Hoofdstuk 20
Toen ik mij voor dag en dauw bij Marcus kwam melden om verslag uit te brengen zei hij ontspannen: 'Welnu, oude vriend?'
Hij ontving mij voor alle andere clientes en lag op zijn bank aan een ontbijt van warm brood en gekruide vruchten. Van zijn nieuwe echtgenote was nog geen spoor te bekennen, maar een magere secretaris-slaaf zat naast hem op een krukje en maakte ijverig aantekeningen op een wastablet. Marcus wuifde hem weg toen ik eraan kwam en gebaarde dat ik op het krukje moest gaan zitten.
Ik deed hem verslag van de begrafenis en wees erop - niet zonder enige voldoening - dat ik een belangrijke conclusie had getrokken. Hij at verder van zijn gekruide vruchten en wierp geamuseerde blikken op mij. Ik dacht bij mezelf dat zijn ochtendstemming verbeterd was, nu hij een vrouw had. Op dit uur had Marcus vaak een slecht humeur.
'Dus,' zei hij toen ik uitverteld was, 'je denkt dus dat je de sleutel tot dit raadsel in handen hebt?'
'Van een deel van het raadsel, excellentie,' corrigeerde ik nederig. 'Een erg klein deel, denk ik.' Ik zette mijn theorie over de rouwklager uiteen.
'Dat heb je zeer scherpzinnig bedacht, mijn oude vriend,'
knikte Marcus slim. Zijn minzaamheid begon me zorgen te baren. Ik wist uit ervaring dat Marcus op het punt stond ergens een bliksem vandaan te slingeren, wanneer hij mij aansprak met dat air van goedgeluimde neerbuigendheid.
Dat deed hij nu ook. 'Maar, mozaïekmaker, ik vrees dat de vraag hoe deze mannen uit de stad ontkomen zijn niet zo belangrijk meer is als hij was. Gisteravond, terwijl jij op de begrafenis was, heb ik nog ander belangrijk nieuws ontvangen.'
Hij zweeg theatraal. Ik wist dat ik mijn beschermheer beter niet in de rede kon vallen als hij een van zijn dramatische verklaringen aflegde. Ik wachtte af.
'Je zult je nog wel herinneren,' vervolgde hij, 'dat ik de commandant van het garnizoen had gevraagd inlichtingen in te winnen langs de weg naar Eboracum? Over die zogenaamde Egobarbus en zijn groep?'
'U zei dat u dat zou doen, ja.'
'Welnu mijn vriend, hij heeft woord gehouden, en hoe!
Gisteren heeft hij er een koerier op uit gestuurd met een boodschap voor een kleine mansio halverwege Letocetum, een officiële tussenstop voor de militaire post op een dagreis van hier. Voor een ruiter is dat niet ver, en hij had tijd genoeg om een paar vragen te stellen in de streek. En daar heeft hij een paar interessante antwoorden op gekregen.'
Hij schoof zijn bord opzij en gebaarde naar de slaaf bij de deur, waarop deze met water en handdoeken kwam aansnellen. Marcus stak zijn vingers uit om ze te laten wassen en praatte verder. 'Het schijnt dat Felix, voordat hij naar Glevum kwam, daar in de buurt voor een dag of twee een huis heeft gehuurd. Hij betaalde met goudstukken en eiste dat hij er alleen zou worden gelaten. De eigenaar moest het huis voor hem in orde maken en daarna wegwezen en hem met rust laten.'
De slaaf schonk hem een beker aangelengde wijn in en bood mij er ook van aan. Ik nam de drank aan - afslaan zou beledigend geweest zijn - en de bediende trok zich terug. Marcus hief zijn drinkschaal en keek mij vragend over de rand aan. 'Wat maak jij daaruit op?'
Het was zo'n onverwachte vraag dat ik niet meteen wist wat ik moest zeggen. Maar Marcus wachtte duidelijk op antwoord.
'Dat hij alleen wilde zijn,' opperde ik. 'Felix deelde zijn kamers niet graag met anderen. Het verbaast mij wel dat hij een heel huis gehuurd heeft.'
De grijnslach van Marcus werd nog breder. 'Het was ook een erg ongewoon huis, in alle opzichten - de bescheiden woning van een al even bescheiden vrijgeborene, op minder dan vier uur rijden van hier.'
Ik fronste mijn wenkbrauwen. 'Waarom zou hij dat gedaan hebben, excellentie? Hij had een rijtuig en een keizerlijke volmacht - de mansio zelf zou zijn deuren voor hem geopend hebben, hem het beste van het beste hebben geboden en het zou hem niets gekost hebben. Waarom zou hij liever in een gehuurd krot slapen?' Ik nam een slokje zure wijn. Marcus glimlachte. 'Dat is het hem nou juist, mijn beste Libertus. Hij heeft er niet geslapen. Misschien is hij dat ook helemaal niet van plan geweest. Het schijnt dat hij het huis voor iemand anders heeft genomen. Of er heeft tenminste iemand anders verbleven. De eigenaar kende de naam niet, en - gezien zijn instructies - durfde hij niet in de buurt te komen, maar hij heeft een glimp opgevangen van de man, zegt hij. Een grote, roodharige Kelt in een plaid, met een lange hangsnor.'
