19

 

 

We leggen de eeuwige stad in puin

 

 

 

De brug naar Olympus was aan het verdwijnen. Toen we vanuit de lift op de witmarmeren luchtbrug stapten verschenen er onmiddellijk barsten onder onze voeten.

‘Springen!’ riep Grover. Hij had makkelijk praten, want hij is voor een deel een berggeit.

Terwijl de marmeren plaat onder onze voeten verontrustend helde, sprong hij op de volgende.

‘Goden, ik heb hoogtevrees!’ schreeuwde Thalia, terwijl zij en ik samen sprongen. Annabeth probeerde ook te springen, maar ze struikelde. ‘Percy!’

Ik greep haar hand, precies op het moment dat de plaat verpulverde en als een wolk gruis in de diepte verdween. Even dacht ik dat ze me met zich mee zou trekken. Haar voeten bungelden boven de leegte. Haar hand gleed langzaam uit de mijne. Ik had haar vingers nog net beet toen Grover en Thalia mijn benen beetpakten en ik extra kracht kon zetten. Annabeth zou níét vallen.

Ik trok haar omhoog en trillend lagen we op het marmer. Pas toen ze plotseling verstijfde besefte ik dat ik mijn armen om haar heen had geslagen.

‘Eh, bedankt,’ mompelde ze.

Ik wilde zeggen ‘geen dank, maar het kwam eruit als ‘Uh duh’.

‘Zullen we verdergaan?’ Grover trok aan mijn schouder. We maakten ons van elkaar los en sprintten de luchtbrug over terwijl de marmeren platen onder onze voeten verbrokkelden en in het niets verdwenen. Toen we bij de overkant waren aangekomen stortte het laatste deel in.

Annabeth keek achterom naar de lift, die nu volkomen onbereikbaar was geworden – een stel glimmende metalen deuren die in de ruimte hingen, nergens aan vast, zeshonderd verdiepingen boven Manhattan.

‘We zijn van de wereld afgesneden,’ zei ze. ‘Aan ons lot overgelaten.’

‘Mèh-he-he!’ blaatte Grover. ‘De verbinding tussen Olympus en Amerika begeeft het. Als die verdwijnt…’

‘Deze keer zullen de goden niet naar een ander land verhuizen,’ zei Thalia. ‘Deze keer betekent het het eind van Olympus. Het definitieve eind.’

We renden door de straten. Huizen stonden in brand. Standbeelden waren neergehaald. Bomen in de parken waren versplinterd. Het was alsof iemand de stad met een reusachtige onkruidtrimmer had aangevallen.

‘Kronos’ zeis,’ zei ik.

We volgden de kronkelende weg naar het paleis van de goden. Ik kon me niet herinneren dat het zo ver was. Misschien liet Kronos de tijd trager gaan, of misschien was het mijn angst die het langer deed lijken. De hele bergtop lag in puin – weg waren al die prachtige gebouwen en tuinen.

Een paar mindere goden en natuurgeesten hadden geprobeerd Kronos tegen te houden. Wat er van hen over was lag over de weg verspreid: stukken wapenrusting, repen stof, gebroken zwaarden en speren.

Ergens voor ons bulderde Kronos’ stem: ‘Steen voor steen! Dat was mijn belofte. Sloop hem STEEN VOOR STEEN!’

Plotseling kwam een witmarmeren tempel met een gouden koepeldak tot ontploffing. Het dak vloog als het deksel van een theepot de lucht in en spatte in ontelbare stukjes uiteen, die als een gruisregen over de stad neerdaalden.

‘Dat was een heiligdom van Artemis,’ gromde Thalia. ‘Dat zet ik hem betaald.’

Toen we onder de marmeren poort met de immense standbeelden van Zeus en Hera door holden klonk er een luid gekreun en de hele berg helde over als een boot op zware zee.

‘Kijk uit!’ gilde Grover. De poort verbrokkelde. Ik keek omhoog en zag een twintig ton wegende, kwaad kijkende Hera op ons afkomen. Annabeth en ik zouden zijn vermorzeld, als Thalia ons niet op dat moment een duw had gegeven. Het standbeeld miste ons op een haar na.

‘Thalia!’ riep Grover uit.

