Hoofdstuk 24
De volgende ochtend schoot ik zo plotseling wakker dat ik mijn hoofd hard tegen de muur stootte. Iets (los van de muur) had me getroffen. Waarom had ik daar niet eerder aan gedacht? Ik tastte naar de schrijftablet onder het stro en hield hem hoopvol omhoog, maar het was nog te donker om te zien.
Mijn beweging had Junio gewekt en hij kwam kreunend overeind. 'Wat is er, meester? Zelfs de zon is nog niet uit bed. Kan ik niet een beetje langer in het mijne blijven liggen? We hebben nog tijd genoeg om weg te komen voordat die belastingman wakker wordt.'
'Een kaars, Junio.' Ik kroop het bed uit en trok losse stukjes bedstro uit mijn haar. 'Als ik het goed heb, is er geen tijd te verliezen.'
'Goed dan, meester.' Hij stond op, klopte het stof van zich af en verdween door de deur. Ik zag hem nog even als een iele schaduw in het duister op de tast naar het hoofdgebouw van de herberg lopen. Als in ieder ander etablissement, zouden ze ook hier het vuur niet uit laten gaan als ze dat konden verhinderen: en als er niets anders was, zou hij altijd wel een emmer hete kooltjes in een stoof vinden om zijn kaars mee aan te steken. Voor mijn geagiteerde gevoel leek het een eeuwigheid te duren tot ik hem terug zag komen, het licht brandend als een baken op het duistere erf.
'Kom hier, Junio,' begroette ik hem. Hij bracht de aangestoken kaars dichterbij en hield hem hoog. Ik hield de wastablet erbij en zag in een opwelling van triomf dat ik het bij het rechte eind had. 'Zie je dat? Daar had ik eerder aan moeten denken. Kijk eens naar dat zegel.'
Junio staarde mij aan. 'Het zegel, meester? Wat is daar mis mee? Voor mij ziet het er indrukwekkend genoeg uit.'
Ik keek hem grijnzend aan. 'Dat is het zegel van Perennis Felix, en het kan niet rechtsgeldig meer gebruikt worden omdat de man dood is.'
'Het zegel van Felix? Weet u dat zeker?'
Ik begon nog breder te grijnzen. 'Zo zeker als ik hier sta. Ik heb het zegel aan de ring van Felix gezien, bij onze eerste kennismaking. Je kon het moeilijk over het hoofd zien. Het was zijn bedoeling dat het opgemerkt werd. Ik heb het ontwerp toen in mijn geheugen geprent - ik ben niet voor niets patroonmaker. Drie gekruiste zwaarden en sierkrullen over een schoof koren. Ik vraag mij af waarom ik het niet eerder herkend heb. Geef mij mijn mes, daar, op tafel.'
Junio slikte, maar gehoorzaamde en keek toe terwijl ik het koord doorsneed waarmee de schrijftablet was dichtgebonden. Hij liet niet blijken dat hij bang was, maar ik kon het horen aan de toon van zijn stem, toen hij nerveus zei: 'Dus waarom had Zetso het dan? Denkt u dat hij het gestolen heeft van zijn meester?'
Ik schudde mijn hoofd. 'In dat geval zou hij het niet zo openlijk hebben gebruikt. Het is waarschijnlijker dat hij het van Felix heeft gekregen, of zelfs dat Felix het zegelstempel voor hem heeft laten maken. Zetso heeft ons verteld dat Felix hem soms gebruikte als zakelijk vertegenwoordiger.' Het was een dik koord en mijn mes was bot, maar ik had het nu bijna doorgezaagd.
'Mensen lenen niet vaak hun zegels uit.' Junio klonk nog steeds twijfelend. 'Felix moet hem onvoorwaardelijk hebben vertrouwd.'
