Hoofdstuk 23


Junio zat op mij te wachten. Er werd wijn verkocht in de herberg, maar hij had ergens een kan honingmede en een handvol kruiden op de kop getikt en was in een geleende pan boven het vuur in de gelagkamer mijn favoriete drank aan het warmen.

'Waar heb je dat vandaan, kwajongen?' vroeg ik, terwijl ik de aangeboden drinkbeker gretig en met gespeelde ernst van hem aannam. Ik kende Junio wel zo'n beetje en raadde dat hij de drank misschien had gewonnen van een nietsvermoedende speler met een spelletje twaalf stenen.

Junio grijnsde. 'Er is zojuist een belastinggaarder uit Glevum in de mansio aangekomen, met zijn slaaf. De anderen in de herberg bleven bij hem uit de buurt' - ik knikte, belastinggaarders zijn doorgaans even populair als melaatsen - 'maar ik ben niet te trots om een spelletje te dobbelen met zijn bediende, vooral niet toen ik zag dat hij een kan mede bij zich had. Ik weet dat u dat lekker vindt, meester. En ik liep weinig risico het waren zijn eigen dobbelstenen.'

Ik glimlachte toegeeflijk. Gokken in herbergen is volgens de letter der wet verboden, behalve op officiële feestdagen, maar mits er geen gevechten ontstaan om de inzet, wordt de wet maar zelden streng gehandhaafd - je zou ook net zo goed kunnen proberen een mierennest uit te roeien met een speld. 'Ik zie dat de schikgodinnen je weer eens gunstig gezind geweest zijn.' Ik goot een beetje mede in het haardvuur. 'Daar, een plengoffer voor hen, uit dankbaarheid.'

Ik schertste, maar toch had ik reden om zo te handelen. Ik ben geen bijgelovig man, maar mijn omgang met Zetso had me behoorlijk schrik aangejaagd. En faalangst bezorgd. Er was een of ander offer nodig, vond ik.

Junio kende mij. 'Hebt u hem laten gaan, meester?'

Ik zuchtte. 'Ik had niet veel keus.' Ik wist waar Junio op wachtte en (mijn gewoonte getrouw bij dit soort gelegenheden) vertelde ik hem er alles over, woord voor woord en zo getrouw als ik het mij kon herinneren. Door hem alles te vertellen krijg ik soms inzichten, en soms vallen hem details op die mij zijn ontgaan.

Ook nu gebeurde dat weer.

'Moordenaars,' onderbrak hij mijn relaas. 'Waarom dacht Zetso aan moordenaars? In het meervoud? Dat geeft te denken, vindt u ook niet?'

Ik dwong mezelf te glimlachen. Ik heb geprobeerd mijn stiel aan Junio te leren en het doet me deugd als hij meer opmerkt dan ikzelf.

'Hij had het over eerdere samenzweringen, in Rome,' antwoordde ik op zachte toon. Dat ik genoegen schep in de vaardigheid van mijn bediende wil nog niet zeggen dat ik zijn aandacht vestig op mijn gebrek aan opmerkzaamheid. Junio grijnsde. 'Dat verbaast me niets. Felix moet veel vijanden gemaakt hebben. Hij is nog geen dag in Glevum geweest, maar toch zou ik al mensen kunnen bedenken die hem met alle plezier een kopje kleiner zouden willen maken.'

Ik nipte van mijn mede. 'Maar wie zou het gedurfd hebben?

Of had er de middelen en de gelegenheid toe?'

'Denkt u dat Zetso hem vermoord heeft? Als Phyllidia vergif van haar vader kon stelen, konden zijn slaven dat vermoedelijk ook. Of misschien spande Zetso samen met anderen en hebben zijn medesamenzweerders vroeger toegeslagen dan hij had gedacht? Dat zou zowel zijn verbazing als zijn opmerkingen verklaren.'

'Dat zou kunnen,' zei ik. 'Hij heeft er de mentaliteit voor. Ik heb op zijn gezicht gelet toen hij zich de heraut herinnerde. Volgens mij houdt Zetso ervan om mensen om te brengen.'

'Dan heeft hij de juiste meester gevonden,' zei Junio. Ik knikte. Ik zou nog meer gezegd kunnen hebben, maar op dat moment ging de deur open en keek een korte, magere, arrogante man in een vulgaire, vermiljoen geverfde tuniek en wijde mantel de zaal in. Hij keek naar mijn verfomfaaide tuniek met een mengsel van minachting en verbazing, zei

'Goedenavond, landman' met een geaffecteerd maar onecht klinkend Romeins accent en verdween toen weer. Je hoefde geen runenlezer te zijn om in hem de belastinggaarder te herkennen.