Toen het stof was neergedaald en de berg weer tot rust was gekomen zagen we dat ze nog leefde, maar dat haar benen onder het standbeeld lagen.

We deden wanhopige pogingen om het standbeeld op te tillen, maar daar zou een regiment cyclopen voor nodig zijn geweest. Toen we Thalia eronder vandaan probeerden te trekken gilde ze van de pijn.

‘Heb ik al die gevechten overleefd,’ gromde ze, ‘en dan word ik verslagen door een stompzinnig stuk steen!’

‘Het is Hera,’ zei Annabeth woedend. ‘Al het hele jaar wacht ze op haar kans. Als jij ons niet had weggeduwd zou haar standbeeld me hebben gedood.’

‘Blijf daar niet staan!’ zei Thalia met een vertrokken gezicht. ‘Ik red het wel. Schiet op!’

We wilden haar daar niet achterlaten, maar ik hoorde Kronos lachen toen hij de zaal der goden naderde. Er ontplofte opnieuw een gebouw.

‘We komen terug,’ beloofde ik.

‘Ik zal niet weglopen,’ kreunde Thalia.

Aan de zijkant van de berg, vlak bij de ingang van het paleis, ontplofte een vuurbal.

‘We moeten rennen,’ zei ik.

‘Je bedoelt zeker niet wégrennen,’ mompelde Grover hoopvol.

Met Annabeth op mijn hielen sprintte ik naar het paleis.

‘Daar was ik al bang voor,’ verzuchtte Grover, waarna hij klepperend achter ons aan kwam.

 

De deuren van het paleis waren groot genoeg om er met een cruiseschip doorheen te varen, maar ze waren uit hun scharnieren gerukt en neergesmeten alsof ze niets wogen. Om binnen te komen moesten we over een enorme berg puin en verwrongen metaal heen klimmen.

Kronos stond met gespreide armen in het midden van de troonzaal naar het met sterren bezaaide plafond te kijken, alsof hij alles met volle teugen in zich opnam. Zijn lach echode nog luider door de zaal dan dat hij vanuit de krochten van Tartarus had geklonken.

‘Eindelijk!’ bulderde hij. ‘De Olympische Raad – zo trots en machtig. Welke machtszetel zal ik als eerste vernietigen?’

Ethan Nakamura, die naast hem stond, probeerde uit de buurt te blijven van zijn meesters zeis. Het haardvuur was bijna gedoofd; in de as gloeiden nog maar een paar kooltjes. Hestia was nergens te bekennen. Rachel ook niet. Ik hoopte dat alles goed met haar was, maar ik had zo veel destructie gezien dat ik er niet te lang bij stil durfde te staan. Aan de overkant van de zaal zwom de Ophiotaurus in zijn waterbol. Hij maakte wijselijk geen geluid, maar het zou niet lang duren of Kronos zou hem in de gaten krijgen.

Annabeth, Grover en ik stapten het licht van de toortsen in. Ethan zag ons als eerste.

‘Heer,’ zei hij waarschuwend.

Kronos keerde zich om en glimlachte met Luuks gezicht. Afgezien van de gouden ogen zag hij er precies zo uit als toen hij me vier jaar geleden in het Hermesgebouw had verwelkomd. Annabeth maakte een gepijnigd geluid achter in haar keel, alsof iemand haar zojuist onverwacht een klap had verkocht.

‘Zal ik jou eerst vernietigen, Jackson?’ vroeg Kronos. ‘Is dat de keus die je wilt maken: met me vechten en sterven in plaats van voor me te buigen? Voorspellingen kennen zelden een voorspoedig eind, zoals je weet.’

‘Luuk zou met een zwaard hebben gevochten,’ zei ik. ‘Maar u kunt waarschijnlijk niet zwaardvechten.’

Kronos lachte spottend. Zijn zeis veranderde van vorm, totdat hij Luuks oude wapen in zijn handen hield: Diábolo, met zijn half stalen en half goddelijk bronzen lemmet.

Naast me hapte Annabeth naar adem, alsof ze plotseling een idee had. ‘Percy, het lemmet!’ Ze haalde haar mes tevoorschijn. ‘Het vervloekte staal oogst de ziel van de held.

