Introductie
Rosemary Rowe is de meisjesnaam van Rosemary Aitken, die tijdens de tweede wereldoorlog in Cornwall (Engeland) geboren is. Ze is universitair docent en heeft een groot aantal leerboeken geschreven over de Engelse taal en over communicatie. Onder de naam van haar man schrijft ze al jaren romans die in en om Cornwall spelen. Daarnaast heeft ze een groot aantal korte verhalen geschreven en enkele toneelstukken.
De Libertusreeks is haar eerste detectiveserie. Inmiddels zijn hiervan in de Engelse taal al negen delen verschenen, die regelmatig herdrukt worden.
Ze heeft twee volwassen kinderen in Nieuw-Zeeland, waar ze twintig jaar gewoond heeft. Ze woont tegenwoordig weer in Engeland en verblijft afwisselend in de buurt van Gloucester en in een zomerhuisje in Cornwall.
OVERZICHT VAN DE VOORNAAMSTE IN DIT BOEK VOORKOMENDE PERSONAGES
Libertus (voluit Longinus Flavius Libertus), Romeins burger van Keltische afkomst. Mozaïekmaker en speurder
Junio, zijn hulpje
Helvius Pertinax, gouverneur van Brittannië
Marcus Septimus Aurelius, plaatsvervanger van gouverneur Pertinax, beschermheer van Libertus
Julia Honoria, ook Delicta genoemd, (aanstaande) vrouw van Marcus
Perennis Felix, gezant van keizer Commodus
Zetso, paardenmenner van Felix
Phyllidia Tigidia, dochter van Felix
Silvanus Flavius Octavius, Romeins burger, verliefd op Phyllidia
Gaius Flavius Flaminius, een van de hoogste magistraten van de stad
Tommonius Lunaris, burger van Glevum
Egobarbus, roodharige Kelt
DE WERELD IN DE TIJD VAN LIBERTUS
De gezant van Commodus speelt zich af in het jaar 187 van onze jaartelling. Het grootste deel van Engeland was toen al bijna tweehonderd jaar de noordelijkste buitenpost van het zeer succesvolle Romeinse Rijk. Het land was bezet door Romeinse legioenen, werd doorsneden door Romeinse militaire wegen, was bezaaid met militaire herbergen en halteplaatsen, onderworpen aan Romeinse wetten en belastingen en werd bestuurd door een provinciaal gouverneur, die rechtstreeks aan Rome verantwoording moest afleggen. De eerbiedwaardige keizer Marcus Aurelius was overleden en het Rijk was nu in handen van diens zoon Commodus, die steeds onevenwichtiger werd en meer belangstelling had voor uitspattingen, slemppartijen en gladiatorengevechten (waaraan hij zelf graag deelnam) dan voor de staatszaken. Het gevolg was dat er een enorme macht in handen kwam van de prefecten van Rome, onder wie Tigidius Perennis - de denkbeeldige verwant van de fictieve Perennis Felix die in dit boek een hoofdrol speelt.
De politieke spanningen die de achtergrond van dit verhaal vormen zijn dus in de geschiedenisboeken opgetekend, net als een groot aantal van de politieke gebeurtenissen die worden vermeld. De opstand van de speerdragers van Brittannië, de daaropvolgende val van Perennis, de aanstelling van Helvius Pertinax als gouverneur van Brittannië en de argwaan die Commodus jegens iedereen in zijn omgeving koesterde, zijn stuk voor stuk beschreven in historische bronnen. Het is heel goed mogelijk dat Commodus alle reden had om bang te zijn zijn eigen zuster had geprobeerd hem te laten vermoorden en sommige Britse legionairs zouden liever zien dat Pertinax zijn plaats innam, hoewel Pertinax - zoals in dit verhaal aangestipt wordt - de samenzwering met krachtige hand de kop indrukte en de leiders van de oproerkraaiers aangaf.
Commodus was meer dan een keizer; hij beschouwde zichzelf als een levende god, een reïncarnatie van Hercules, en ontving als zodanig de belastingen en offergaven van het volk. Zijn woord was wet. Iedere man die een keizerlijke volmacht bij zich had, beschikte over het gezag van de keizer en kon daarom een aanzienlijke macht laten gelden. De waszegels waaraan men zulke documenten kon herkennen waren zo kostbaar dat ze tijdens het vervoer vaak veilig werden opgeborgen in sierlijke 'zegeldozen': als iemand zich niet hield aan zo'n volmacht met het keizerlijke zegel, stond daar de doodstraf op. Natuurlijk vond de machtsstrijd ver van de meeste inwoners van Brittannië plaats en waren zij tevreden met de relatief obscure levens die zij leidden in de provinciestadjes en dorpen. De Keltische tradities, nederzettingen en talen waren, vooral op het platteland, bewaard gebleven, maar na twee eeuwen hadden de meeste stadsbewoners de Romeinse gebruiken overgenomen. Het Latijn was de voertaal van de geletterden en iedereen streefde naar het Romeinse burgerschap - en de commerciële, sociale en wettelijke status die dat opleverde. Indertijd was dit burgerschap geen vanzelfsprekende zaak, ook niet voor vrijgeborenen, maar een privilege dat moest worden verdiend (door degenen die niet het geluk hadden dat het hun geboorterecht was), door dienst te nemen in het leger of bij de keizer. Slaven van vooraanstaande burgers (zoals Libertus) konden de felbegeerde status, en hun vrijheid, na de dood van hun meester gelegateerd krijgen.
