7

 

 

Ik krijg een lift van mijn wiskundelerares

 

 

 

We kwamen iets ten noorden van de vijver in Central Park weer tevoorschijn. Mevrouw O’Leary, die naar een groepje rotsblokken sjokte, leek behoorlijk uitgeput. Ze begon te snuffelen en ik was bang dat ze haar territorium wilde markeren, maar Nico stelde me gerust. ‘Het is oké. Ze ruikt alleen maar de weg naar huis.’

Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Door de rotsen?’

‘De Onderwereld heeft twee hoofdingangen,’ zei Nico. ‘Die in Los Angeles ken je.’

‘De veerboot van Charon.’

Nico knikte. ‘De meeste zielen nemen die weg, maar er is een smaller pad, dat lastiger te vinden is. De Deur van Orpheus.’

‘Die man met die harp.’

‘Man met die lier,’ verbeterde Nico me. ‘Ja, die. Met zijn muziek verleidde hij de aarde om een nieuw pad naar de Onderwereld te openen. Hij zong zich regelrecht een weg naar het paleis van Hades en slaagde er bijna in de ziel van zijn vrouw te bevrijden.’

Ik herinnerde me het verhaal. De afspraak was dat Orpheus niet achterom zou kijken terwijl hij zijn vrouw mee terug nam naar de wereld, maar dat deed hij natuurlijk toch. Het was een van die typische verhalen die eindigden met ‘en dat was het eind van hun leven’ waar wij halfgoden een warm en knus gevoel van krijgen.

‘Dus dit is de Deur van Orpheus.’ Ik probeerde onder de indruk te zijn, maar in mijn ogen zag het er nog steeds uit als een gewone stapel stenen. ‘Hoe gaat hij open?’

‘We hebben muziek nodig,’ zei Nico. ‘Kun jij een beetje zingen?’

‘Eh, nee. Kun je niet gewoon zeggen dat hij open moet? Je bent tenslotte de zoon van Hades.’

‘Zo simpel ligt het niet. We moeten muziek hebben.’

Ik was ervan overtuigd dat als ik ging zingen het enige resultaat een lawine zou zijn.

‘Ik heb een beter idee.’ Ik draaide me om en riep: ‘GROVER!

 

We wachtten een hele tijd. Mevrouw O’Leary rolde zich op om een dutje te doen. Ik hoorde de krekels in het bos en in de verte een uil. Aan de westkant van Central Park gonsde het verkeer. Op een pad vlakbij klepperden paardenhoeven, misschien van de bereden politie. Ze zouden vast heel blij zijn met twee kinderen die in het holst van de nacht in het park rondhingen.

‘Het werkt niet,’ zei Nico ten slotte.

Maar ik voelde iets. Mijn empathische link tintelde voor het eerst sinds maanden, wat betekende dat een heleboel mensen plotseling tegelijkertijd National Geographic Channel hadden aangezet, of dat Grover in de buurt was.

Ik sloot mijn ogen en concentreerde me. Grover.

Ik wist dat hij ergens in het park was. Waarom kon ik zijn emoties niet voelen? Het enige wat ik voelde was een flauw gegons bij mijn schedelrand.

Grover, dacht ik nog dringender.

Hmm-hmmmm, klonk er iets.

In mijn hoofd verscheen een beeld. Ik zag een reusachtige iep, diep in het bos, een heel eind bij de hoofdpaden vandaan. Over de grond liep een netwerk van knoestige wortels die een soort bed vormden. Op het bed lag een sater met gekruiste armen en gesloten ogen. Eerst kon ik niet met zekerheid zeggen of het Grover was. Hij was bedekt met takken en bladeren alsof hij er al een hele tijd lag te slapen. De wortels leken zich om hem heen te plooien, hem langzaam maar zeker de grond in te trekken.

Grover, zei ik. Word wakker.

Unng – zzzzz.

Man, je zit onder de aarde. Word wakker!

Slapen, hoorde ik hem in gedachten mompelen.

ETEN, opperde ik. PANNENKOEKEN!

Zijn ogen schoten open. In mijn hoofd welde een vloedgolf gedachten op alsof hij plotseling in de hoogste versnelling schoot. Het beeld spatte uiteen en ik viel bijna omver.