'Daar gaat de meest gehate man in gans Brittannië,' zei ik en hief opnieuw mijn drinkbeker. 'Nu Perennis Felix dood is, bedoel ik!' De mede smaakte des te zoeter nu ik de rechtmatige eigenaar had gezien. Het komt maar zelden voor dat belastinggaarders op hun beurt de zaken afhandig gemaakt worden die ze hebben opgehaald.

Grijnzend vulde Junio nog een keer mijn beker bij. 'Ik dacht dat uw Keltische vriend met de beschadigde vinger uw favoriet voor die titel was?' Mijn slaaf deed zijn best om mijn stemming te verbeteren.

Ik deed alsof ik het niet gemerkt had. 'Ach ja,' zei ik.

'Egobarbus. Nog een onopgelost mysterie.'

'Denkt u dat Zetso hem vermoord heeft?'

Ik zuchtte. Zelfs mijn gekruide mede kon geen troost meer bieden. 'Ik zou gezworen hebben dat hij het was,' zei ik. 'Dat zou ook het vergifflesje in de sloot verklaren. Maar Zetso zelf gelooft niet dat hij het heeft gedaan. Dat bleek duidelijk uit zijn manier van doen.'

Junio haalde zijn schouders op. 'Als u gelijk hebt, heeft hij vergif meegebracht. Als je daar iemand mee vermoordt, moet je het wel weten.'

'Hij heeft het lijk niet in de put gegooid - de huiseigenaar heeft hem gezien. En hij is ook niet later teruggekomen om dat te doen. Klaarblijkelijk zijn er mensen die kunnen getuigen dat hij later die nacht naar de villa teruggekeerd is.'

'Stel dat Felix Egobarbus heeft laten vermoorden omdat hij hem geld schuldig was,' zei Junio. 'Als hij een heraut vermoordt omdat hij hem slecht nieuws gebracht heeft, zou hij dat ook doen om van een fikse schuld af te komen. Zou het een complot geweest zijn om de ene Egobarbus door een andere te vervangen?'

'Daar had ik ook al aan gedacht,' zei ik. 'Maar als dat zo is, hoe heeft hij dan de slaven het zwijgen opgelegd? Zij zijn niet omgekocht. Ze hadden samen nog niet eens een as toen ze de wagenmenner moesten betalen. En ze deden niet net alsof, ze zijn er bijna de gevangenis voor ingedraaid.'

'Misschien heeft Felix beloofd aan hen te geven wat hij aan Egobarbus schuldig was,' opperde Junio. 'Ze hebben tenslotte vanuit de gevangenis een beroep op hem gedaan.'

'Maar als dat zo is, waarom zouden zij Egobarbus dan vermoord hebben? Dan had Felix hen nog steeds moeten betalen. Hij kon niet hopen de slaven om de tuin te leiden, als zij wisten waar het lijk was. En waarom zou hij hen uitnodigen op het feest, waar iedereen hen kon zien? Dat zou dan toch geen zin hebben?'

'Niets in deze mansio heeft zin,' klonk de hoge, geaffecteerde stem weer in het deurgat.

Ik wisselde een blik met Junio. Onze belastinggaarder was terug.

'Alles wat ik wil is een geroosterd hoen en een bokaal behoorlijke wijn,' vervolgde de nieuwkomer, terwijl hij op het vuur kwam toegelopen. Tot mijn verontrusting zag ik dat hij een houten spellendoos bij zich had. 'En al wat ze mij kunnen aanbieden is een of ander vreselijk Gallisch bocht en een bord walgelijke streekstoofpot.' Hij ging op een zetel niet ver van mij vandaan zitten en zette de doos opvallend voor zich neer. De gokwetten gelden niet voor bordspellen. Ondanks mijn haveloze uiterlijk tolereerde hij mij kennelijk als spelpartner. 'Ik heb gehoord dat u toch een Romeins burger bent. Speelt u?'

Ik speel niet, als ik er onderuit kan komen. Ik ben niet als Junio en ik verlies een kansspel even gemakkelijk als dat ik win. Maar er was geen ontkomen aan. Het was te laat om die dag nog verder te reizen en het was duidelijk dat we hier samen de avond zouden doorbrengen. Weigeren zou onhoffelijk geweest zijn.

