15
Chiron geeft een feestje
Het centrum was oorlogsgebied. Onder ons zagen we overal schermutselingen. Een reus rukte in Bryant Park bomen uit terwijl dryaden hem bekogelden met noten. Op de stoep van het Waldorf Astoria gaf een bronzen standbeeld van Benjamin Franklin een hellehond er met een opgerolde krant van langs. Op de Plaza van het Rockefeller Center vocht een drietal Hephaistoskampers met een bende dracaenae.
Ik kwam in de verleiding ze te hulp te schieten, maar uit de rook en het kabaal maakte ik op dat de echte actie zich verder naar het zuiden had verplaatst. Onze verdediging hield geen stand meer. De vijand rukte op naar het Empire State Building.
We hielden een snelle inspectie van de omgeving. In het noorden hadden de Jageressen op Thirty-seventh een verdedigingslinie opgeworpen, slechts drie straten verwijderd van Olympus. In het oosten, op Park Avenue, voerden Jake Mason en een paar andere Hephaistoskinderen een leger van standbeelden aan. In het westen hadden het Demetergebouw en Grovers natuurgeesten Sixth Avenue in een jungle veranderd die een bataljon van Kronos’ halfgoden in hun opmars belemmerde. Het zuiden was vooralsnog open, maar de flanken van het vijandelijke leger bewogen zich al die kant uit. Nog even en we zouden volledig zijn omsingeld.
‘We moeten landen waar we het hardst nodig zijn,’ mompelde ik.
Da’s overal, chef.
Aan de zuidoostelijke rand van de strijd zag ik een bekende zilveren banier met een uil: op Thirty-third probeerden Annabeth en twee andere Athenakinderen een Hyperboreese reus bij de Park Avenuetunnel vandaan te houden.
‘Daar!’ zei ik tegen Blackjack. Hij dook op het gevecht af.
Ik sprong van zijn rug en landde op het hoofd van de reus. Toen de reus opkeek, gleed ik langs zijn gezicht omlaag, waarbij ik met mijn schild op zijn neus beukte.
‘RAWWWR!’ De reus strompelde naar achter, terwijl er blauw bloed uit zijn neusgaten drupte.
Zodra ik de grond raakte sprintte ik ervandoor. De Hyperboreeër blies een wolk witte nevel uit en de temperatuur daalde abrupt. De plek waar ik was geland was nu bedekt met ijs en zelf zat ik onder een laagje rijp, waardoor ik eruitzag als een gesuikerde donut.
‘Hé, lelijkerd!’ riep Annabeth. Ik hoopte dat ze het tegen de reus had en niet tegen mij.
De blauwe knul draaide zich naar haar om, en ik keek recht tegen de onbeschermde achterkant van zijn benen aan. Ik hief mijn zwaard en liet het op zijn knieholten neerdalen.
‘WAAAH!’ De Hyperboreeër klapte dubbel. Ik wachtte totdat hij zich zou omdraaien, maar hij bevroor. En dan bedoel ik dat hij letterlijk in een blok ijs veranderde. Vanaf het punt waar ik hem had geraakt ontstonden er scheuren in zijn lichaam. Ze werden groter en breder totdat de reus in een berg blauwe brokstukken uiteenviel.
‘Bedankt.’ Annabeth probeerde met een van pijn vertrokken gezicht op adem te komen. ‘Het varken?’
‘Gewassen,’ zei ik.
‘Mooi.’ Ze bewoog haar schouder. Zo te zien had ze nog veel last van haar wond, maar toen ze me zag kijken sloeg ze haar ogen ten hemel. ‘Niks aan de hand, Percy. Kom! Er zijn nog een heleboel vijanden over.’
Ze had gelijk. Het daaropvolgende uur voltrok zich in een waas. Ik vocht zoals ik nog nooit had gevochten; ik ging legioenen dracaenae te lijf, maaide met elke slag tientallen telchines neer, vernietigde empousai en sloeg vijandelijke halfgoden buiten westen. Hoeveel vijanden ik ook versloeg, telkens werd hun plek ingenomen door nieuwe.
