevoelens toen je het
uitmaakte.’
‘Moeten we daar nu nog een keer doorheen?’
‘Nee, Colin. Dat hoeft niet.’ Ze deed een stap achteruit. ‘Helemaal
niet. Zoals je al zei, prettig je weer ontmoet te
hebben.’
Heel even ving hij een glimp van haar pijn op, maar ze scheen haar
moment van zwakheid vlug van zich af te zetten.
Hij keek opnieuw naar het paleis. Nog meer mensen begonnen te
roepen en te zwaaien. Clemens wuifde nog steeds terug.
Verschillende televisiestations filmden het moment.
‘Híj, Colin,’ zei Katerina. ‘Híj is jouw probleem. Je weet het
alleen niet.’
En voor hij kon antwoorden was ze weg.