‘Wat gebeurt er?’ vroeg Nico.

‘Ik heb hem bereikt. Hij is, eh… Hij komt eraan.’

Een minuut later ging er een trilling door de boom naast ons. Grover viel uit de takken, op zijn hoofd.

‘Grover!’ riep ik uit.

WOEF!’ Mevrouw O’Leary keek op, waarschijnlijk om te zien of we ‘Pak de sater’ gingen spelen.

‘Mèh-he-he!’ blaatte Grover.

‘Alles oké, man?’

‘Ja, het gaat.’ Hij wreef over zijn hoofd. Zijn hoorns waren zo gegroeid dat ze boven zijn krullen uit staken. ‘Ik was aan het andere eind van het park. De dryaden hadden bedacht dat ze me via de bomen hierheen zouden brengen. Ze hebben alleen weinig besef van hoogte.’

Hij grinnikte en ging weer op zijn benen staan – om precies te zijn: op zijn hoeven. Sinds vorige zomer was Grover ermee gestopt om zich als mens te vermommen. Hij droeg geen pet of nepvoeten meer. Hij droeg zelfs geen spijkerbroek meer, aangezien er een dikke geitenvacht op zijn benen zat. Op zijn T-shirt stond een afbeelding uit dat boek over de Maximonsters. Het zat onder de aarde en het boomsap. Zijn sik zag er voller uit, bijna mannelijk (of geitelijk?) en hij was nu even lang als ik.

‘Goed om je weer te zien, G-man,’ zei ik. ‘Ken je Nico nog?’

Grover knikte naar Nico en omhelsde me toen. Hij rook naar versgemaaid gras.

‘Perrrrcy!’ blaatte hij. ‘Ik heb je gemist! Ik heb het kamp gemist. Ze hebben geen goeie enchilada’s in de wildernis.’

‘Ik maakte me zorgen,’ zei ik. ‘Waar heb je de afgelopen twee maanden gezeten?’

‘De afgelopen twee…’ De glimlach verdween van zijn gezicht. ‘De afgelopen twee máánden? Waar heb je het over?’

‘We hoorden maar niets van je,’ zei ik. ‘Juniper is ongerust. We hebben Irisberichten gestuurd, maar…’

‘Wacht eens even.’ Hij keek omhoog naar de sterren alsof hij zijn positie probeerde te bepalen. ‘Welke maand is het?’

‘Augustus.’

Hij werd bleek. ‘Dat kan niet. Het is juni. Ik ging gewoon even liggen om een dutje te doen en…’ Hij greep me bij mijn armen beet. ‘Ik weet het weer! Hij heeft me geveld. Percy, we moeten hem tegenhouden!’

‘Wow,’ zei ik. ‘Rustig aan. Vertel eerst wat er is gebeurd.’

Hij haalde diep adem. ‘Ik was… ik was bij het Harlem Meer in het bos aan het wandelen. En toen voelde ik de grond trillen, alsof er iets machtigs aan kwam.’

‘Kun jij dat soort dingen voelen?’ vroeg Nico.

Grover knikte. ‘Sinds de dood van Pan kan ik het voelen als er iets mis is met de natuur. Het is alsof mijn ogen en oren scherper zijn als ik in de wildernis ben. Hoe dan ook, ik volgde de geur. Er liep een man in een lange zwarte overjas door het park en ik zag dat hij geen schaduw had. Het was midden op een zonnige dag en hij had geen schaduw. Het was alsof zijn gedaante flakkerde terwijl hij liep.’

‘Als een luchtspiegeling?’ vroeg Nico.

‘Ja,’ beaamde Grover. ‘En telkens wanneer hij langs een sterveling liep…’

‘Raakte die bewusteloos,’ vulde Nico aan. ‘Rolde die zich op en viel in slaap.’

‘Precies! En even later stonden ze weer op en gingen ze door met hun bezigheden alsof er niets was gebeurd.’

Ik keek Nico aan. ‘Ken jij die man in het zwart?’

‘Ik vrees van wel,’ antwoordde Nico. ‘Grover, wat gebeurde er toen?’

