22
Ik doe een wens
Niemand steelt mijn pegasus. Zelfs Rachel niet. Ik kon niet zeggen of ik kwaad, verbaasd of vooral bezorgd was.
‘Wat bezielt haar?’ zei Annabeth terwijl we naar de rivier renden. Ik vreesde dat ik het in grote lijnen wel wist en het maakte me heel bang.
Het verkeer was een crime. Iedereen liep op straat naar de puinhopen van het slagveld te gapen. Bij elke zijstraat loeiden er politiesirenes. Het was onmogelijk om een taxi te krijgen en de pegasussen waren weggevlogen. Ik had genoegen genomen met een paar partypony’s, maar die waren er met vrijwel al het root beer van midtown vandoor gegaan. En dus baanden we ons rennend een weg door de menigte verdwaasde stervelingen die de stoepen bevolkten.
‘Ze komt nooit door onze verdediging heen,’ zei Annabeth. ‘Peleus eet haar op.’
Daar had ik niet bij stilgestaan. In tegenstelling tot de meeste mensen zou Rachel zich niet laten misleiden door de Mist. Ze zou het kamp zonder moeite kunnen vinden, maar ik had gehoopt dat het krachtveld van de magische grenzen haar buiten het kamp zou houden. Het was niet bij me opgekomen dat Peleus zou kunnen aanvallen.
‘We moeten opschieten.’ Ik wierp een blik op Nico. ‘Jij kunt zeker niet een paar skeletpaarden tevoorschijn toveren?’
Hij haalde piepend adem. ‘Te moe… nog geen hondenbot.’
Eindelijk klauterden we over de oever naar de rivier en ik floot luid. Ik deed het met pijn in mijn hart. Ik had de East River een zanddollar gegeven voor een magische schoonmaak, maar het water was nog steeds flink vervuild. Ik wilde de zeedieren niet ziek maken, maar ze gaven wel gehoor aan mijn roep.
In het grauwe water verscheen een schuimspoor en even later doken drie hippocampussen door het wateroppervlak omhoog. Ze hinnikten ongelukkig en schudden het riviervuil uit hun manen. Het waren prachtige schepsels, met een veelkleurige vissenstaart en het hoofd en de voorbenen van een witte hengst. De voorste hippocampus was veel groter dan de andere twee – een rijdier een cycloop waardig.
‘Regenboog!’ riep ik uit. ‘Hoe is het, ouwe jongen?’
Hij hinnikte klagelijk.
‘Ja, sorry,’ zei ik, ‘maar het is een noodgeval. We moeten naar het kamp.’
Hij snoof.
‘Tyson?’ zei ik. ‘Hij maakt het prima! Het spijt me dat hij er niet bij is. Hij is tegenwoordig een grote generaal in het cyclopenleger.’
‘HINNIK!’
‘Ja, hij komt je vast nog wel appels brengen. Maar wat dat ritje betreft…’
Eén seconde later stoven Annabeth, Nico en ik sneller dan op jetski’s de East River op. We schoten onder de Throgs Neck Bridge door en zetten koers naar Long Island.
Het leek een eeuwigheid te duren voordat het strand van het kamp in zicht kwam. We bedankten de hippocampussen en waadden naar de kust, waar Argus ons opwachtte. Hij stond met gekruiste armen in het zand en keek ons met zijn honderd ogen boos aan.
‘Is ze hier?’ vroeg ik.
Hij knikte grimmig.
‘Is alles in orde?’ vroeg Annabeth.
Argus schudde zijn hoofd.
We gingen achter hem aan langs het pad omhoog. Het was onwerkelijk om weer terug te zijn in het kamp, want alles lag er zo vredig bij – geen brandende gebouwen, geen gewonde strijders. De slaapgebouwen lagen glinsterend in het zonlicht en de velden schitterden van de dauw. Maar het was er vrijwel verlaten.
We kwamen bij het Grote Huis en daar was duidelijk iets helemaal niet in de haak. Er flitste groen licht uit alle ramen, net als in mijn droom over May Castellan. Boven het grasveld wervelde Mist – de magische soort. Chiron lag op een paardgrote stretcher bij het volleybalveld, omringd door een aantal saters. Blackjack draafde zenuwachtig over het gras heen en weer.
Ik kon er niks aan doen, chef! hinnikte hij smekend toen hij me zag. Het moest van dat rare meisje!
Onder aan de trap naar de veranda stond Rachel Elizabeth Dare. Ze had haar armen geheven alsof ze wachtte totdat iemand in het huis haar een bal zou toewerpen.