Ik snapte niet waarom ze me nu aan die regel van de voorspelling herinnerde. Het was niet echt een hart onder de riem, maar voordat ik mijn mond kon opendoen hief Kronos zijn zwaard.

‘Wacht!’ schreeuwde Annabeth.

Kronos kwam als een wervelwind op me af.

Mijn instinct nam het van me over. Ik ontweek en viel aan, ik hieuw en ik stootte, maar het was alsof ik tegen honderd zwaardvechters vocht. Ethan dook opzij en probeerde achter me te komen, maar Annabeth onderschepte hem. Ze begonnen te vechten, maar ik had niet de tijd om te kijken of ze het wel redde. Ik was me er vaag van bewust dat Grover op zijn rietfluit speelde. Het geluid vulde me met warmte en moed – ik zag beelden van een blauwe hemel boven een zonnige weide, ergens ver bij de oorlog vandaan.

Kronos dreef me met mijn rug tegen de troon van Hephaistos – een enorme mechanische leunstoel met allemaal bronzen en zilveren raderen. Kronos haalde uit, maar het lukte me op de zitting te springen. Het geheime mechanisme van de troon begon te zoemen en te snorren. Verdedigingsstand, waarschuwde hij. Verdedigingsstand.

Dat kon niet goed zijn. Op het moment dat ik over Kronos’ hoofd heen sprong schoten er in alle richtingen elektrische tentakels uit de troon. Een ervan raakte Kronos in het gezicht; zijn lichaam klapte dubbel en zijn zwaard schoot omhoog.

ARGH!’ Hij viel op zijn knieën neer en liet Diábolo vallen.

Annabeth greep haar kans. Ze schopte Ethan opzij en stoof op Kronos af. ‘Luuk, luister!’

Ik wilde tegen haar schreeuwen, zeggen dat het gestoord was om met Kronos te willen praten, maar er was geen tijd. Kronos gebaarde met een hand. Annabeth vloog achteruit, tegen de troon van haar moeder aan, waar ze als een hoopje bleef liggen.

‘Annabeth!’ riep ik.

Ethan Nakamura was overeind gekomen en stond nu tussen Annabeth en mij in. Ik kon niet met hem vechten zonder Kronos mijn rug toe te keren.

Grovers muziek klonk nu dringender. Hij bewoog zich traag in Annabeths richting, maar hij kon niet sneller lopen en blijven fluiten. Er groeide gras op de vloer van de troonzaal. In de spleten tussen de marmeren platen kropen kleine wortels omhoog.

Kronos kwam op één knie. Zijn haar smeulde. Zijn gezicht zat onder de brandwonden. Hij stak zijn hand uit naar zijn zwaard, maar deze keer kwam het niet vanzelf naar hem toe.

‘Nakamura!’ kreunde hij. ‘Dit is het moment om je te bewijzen. Je kent Jacksons geheime zwakke plek. Dood hem en ik zal je rijkelijk belonen.’

Ethans blik ging naar het midden van mijn lichaam en ik wist dat hij op de hoogte was. Ook als hij me niet zelf kon doden hoefde hij het Kronos maar te vertellen. Ik kon mezelf niet tot in het oneindige blijven verdedigen.

‘Kijk om je heen, Ethan,’ zei ik. ‘Het einde van de wereld. Is dit de beloning die je wilt? Wil je echt dat alles wordt verwoest – het slechte én het goede? Alles?

Grover was nu bijna bij Annabeth. Het gras op de vloer werd dikker. De wortels waren bijna een halve meter lang en deden me aan bosjes snorharen denken.

‘Er is geen troon voor Nemesis,’ mompelde Ethan. ‘Geen troon voor mijn moeder.’

‘Precies!’ Kronos probeerde overeind te komen, maar viel weer neer. Een pluk blond haar boven zijn linkeroor smeulde nog steeds. ‘Sla ze neer! Boeten zullen ze.’

‘Je zei dat je moeder de godin van het evenwicht is,’ bracht ik hem in herinnering. ‘De mindere goden verdienen beter, Ethan, maar volledige verwoesting is geen evenwicht. Kronos bouwt niets op. Hij vernietigt alleen maar.’