‘Ik ging hem achterna. Hij keek voortdurend omhoog naar de gebouwen rond het park, alsof hij een inschatting probeerde te maken. Er kwam een jogger langs, die zich op de stoep opkrulde en begon te snurken. Die vent in het zwart legde zijn hand op haar voorhoofd alsof hij haar temperatuur opnam. Toen liep hij door. Ik begreep dat het een monster was, of nog iets ergers. Ik volgde hem het bos in, naar de voet van een grote iep. Ik wilde net de hulp van de dryaden inroepen om hem gevangen te nemen, toen hij zich omdraaide en…’ Grover slikte. ‘Percy, zijn gezicht. Ik kon het niet zien omdat het voortdurend veranderde. Alleen al naar hem kijken maakte me slaperig. Ik zei: “Wat doe je?” Hij antwoordde: “Gewoon even rondkijken. Je moet het slagveld altijd van tevoren inspecteren.” Ik zei iets heel snuggers terug zoals: “Dit bos valt onder mijn hoede. Hier wordt niet gevochten!” Hij lachte en zei: “Je hebt geluk dat ik mijn energie spaar voor de finale, kleine sater. Ik zal je slechts een kort dutje gunnen. Slaap zacht.” En dat is het laatste wat ik me herinner.’

Nico blies zijn adem uit. ‘Grover, dat was Morpheus, de god van de dromen. Je mag van geluk spreken dat je überhaupt nog wakker bent geworden.’

‘Twee maanden,’ kreunde Grover. ‘Hij heeft me twee maanden in slaap gehouden.’

Langzaam drong het tot me door waarom we al die tijd geen contact hadden kunnen maken met Grover.

‘Waarom hebben de nimfen je niet geprobeerd te wekken?’ vroeg ik.

Grover haalde zijn schouders op. ‘De meeste nimfen zijn niet goed met tijd. Twee maanden… voor een boom is dat niets. Ze hadden waarschijnlijk niet eens door dat er iets aan de hand was.’

‘We moeten erachter zien te komen wat Morpheus in het park deed,’ zei ik. ‘Het zint me niet, die finale waar hij het over had.’

‘Hij werkt voor Kronos,’ zei Nico. ‘Dat weten we al. Een heleboel mindere goden werken voor Kronos. Dit bewijst alleen maar dat er een invasie komt. Percy, we moeten door met ons plan.’

‘Ho,’ zei Grover. ‘Welk plan?’

We vertelden het hem en Grover begon aan de vacht op zijn been te plukken.

‘Dat meen je niet,’ zei hij. ‘Niet weer de Onderwereld.’

‘Ik vraag je niet om mee te gaan, man,’ stelde ik hem gerust. ‘Ik weet dat je net wakker bent. Maar we hebben muziek nodig om de deur te openen. Kun jij daarvoor zorgen?’

Grover haalde zijn rietfluit tevoorschijn. ‘Ik kan het proberen. Ik ken een paar songs van Nirvana waarmee je een rots kunt splijten. Maar Percy, weet je het zeker?’

‘Alsjeblieft,’ zei ik. ‘Je zou me er een grote dienst mee bewijzen. Doe het ter nagedachtenis aan de goeie ouwe tijd.’

Hij jammerde zacht. ‘Als ik het me goed herinner zijn we in die goeie ouwe tijd heel vaak bijna doodgegaan. Maar, oké, op hoop van zegen dan maar.’

Hij zette zijn rietfluit aan zijn lippen en speelde een schelle, levendige melodie. De rotsen begonnen te trillen. Na een paar maten scheurden ze krakend open, waardoor er een driehoekige kloof zichtbaar werd.

Ik tuurde naar binnen. Er liepen treden omlaag de duisternis in. Het rook er naar schimmel en de dood. De geur riep slechte herinneringen op aan mijn reis door het Labyrint van vorig jaar, maar deze tunnel voelde nog gevaarlijker aan. Hij voerde regelrecht het domein van Hades in en dat was vrijwel altijd een enkele reis.

Ik draaide me om naar Grover. ‘Bedankt… geloof ik.’

‘Perrrrcy, gaat Kronos echt aanvallen?’

‘Ik wou dat ik een beter bericht had, maar: ja, hij gaat aanvallen.’

