27

16.00 uur

Michener had de hele middag aan pastor Tibor moeten denken. Hij was in de tuinen van de villa gaan wandelen en had geprobeerd het beeld van het bebloede lichaam van de oude Bulgaar dat uit een rivier was opgevist, uit zijn hoofd te zetten. Ten slotte was hij naar de kapel gegaan waar eeuwenlang pausen en kardinalen voor het altaar hadden gestaan. Het was meer dan tien jaar geleden dat hij de mis had opgedragen; hij had het veel te druk gehad met de aardse noden van anderen. Maar nu wilde hij een dodenmis opdragen voor de oude priester.
In stilte trok hij de misgewaden aan. Hij koos een zwarte stool uit, drapeer

de hem om zijn hals en liep naar het altaar. Gewoonlijk stond de lijkkist van de overledene voor het altaar en zaten de banken vol vrienden en familieleden. De misviering moest de vreugdevolle hereniging van de gestorvene met Christus en de heiligen onderstrepen. Uiteindelijk, bij het Laatste Oordeel, zal iedereen met iedereen herenigd worden, en ze zullen voor altijd in het huis van de Heer vertoeven.

Dat was in elk geval wat de Kerk verkondigde.
Maar terwijl zijn lippen geluidloos de vereiste gebeden baden, kon hij het niet laten zich af te vragen of het misschien allemaal vergeefs was. Was er werkelijk een Opperwezen dat wachtte om eeuwige verlossing aan te bieden? En kon je die beloning verdienen gewoon door te doen wat de Kerk vroeg? Werd een leven van wandaden je vergeven na slechts enkele ogenblikken van berouw? Zou God niet méér eisen? Zou hij geen levenslange opoffering verwachten? Niemand was volmaakt, er zouden altijd misstappen zijn, maar de maatstaf voor verlossing moest toch méér zijn dan het stellen van slechts enkele boetvaardige daden?
Hij wist niet meer wanneer hij was beginnen te twijfelen. Misschien reeds al die jaren geleden, toen hij met Katerina was. Of kwam het doordat hij te midden van eerzuchtige kardinalen leefde, die in het openbaar hun liefde voor God beleden, maar die privé verteerd werden door hebzucht en ambitie? Waarom moest je eigenlijk op je knieën vallen en de vissersring kussen? Christus had dit soort vertoningen nooit goedgekeurd. Waarom genoten Zijn kinderen dan een dergelijk privilege?
Waren zijn twijfels misschien gewoon een teken van de tijd?
De wereld was heel anders dan honderd jaar geleden. Iedereen leek met elkaar in verbinding te staan. De communicatie verliep razendsnel. De informatie had het stadium van vraatzucht bereikt. God leek er gewoon nergens in te passen. Misschien werd je wel gewoon geboren, leefde je en ging je dood, waarna je lichaam verrotte en in de aarde opging. Van stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren, zei de bijbel immers. Meer niet. Maar als dat inderdaad zo was, zou wat je van je leven maakte wel eens de enige beloning kunnen zijn die je ooit kreeg – en de herinnering aan hoe je geleefd had je enige verlossing.
Hij had de Kerk van Rome lang genoeg bestudeerd om te weten dat het overgrote deel van haar leer rechtstreeks haar eigen belangen diende, niet die van haar leden. De tijd had zonder meer de scheidslijnen tussen het praktische en het goddelijke vervaagd. Wat ooit scheppingen van mensen waren, was uitgegroeid tot wetten van God. Priesters waren celibatair omdat God het verordineerd had. Priesters moesten mannen zijn omdat Christus een man was. Adam en Eva waren man en vrouw, en daarom mocht je alleen liefde voelen voor iemand van de andere sekse. Waar kwamen die dogma’s vandaan? Waarom hielden ze zo hardnekkig stand?
En waarom zette hij er vraagtekens bij?
Hij probeerde zijn brein uit te schakelen en zich te concentreren, maar het bleek onmogelijk. Misschien kwam het door de ontmoeting met Katerina dat hij weer was gaan twijfelen. Of misschien had de zinloze dood van een oude man in Roemenië hem opeens doen beseffen dat hij zevenenveertig was. Dat hij weinig meer had gedaan met zijn leven dan als slippendrager van een Duitse bisschop een ritje naar het apostolisch paleis te maken.
Hij moest méér doen. Iets productiefs. Iets dat ten goede kwam aan iemand anders dan zichzelf.
Een beweging bij de deur trok zijn aandacht. Hij keek op en zag Clemens die de kapel in kwam schuifelen en op een van de banken neerknielde.
‘Ga asjeblief door. Ook ik heb hier behoefte aan,’ zei de paus terwijl hij het hoofd boog om te bidden.
Michener richtte zijn aandacht weer op de eucharistieviering en maakte het sacrament klaar.
Hij had maar één hostie meegebracht, dus brak hij het schijfje ongedesemd brood in tweeën.
Hij stapte op Clemens af.
De oude man keek op, zijn ogen rood van het huilen, zijn gezicht vertrokken onder een patina van droefheid. Hij vroeg zich af welk verdriet Jakob Volkner zo totaal overmand had. Blijkbaar had de dood van pastor Tibor hem wel heel diep aangegrepen. Hij hield de hostie omhoog en de paus opende zijn mond.
‘Het Lichaam van Christus,’ fluisterde hij en legde de hostie op Clemens’ tong.
Clemens sloeg een kruis en begon weer met gebogen hoofd te bidden. Michener liep terug naar het altaar en droeg de rest van de mis op.
Maar het viel hem moeilijk.
De snikken van Clemens die door kapel galmden, doorboorden zijn hart.