Ethan keek naar de sputterende troon van Hephaistos. Grovers lied klonk nog steeds en Ethan bewoog erop heen en weer, alsof de muziek hem met heimwee vervulde – het verlangen naar een mooie dag, om ergens anders te zijn dan hier. Hij knipperde met zijn goede oog.

Toen viel hij aan – maar niet mij.

Terwijl Kronos nog op zijn knieën zat liet Ethan zijn zwaard op de nek van de Titanenkoning neerdalen. Het zwaard had hem onmiddellijk moeten doden, maar het lemmet verbrijzelde. Ethan viel achteruit en greep naar zijn buik. Een scherf van zijn eigen wapen was afgeketst en had zijn wapenrusting doorboord.

Kronos stond moeizaam op en verhief zich wankel boven zijn dienaar. ‘Verraad,’ snauwde hij.

Grovers muziek speelde door en rond Ethans lichaam schoot het gras omhoog. Ethan keek me aan met een van pijn vertrokken gezicht.

‘Verdienen beter,’ kreunde hij. ‘Als ze alleen al… een troon hadden…’

Kronos stampte met zijn voet en de vloer rond Ethan Nakamura begaf het. De zoon van Nemesis viel in een spleet die dwars door de berg ging – regelrecht het niets in.

‘Opgeruimd staat netjes.’ Kronos raapte zijn zwaard op. ‘En nu jullie.’

 

Het enige waar ik aan kon denken was Kronos bij Annabeth uit de buurt houden. Grover, die haar eindelijk had bereikt, was gestopt met spelen en voerde haar ambrozijn.

Bij elke stap die Kronos deed slingerden de wortels zich om zijn enkels, maar Grover had zijn magie te vroeg gestaakt. De wortels waren niet dik en sterk genoeg om de Titaan tegen te houden.

Vechtend gingen we door de haard, waar de kooltjes en de vonken de lucht in vlogen. Kronos hakte een armleuning van Ares’ troon, wat me niet uitmaakte, maar toen dreef hij me achteruit naar mijn vaders troon.

‘Ja,’ zei Kronos. ‘Deze wordt fijn aanmaakhout voor mijn nieuwe haard!’

Onze zwaarden kletterden op elkaar en de vonken vlogen in het rond. Hij was sterker dan ik, maar hier voelde ik de kracht van de oceaan in mijn armen. Ik dwong hem naar achter en sloeg toe – ik liet Doemtij zo hard op zijn borstplaat neerkomen dat ik een diepe snee maakte in het goddelijke brons.

Kronos stampte opnieuw met zijn voet en deze keer vertraagde de tijd. Ik probeerde aan te vallen, maar ik bewoog me met de snelheid van een gletsjer. Kronos deed op zijn gemak een stap naar achter om op adem te komen. Hij inspecteerde de jaap in zijn wapenrusting terwijl ik uit alle macht vooruit probeerde te komen en hem in stilte vervloekte. Hij kon zo veel time-outs nemen als hij wilde. Hij kon me naar believen op mijn plek bevriezen. Mijn enige hoop was dat het hem zou uitputten. Als ik hem kon afmatten…

‘Het is te laat, Percy Jackson,’ zei hij. ‘Zie!’

Hij wees naar de haard en de kooltjes gloeiden op. Er rees een gordijn op van witte rook die net als bij een Irisbericht beelden vormde. Ik zag Nico en mijn ouders op Fifth Avenue omringd door de vijand een verloren strijd voeren. Op de achtergrond zag ik Hades die vanuit zijn zwarte strijdwagen vocht en de ene na de andere golf zombies uit de grond liet oprijzen, maar de strijdkrachten van het Titanenleger leken even onuitputtelijk. Ondertussen werd Manhattan vernietigd. Stervelingen, die nu klaarwakker waren, vluchtten in paniek. Auto’s botsten tegen elkaar op.

Het beeld veranderde en wat ik zag joeg me nog meer angst aan.

Een kolom onweer naderde de Hudson en raasde over de oever aan de kant van Jersey. Er cirkelden strijdwagens omheen, die in gevecht waren verwikkeld met het schepsel in de donderwolk.

De goden vielen aan. De bliksem flitste. Gouden en zilveren pijlen schoten als lichtkogels de wolk in en explodeerden. Langzaam maar zeker werd de wolk uiteengereten en voor het eerst zag ik Typhon van dichtbij.