Ik had gedacht dat Grover van angst zijn rietfluit zou opeten, maar hij rechtte zijn rug en veegde het vuil van zijn T-shirt. Ik realiseerde me hoe anders hij eruitzag dan de dikke, oude Leneus. ‘Dan zal ik de natuurgeesten moeten verzamelen. Misschien kunnen we helpen. Ik zal kijken of we die Morpheus kunnen vinden!’

‘Ik zou Juniper ook even laten weten dat alles in orde is.’

Hij sperde zijn ogen open. ‘Juniper! O, ze vermoordt me!’

Hij wilde wegrennen, bedacht zich en omhelsde me weer. ‘Wees voorzichtig daar beneden! Kom levend terug!’

Toen hij was verdwenen wekten Nico en ik mevrouw O’Leary uit haar slaapje.

Ze rook de tunnel en opgewonden ging ze ons voor, de trap af. Het paste maar net. Hopelijk kwam ze niet klem te zitten, want er zou een ontzagwekkende hoeveelheid ontstopper nodig zijn om een halverwege een tunnel naar de Onderwereld vastzittende hellehond los te krijgen.

‘Ben je zover?’ vroeg Nico. ‘Het komt allemaal goed. Maak je geen zorgen.’

Het klonk alsof hij zichzelf probeerde gerust te stellen.

Ik keek omhoog naar de sterren en vroeg me af of ik ze ooit nog zou terugzien. Toen doken we de duisternis in.

 

Er kwam geen eind aan de trap, die nauw, steil en glibberig was. Op de glans van mijn zwaard na was het volslagen donker. Ik probeerde niet te snel te gaan, maar mevrouw O’Leary had andere plannen. Vrolijk blaffend rende ze met grote sprongen de trap af. Het geluid echode als kanonschoten door de tunnel en ik gokte dat we eenmaal beneden niemand bij verrassing zouden overvallen.

Nico bleef wat achter, wat ik vreemd vond.

Ik keek achterom. ‘Gaat het?’ vroeg ik.

‘Ja hoor.’ Wat was dat voor uitdrukking op zijn gezicht? Twijfel? ‘Loop maar gewoon door,’ zei hij.

Ik kon weinig anders. Ik ging mevrouw O’Leary achterna de diepte in. Een uur later hoorde ik het gebulder van een rivier.

We kwamen uit bij de voet van een klif, op een vlakte van zwart vulkanisch zand. Rechts van ons stroomde de Styx uit de rotsen en vervolgde bulderend haar weg in een groot aantal stroomversnellingen. Links brandden in de schemerige verte de vuren op de borstwering van Erebos, de grote zwarte muren van Hades’ koninkrijk.

Ik huiverde. Ik was hier voor het eerst geweest toen ik twaalf was en slechts de aanwezigheid van Annabeth en Grover had me de moed gegeven om door te zetten. Aan Nico’s gezelschap zou ik minder hebben. Hij zag er zelf nogal bleek en ongerust uit.

Alleen mevrouw O’Leary leek het naar haar zin te hebben. Ze rende langs het strand, nam een mensenbot in haar bek en holde naar me terug. Ze liet het bot bij mijn voeten vallen en keek me verwachtingsvol aan.

‘Eh, straks misschien, meisje.’ Ik staarde naar het donkere water en raapte al mijn moed bij elkaar. ‘Nico… hoe pakken we het aan?’

‘We moeten eerst de poort door,’ zei hij.

‘Maar de rivier stroomt recht voor ons.’

‘Ik moet iets halen,’ zei hij. ‘Het is de enige weg.’

Zonder te wachten liep hij verder.

Ik fronste mijn wenkbrauwen. Nico had niets gezegd over de poort door gaan. Maar nu we hier waren had ik geen keus. Onwillig volgde ik hem over het strand naar de grote, zwarte poort.

Bij de poort stonden rijen doden te wachten totdat ze naar binnen konden. Het moest een drukke dag zijn geweest voor de uitvaartcentra, want zelfs bij het snelloket stond een hele rij.