Annabeth en ik raceten van straat naar straat in een poging onze verdedigingslinies te versterken. Te veel van onze vrienden lagen gewond op straat. Te veel waren er vermist.
Terwijl de nacht verstreek en de maan steeds hoger aan de hemel klom werden we meter voor meter achteruitgedreven totdat we aan alle kanten nog maar één huizenblok bij het Empire State Building vandaan waren. Op een gegeven moment stond Grover naast me, die slangenvrouwen met zijn knuppel op hun hoofd timmerde. Toen verdween hij in de menigte en was het Thalia die naast me stond en met haar magische schild de monsters achteruitdreef. Vanuit het niets kwam mevrouw O’Leary aanrennen; ze nam een Laestrygoonse reus in haar bek en gooide hem in de lucht alsof het een frisbee was. Annabeth had haar onzichtbaarheidspet opgezet en was achter de vijandelijke linies geslopen. Telkens wanneer een monster met een verraste blik op zijn gezicht zomaar leek te verdwijnen, wist ik dat het Annabeth was geweest.
Maar het was niet genoeg.
‘Sluit de gelederen!’ schreeuwde Katie Gardner ergens aan mijn linkerkant.
Het probleem was dat we met te weinig waren om ook maar iets te kunnen sluiten. De ingang tot Olympus lag zes meter achter me. Een kring van dappere halfgoden, Jageressen en natuurgeesten bewaakte de deuren. Ik hakte en stootte, vernietigde alles wat op mijn weg kwam, maar zelfs ik werd moe en ik kon ook niet overal tegelijk zijn.
Achter de vijandelijke troepen, een paar huizenblokken naar het oosten, verscheen een fel licht. Ik dacht dat het de zon was die opkwam. Toen drong het tot me door dat Kronos in een gouden strijdwagen op ons af reed. Voor hem uit liep een tiental Laestrygoonse reuzen met fakkels. Twee Hyperboreeërs droegen zijn zwart-met-paarse banier. De Titanenkoning zag er fris en uitgerust uit, blakend van kracht. Hij nam de tijd om bij ons te komen, terwijl ik mezelf uitputte.
Annabeth dook naast me op. ‘We moeten ons terugtrekken bij de deur. Die moeten we tegen elke prijs verdedigen!’
Ze had gelijk. Net toen ik het bevel tot terugtrekken wilde geven hoorde ik de jachthoorn.
Het geluid doorsneed het wapengekletter als een brandalarm. Het werd beantwoord door hoorngeschal uit alle richtingen, dat tussen de gebouwen van Manhattan echode.
Ik keek naar Thalia, maar ze fronste.
‘Het zijn niet de Jageressen,’ verzekerde ze me. ‘Wij zijn allemaal hier.’
‘Wie dan wel?’
Het hoorngeschal werd luider. Vanwege de echo kon ik niet zeggen van welke kant het kwam, maar het klonk alsof er een heel leger naderde.
Even was ik bang dat het nog meer vijanden zouden zijn, maar Kronos’ strijdkrachten zagen er net zo verbaasd uit als wij. De reuzen lieten hun knotsen zakken. De dracaenae sisten. Zelfs Kronos’ erewacht keek ongemakkelijk om zich heen.
Toen begonnen er links van ons opeens tientallen monsters te schreeuwen. Kronos’ hele noordelijke flank stormde naar voren. Ik dacht dat we er geweest waren, maar ze vielen niet aan. Ze holden ons straal voorbij en liepen hun zuidelijke bondgenoten onder de voet.
Opnieuw werd de nacht verscheurd door hoorngeschal. De lucht trilde. In een woeste werveling verscheen er een complete cavalerie alsof die met de snelheid van het licht uit de lucht was komen vallen.