Ik wist dat het beeld de rest van mijn leven (wat mogelijk niet zo lang meer zou zijn) in mijn geheugen gegrift zou staan. Typhons hoofd veranderde voortdurend van vorm. Hij was steeds een ander monster, en telkens afschuwelijker dan het vorige. Als ik naar zijn gezicht bleef kijken zou ik mijn verstand verliezen, dus concentreerde ik me op zijn lichaam, wat niet veel beter was. Hij was een mensachtige, maar zijn huid deed me denken aan een boterham met worst die het hele jaar in iemands kluisje had gelegen. Hij had groene vlekken en blaren zo groot als een gebouw, en delen van zijn huid waren zwartgeblakerd na eonenlang onder een vulkaan te hebben vastgezeten. Zijn handen waren mensenhanden, maar hadden nagels als de klauwen van een arend. Zijn benen waren geschubd als die van een reptiel.

‘De Olympiërs ondernemen hun laatste poging,’ zei Kronos lachend. ‘Hoe aandoenlijk.’

Zeus gooide vanuit zijn strijdwagen een bliksemschicht. De inslag deed de wereld oplichten. Zelfs hier in Olympus voelde ik de schok, maar toen het stof was neergedaald stond Typhon nog overeind. Op zijn misvormde hoofd smeulde een krater en hij wankelde licht, maar brullend van razernij vervolgde hij zijn weg.

Mijn ledematen begonnen te ontdooien. Kronos leek het niet in de gaten te hebben. Hij was met zijn aandacht bij het gevecht en zijn uiteindelijke overwinning. Als ik het nog een paar seconden wist vol te houden, en als mijn vader zijn woord hield…

Typhon stapte de Hudson in. Het water kwam nauwelijks tot halverwege zijn kuit.

Nu, dacht ik smekend tot het beeld in de rook. Alstublieft, nu.

Als bij toverslag klonk er een hoorn uit het rokerige beeld. De roep van de oceaan. De roep van Poseidon.

Rondom Typhon kwam de Hudson omhoog en er vormden zich twintig meter hoge vloedgolven. Uit het water schoot een strijdwagen omhoog – deze keer getrokken door enorme hippocampussen die net zo makkelijk in de lucht zwommen als in water. Mijn vader, omgeven door een glanzend blauw aura van macht, reed uitdagend een rondje om de benen van de reus. Poseidon was niet langer een oude man. Hij zag er weer uit als zichzelf: gebruind en sterk en met een zwarte baard. Hij zwaaide met zijn drietand; de rivier gehoorzaamde en vormde een trechter rond het monster.

‘Nee!’ bulderde Kronos, die een moment verstomd naar het beeld had staan staren. ‘NEE!

NU, MIJN BROEDERS EN ZUSTERS!’ Poseidons stem klonk zo luid dat ik niet meer wist of ik hem uit het rookbeeld hoorde of helemaal vanuit de stad. ‘TEN STRIJDE VOOR OLYMPUS!

Uit de rivier barstten strijders tevoorschijn, die op grote haaien, draken en zeepaarden de golven bereden. Het was een legioen cyclopen en ze werden aangevoerd door…

‘Tyson!’ schreeuwde ik.

Ik wist dat hij me niet kon horen, maar verbaasd keek ik naar hem. Hij was magisch gegroeid; hij was minstens tien meter, net zo groot als zijn oudere neven, en voor het eerst droeg hij een volledige wapenrusting. Achter hem reed Briares, de Honderdhandige.

De cyclopen hadden enorme zwarte kettingen met enterhaken in hun handen – groot genoeg om een oorlogsschip mee vast te leggen. Ze lieten ze als een lasso boven hun hoofd draaien en begonnen Typhon te ketenen door ze naar zijn armen en benen te gooien. Ze reden om hem heen op de stroming zodat hij langzaam maar zeker verstrikt raakte. Typhon schudde en brulde, en rukte aan de ketens. Een aantal cyclopen werd van hun rijdier getrokken, maar er waren te veel kettingen. Typhon ging steeds dieper gebukt onder het gewicht van het cyclopenleger. Poseidon wierp zijn drietand en doorboorde de keel van het monster. In een waterval die groter was dan een wolkenkrabber spoot er gouden bloed uit de wond, het onsterfelijke ichor. De drietand vloog terug in Poseidons hand.