Ik dacht opnieuw aan het pafferige gezicht van Felix. 'Die man zou zijn eigen spiegelbeeld nog niet vertrouwen, tenzij hij het stevig onder de duim had. Hij moet extra invloed op Zetso hebben gehad - of misschien had Zetso invloed op hem.' Ik trok het koord opzij en paste op dat ik het zegel niet verbrak misschien had ik het later nog nodig, als ik rekenschap zou moeten afleggen van wat ik had gedaan. Toen opende ik het veerslot van de schrijftablet. Junio hield de kaars dichterbij. De boodschap was kort en gegrift in een duidelijk maar weinig verfijnd handschrift. 'We zijn te laat. De man is dood. Stuur bericht naar Glevum. Ik rijd uit om de anderen te waarschuwen.'
'Zo!' zei Junio vurig. 'U hebt het in uw hand, meester. Het overtuigende bewijs dat er een samenzwering was. Zetso heeft zijn meester niet vermoord, maar hij was het wel van plan.'
'Deze boodschap maakt de zaak in ieder geval ingewikkelder, Junio, hoewel ik moet bekennen dat ik het nog steeds niet helemaal begrijp. Maar op één punt ben ik wel erg dom geweest. Ik had op het zegel moeten letten. Ga jij nu vlug de octio zoeken. We zullen zijn soldaten toch nog nodig hebben.'
Junio wierp mij nog een verschrikte blik toe en verdween opnieuw, terwijl ik tamelijk vruchteloos probeerde wakker te worden door mijn gezicht en hals te wassen in een kom water die mijn slaaf de avond tevoren had klaargezet. Als ik het goed begrepen had, zou ik mijn tegenwoordigheid van geest nog hard nodig hebben en ik begon spijt te krijgen van de bekers gekruide honingmede die ik mezelf de vorige avond had toegestaan. We hadden de octio geen moment te vroeg bereikt. Het contingent was al op de been en bereidde zich voor op de dagmars. De octio kwam binnen, zijn natuurlijke houding van zelfverzekerde gewichtigheid hersteld, nu Zetso niet meer bij ons was. Maar hij hield zich klaar om orders op te volgen - ik had nog steeds de volmacht van Marcus op zak. 'Wat kan ik voor u doen, burger?'
Ik gaf in het kort aan wat ik wilde, en hij straalde welwillendheid uit zoals een octopus inkt afscheidt. Er stroomde ook iets van zijn zelfverzekerdheid weg. 'Burger, ik heb mijn orders al. Dit is onmogelijk. We zouden u naar Letocetum kunnen escorteren, als u dat zou willen - maar om nu die ruiter weer te arresteren, terwijl hij nog steeds die volmacht op zak heeft? En dan van ons marsplan afwijken en met hem naar Glevum marcheren? Dat is meer dan mijn leven waard is.'
Ik kon het hem moeilijk kwalijk nemen. Hij sprak letterlijk, alsof er al een aanklacht wegens het negeren van een dienstbevel tegen hem was ingediend. Hij was ook geen centurion, maar slechts een onderbevelhebber. Als ik verkeerde gevolgtrekkingen had gemaakt, zette ik niet alleen mijn eigen leven op het spel, maar ook het zijne. En hoewel hij dat niet wist, stond ik op het punt de volmacht van de keizer zelf in de wind te slaan. Mijn enige hoop lag in een beroep op zijn rang.
'Luister, octio,' zei ik, met alle gezag dat ik kon laten gelden,
'Helvius Pertinax is de gouverneur van dit eiland. Iedere soldaat hier staat onder zijn bevel. Ik geef u deze order in naam van Pertinax, op gezag van het zegel dat ik bij me heb.' Ik hield de wastablet omhoog. 'Ik verzeker u dat dit zegel meer rechtsgeldigheid heeft dan dat andere.'