‘Wat doet ze daar?’ vroeg Annabeth bars. ‘Hoe is ze over de grens gekomen?’
‘Door de lucht,’ antwoordde een van de saters, terwijl hij Blackjack beschuldigend aankeek. ‘Straal langs de draak, regelrecht door de magische grens heen.’
‘Rachel!’ riep ik, maar de saters hielden me tegen toen ik dichterbij wilde komen.
‘Niet doen, Percy,’ zei Chiron waarschuwend. Zijn gezicht vertrok toen hij overeind probeerde te komen. Zijn linkerarm zat in een mitella, zijn achterbenen waren gespalkt en om zijn hoofd had hij een dik verband. ‘Je kunt niet tussenbeide komen.’
‘Ik dacht dat u haar het een en ander had verteld!’
‘Dat heb ik ook. En ik heb haar hier uitgenodigd.’
Ik staarde hem vol ongeloof aan. ‘U had gezegd dat u het nooit meer iemand zou laten proberen! U had gezegd…’
‘Ik weet wat ik heb gezegd, Percy. Maar ik had het mis. Rachel had een visioen over de vloek van Hades. Zij denkt dat die nu is opgeheven. Ze heeft me ervan overtuigd dat ze een kans verdient.’
‘En als Hades de vloek nog níét heeft opgeheven? Dan wordt ze gek!’
De Mist kolkte om Rachel heen. Ze huiverde alsof ze in shock was.
‘Hé!’ riep ik. ‘Hou op!’
Ik negeerde de saters en rende naar haar toe. Ik was nog drie meter bij haar vandaan toen ik tegen een soort onzichtbare strandbal op botste. Ik stuiterde achteruit en viel in het gras neer.
Rachel opende haar ogen en draaide zich om. Ze keek me aan alsof ze slaapwandelde – alsof ze me wel zag, maar als in een droom.
‘Het is in orde.’ Haar stem klonk mijlenver weg. ‘Dit is waarom ik ben gekomen.’
‘Het wordt je dood!’
Ze schudde haar hoofd. ‘Dit is waar ik hoor, Percy. Ik begrijp eindelijk waarom.’
Het leek angstaanjagend veel op wat May Castellan had gezegd. Ik moest haar tegenhouden, maar ik kon niet eens overeind komen.
Er klonk gerommel in het huis. De voordeur vloog open en er stroomde groen licht naar buiten. Ik herkende de warme, schimmelige geur van reptielen.
De Mist vormde een honderdtal nevelige slangen, die over de pilaren van de veranda langs het huis omhoogkronkelden. Toen verscheen het orakel in de deuropening.
De verweerde mummie schuifelde in haar regenboogkleurige jurk naar voren. Ze zag er nog slechter uit dan anders, wat nogal wat zei. Haar haar viel met bosjes uit. Haar leerachtige huid was gebarsten als de bekleding van een aftandse bus. Haar glazige ogen staarden niets ziend in de verte, maar ik werd bekropen door het angstaanjagende gevoel dat ze recht op Rachel afliep.
Rachel strekte haar armen uit. Ze leek niet bang.
‘U wacht al te lang,’ zei Rachel. ‘Maar ik ben er nu.’
De zon scheen opeens feller. Boven de veranda verscheen een gestalte in de lucht – een blonde man in een witte toga, met een zonnebril en een schalkse glimlach.
‘Apollo,’ zei ik.
Hij knipoogde naar me, maar hield een vinger tegen zijn lippen.
‘Rachel Elizabeth Dare,’ sprak hij. ‘Jij bezit de gave der voorspelling. Die is echter ook een vloek. Weet je zeker dat je dit wilt?’
Rachel knikte. ‘Het is mijn bestemming.’
‘Aanvaard je het risico?’
‘Ja.’
‘Spreek dan,’ zei de god.
Rachel sloot haar ogen. ‘Ik aanvaard deze positie. Ik wijd mij toe aan Apollo, god der orakels. Ik open mijn ogen voor de toekomst en omhels het verleden. Ik aanvaard de geest van Delphi, stem der goden, spreker van raadselen, ziener van het lot.’
Ik wist niet waar ze de woorden vandaan haalde, maar terwijl de Mist zich verdichtte stroomden ze als vanzelf uit haar mond. Een groene rookkolom, als een levensgrote python, maakte zich los uit de mond van de mummie, glibberde langs de treden omlaag en wikkelde zich aanhankelijk rond Rachels voeten. De mummie van het orakel verbrokkelde totdat er alleen nog een hoopje gruis en een oude geknoopverfde jurk over waren. De Mist omhulde Rachel als een nevelige kolom.