WOEF!’ zei mevrouw O’Leary. Voordat ik haar kon tegenhouden ging ze er met grote sprongen vandoor naar de controlepost. Uit de schimmige duisternis verscheen Cerberus, de waakhond van Hades – een driekoppige rottweiler waarbij vergeleken mevrouw O’Leary een speelgoedpoedel leek. Cerberus was half doorschijnend, zodat je hem pas goed ziet als hij dichtbij genoeg is om je te doden, maar hij leek zich niet om ons te bekommeren. Hij had het te druk met het begroeten van mevrouw O’Leary.

‘Mevrouw O’Leary, nee!’ schreeuwde ik naar haar. ‘Niet met je neus… o, man.’

Nico glimlachte. Toen keek hij mij aan en zijn gezicht verstrakte weer, alsof hij zich iets onaangenaams herinnerde. ‘Kom. Ze zullen ons niet tegenhouden. Je bent met mij.’

Het beviel me niet, maar we glipten tussen de veiligheidsgeesten door de Asphodelusweide op. Ik moest mevrouw O’Leary drie keer fluiten voordat ze Cerberus met rust liet en ons achternakwam.

We liepen over een zwart grasveld dat bezaaid was met zwarte populieren. Als ik echt over een paar dagen ging sterven, zoals de voorspelling zei, zou ik misschien hier eindigen. Ik probeerde er niet aan te denken.

Nico, die vooropliep, bracht ons steeds dichter bij het paleis van Hades.

‘Hé,’ zei ik, ‘we zijn nu de poort door. Waar gaan we…’

Mevrouw O’Leary gromde. Boven ons hoofd verscheen een schaduw – donker en koud, en stinkend naar de dood. Het ding dook omlaag en landde boven in een populier.

Tot mijn spijt wist ik wie het was. Ze had een verschrompeld gezicht en ze droeg een afzichtelijke blauwe, gehaakte hoed en een gekreukte fluwelen jurk. Op haar rug lagen leerachtige vleermuisvleugels. Haar voeten hadden scherpe nagels en in haar koperkleurige klauwen hield ze een vlammende zweep en een handtas met paisleymotief.

‘Mevrouw Dodds,’ zei ik.

Ze ontblootte haar slagtanden. ‘Welkom terug, liefje.’

Haar twee zusters – de twee andere furiën – doken ook omlaag en landden aan weerszijden van haar op de tak van de populier.

‘Ken jij Alecto?’ vroeg Nico me.

‘Als je die heks in het midden bedoelt, ja,’ antwoordde ik. ‘Ze was mijn wiskundelerares.’

Nico knikte alsof het geen verrassing voor hem was. Hij keek omhoog naar de furiën en haalde diep adem. ‘Ik heb gedaan wat mijn vader vroeg. Breng ons naar het paleis.’

Ik verstarde. ‘Wacht eens even, Nico. Wat bedoel je…’

‘Ik vrees dat dit mijn nieuwe spoor is, Percy. Mijn vader heeft me informatie over mijn familie beloofd, maar voordat we naar de rivier gaan wil hij je zien. Het spijt me.’

‘Heb je me erin geluisd?’ Ik was zo kwaad dat ik niet meer kon denken. Ik wilde hem te lijf gaan, maar de furiën waren me te snel af. Twee van hen schoten omlaag en grepen me bij mijn armen. Mijn zwaard viel uit mijn handen en voordat ik het wist hing ik twintig meter boven de grond.

‘Niet spartelen, liefje,’ kakelde mijn oude wiskundelerares in mijn oor. ‘Ik laat je niet graag vallen.’

Mevrouw O’Leary blafte woedend en probeerde met een sprong bij me te komen, maar het was te hoog.

‘Zeg tegen mevrouw O’Leary dat ze zich gedraagt,’ waarschuwde Nico. Hij hing naast me in de klauwen van de derde furie. ‘Ik wil niet dat haar iets overkomt, Percy. Mijn vader wacht op ons. Hij wil je alleen maar spreken.’

Ik had wat graag mevrouw O’Leary willen toeroepen dat ze Nico moest aanvallen, maar het zou niets uithalen, en Nico had op één punt gelijk: als mijn hond met de furiën ging vechten zou ze gewond kunnen raken.

‘Mevrouw O’Leary, af!’ riep ik met opeengeklemde kaken. ‘Het is in orde, meisje.’