Ik heb het niet op belastinggaarders, maar omdat ik een burger en dus ook belastingplichtig ben, pas ik meestal goed op dat ik ze niet beledig. Als er weinig op te halen valt, wat vaak het geval is, ben ik liever geen individueel doelwit voor extra heffingen. En trouwens, hij had niet eens gewacht op antwoord: een gemiddelde Romein vragen of hij meedoet aan een kansspel, staat gelijk aan vragen of hij ademhaalt. De man was het inklapbare bord al aan het uitspreiden en telde de stenen van gekleurd glas uit op twee hoopjes.

'Ik had in Glevum moeten blijven,' bromde hij spraakzaam.

'Daar kon ik tenminste rekenen op een schoon bed en een behoorlijke maaltijd. Maar je kunt net zo goed proberen de wolken te grijpen als proberen daar op het ogenblik belasting op te halen. Waar zullen we om spelen, burger?'

Daar was ik al bang voor geweest. Na de onkosten die ik die dag gemaakt had, zat ik niet best bij kas. Ik legde een paar koperen muntjes op tafel. 'Dit, om mee te beginnen?' Ik wist dat het hopeloos was. Het bord zelf was meer waard dan wat ik bezat.

Hij wierp een blik op Junio en even dacht ik dat hij zou voorstellen om mijn slaaf te spelen. In dat geval zou ik mij gedwongen hebben gezien te weigeren, of hij dat nu beledigend zou vinden of niet.

Maar het liep goed af. 'Die kan mede tegen een andere, misschien? Ik heb er een gekregen, maar ik drink het eigenlijk nooit. Ik kan het verkopen in Eboracum. Daar zal ik tenminste niets van die verduivelde begrafenis merken.' Hij zette zijn eerste stuk op het bord en wachtte tot ik het mijne zou plaatsen. Achter hem trok Junio mijn aandacht en seinde mij getallen door zijn vingers op te steken.

'Begrafenis?' polste ik behulpzaam. Junio had drie, vier geseind, en ik hield mijn stuk speculatief boven het vierde vak op de derde rij. Ik verplaatste het naar het derde vak op de vierde rij en Junio glimlachte. Ik plaatste het stuk. 'Er zullen wel een hoop voorbereidingen getroffen worden, lijkt me.'

'Bloemkransen, standbeelden en Jupiter mag weten wat nog meer,' zei de belastinggaarder. Hij zweeg alleen als een van ons beiden om de beurt een stuk plaatse. 'Er gaan geruchten dat ze het hele garnizoen erachter willen laten marcheren. Gladiatorenspelen en spektakels in de arena... alles gefinancierd uit de algemene middelen. En u weet wat dat betekent, nietwaar, burger? Meer belastingen, meer problemen, meer reizen voor mij. Wat ik ook niet begrijp, is waarom de gouverneur er per se bij moet zijn. Ze zouden die begrafenis ook heel goed zonder hem kunnen houden.'

'De gouverneur?' Het bord stond intussen bijna vol en ik zweeg even, met het laatste stuk in mijn hand. 'Helvius Pertinax komt naar Glevum? In eigen persoon?' Discreet geïnstrueerd door Junio plaatste ik het stuk. Toepasselijk genoeg was het de dux - het hoogste stuk, zoals Helvius Pertinax zelf. Voor mij was de beschermheer en vriend van Marcus niet meer dan een naam, maar ik begreep maar al te goed hoeveel opschudding zijn aankomst in de colonia teweeg zou brengen. De belastingman verplaatste een van zijn gekleurde schijven om over een van de mijne te springen. 'Natuurlijk,' zei hij gewichtig, terwijl hij mijn schijf snel van het bord veegde. 'Deze Perennis Felix was een machtig man. Een vertrouweling van de keizer, zegt men.' Hij deed een nieuwe zet; een ander stuk van mij verdween. 'Natuurlijk werden er onmiddellijk boodschappers naar de gouverneur gestuurd, die dag en nacht hebben doorgereden en gisteren teruggekeerd zijn met de informatie.'

Hij nam een derde schijf van het bord en ik wierp een blik op Junio. Hij knipoogde geruststellend.

Nu was ik aan zet, en op aanwijzing van mijn slaaf verschoof ik mijn dux naar een open plaats. Het leek een zwakke zet, na het begin van de partij, en de belastingman grijnsde breed. Hij bewoog een van zijn eigen stukken voorwaarts om aan te vallen. 'Zodra Pertinax het nieuws had ontvangen wilde hij zo snel mogelijk naar Glevum vertrekken. Hij is al onderweg.'