Een paar tellen lang werd ze aan het oog onttrokken. Toen loste de nevel op.
Rachel stortte op de grond neer en haar lichaam rolde zich als een foetus op. Annabeth, Nico en ik wilden naar haar toe rennen, maar Apollo hield ons tegen. ‘Stop!’ zei hij. ‘Dit is het precairste moment.’
‘Wat gebeurt er?’ vroeg ik gespannen. ‘Wat bedoelt u?’
Apollo keek bezorgd naar Rachel. ‘Het gaat er nu om of de geest pakt.’
‘En zo niet?’ vroeg Annabeth.
‘Vijf lettergrepen,’ zei Apollo, terwijl hij ze op zijn vingers aftelde. ‘Dat zou niet best zijn.’
Ondanks Apollo’s waarschuwing rende ik naar Rachel toe en knielde naast haar neer. De geur van de zolder was verdwenen. De Mist zakte de grond in en het groene licht vervaagde. Maar Rachel zag nog steeds doodsbleek. Ze ademde nauwelijks.
Toen gingen haar oogleden trillend open. Met moeite richtte ze haar blik op mij. ‘Percy.’
‘Gaat het?’
Ze probeerde overeind te gaan zitten. ‘Au.’ Ze drukte haar handen tegen haar slapen.
‘Rachel,’ zei Nico, ‘je levensaura was bijna volkomen verdwenen. Ik zag je doodgaan.’
‘Nee, het gaat goed,’ mompelde ze. ‘Help me overeind, wil je. De visioenen – ik raak er nogal gedesoriënteerd door.’
‘Gaat het echt?’ drong ik aan.
Apollo zweefde van boven de veranda omlaag. ‘Dames en heren, mag ik u het nieuwe orakel van Delphi voorstellen.’
‘U maakt een geintje,’ zei Annabeth.
Rachel glimlachte zwakjes. ‘Ik sta er zelf ook van te kijken, maar dit is mijn bestemming. Ik zag het toen ik in New York was. Ik weet waarom ik helderziend ben geboren; ik zou het nieuwe orakel worden.’
Ik knipperde met mijn ogen. ‘Bedoel je dat je nu de toekomst kunt voorspellen?’
‘Niet voortdurend,’ antwoordde ze. ‘Maar ik heb visioenen, ik zie beelden, er komen woorden bij me op. Als iemand me een vraag stelt, kan ik… o, nee…’
‘Het begint,’ kondigde Apollo aan.
Rachel klapte dubbel, alsof ze een trap in haar maag had gekregen. Vervolgens kwam ze overeind en haar ogen gloeiden gifgroen.
Toen ze sprak klonk haar stem driedubbel, alsof er drie Rachels tegelijkertijd aan het woord waren:
‘Zeven halfbloeden geven aan de roep gehoor,
Aan storm of vuur gaat de wereld teloor.
Met een laatste ademtocht wordt bezegeld de eed,
En bij de Deuren des Doods staat de vijand gereed.’
Na het laatste woord zakte ze weer op de grond neer. Nico en ik vingen haar op en droegen haar naar de veranda. Ze voelde koortsig aan.
‘Het is oké,’ zei ze. Haar stem klonk weer normaal.
‘Wat was dat?’ vroeg ik.
Ze schudde verward haar hoofd. ‘Wat was wát?’
‘Ik denk,’ zei Apollo, ‘dat we zojuist de volgende Grote Voorspelling hebben gehoord.’
‘En wat betekende het?’ drong ik aan.
Rachel fronste haar voorhoofd. ‘Ik weet niet eens meer wat ik heb gezegd.’
‘Nee,’ zei Apollo mijmerend. ‘De geest zal slechts nu en dan via jou spreken. De rest van de tijd zal ze onze ouwe Rachel zijn. Het heeft geen zin om haar uit te horen, ook al heeft ze zojuist de volgende Grote Voorspelling gedaan over de toekomst van de wereld.’
‘Wat?’ zei ik. ‘Maar…’
‘Percy,’ onderbrak Apollo me, ‘ik zou me niet te veel zorgen maken. Bij de vorige Grote Voorspelling over jóú duurde het bijna zeventig jaar voordat die was voltrokken. Voordat deze is voltrokken leef je misschien niet eens meer.’
Ik dacht aan de zinnen die Rachel met die angstaanjagende stem had uitgesproken – over storm en vuur en de Deuren des Doods. ‘Misschien,’ zei ik, ‘maar het klonk niet best.’