Jankend draaide ze cirkeltjes terwijl ze me met haar ogen volgde.

‘Oké, verrader,’ gromde ik naar Nico. ‘Jij hebt je buit binnen. Breng me maar naar dat stomme paleis van je.’

 

Alecto liet me als een zak aardappels midden in de paleistuin vallen.

Die was op een huiveringwekkende manier mooi. In marmeren bakken stonden skeletachtige witte bomen. Er waren weelderige bloembedden vol gouden bloemen en edelstenen. Op het balkon met uitzicht op de Asphodelusweide stonden twee tronen – een van been en een van zilver. Het zou een prettige plek zijn geweest om een zaterdagochtend door te brengen, als er geen zwavellucht had gehangen en in de verte niet de kreten van de gemartelde zielen hadden geklonken.

Skeletstrijders bewaakten de enige uitgang. Ze droegen een verweerd woestijnuniform van het Amerikaanse leger en waren gewapend met een M16.

De derde furie zette Nico naast me op de grond neer. Toen namen ze alle drie plaats op de rugleuning van de benen troon. Ik weerstond de aandrang om Nico te wurgen. De furiën zouden me toch tegenhouden. Ik zou mijn wraak nog even moeten uitstellen.

Ik keek naar de lege tronen en wachtte op wat er ging gebeuren. Toen trilde de lucht en er verschenen drie gedaanten: Hades en Persephone op hun tronen met tussen hen in een oudere vrouw. Ze waren druk aan het ruziën.

‘… zei toch dat hij een klaploper was!’

‘Moeder!’ reageerde Persephone.

‘We hebben bezoek!’ blafte Hades. ‘Alsjeblieft!’

Hades, een van mijn minst favoriete goden, schikte zijn zwarte gewaad, dat was bedekt met de doodsbenauwde gezichten van de verdoemden. Zijn huid was bleek en in zijn ogen lag de intense blik van een waanzinnige.

‘Percy Jackson,’ zei hij zelfgenoegzaam. ‘Eindelijk.’

Koningin Persephone bekeek me nieuwsgierig. Ik had haar één keer eerder gezien in de winter, maar nu in de zomer zag ze eruit als een volkomen andere godin. Ze had weelderig zwart haar en warme, bruine ogen. Ze droeg een veelkleurig gewaad met ingeweven bloemen die voortdurend tot bloei kwamen en weer verwelkten – rozen, tulpen, kamperfoelie.

De vrouw die tussen hen stond was onmiskenbaar Persephone’s moeder. Ze had hetzelfde haar en dezelfde ogen, maar zag er ouder en strenger uit. Haar gewaad was goudkleurig, als een korenveld. Er waren strohalmen in haar haar gevlochten, waardoor het me aan een tenen mand deed denken. Als iemand te dicht bij haar hoofd een lucifer afstreek zou ze een probleem hebben.

‘Hmpf,’ zei de oudere vrouw. ‘Halfgoden. Dat konden we net gebruiken.’

Naast me knielde Nico neer. Ik wilde dat ik mijn zwaard had, zodat ik zijn stomme kop kon afhakken. Jammer genoeg zwierf Doemtij nog ergens in het veld rond.

‘Vader,’ zei Nico. ‘Ik heb gedaan wat u vroeg.’

‘En er ruim de tijd voor genomen,’ gromde Hades. ‘Je zuster zou het beter hebben gedaan.’

Nico liet zijn hoofd zakken. Als ik niet zo kwaad was geweest op de vuile verrader had ik misschien medelijden met hem gehad.

Ik keek de Heer der Doden aan. ‘Wat wilt u, Hades?’

‘Praten natuurlijk.’ De god vertrok zijn mond tot een wrede grijns. ‘Had Nico dat niet gezegd?’

‘Deze hele queeste was dus een leugen. Nico heeft me hierheen gebracht om me te laten doden.’

‘O nee,’ zei Hades. ‘Ik vrees dat Nico je oprecht wilde helpen. De jongen is net zo eerlijk als dat hij dom is. Ik heb hem alleen overgehaald een kleine omweg te maken en je eerst hierheen te brengen.’