‘Yeah, baby!’ joelde een stem. ‘Let’sPARTY!’
Een regen van pijlen zoefde over ons hoofd en kwam op de vijand neer, waardoor er honderden demonen in het niets opgingen. Het waren echter geen gewone pijlen. Deze maakten een fluitend geluid en aan sommige zaten molentjes. Andere hadden een bokshandschoen in plaats van een scherpe punt.
‘Centauren!’ riep Annabeth uit.
In een explosie van kleur daalde het partyponyleger neer: geknoopverfde T-shirts, regenboogkleurige afropruiken, oversized zonnebrillen en met oorlogskleuren beschilderde gezichten. Sommige hadden slogans op hun flanken, zoals HORSEZ PWN en KRONOS SUX.
Honderden pony’s vulden de straten. Mijn hersenen konden niet alles wat ik zag verwerken, maar als ik de vijand was zou ik vluchten.
‘Percy!’ schreeuwde Chiron over de onstuimige zee van centauren heen. Vanaf zijn middel droeg hij een wapenrusting, in zijn hand hield hij zijn boog en hij grijnsde voldaan. ‘Sorry dat we zo laat zijn!’
‘HÉ, MAKKER!’ schreeuwde een andere centaur. ‘Niet lullen. EERST MONSTERS KILLEN!’
Hij laadde een tweeloops paintballgeweer en mikte op een hellehond. Er moest iets van goddelijk bronsstof in de knalroze verf hebben gezeten, want zodra het spul over de hellehond heen gutste veranderde het monster luid jankend in een zwart-met-roze brij.
‘PARTYPONY’S!’ schreeuwde een centaur.‘KRING ZUID-FLORIDA!’
Ergens op het slagveld schreeuwde een nasale stem terug: ‘KRING CENTRAAL TEXAS!’
‘HAWAÏ RULEZ!’ klonk een derde stem.
Het was het mooiste wat ik ooit had gezien. Het hele Titanenleger maakte rechtsomkeert en vluchtte, achtervolgd door een stortvloed van felgekleurde paintballs, pijlen, zwaarden en speelgoedhonkbalknuppels. De centauren vertrapten alles op hun pad.
‘Blijf staan, dwazen!’ schreeuwde Kronos. ‘Blijf staan en val AAAAH!’
Dat laatste kwam doordat een in paniek geraakte Hyperboreeër achteruitstruikelde en op zijn schoot terechtkwam. De Heer der Tijd verdween onder een reusachtig blauw achterwerk.
We achtervolgden ze een tijdlang totdat Chiron schreeuwde: ‘Ho! Zoals afgesproken, HO!’
Het was niet eenvoudig, maar uiteindelijk bereikte het bevel alle gelederen. De centauren hielden in en lieten de vijand gaan.
‘Chiron is slim,’ zei Annabeth, terwijl ze het zweet van haar gezicht wiste. ‘Als we ze blijven achtervolgen raken we te verspreid. We moeten ons hergroeperen.’
‘Maar de vijand…’
‘Ze zijn niet verslagen,’ beaamde ze. ‘Maar de dageraad komt eraan. We hebben in ieder geval tijd gewonnen.’
Het stond me niet aan om terug te trekken, maar ik wist dat ze gelijk had. Ik keek toe hoe de laatste telchines naar de de East River strompelden. Toen draaide ik me om en liep met tegenzin terug naar het Empire State Building.
We richtten een commandotent in bij het Empire State Building en twee straten verderop een versterkte grensstrook. Chiron vertelde dat de partypony’s afdelingen hadden gestuurd vanuit vrijwel elke staat: veertig uit Californië, twee uit Rhode Island, dertig uit Illinois. In totaal hadden er ruim vijfhonderd op zijn oproep gereageerd, maar zelfs met dat aantal konden we niet meer dan een paar huizenblokken verdedigen.