Marcus sloeg zijn wijn in één triomfantelijke teug achterover. Ik was zo geschrokken dat ik me bijna verslikte in de mijne.
'Egobarbus,' riep ik uit, zoals hij ongetwijfeld had gehoopt dat ik zou doen.
Marcus zette zijn drinkbeker neer. 'Begrijp je wat dat betekent? Die twee kenden elkaar. Felix had het huis zelf geregeld, hoewel hij voorgaf dat hij alleen via een vertegenwoordiger contact had gehad met Egobarbus. Natuurlijk verwachtte hij dat Egobarbus naar hem toe zou komen, en niet andersom, maar waarom zou hij daar zo'n plek voor kiezen en liet hij hem niet zijn intrek nemen in een militaire herberg? Dan had het hem ook niets gekost. Hij had een keizerlijke volmacht. Of waarom heeft hij hem niet simpelweg in Glevum ontboden? Ik heb dat bezoek van hem geen moment vertrouwd. Ik wist dat hij iets in zijn schild voerde - ongetwijfeld met de hulp van zijn besnorde vriend.' Hij wierp een blik op mij. 'Wat zitje bedenkelijk te kijken?'
'Ik vroeg mij alleen af, excellentie, waarom - als Felix die man in dat huis had ontmoet, of gewoon simpelweg had laten weten waar het was - heeft hij hem toen niet op het banket uitgenodigd. Natuurlijk wist Felix niet wiens huis hij hier zou krijgen, maar hij was duidelijk van plan een feestmaal te geven zodra hij hier aankwam. Maar de wachter bij de poort was heel beslist op dat punt. Felix heeft hem pas een uitnodiging gestuurd toen hij had gehoord dat de Kelt in Glevum gevangen was genomen voor ondervraging.'
'Daar kan ik geen antwoord op geven,' zei Marcus geprikkeld.
'Maar het is me wel duidelijk dat zij in het geheim bijeen gekomen zijn. Dat is ook uit onverwachte bron bevestigd. Herinner je je de menner van dat huurrijtuig nog?'
Die herinnerde ik mij nog maar al te goed. Ik had gehoopt hem zelf te kunnen ondervragen.
'Het was goed van je dat je daaraan gedacht hebt,' zei Marcus grootmoedig. 'Hij was inderdaad teruggekomen voor zijn betaling, zoals jij had gedacht. Ik heb hem laten oppakken door een van mijn wachters en hem laten voorgeleiden voor ondervraging. Hij heeft bereidwillig meegewerkt.'
Dat geloofde ik best. Ik had te doen met de arme kerel, wiens enige misdaad het was om eerst een groep Kelten vervoerd te hebben die hem niet behoorlijk wilden betalen en toen terug had moeten komen om op te eisen waar hij recht op had. Het zou wel een pijnlijke ervaring voor hem geweest zijn. Maar Marcus heeft niet dezelfde twijfelende kijk op zulke zaken als ik. Bondig vroeg ik: 'Wat bent u te weten gekomen?'
'Dat hij is ingehuurd door een van de slaven van Egobarbus in Letocetum. Daar komt hij vandaan. Op een bepaalde dag moest hij de weg naar Glevum af rijden, Egobarbus en zijn gezelschap oppikken bij een huis - hetzelfde huis, zoals blijkt uit zijn verhaal - en ze hierheen brengen.'
'Maar hij moest ze niet van Letocetum naar het huis brengen?'
Marcus keek geschrokken op. 'Daar had ik nog niet aan gedacht. Je hebt gelijk, oude vriend - het is een beetje vreemd.'
Met een gebaar beduidde hij de wachtende slaaf zijn beker bij te vullen. 'Maar de Kelt verwachtte geld te zullen krijgen. Dat bleef de menner maar herhalen, wat zij ook met hem deden.'
Ik huiverde.
'Ze hadden hem een groot bedrag beloofd,' vervolgde Marcus, 'en ook betaling voor de terugreis. Hij arriveerde op het afgesproken uur, maar hij had een premie voor een vierde passagier bedongen, en er waren er maar drie. Toen ze hier aankwamen, weigerde de Kelt die te betalen.'