De andere goden vielen met hernieuwde kracht aan. Ares reed naar voren en stak Typhon in zijn neus. Artemis schoot een dozijn zilveren pijlen in het oog van het monster. Apollo vuurde een salvo vlammende pijlen af, waardoor de lendendoek van de reus vlam vatte. En Zeus bleef hem bestoken met bliksemschichten totdat uiteindelijk, langzaam maar zeker, het water zo hoog was gestegen dat het Typhon als een cocon omgaf en hij onder het gewicht van de ketens begon te zinken. Typhon brulde het uit van doodsnood en hij sloeg zo wild om zich heen dat de golven over de oever van Jersey sloegen, waar ze gebouwen van vijf verdiepingen hoog onder water zetten en over de George Washington Bridge heen spoelden. Maar mijn vader opende op de bodem van de rivier speciaal voor Typhon een tunnel – een eindeloze waterglijbaan die hem regelrecht naar Tartarus zou voeren. De reus ging kopje-onder in de kolkende watermassa, en was toen verdwenen.

WHAA!’ schreeuwde Kronos. Hij sloeg met zijn zwaard door de rook en reet het beeld aan flarden.

‘Ze komen eraan,’ zei ik. ‘U hebt verloren.’

‘Ik ben nog niet eens begonnen.’

Met oogverblindende snelheid kwam hij op me af. Grover – die brave, domme sater – probeerde me te beschermen, maar Kronos smeet hem als een lappenpop aan de kant.

Ik deed een stap opzij en stootte onder Kronos’ verdediging. Het was een goeie truc. Jammer genoeg kende Luuk hem. Hij ving de klap op en ontwapende me met een van de eerste manoeuvres die hij me ooit had geleerd. Mijn zwaard gleed kletterend over de vloer en verdween regelrecht in de gapende scheur.

STOP!’ Vanuit het niets verscheen Annabeth.

Kronos draaide zich naar haar om en haalde uit met Diábolo, maar Annabeth wist de slag met haar mes op te vangen. Alleen de snelste en behendigste messenvechter had dat gekund. Vraag me niet waar ze de kracht vandaan haalde, maar ze deed een stap naar voren om meer pressie te kunnen uitoefenen. Ze hadden hun wapens gekruist en een moment lang stond ze oog in oog met de Titaan en hield hem in bedwang.

‘Luuk,’ zei ze met opeengeklemde kaken. ‘Ik begrijp het nu. Je moet me vertrouwen.’

Kronos brulde van razernij. ‘Luuk Castellan is dood! Zijn lichaam zal verteren wanneer ik mijn ware gedaante aanneem!’

Ik probeerde me te bewegen, maar mijn lichaam was weer bevroren. Waar haalde Annabeth, gewond en halfdood van uitputting, de kracht vandaan om een Titaan als Kronos te bedwingen?

Kronos zette meer kracht en probeerde zijn wapen te bevrijden, maar ze hield hem in bedwang. Haar armen trilden toen hij zijn zwaard in de richting van haar keel bewoog.

‘Je moeder,’ gromde Annabeth. ‘Ze zag je lot.’

‘Kronos dienen!’ brulde de Titaan. ‘Dat is mijn lot.’

‘Nee!’ hield Annabeth vol. Er welden tranen op in haar ogen, maar ik wist niet of het tranen van verdriet of van pijn waren. ‘Dat is niet het eind, Luuk. De voorspelling… ze zag wat jij zou doen. Het slaat op jou!’

‘Ik vermorzel je, kind!’ bulderde Kronos.

‘Dat zul je niet doen,’ zei Annabeth. ‘Je hebt het beloofd. Ook nu hou je Kronos tegen.’

LEUGENS!’ Kronos zette opnieuw kracht en deze keer verloor Annabeth haar evenwicht. Met zijn vrije hand raakte hij haar gezicht en ze viel naar achter.

Ik verzamelde al mijn wilskracht. Het lukte me om in beweging te komen, maar het was alsof ik opnieuw het gewicht van de hemel op mijn schouders droeg.