Hij keek naar de kleine uitsparing op het omslag van de wastablet, waar het zegel van Felix, nog steeds aan het verbroken koord, in genesteld lag. Zijn mond viel open - hij leek wel een mimespeler op een banket die verbazing karikaturiseert. Voor deze ene keer had ik een reden om dankbaar te zijn voor de voorkeur voor uiterlijk vertoon van de lelijke Romein. Ik kon het brein van de octio bijna horen werken. Op dat moment zal ik geen indrukwekkend figuur geslagen hebben, in mijn verkreukelde tuniek waar de bedstrootjes nog steeds aan zaten - maar als ik over het gezag beschikte om de wastablet te ontzegelen en mij daar in bijzijn van getuigen op te laten voorstaan, moest ik belangrijker zijn dan hij dacht. Om zijn vertrouwen te wekken, zei ik: 'Ook ik heb mijn twijfels over de volmacht die hij bij zich had.'
Hij likte bedachtzaam met zijn tong over zijn lippen.
'Natuurlijk, burger, als u het zo stelt... Maar tegen de tijd dat wij in Letocetum aankomen, zou het toch heel goed kunnen dat de man ervandoor is? Hij is een uitstekend ruiter en heeft een nacht voorsprong op ons, en mijn mannen zijn in ieder geval te voet.'
Hij had natuurlijk gelijk en ik bevestigde dat ook.
'Desondanks denk ik dat hij daar wel een tijdje zal blijven. Op de schrijftablet heeft hij het over 'anderen' - het zal hem enige tijd kosten om hen allemaal te vinden.'
Opnieuw keek de octio twijfelend naar de ontzegelde schrijftablet. 'Maar, burger, ook al is hij nog steeds in de buurt, hoe weet u dan waar u hem moet zoeken? Letocetum is geen grote nederzetting, maar wel veel groter dan deze. Er is een tijd geweest dat er bijna een heel legioen gelegerd was, en daar is een kleine vicus rond ontstaan. En trouwens, Letocetum ligt op een knooppunt van wegen. Als hij van daar is vertrokken, hoe weet u dan of hij naar Deva, Danum of Londinium gegaan is?'
Ook nu weer had hij gelijk. De kerel kende de wegen beter dan ik. 'Er is een goede kans dat hij niet vertrokken is,' zei ik zelfverzekerder dan ik me voelde. 'Hij verwacht niet dat hij gevolgd zal worden. En als hij zijn contactpersonen heeft gevonden zal hij geen reden zien om zich te haasten. In het dorp moet hij gemakkelijk te vinden zijn. Zetso had het erover dat Egobarbus was binnengevallen op een vergadering 'in het huis'. Glevum is een grote colonia, maar iedere bewoner zou u kunnen vertellen welke plaatsen Felix allemaal heeft bezocht. Hij was geen onopvallend iemand. En in een klein dorp, ook al ligt het op een knooppunt van wegen, zijn zulke inlichtingen volgens mij nog gemakkelijker in te winnen.'
De octio slikte en knikte. Hij was niet blij, dat was me wel duidelijk. 'Over een poosje dan. Eerst moet ik erop toezien dat mijn mannen te eten krijgen, en dan gaan we. Uw dienaar, burger.' Hij liep naar buiten, als een religieuze gevangene op weg naar de arena.
Ook ik moest nog ontbijten, ofschoon dat hier het karige Romeinse ontbijt zou zijn van brood en water, en een appel als ik geluk had. De Kelten eten liever haverkoeken. In mijn hart benijdde ik de soldaten, die 's ochtends dunne, waterige groentesoep kregen - het leger erkent tenminste dat een man moet eten voor hij op mars gaat.
Ik slikte mijn korst brood door (geen appels) en hoopte maar dat de belastingman niet wakker zou worden en bij me zou komen zitten, toen de octio opnieuw binnen kwam stormen.