'Daar heb ik over zitten denken,' zei ik. 'Ook dat is vreemd. Waarom zou hij betaling voor een extra passagier eisen? Hij had toch een van die apparaatjes op de wielen dat het aantal omwentelingen telt? Ik dacht dat dat tegenwoordig de standaard was voor alle ritprijzen?' Het enkele jaren geleden op grote schaal verspreide apparaatje uit Rome had het veel eenvoudiger gemaakt om vervoersprijzen te berekenen - tot dan toe werd de prijs van een rijtuig meestal lukraak bepaald en waren passagiers altijd kwetsbaar geweest voor bedreiging en afpersing.
'Hij had met een groter rijtuig moeten komen, zei hij, in plaats van met zijn gebruikelijke lichte rijtuig. Drie personen had hij nog wel mee kunnen nemen, maar vier niet. Hij zweert dat hij tegen de slaaf die hem had ingehuurd had gezegd dat hij een extra plaats in rekening moest brengen. En toen kon die Kelt dat niet betalen - of hij wilde het niet. In plaats daarvan, stuurde hij hem terug naar Felix. En, vergeet niet, Felix had het gebruik van dat huis geregeld, en ervoor betaald.'
Ik nam nog een slokje van mijn eigen aangelengde wijn en waagde toen te vragen: 'Denkt u, excellentie, dat zij hadden afgesproken elkaar daar te treffen, maar er op een of andere manier niet in geslaagd zijn? Dat zou de vierde plaats in het rijtuig verklaren. Die bedoeld was voor Felix, denkt u ook niet?'
Marcus keek mij aan. 'Felix had zijn keizerlijke rijtuig. Waarom zou hij op die manier willen reizen?'
Daar had ik geen antwoord op. 'Misschien was het Felix zelf niet,' opperde ik zwakjes. 'Er zijn nog anderen van zijn groep. Phyllidia, bijvoorbeeld - of die dienstmeid van haar. Haar custos - de bewaker die met haar meereisde. Zetso. Octavius, zelfs.' Maar ik geloofde mijn eigen woorden al niet meer, toen ze nog maar net waren verklonken. Misschien had de wijn mijn denkvermogen vertroebeld - ik ben niet gewend aan zware dranken 's ochtends. 'Maar zij hadden natuurlijk ook eigen vervoer. We moeten Egobarbus zien te vinden, excellentie, en het hem vragen. Hij kan nog niet ver weg zijn.'
'Je kunt het hem vragen, oude vriend, maar ik betwijfel of hij je zal helpen.' Op het gezicht van Marcus verscheen de tevreden trek van een arenaleeuw die zojuist een lekker hapje heeft opgepeuzeld. Hij wist kennelijk iets wat ik niet wist en liet mij er met veel moeite achter komen.
Ik pijnigde mijn hersenen af voor inspiratie en ten slotte kwam ik op een idee. 'Hebt u hem gevonden?'
Marcus schudde zijn hoofd. 'Ik heb hem niet gevonden, nee, maar iemand anders misschien wel.'
'Dood?'
Marcus speelde met zijn drinkbeker, alsof hij wilde zeggen:
'Juist, ja.'
Eerlijk gezegd, was ik verbaasd. De overval in het steegje de dag tevoren had mij ervan overtuigd dat de zogenaamde Egobarbus nog leefde en vermoedelijk ergens in de stad verbleef. 'Waar?'
'In datzelfde huis waar ik het over had. Hij moet hebben gedaan wat jij had gedacht, vermomd als rouwklager de poort door zijn geslopen en toen weer zijn teruggekomen. Het is niet onmogelijk 's nachts te lopen, als je wanhopig bent.'
'Maar excellentie - die schurken van gisteren - ik ben ervan overtuigd dat het zijn slaven waren.'
'Ik neem aan dat hij alleen gegaan is. Hij had weinig kans om zijn slaven mee naar buiten te smokkelen.'
Het is gevaarlijk om met Marcus te redetwisten, maar ik kon het niet laten. 'Maar het is een dag lopen. Weet u wel zeker dat het dezelfde man is?' De gedachte kwam bij me op dat dit misschien de ontbrekende passagier was.
'Zo zeker als twee maal twee vier is. De eigenaar van het huis is deze ochtend ondervraagd, nadat hij er teruggekeerd was. Kort daarop kwam hij naar de mansio rennen en zei dat er iets in de put lag. Een roodharig lijk in een geruite broek.'
Dat kon niet een van de slaven zijn. Zij droegen enkel tunieken. En het was een Keltische heer. Niemand anders op deze eilanden droeg broeken. Maar ik twijfelde nog steeds. 'Hebben zij het lichaam onderzocht?'
Marcus schudde zijn hoofd. 'De eigenaar heeft geprobeerd het op te takelen met het touw voor zijn emmer, maar dat brak onder het gewicht. Omdat de koerier echter vragen had gesteld, meende hij dat hij het moest rapporteren. Ik denk dat hij hoopte dat de militairen hem zouden helpen het lijk uit de put te halen. Zo raakt zijn watervoorraad natuurlijk vergiftigd.'