Kronos boog zich met geheven zwaard over Annabeth.

Er druppelde bloed uit haar mondhoek. ‘Familie, Luuk. Je hebt het beloofd.’

Ik deed een pijnlijke stap naar voren. Grover was weer overeind gekomen en stond naast de troon van Hera, maar hij leek zich ook nauwelijks te kunnen bewegen. Voordat een van ons ook maar in de buurt van Annabeth had kunnen komen wankelde Kronos.

Hij staarde naar het mes in Annabeths hand, het bloed op haar gezicht. ‘Beloofd.

Toen hapte hij naar adem alsof hij stikte. ‘Annabeth…’ Maar het was niet de stem van de Titaan. Het was Luuks stem. Struikelend alsof hij zijn lichaam niet onder controle had deed hij een stap naar voren. ‘Je bloedt…’

‘Mijn mes.’ Annabeth probeerde haar dolk op te tillen, maar hij viel kletterend uit haar hand. Haar arm maakte een vreemde knik. Ze keek me smekend aan. ‘Percy, alsjeblieft…’

Ik kon me weer bewegen.

Ik dook naar voren en raapte haar mes op. Ik sloeg Diábolo uit Luuks hand en het zwaard vloog de haard in. Luuk besteedde nauwelijks aandacht aan me. Hij deed een stap naar Annabeth toe, maar ik ging tussen hen in staan.

‘Raak haar niet aan,’ zei ik.

Er verscheen woede op zijn gezicht. Kronos’ stem grauwde: ‘Jackson…’ Verbeeldde ik het me of straalde er echt een gouden gloed van zijn lichaam af?

Hij hapte weer naar adem. ‘Hij verandert,’ klonk Luuks stem. ‘Help. Hij is… is bijna zover. Dan heeft hij mijn lichaam niet meer nodig. Alsjeblieft…’

NEE!’ brulde Kronos. Met zijn ogen zocht hij zijn zwaard, maar het lag in de haard tussen de kooltjes te gloeien.

Hij liep er stommelend op af. Ik probeerde hem tegen te houden, maar hij duwde me met zo veel kracht opzij dat ik naast Annabeth op de grond neerkwam, met mijn hoofd op de sokkel van Athena’s troon.

‘Het mes, Percy,’ mompelde Annabeth. Ze ademde zwakjes. ‘Held… vervloekt staal…’

Toen de sterretjes voor mijn ogen waren verdwenen, zag ik dat Kronos zijn zwaard had gepakt. Maar hij slaakte een kreet van pijn en liet het weer vallen. Er kringelde rook omhoog van zijn geschroeide handen. Het vuur in de haard was roodgloeiend geworden, alsof het zich verzette tegen de aanwezigheid van de zeis. Ik zag een beeld van Hestia die met gefronst voorhoofd in de as porde en Kronos een afkeurende blik toewierp.

Luuk draaide zich om en stortte neer terwijl hij zijn geruïneerde handen tegen zich aan drukte. ‘Percy, alsjeblieft…’

Moeizaam kwam ik overeind en met het mes in mijn hand liep ik naar hem toe. Ik moest hem doden. Dat was het plan.

Luuk leek te weten wat ik dacht. Hij ging met zijn tong langs zijn lippen. ‘Je kunt… het niet zelf doen. Dan breekt hij mijn macht. Hij zal zich verdedigen. Alleen mijn hand. Ik weet waar. Ik kan… ik kan hem bedwingen.’

Zijn lichaam gloeide nu echt en zijn huid begon te roken.

Ik hief het mes om toe te slaan. Toen keek ik naar Annabeth, naar Grover, die haar in zijn armen hield en haar probeerde te beschermen. En eindelijk begreep ik wat ze had willen zeggen.

Jij bent niet de held, had Rachel gezegd. Het is van invloed op wat je zult doen.

‘Alsjeblieft,’ kreunde Luuk. ‘Geen tijd.’

Als Kronos zijn ware gedaante aannam, zou hij niet meer te stoppen zijn. Daarbij vergeleken zou Typhon een kinderachtige pestkop zijn.

Een regel van de Grote Voorspelling echode door mijn hoofd: Het vervloekte staal oogst de ziel van de held. Mijn hele wereld kantelde en ik gaf Luuk het mes.