Plotseling zag ik wat Junio van plan was. 'Stellen ze de begrafenis uit tot hij is aangekomen?' vroeg ik, en plotseling was het spel voorbij. Een voor een vielen al zijn stukken voor de mijne en kwam ik als overwinnaar uit de strijd tevoorschijn, met meer dan de helft van mijn stukken onaangeroerd. 'Volgens mij heb ik gewonnen, mijn vriend,' zei ik. 'Ik heb geluk gehad. Een kan honingmede, had u toch gezegd?' De volgende keer als ik met Junio naar de markt ging, dacht ik, zou ik tien honingkoeken voor hem kopen als hij trek had, en in gedachten maakte ik hem excuses omdat ik had getwijfeld aan zijn spelinzicht. De belastinggaarder keek boos. Hij klapte ongeduldig in zijn handen en een magere slaaf verscheen. Op gedempte toon gaf hij orders. De slaaf wierp een verwijtende blik op Junio en de pot mede die nu aromatisch stond te borrelen op de haard, mompelde iets terug en verdween weer. De belastingman schraapte zijn keel.

'Het zullen toch geldstukken moeten zijn,' zei hij op gedempte toon. 'Onze mede schijnt te zijn gestolen terwijl wij hier zaten, door een bende gewetenloze schurken met knuppels.'

Hij keek achterdochtig naar onze kan, maar Junio schonk hem een alleronschuldigste glimlach.

Zelf kon ik een grijns met moeite onderdrukken, maar ik zag een kans om bij hem in de gunst te komen. Het is niet altijd opportuun om een kansspel te winnen.

'Wilt u wat van onze mede? Mijn slaaf heeft hem opgewarmd en gekruid, op de Keltische manier. Ik weet zeker dat u hem uitstekend zult vinden.'

Een ogenblik aarzelde hij, maar de verleiding was te sterk. Hij nam de overlopende beker aan die Junio hem aanbood en sloeg hem, nogal onnadenkend, in één teug achterover. Hij was niet gewend aan mede, die koppig kan zijn als hij is opgewarmd, en dus won ik moeiteloos het tweede spel, zelfs zonder Junio's hulp. En het derde ook. Het deed er niet toe. Binnen zeer korte tijd was onze metgezel opvallend goed van vertrouwen en loslippig geworden.

'Het is mijn overtuiging,' verzekerde hij ons nogal vaag, 'dat Pertinax alleen naar Glevum komt vanwege de bruiloft van die kerel, Marcus. Er is een enorm feest ophanden, zodra de begrafenis achter de rug is.' Hij peinsde over een zet. 'Een aantrekkelijke weduwe, zeggen ze, en zij heerst al over hem als een generaal. Ah! Volgens mij win ik dit keer.'

Met enige moeite had ik mijn dux op een plaats gezet waar hij hem wel moest slaan. Het was belangrijk dat hij ook een partij won. Morgen, als hij ontnuchterd was, zou hij misschien spijt krijgen van zijn verlies en zou ik nog steeds in aanmerking komen voor belastingheffing.

'Ze zeggen,' zei de belastingman, terwijl hij naar de munten op tafel reikte en ze van zijn ene onvaste hand naar de andere schoof. Het geaffecteerde Romeinse accent was veranderd in gelal en ik kon slechts met moeite volgen wat hij zei. 'Ze zeggen,' dronken hief hij een vinger naar mij, 'dat zij mokt over een paar slaven van haar die vermoord zijn en weigert Glevum te verlaten tot de moordenaar gevonden is. Maar Marcus,' hij glimlachte dom en gelukzalig, 'heeft iemand in gijze... gijze... heeft iemand op laten sluiten. Hij heeft bekend, die stommeling. Een of andere dwaas uit Rome.'

Octavius, raadde ik, en ik dankte de goden die verantwoordelijk waren voor dat valse gerucht. Ik had de belastingman nog meer vragen kunnen stellen, maar hij boog zich voorover op zijn kruk en liet zijn hoofd op de tafel rusten. De vier of vijf bekers hete mede hadden hun tol geëist. In gedachten nam ik me voor het pand de volgende ochtend te verlaten voor hij met hoofdpijn wakker werd.