‘Vader,’ zei Nico, ‘u hebt beloofd dat u Percy niets zou doen. U hebt gezegd dat als ik hem meenam u me over mijn verleden zou vertellen, over mijn moeder.’

Koningin Persephone slaakte een dramatische zucht. ‘Kunnen we het in mijn aanwezigheid alsjeblíéft niet over die vrouw hebben?’

‘Het spijt me, duifje,’ zei Hades. ‘Maar ik moest die jongen íéts beloven.’

De oudere vrouw snoof minachtend. ‘Ik heb je gewaarschuwd, dochter. Die ploert van een Hades deugt niet. Je had kunnen trouwen met de god van de artsen of de god van de juristen, maar nee hoor. Jij moest zo nodig van die granaatappel eten.’

‘Moeder…’

‘En vast komen te zitten in de Onderwereld.’

‘Moeder, alstublieft…’

‘En nu is het augustus, maar kom jij naar huis, zoals afgesproken? Denk jij ooit nog aan je arme eenzame moeder?’

DEMETER!’ schreeuwde Hades. ‘Zo is het genoeg. Je bent te gast in mijn huis.’

‘O, is dit een huis?’ zei ze. ‘Noem jij deze vuilstort een huis? Jij die mijn dochter in dit donkere, vochtige…’

‘Zoals ik je al tientallen keren heb gezegd,’ zei Hades met opeengeklemde kaken, ‘er woedt een oorlog in de wereld hierboven. Persephone en jij zijn veiliger hier bij mij.’

‘Pardon,’ onderbrak ik hen, ‘maar als u me wilt doden, kunnen we dan misschien even voortmaken?’

De drie goden keken me aan.

‘Wel wel, deze heeft nogal praatjes,’ merkte Demeter op.

‘Inderdaad,’ beaamde Hades. ‘Ik zou hem dolgraag doden.’

‘Vader!’ riep Nico uit. ‘U hebt het beloofd!’

‘Echtgenoot, wat hebben we nou afgesproken,’ zei Persephone berispend. ‘Je kunt niet in het wilde weg helden in vlammen doen opgaan. Trouwens, hij is dapper. Dat mag ik wel.’

Hades sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Dat zei je ook bij hoe heet-ie, Orpheus. Moet je zien hoe fijn dat uitpakte. Laat mij hem doden, gewoon een beetje maar.’

‘Vader, u hebt het beloofd!’ herhaalde Nico. ‘U zei dat u hem alleen maar wilde spreken! Als ik hem hierheen bracht zou u me meer vertellen, zei u.’

Hades keek hem uitdagend aan terwijl hij de plooien uit zijn gewaad streek. ‘En dat zal ik doen ook. Je moeder… wat zal ik zeggen? Ze was een geweldige vrouw.’ Hij wierp ongemakkelijk een blik op Persephone. ‘Vergeef me, lieve. Voor een sterveling, bedoel ik natuurlijk. Ze heette Maria di Angelo. Ze kwam uit Venetië, maar haar vader was diplomaat in Washington. Daar ontmoette ik haar. Toen jij en je zus klein waren was het een slechte tijd om een kind van Hades te zijn. De Tweede Wereldoorlog was aan de gang. Enkele van mijn, eh, ándere kinderen stonden aan het hoofd van de verliezende partij. Het leek me verstandiger om jullie twee in veiligheid te brengen.’

‘En daarom verborg u ons in het Lotus Casino?’

Hades haalde zijn schouders op. ‘Jullie werden er niet ouder. Jullie hadden niet door dat de tijd verstreek. Ik wachtte het juiste moment af om jullie er weg te halen.’

‘Maar wat is er met mijn moeder gebeurd? Waarom herinner ik me haar niet?’

‘Dat doet er niet toe,’ snauwde Hades.

‘Wát? Natuurlijk doet dat ertoe. En u had nog andere kinderen. Waarom zijn wij als enigen weggestuurd? En wie was die raadsman die ons kwam halen?’

Hades klemde zijn kaken op elkaar. ‘Jij zou meer moeten luisteren en minder moeten praten, knul. Wat die raadsman betreft…’

Hades knipte met zijn vingers. De furie Alecto op de rugleuning van zijn troon veranderde van gedaante en even later was ze een man van middelbare leeftijd in een krijtstreeppak met een aktetas geworden. Het zag er vreemd uit, zoals ze – hij – bij Hades’ schouder gehurkt zat.