Grover slaakte een kreet van angst. ‘Percy? Ben je… eh…’

Gek geworden. Gestoord. Niet goed bij je hoofd. Waarschijnlijk.

Maar ik bleef voor Luuk staan – weerloos – en keek toe hoe hij het mes aannam.

Hij sneed de riempjes van zijn wapenrusting door, zodat er een stukje huid onder zijn linkerarm zichtbaar werd – een plek waar hij heel moeilijk te raken was. Met veel moeite stak hij het mes in zijn eigen lichaam.

Het was geen diepe snee, maar Luuk schreeuwde het uit. Zijn ogen gloeiden als lava. De troonzaal schudde op zijn grondvesten en ik ging tegen de vlakte. Luuk werd omgeven door een aura van energie, die steeds feller werd. Ik sloot mijn ogen en het was alsof een kernexplosie mijn huid verbrandde en mijn lippen deed springen.

Het was een hele tijd stil.

Toen ik mijn ogen opende zag ik Luuk languit bij de haard liggen. Rondom hem was de marmeren vloer zwartgeblakerd en bedekt met as. Kronos’ zeis was veranderd in een plasje gesmolten metaal en sijpelde langzaam het haardvuur in, dat was opgelaaid alsof het een smidse was.

Luuks linkerzij bloedde. Zijn ogen waren open – en blauw, zoals vroeger. Hij haalde moeizaam en reutelend adem.

‘Goed… mes,’ zei hij met krakende stem.

Ik knielde naast hem neer. Annabeth kwam hinkend en steunend op Grover naar ons toe. Ze hadden alle twee tranen in hun ogen.

Luuk keek Annabeth aan. ‘Je wist het. Ik heb je bijna gedood, maar je wist het…’

‘Sst.’ Haar stem trilde. ‘Je bent geëindigd als een held, Luuk. Je gaat naar het Elysium.’

Hij schudde zwakjes zijn hoofd. ‘Denk… wedergeboorte. Ga voor drie keer. Eilanden der Gezegenden.’

Annabeth snifte. ‘Je hebt altijd al hoge eisen aan jezelf gesteld.’

Hij tilde zijn verkoolde hand op. Annabeth raakte de vingertoppen aan.

‘Was jij…’ Luuk hoestte en zijn lippen kleurden glinsterend rood. ‘Was je verliefd op me?’

Annabeth veegde haar tranen weg. ‘Er was een tijd dat ik dacht… nou ja, ik dacht…’ Ze keek me aan alsof ze tot zich wilde laten doordringen dat ik er nog was. Ik realiseerde me dat ik hetzelfde deed. De wereld stortte in en het enige wat er voor mij toe deed was dat zij nog leefde.

‘Je was als een broer voor me, Luuk,’ zei ze zacht. ‘Maar ik was niet verliefd op je.’

Hij knikte alsof hij het had verwacht. Er ging een pijnscheut door hem heen.

‘We kunnen ambrozijn halen,’ zei Grover. ‘We kunnen…’

‘Grover.’ Luuk slikte moeizaam. ‘Je bent de dapperste sater die ik ooit heb gekend. Maar, nee. Er is geen genezing…’ Hij hoestte weer.

Hij greep mijn mouw beet en ik voelde de brandende hitte van zijn huid. ‘Ethan. Ik. Alle onbepaalden. Zorg dat het niet… Zorg dat het niet weer gebeurt.’

Zijn ogen stonden kwaad, maar ook smekend.

‘Ik zal ervoor zorgen,’ zei ik. ‘Ik beloof het.’

Luuk knikte en zijn hand viel slap neer.

Een paar minuten later arriveerden de goden. In oorlogsornaat denderden ze de troonzaal binnen in de verwachting er een gevecht aan te treffen.

Wat ze aantroffen waren Annabeth, Grover en ik bij het lichaam van een gebroken halfbloed, in het zachte, warme licht van de haard.

‘Percy!’ riep mijn vader met ontzag in zijn stem uit. ‘Wat… wat is dat?’

Ik draaide me om en keek de Olympiërs aan.

‘We hebben een lijkwade nodig,’ zei ik schor. ‘Een lijkwade voor de zoon van Hermes.’