‘Nee,’ beaamde Apollo opgewekt. ‘Zeker niet. Ze wordt een fantastisch orakel.’
Het viel niet mee om het onderwerp te laten rusten, maar Apollo hield vol dat Rachel moest slapen en om eerlijk te zijn zag ze er ook nogal verward uit.
‘Het spijt me, Percy,’ zei ze, ‘dat ik die keer in Olympus niet alles heb uitgelegd, maar de roeping maakte me bang. Ik was bang dat je het niet zou begrijpen.’
‘Ik begrijp het nog steeds niet,’ bekende ik, ‘maar jij bent er blij mee, toch?’
Rachel glimlachte. ‘“Blij” is niet helemaal het juiste woord, denk ik. Het is niet makkelijk, de toekomst voorspellen, maar het is wel mijn bestemming. Ik hoop alleen dat mijn ouders…’
Ze maakte haar zin niet af.
‘Ga je nog steeds naar Clarion Academy?’ vroeg ik.
‘Ik heb het mijn vader beloofd. Ik zal proberen tijdens het schooljaar een gewone leerling te zijn, maar…’
‘Maar nu moet je rusten,’ onderbrak Apollo haar streng. ‘Chiron, ik denk niet dat de zolder een gepast onderkomen is voor ons nieuwe orakel, wat jij?’
‘Nee, inderdaad niet.’ Chiron zag er een stuk beter uit nu Apollo wat medische magie op hem had toegepast. ‘Rachel mag voorlopig haar intrek nemen in een van de logeerkamers van het Grote Huis, totdat we ons over de zaak hebben beraad.’
‘Ik dacht aan een grot in de heuvels,’ mijmerde Apollo. ‘Met toortsen en een groot paars gordijn voor de ingang… lekker mysterieus. Maar vanbinnen een volledig ingerichte ruimte met een gameroom en zo’n thuisbioscoop…’
Chiron schraapte luidruchtig zijn keel.
‘Wat?’ zei Apollo.
Rachel gaf me een zoen op mijn wang. ‘Dag, Percy,’ fluisterde ze. ‘En ik hoef de toekomst niet te zien om je te vertellen wat je nu moet doen, toch?’
Haar ogen leken indringender dan eerst.
Ik bloosde. ‘Nee.’
‘Mooi zo,’ zei ze. Toen draaide ze zich om en ging achter Apollo aan het Grote Huis in.
De rest van de dag verliep net zo vreemd als het begin. De kampers druppelden per auto, pegasus of strijdwagen binnen vanuit New York. De gewonden werden verpleegd. De doden kregen een passend begrafenisritueel bij het kampvuur.
Silena’s lijkwade was knalroze, maar met een elektrische speer erop geborduurd. Zowel het Ares- als het Aphroditegebouw had haar tot held uitgeroepen en gezamenlijk staken ze de lijkwade aan. Niemand sprak het woord ‘spion’ uit. Dat geheim ging in de vlammen op terwijl de naar designparfum geurende rook omhoogkringelde.
Zelfs Ethan Nakamura kreeg een lijkwade – van zwarte zijde met een logo van twee gekruiste zwaarden onder een weegschaal. Toen de stof vlam vatte hoopte ik dat Ethan wist dat hij uiteindelijk een belangrijke bijdrage had geleverd. Hij had er veel meer dan een oog voor betaald, maar de mindere goden zouden eindelijk het respect krijgen dat ze verdienden.
Het avondmaal in het paviljoen was bescheiden. Het hoogtepunt was de boomnimf Juniper die ‘Grover!’ riep en haar vriend vervolgens zo onstuimig omhelsde dat hij onderuitging. Ze werden door iedereen toegejuicht, waarna ze naar het strand gingen om in het maanlicht te wandelen. Ik was blij voor ze, ook al deed het me denken aan Silena en Beckendorf, wat me verdrietig maakte.
Mevrouw O’Leary draafde zielstevreden heen en weer en maakte alle restjes soldaat. Nico zat met Chiron en meneer D aan de hoofdtafel, en niemand leek te denken dat het ongepast was. Iedereen klopte Nico op de rug en complimenteerde hem met zijn gevechtskunst. Zelfs de Areskinderen leken hem cool te vinden. Kom met een leger ondoden de strijd beslechten en plotseling ben je iedereens beste vriend.