'En hebben ze dat ook gedaan?'
'Dat denk ik wel. Ik weet niet met welk resultaat. De boodschapper wilde net vertrekken toen dit gebeurde. Hij galoppeerde recht naar Glevum en de commandant liet mij op de hoogte brengen. Maar omdat jij zo graag naar Eboracum wilde, zit ik eraan te denken om jou te sturen. Jij kunt bevestigen dat het dezelfde man is. Ik zal je een brief meegeven met mijn eigen zegel, dan zul je gastvrij ontvangen worden op de mansio.'
Maar dat was Eboracum niet, wilde ik hem toeroepen. Dit was een slonzige militaire herberg, slechts enkele mijlen hiervandaan. Maar als mijn beschermheer mij opdroeg te gaan, moest ik het wel doen.
Marcus zag mijn gezicht. 'Kop op, oude vriend. Als je de reis maakt, zal dat je in ieder geval ontslaan van de noodzaak nog een begrafenis bij te wonen. Binnen twee dagen zal er een funus publicus voor Felix plaatsvinden. Dat heb ik verordend. De keizer zal een dergelijk publiek gebaar verwachten.'
Ik knikte. Voor zulke belangrijke staatsaangelegenheden gaat een heraut de straat op die alle burgers oproept te komen en ongeacht je betrekkingen met de overledene - kun je er maar beter bij zijn. Huiverend realiseerde ik mij dat het anders de heraut van Marcus geweest was die deze aankondiging om zou roepen.
'Het zal een drukke toestand zijn, met een versierde lijkbaar, trompetspelers, gehuurde dansers en klaagliederen,' zei Marcus. 'Ik heb de instructies al gegeven. Als we het dan toch moeten doen, doen we het goed ook.'
Er zou geen ontkomen voor mij aan zijn - mee slenteren in de optocht met de magistraten en hoogwaardigheidsbekleders, de Vestaalse maagden, de drommen soldaten - te paard en te voet - en iedere burger van de stad. En ik zou ook altijd achteraan staan, zodat het onmogelijk zou zijn iets te horen wanneer de vergulde draagstoel stilhield (wat onvermijdelijk zou gebeuren) voor trompetgeschal en lofdichten. Opeens kwam de reis me veel aantrekkelijker voor.
'Dus,' zei ik, 'u hebt geen idee wie dat lijk is? Of geweest is?'
Marcus keek ondoorgrondelijk voor zich uit. 'Ik heb wel een paar vermoedens. De koerier heeft ons dit gebracht.' Van onder de kussens aan zijn zijde haalde hij een klein, in een linnen doek gewikkeld pakje tevoorschijn. Hij keek me aan terwijl ik het openvouwde. Het was een klein glazen flesje met een oogje aan de bovenrand. Het had nog steeds een zwak amandelaroma. Het was niet het vergifflesje dat de vorige dag van mij gestolen was, maar het leek er heel veel op. Ik staarde Marcus aan. Hij grijnsde triomfantelijk.
'De soldaten hebben dit in de sloot niet ver van het huis gevonden. Overtuigend bewijs dat dit onze vermiste moordenaar is, denk je ook niet?'
Ik dacht snel na. 'Maar dit kan toch niet hetzelfde flesje zijn, excellentie? Dit is gisteren gevonden, zegt u, halverwege Letocetum. Maar ik ben gistermiddag pas beroofd. Het kan wel dat Egobarbus daarheen is gegaan, maar hij had het flesje niet bij zich. En het kan niet op twee plaatsen tegelijk geweest zijn.'
Marcus trok een lang gezicht. 'Denk je dan dat er twee flesjes in het spel zijn?'
Het ogenblik was gekomen. Ik stak een hand in de plooien van mijn gewaad en ontknoopte het koordje aan mijn gordel.
'Geen twee, excellentie,' zei ik, op matte toon, terwijl ik het flesje tevoorschijn haalde, 'maar drie. Dit heb ik gisteren in het huis van Gaius gevonden.' Ik zag de vragen in hem opkomen, en dus sprak ik vlug verder. 'Natuurlijk denk ik dat er niemand is vergiftigd met dit flesje. Het is niet geopend. Maar nu ga ik dat lichaam maar eens identificeren.'
'Goed dan. Ga naar huis en haal je slaaf op. Ik heb een rijtuig voor je gereserveerd. Mijn menner zal je naar de mansio brengen. Hij stond op en gebaarde de slaaf dat hij mij moest uitlaten. 'En dan vraag ik je nu mijn verontschuldigingen. Ik heb clientes te ontvangen.'
Het onderhoud was voorbij. Ik kon gaan.