Maar de meeste gewone mensen waren minder goed af: sommigen van hen waren vrijgeboren of vrijgemaakte burgers die een schamel bestaan bijeenschraapten door een handeltje of op een boerderijtje; duizenden anderen waren slaven, niet meer dan roerende goederen van hun meesters, met niet meer status dan het eerste het beste huisdier. Sommige slaven hadden het erg slecht, terwijl anderen door hun meesters op handen werden gedragen: een goed gevoede slaaf die een goed huis getroffen had, kon in de praktijk een veel prettiger leven hebben dan heel wat vrije mensen, die in een smerig hutje woonden en moesten ploeteren voor hun bestaan.
De huizen van de Romeinse burgers waren, ook in moderne ogen, heel comfortabel en de vrijstaande huizen in privébezit hadden vaak prachtige mozaïekvloeren, vloerverwarming, bovenverdiepingen en zelfs latrines. De huizen en appartementen in de steden hadden daarentegen meestal geen keuken en de meeste Romeinse stadsbewoners kochten hun voedsel gewoon bij de afhaalkraampjes en taveernes waarvan alle wooncentra rijkelijk voorzien waren. Welgestelde mensen, zoals Gaius in dit verhaal, hadden soms wel een keuken, vaak een aanbouwsel aan het hoofdgebouw (vanwege het brandgevaar). Ze waren gebouwd aan de achterkant van het huis, naast de latrine - zodat men gebruik kon maken van stromend water, als dat er was. De aanwezigheid van zo'n keuken kon heel goed de verblijfkeuze van een bezoekend hoogwaardigheidsbekleder beïnvloeden - de Romeinse banketkookkunst was befaamd om zijn overdaad. (De landhuizen die rijke burgers als Marcus naast hun stadswoningen bezaten, waren altijd voorzien van uitgebreide keukens, en het schijnt dat veel Kelten in hun huizen bleven proberen boven open vuur te koken, hoewel lang niet iedereen een schoorsteen had. De meeste steden hadden een soort van brandweer.)
Een stedelijke vuilophaaldienst was er echter niet - vandaar de hoop botten en afval bij het huis van Gaius. Er zijn getuigenissen bewaard gebleven van afvalhopen in de achterstraten van verschillende steden uit die tijd, hoewel het schijnt dat ondernemende boeren ('s nachts, wanneer vervoer op wielen binnen de stadsmuren was toegestaan) de stad in kwamen en het stinkende afval ophaalden om er hun akkers mee te bemesten. Als dat niet gebeurde werd het langzaam de rivier in gespoeld door de regen.
De macht berustte, natuurlijk, haast uitsluitend bij de mannen: ofschoon individuele vrouwen soms een aanzienlijke invloed hadden en sommigen zelfs grote landgoederen bezaten en leidden, waren vrouwen uitgesloten van bestuursfuncties. Voor de wet was een vrouw een kind, dat eerst onder voogdijschap van haar vader stond, en vervolgens van alle mogelijke echtgenoten die ze kreeg. Officieel moest zij haar toestemming geven voor een huwelijk (ze had zelfs het recht het huwelijk te ontbinden, als het haar niet aanstond, en haar bruidsschat mee te nemen), maar in de praktijk waren meisjes vaak pionnen in een soort eigendomsspel, omdat er maar heel weinig andere carrièremogelijkheden waren voor een vrouw die onderwijs had gevolgd en een zekere welstand genoot. Meisjes trouwden dus of werden uitgehuwelijkt, omwille van een grote bruidsschat of om politieke allianties aan te gaan. De dochters van rijke families, en lelijke meisjes in het bijzonder (zoals de vrouw van Felix) waren in dit opzicht ongetwijfeld sterker in het nadeel dan hun armere en knappere zusters.
De Romeins-Britse achtergrond van dit boek is ontleend aan een brede verscheidenheid van (soms tegenstrijdige) bronnen in woord en beeld. Hoewel ik mijn best heb gedaan om een accuraat beeld te schetsen, blijft dit een fictief werk, dat geen aanspraak kan maken op volledige academische betrouwbaarheid. Commodus, Pertinax en prefect Perennis zijn historische figuren, evenals het bestaan van en de (basis)geografie van Corinium (het huidige Cirencester), Glevum (het huidige Gloucester) en Letocetum (het huidige Wall in Staffordshire). Relata refero. Ne Iupiter quidem omnibus placet. (Ik vertel alleen maar wat ik heb gehoord. Zelfs Jupiter kan het niet iedereen naar de zin maken.)