Langzaam maar zeker verlieten de kampers het kantinepaviljoen. Sommige gingen naar het kampvuur voor de samenzang. Andere gingen naar bed. Ik zat in mijn eentje aan de Poseidontafel en keek naar het maanlicht op Long Island Sound. Ik zag Grover en Juniper hand in hand op het strand praten. Het was vredig.
‘Hé.’ Annabeth schoof naast me op de bank. ‘Gefeliciteerd.’
Ze hield een uit de kluiten gewassen misvormd cakeje met blauw glazuur in haar handen.
Ik keek haar verbijsterd aan. ‘Wat?’
‘Het is 18 augustus,’ zei ze. ‘Dan ben jij toch jarig?’
Ik had er geen moment bij stilgestaan, maar ze had gelijk. Ik was vanochtend zestien geworden – de ochtend waarop ik had besloten Luuk het mes te geven. De voorspelling was precies volgens planning uitgekomen en ik had er geen moment aan gedacht dat het mijn verjaardag was.
‘Doe maar een wens,’ zei ze.
‘Heb je het zelf gebakken?’ vroeg ik.
‘Tyson heeft geholpen.’
‘Dat verklaart waarom het eruitziet als een chocolade baksteen,’ zei ik. ‘Met extra blauw cement.’
Annabeth lachte.
Ik dacht een seconde na en blies toen het kaarsje uit.
We sneden het doormidden en aten het met onze handen op. Annabeth zat naast me en we keken naar de oceaan. In het bos klonken de krekels en de monsters, maar verder was het stil.
‘Je hebt de wereld gered,’ zei ze.
‘Wij hebben de wereld gered.’
‘En Rachel is het nieuwe orakel, wat betekent dat ze met niemand kan daten.’
‘Je klinkt niet echt teleurgesteld,’ merkte ik op.
Annabeth haalde haar schouders op. ‘O, het maakt me niet uit.’
‘Uh-huh.’
Ze trok een wenkbrauw op. ‘Heb je me iets te zeggen, zeewierkop?’
‘Dan ga je misschien wel slaan.’
‘Je wéét dat ik dan ga slaan.’
Ik veegde de kruimels van mijn handen. ‘Toen ik bij de Styx stond om onkwetsbaar te worden… zei Achilles dat ik me moest concentreren op datgene wat me in deze wereld verankerde, datgene waardoor ik sterfelijk zou willen blijven.’
Annabeth hield haar ogen op de horizon gericht. ‘Ja?’
‘Daarna in Olympus,’ vervolgde ik, ‘toen ze een god van me wilden maken en zo, dacht ik steeds…’
‘O, wat wilde je dat graag.’
‘Nou, een beetje misschien. Maar ik deed het niet, want ik dacht… ik wilde niet dat alles eeuwig hetzelfde zou blijven, want het kan altijd beter. En ik dacht…’ Mijn keel was nu kurkdroog.
‘Iemand in het bijzonder?’ vroeg Annabeth zacht.
Ik keek opzij en zag dat ze haar best deed om niet te glimlachen.
‘Je lacht me uit,’ zei ik klagend.
‘Nietes!’
‘Je maakt het me niet echt makkelijk, hè.’
Toen lachte ze echt en ze sloeg haar handen om mijn nek. ‘Ik zal het je nooit, maar dan ook nooit makkelijk maken, zeewierkop. Wen er maar vast aan.’
Ze zoende me en het was alsof mijn lichaam van was werd.
Ik had voor eeuwig zo kunnen blijven zitten, maar toen gromde een stem achter ons: ‘Nou, dat werd tijd!’
Plotseling was het kantinepaviljoen vol met kampers met zaklantaarns. Met Clarisse voorop stormden de luistervinken op ons af en namen ons op hun schouders.
‘Hé, hé,’ sputterde ik. ‘Heb je hier dan helemaal geen privacy?’
‘De tortelduifjes moeten afkoelen!’ schreeuwde Clarisse uitgelaten.
‘Het kanomeer!’ riep Connor Stall.
Onder luid gejuich droegen ze ons de heuvel af, maar zo dicht bij elkaar dat we elkaars hand konden blijven vasthouden. Annabeth lachte en ook ik moest lachen, ook al was ik knalrood.
We lieten elkaars hand pas los toen ze ons in het water gooiden.
Uiteindelijk lachte ik het laatst. Op de bodem van het meer maakte ik een luchtbel. Onze vrienden wachtten totdat we boven zouden komen, maar hé, als je de zoon van Poseidon bent hoef je geen haast te maken.
En als je het mij vraagt was het de beste onderwaterzoen aller tijden.