'Neemt u mij niet kwalijk, burger,' barstte hij uit, terwijl hij een scheve blik op Junio wierp, die met zijn mond vol broodkruimels opkrabbelde aan mijn zij, 'maar ik heb de oplossing. U kunt iemand vooruit sturen naar Letocetum - er is zojuist een postrijder aangekomen uit Isca, met dringende orders voor het garnizoen aldaar. Hij houdt alleen halt om te eten en van paard te wisselen en hij kan vast het garnizoen van onze wensen op de hoogte brengen - hoewel dat eigenlijk tegen de regels is. Er is daar nog steeds een klein vendel geposteerd, voor het geval van een herhaling van die betreurenswaardige Boudiccazaak.'
Hij was zo in zijn nopjes met zijn oplossing, waardoor hij Zetso niet zou hoeven arresteren, dat hij er niet aan had gedacht dat ik een Kelt was en dat de mislukte opstand van de onverschrokken koningin der Iceni voor mij niet zozeer betreurenswaardig als wel tragisch was. Maar ik bleef er niet lang bij stilstaan. Ik liet de koerier halen en gaf hem instructies voor de commandant van het kleine bezettingsgarnizoen van Letocetum. Op het aangenomen gezag van Pertinax, natuurlijk. Mogen alle goden mij behoeden als ik het mis blijk te hebben.
'De kerel beweert dat hij een volmacht bezit,' zei ik. 'Maar ik geloof dat het zegel waardeloos is. Hij moet worden gearresteerd en vastgehouden tot ik aankom met de wacht, en dan zal ik hem mee terug nemen naar Glevum en hem voor de rechtbank dagen. Ik geloof dat hij een van mijn landgenoten heeft vergiftigd en misschien heeft hij ook samengezworen om zijn meester om het leven te brengen, ook al kan ik dat op het ogenblik niet bewijzen.'
Het was de koerier om het even; hij zou Zetso toch niet zelf hoeven te arresteren. Hij herhaalde mijn boodschap trouw, woord voor woord, en verzekerde mij dat hij voor de middag zou worden afgeleverd bij de vicus. Met wat hulp van de schikgodinnen, voegde hij eraan toe, zou dat ervoor zorgen dat Zetso gevangen werd genomen en op mij zou zitten wachten als ik 's avonds zou aankomen. Als hij het op een of andere manier vreemd vond om deze extravagante orders aan te nemen van een oudere burger in tuniek, liet hij dat zelfs niet met een oogtrilling blijken. Nadat hij was vertrokken, at ik mijn karige ontbijt op en waren we zelf klaar om te vertrekken. Nu we meeliepen met de marcherende soldaten gingen we langzamer, maar voor een man van mijn rijpe leeftijd was dat een stuk gerieflijker. Het was ook vermakelijk om onder begeleiding van een gewapend escorte door de gehuchtjes te trekken - meer dan één landman had de indruk dat ik een of ander voornaam persoon was, en ze bleven staan om erebladeren onder onze wielen te strooien en zich half ter aarde te werpen als ik langskwam. Het was al laat in de middag toen we aankwamen in Letocetum. De mansio was niet groter dan die van waaruit we waren vertrokken en nog maar half afgebouwd, maar het terrein binnen de omheining was hier beter afgewerkt en bestond uit een bestraat plein met gebouwen eromheen, beschermd door aarden wallen en een slotgracht, waar de weg dwars doorheen liep. Ik liet Junio achter om zijn intrek te nemen in de herberg, terwijl ik zelf doorreed naar het fort, dat was gebouwd op een nabijgelegen heuveltop met uitzicht over de omgeving. De koerier had meer dan woord gehouden. Ik werd verwacht, en dringend ook. Zodra ons contingent in zicht kwam - kennelijk wilden de soldaten de nacht liever in hun kamp doorbrengen dan in de mansio - kwam de commandant van de post met veel vertoon en in vol ornaat naar buiten om mij te begroeten. Het effect ging grotendeels verloren doordat zijn wapenmeester achter hem aan gerend kwam om een van de leren veters te strikken die zijn gepolijste borstplaten op hun plaats hielden.