‘Man!’ zei een centaur die Larry heette. Op zijn T-shirt stond BIG CHIEF ÜBERGUY, KRING NEW MEXICO. ‘Dat was meer lachen dan onze laatste conventie in Vegas!’
‘Yeah,’ zei Owen uit South Dakota. Hij droeg een leren jack en een helm uit de Tweede Wereldoorlog. ‘We hebben ze in de pan gehakt!’
Chiron klopte Owen op de schouder. ‘Jullie hebben het goed gedaan, vrienden, maar word niet roekeloos. Kronos moet nooit worden onderschat. Waarom gaan jullie niet even lekker ontbijten op West Thirty-third? Ik heb gehoord dat de kring Delaware een voorraadje root beer heeft ontdekt.’
‘Root beer!’ Ze liepen elkaar bijna onder de hoeven toen ze ervandoor galoppeerden.
Chiron glimlachte. Annabeth omhelsde hem en mevrouw O’Leary likte zijn gezicht.
‘Argh,’ gromde hij. ‘Genoeg, hond. Ja, ik ben ook blij om jou weer te zien.’
‘Bedankt, Chiron,’ zei ik. ‘Dat was op het nippertje.’
Chiron haalde zijn schouders op. ‘Het spijt me dat het zo lang duurde. Centauren reizen snel, zoals jullie weten. We kunnen de afstand onderweg krommen. Maar het was niet eenvoudig om alle centauren bijeen te krijgen. De partypony’s zijn niet echt wat je noemt georganiseerd.’
‘Hoe bent u door de magische verdedigingen van de stad heen gekomen?’ vroeg Annabeth.
‘Ze hebben ons even opgehouden,’ bekende Chiron, ‘maar ik geloof dat ze voornamelijk waren bedoeld om stervelingen tegen te houden. Kronos wil bij zijn grote overwinning niet voor de voeten worden gelopen door miezerige mensjes.’
‘Dan kunnen er misschien ook andere versterkingen doorheen,’ zei ik hoopvol.
Chiron ging met zijn hand langs zijn baard. ‘Misschien, maar de tijd dringt. Zodra Kronos zijn strijdkrachten heeft gehergroepeerd, valt hij aan. Nu we niet meer van het verrassingselement kunnen profiteren…’
Ik begreep wat hij bedoelde. Kronos was niet verslagen. Bij lange na niet. Ik had vaag gehoopt dat het achterwerk van de Hyperboreese reus hem had geplet, maar ik wist wel beter. Hij zou terugslaan, vanavond op zijn laatst.
‘En Typhon?’ vroeg ik.
Er gleed een schaduw over Chirons gezicht. ‘De goden raken vermoeid. Gister is Dionysus uitgeschakeld. Typhon vermorzelde zijn strijdwagen en de wijngod stortte neer boven de Appalachen. Sindsdien hebben we niets meer van hem vernomen. Hephaistos is ook buiten gevecht gesteld. Hij werd met zo veel kracht weggeslingerd dat hij een nieuw meer heeft gevormd in West Virginia. Hij komt er wel bovenop, maar niet snel genoeg om nog te kunnen helpen. De anderen vechten nog steeds. Het lukt ze om zijn opmars te vertragen, maar ze kunnen hem niet tegenhouden. Morgen rond deze tijd zal het monster New York bereiken. En als Kronos en hij hun krachten eenmaal hebben gebundeld…’
‘Dan maken we niet veel kans meer,’ zei ik. ‘We houden het geen dag meer vol.’
‘We zullen wel moeten,’ zei Thalia. ‘Ik zal zorgen dat er nieuwe vallen worden geplaatst bij de grenslinie.’
Ze zag er uitgeput uit. Haar jasje zat onder het vuil en het monsterstof. Met moeite kwam ze overeind en ze liep wankelend weg.
‘Ik ga haar helpen,’ besloot Chiron. ‘Maar eerst moet ik even kijken of mijn broeders niet al te tomeloos aan het root beer gaan.’