Opgelucht liep ik op mijn tenen weg en maakte gebruik van het badhuis. Het was klein maar toereikend en het gevoel van hete stoom en koel water - en niet te vergeten de snelle oliemassage en schrobbeurt van de badhuisslaaf - maakten dat ik me menselijker voelde dan ik mij in dagen gevoeld had. Als ik ook nog een schone tuniek had kunnen aantrekken, had ik me weer bijna mezelf gevoeld. Deze begon even verfomfaaid en bereisd aan te voelen als ik mezelf voelde.

We keerden terug naar de gemeenschappelijke eetzaal, waar een smakelijke stoofpot werd geserveerd, en ik at vorstelijk. Junio at eenvoudiger in de bediendenkamer, maar ook heel goed. De belastinggaarder was verdwenen, maar het geluid van een weergalmend gesnurk uit een van de slaapkamers wees erop in welke richting hij was vertrokken.

Na het eten had ik een korte bespreking met de octio. Hij bood zijn contingent als escorte voor ons rijtuig aan tot Letocetum.

Ik kwam in de verleiding. Ik wist dat Egobarbus in Letocetum was geweest, en Marcus had mij eropuit gestuurd (of niet soms?) om zijn dood te onderzoeken. Zelfs als ik in zijn rijtuig ging, zou ik mijn boekje niet - te ver - te buiten gaan, en als ik resultaat zou behalen, zou mijn beschermheer mij vergeven. Hij zou zelfs beweren dat het allemaal zijn idee geweest was. Maar ik kon niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Ik zou nog steeds de brief van Zetso naar de ex-centurion brengen, en dat zou mij ook antwoord geven op de vraag waar Felix de nacht had doorgebracht. Spijtig genoeg moest ik zijn aanbod afwijzen.

'U hebt geluk gehad, vanavond, meester,' zei Junio met een grijns, terwijl hij me, nog steeds gekleed in mijn tuniek, naar de bovenverdieping hielp.

'Integendeel,' zei ik knorrig. 'Ik heb gefaald. Ik heb de kwestie Egobarbus niet opgelost en nu is Zetso ons ook nog door de vingers geglipt. Maar wat kon ik eraan doen? Zetso had een keizerlijke volmacht bij zich, en zonder bewijs was het me niet mijn leven waard om hem in hechtenis te laten nemen. Maar het is een vervelende zaak. Ik had hem niet moeten laten gaan. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat hij betrokken is geweest bij de dood van Egobarbus.'

Junio keek mij aan. 'Het zou mogelijk voor u zijn, meester, om het aanbod van de octio te accepteren. U zou met de soldaten mee kunnen gaan, in een van hun wagens misschien, en ik zou de brief met het rijtuig kunnen afleveren. Dan zou u Zetso's gangen na kunnen gaan en we zouden elkaar morgenavond in Letocetum kunnen treffen.'

Het was geen slecht voorstel, maar ik schudde mijn hoofd. 'Ik vertrouw hem voor geen cent. Het zou best kunnen dat deze brief instructies bevat om mij in de ijzers te slaan zodra ik aankom.'

'Maar dan wordt uw naam genoemd, en niet de mijne,' zei Junio. 'En ook al gebeurt er iets, dan is het altijd nog beter dat hij mij gevangen zet dan u. U zou naar Marcus kunnen gaan of zelfs naar Pertinax - en een verzoek indienen om mijn vrijlating. Voor mij zou het veel moeilijker zijn hetzelfde te doen voor u. Het zou dagen duren voordat ik door iemand gehoord zou worden. En ik kan samen met de wagenmenner van Marcus gaan.'

'Nou, goed dan,' zei ik met tegenzin. 'Ik zal erover nadenken.'

Ik strekte mij uit op het stro en legde de tablet onder mijn hoofdkussen. Ik had hem de hele avond omklemd, zoals een nerveuze zeeman zich vasthoudt aan een roeiriem. 'En toch wilde ik dat ik wist wat er in die brief stond.'

Junio had de dekens over mij uitgespreid. 'Zorg dat u wat slaap krijgt, meester. U zult heel vroeg op moeten om die belastinggaarder te ontlopen. Misschien wil hij nog een keer met u spelen, en als hij nuchter is hebt u geen schijn van kans tegen hem. Tenminste, niet zonder mij.'

Hij glimlachte mij listig toe, blies de kaars uit en rolde zich op aan mijn voeten. Ik dacht na over een antwoord, maar het was een lange dag geweest en hij sliep al. Ik lag nog lang wakker op het stro, en de gebeurtenissen van de laatste paar dagen wervelden door mijn brein als losse steentjes die een mozaïekpatroon moesten vormen. Toen viel ook ik in slaap.