Als het hem verbaasde een oude man zonder toga uit het rijtuig te zien klimmen, liet hij dat niet blijken - misschien had de koerier hem ook gewaarschuwd. Het was echter duidelijk dat hij zich opwond.
'Heil, burger.' Hij stak zijn hand op en groette, alsof ik echt de vertegenwoordiger van Helvius Pertinax in eigen persoon was. 'Ik heb goed nieuws te melden. De persoon die u zocht is gearresteerd en wacht in gevangenschap uw komst af. Hij had geen brieven bij zich.' Hij meed mijn blik en wist zich klaarblijkelijk met zijn figuur geen raad. 'Ik neem aan dat u weet dat hij onder keizerlijke volmacht schijnt te reizen? Hij blijft maar verwijzen naar zijn 'zegel'. Ik hoop dat wat u over hem gezegd hebt waar is. Ik houd hem alleen vast op uw veronderstelde gezag.'
Ik lachte even, om aan te geven dat hij daar niet over in hoefde te zitten. De houding van de officier liet mij geen twijfel over de vreselijke gevolgen van een vergissing. 'Hebt u het zegel onderzocht?'
'Nee, burger, dat maakte geen deel uit van mijn instructies. Dat laat ik aan u over. Ik word hier liever zo min mogelijk bij betrokken. Als het toch echt blijkt te zijn...' Hij maakte de zin niet af. Dat hoefde ook niet. Als ik het verkeerd had, was de enige vraag die nog overbleef welke pijnlijke dood mij wachtte: levend verbrand worden omdat ik de keizerlijke volmacht had genegeerd of gekruisigd worden omdat ik de drager ervan vals had beschuldigd. Commodus was niet alleen de machtigste man ter wereld, hij was ook (volgens de wet) een geïncarneerde god. Ik probeerde mijn bonkende hart tot bedaren te brengen door mezelf voor te houden dat het negeren van een zegel dat ondergeschikt was aan dat van de keizer - voor een niet-burger als Zetso, tenminste - even onplezierige gevolgen zou hebben. Daardoor voelde ik mij iets beter, tot ik mij herinnerde dat ik het gezag van de gouverneur veel te snel had opgeëist, op een manier die daar niet van verschilde. Ik haalde diep adem.
'Die zaak is zo geregeld,' zei ik. 'Breng me naar die man toe.'
Ze hadden geprobeerd beide paarden te berijden, zoals het gezegde luidt. Zetso was gevangen gezet, maar in een warme, goed doorgeluchte kamer in een gebouwtje naast de toren. Hij was ongeboeid, had zijn bezittingen mogen houden en had een krukje, een deken en een kussen tot zijn beschikking. Iemand was zo attent geweest hem te voorzien van brood, kaas, vruchten en aangelengde wijn. Als Zetso onschuldig bleek zou hij zich niet bij de keizer kunnen beklagen over zijn behandeling door de wacht.
Toen ik naderde, keek hij nors op en toen ik de blik op zijn gezicht zag, was ik zeker van mijn overwinning. Ik maakte geen woorden vuil.
'Die waardeloze volmacht die u bij u hebt,' zei ik, met een dramatisch gebaar. 'Geef hem aan de officier.'
Zetso zei niets, maar haalde de perkamentrol tevoorschijn en overhandigde hem aan de soldaat. Nog nooit had ik een man zo verslagen zien kijken.
De officier keek teleurgesteld naar de rijkversierde zegeldoos.
'Maak open,' zei ik. 'Dan kunnen we allemaal zien hoe waardeloos het is.'
De man gehoorzaamde. Ik zag hem met trillende handen het doosje openen en het opvallende zegel onthullen. Toen hij het zag, nam zijn gezicht een verbaasde uitdrukking aan. Zonder iets te zeggen, overhandigde hij het aan mij.
Ik nam het glimlachend aan, maar begon toen veel ernstiger te kijken. De volmacht in mijn handen was, dat stond buiten kijf, verzegeld met het grote, imperiale zegel van keizer Commodus zelf.