‘Jij!’ riep Nico uit.

De furie lachte kakelend. ‘Ik ben heel goed in raadsmannen en docenten!’

Nico stond te trillen op zijn benen. ‘Maar waarom hebt u ons uit het casino gehaald?’

‘Dat weet je best,’ antwoordde Hades. ‘Ik kan niet toestaan dat die idiote zoon van Poseidon het kind van de voorspelling is.’

Ik griste een robijn van de dichtstbijzijnde plant en smeet hem naar Hades. De edelsteen verdween moeiteloos in de plooien van zijn gewaad. ‘U zou Olympus moeten helpen!’ zei ik kwaad. ‘Alle andere goden vechten tegen Typhon en u zit hier maar…’

‘Te wachten totdat het voorbij is,’ onderbrak Hades me. ‘Ja, dat klopt. Wat was de laatste keer dat Olympus mij heeft geholpen, halfbloed? Wat was de laatste keer dat een kind van míj als held werd verwelkomd? Pah! Waarom zou ik hen te hulp snellen? Ik blijf liever hier zonder mijn manschappen te verliezen.’

‘En als Kronos achter u aan komt?’

‘Laat hij het maar proberen. Hij zal verzwakt raken. En mijn zoon hier, Nico…’ Hades keek hem misprijzend aan. ‘Ik geef toe dat hij momenteel niet veel voorstelt. Ik had liever gehad dat Bianca nog leefde. Maar geef hem nog vier jaar training. Zo lang houden we het zeker nog uit. Dan is Nico zestien, zoals in de voorspelling, en dan zal híj het besluit nemen waarmee de wereld wordt gered. En zal ík de koning der goden zijn.’

‘U bent gek,’ zei ik. ‘Kronos vermorzelt u, meteen nadat hij Olympus in de as heeft gelegd.’

Hades spreidde zijn armen. ‘Wel, aan jou de kans om erachter te komen, halfbloed, want jij gaat deze oorlog in mijn kerker uitzitten.’

‘Nee!’ riep Nico. ‘Vader. Dat was niet afgesproken. En u hebt me nog niet alles verteld!’

‘Ik heb je verteld wat je moet weten,’ zei Hades. ‘En wat onze afspraak betreft, ik heb met Jackson gepraat. Ik heb hem niets gedaan. Jij hebt je informatie. Als je een betere deal had gewild, had je me een plechtige eed moeten laten zweren op de Styx. En nu naar je kamer!’ Hij wuifde met een hand en Nico verdween.

‘Die jongen eet te weinig,’ gromde Demeter. ‘Hij is veel te mager. Hij moet meer granen eten.’

Persephone sloeg haar ogen ten hemel. ‘Moeder, hou op over die granen. Heer Hades, kunnen we die kleine held echt niet laten gaan? Hij is vreselijk dapper.’

‘Nee, lieve. Ik heb zijn leven al gespaard. Dat is genoeg.’

Ik wist zeker dat ze voor me ging opkomen. De dappere, schone Persephone zou me hier weg krijgen.

Ze haalde onverschillig haar schouders op. ‘Ook goed. Wat hebben we voor het ontbijt? Ik ben uitgehongerd.’

‘Granen,’ zei Demeter.

Moeder!’ De twee vrouwen verlieten de zaal in een wervelwind van bloemen en tarwe.

‘Trek het je niet aan, Percy Jackson,’ zei Hades. ‘Mijn geesten houden me op de hoogte van Kronos’ plannen. Ik kan je verzekeren dat je geen schijn van kans maakte om hem tijdig tegen te houden. Na vanavond is het te laat voor je dierbare Olympus. Dan zal de val zijn dichtgeklapt.’

‘Welke val?’ vroeg ik verontrust. ‘Als u op de hoogte bent, doe er dan wat aan! Laat mij het dan ten minste de andere goden vertellen!’

Hades glimlachte. ‘Je bent een bezield mens. Dat moet ik je nageven. Veel plezier in mijn kerker. We komen wel een kijkje nemen – over een jaar of vijftig.’