Ik bedacht dat ‘tomeloos’ een goede typering was van de partypony’s, maar Chiron was al weggedraafd, zodat Annabeth en ik alleen achterbleven.
Ze veegde het monsterslijm van haar mes. Ik had het haar al honderd keer zien doen, maar ik had me nooit afgevraagd waarom het mes haar zo dierbaar was.
‘Gelukkig maakt je moeder het goed,’ probeerde ik.
‘Als je vechten met Typhon goed kunt noemen.’ Ze keek me aan. ‘Percy, zelfs met de hulp van de centauren begin ik me af te vragen…’
‘Ik weet het.’ Ik had het nare voorgevoel dat dit wel eens onze laatste kans kon zijn om met elkaar te praten en het was alsof ik haar nog miljoenen dingen moest vertellen. ‘Luister, Hestia heeft me een paar… visioenen laten zien.’
‘Je bedoelt over Luuk?’
Misschien had ze gewoon goed gegokt, maar ik had het gevoel dat Annabeth wist wat ik had achtergehouden. Misschien had zij ook dromen gehad.
‘Ja,’ zei ik. ‘Over jou, Thalia en Luuk. De eerste keer dat jullie elkaar ontmoetten. En de keer dat jullie Hermes ontmoetten.’
Annabeth schoof haar mes in zijn schede. ‘Luuk beloofde me dat me nooit iets zou overkomen. Hij zei… hij zei dat wij nu een gezin vormden en dat ons nieuwe gezin beter zou zijn dan het zijne.’
Haar ogen deden me denken aan het zevenjarige meisje in die steeg: boos, bang, hunkerend naar vriendschap.
‘Thalia heeft eerder met me gepraat,’ zei ik. ‘Ze is bang…’
‘Dat ik er niet tegen opgewassen ben om Luuk te zien,’ zei ze ongelukkig.
Ik knikte. ‘Maar er is nog iets wat je moet weten. Ethan Nakamura leek te denken dat Luuk nog steeds in leven was, en zich misschien zelfs verzette tegen Kronos en diens macht over zijn lichaam.’
Annabeth probeerde het te verbergen, maar ik kon bijna zien hoe haar hersenen in de weer gingen met de mogelijkheden die dit bood, en misschien weer begonnen te hopen.
‘Ik wilde het je niet vertellen,’ bekende ik.
Ze keek omhoog naar het Empire State Building. ‘Percy, ik heb zo vaak in mijn leven het gevoel gehad dat alles voortdurend veranderde. Ik kon op niemand vertrouwen.’
Ik knikte. Het was iets wat de meeste halfgoden wel kenden.
‘Ik ben weggelopen toen ik zeven was,’ zei ze. ‘Toen met Luuk en Thalia dacht ik dat ik weer een thuis had, maar ons gezinnetje viel vrijwel meteen weer uiteen. Wat ik wil zeggen… ik háát het als mensen me in de steek laten, als dingen tijdelijk zijn. Ik denk dat ik daarom architect wil worden.’
‘Om iets blijvends te bouwen,’ zei ik. ‘Een monument dat duizend jaar blijft staan.’
Ze keek me in mijn ogen. ‘Ik vrees dat dat weer klinkt als mijn fatale zwakheid.’
Jaren geleden op de Zee van Monsters had Annabeth me verteld dat haar grootste valkuil overmoed was: denken dat ze alles kon fiksen. Ik had zelfs een glimp opgevangen van haar diepste verlangen, dat haar door de magie van de Sirenen was geopenbaard. Annabeth had haar vader en moeder samen voor zich gezien met op de achtergrond een nieuw opgetrokken Manhattan, ontworpen door Annabeth. Luuk was er ook geweest – hij was weer de oude en had haar verwelkomd.
‘Ik denk dat ik begrijp hoe je je voelt,’ zei ik. ‘Maar Thalia heeft gelijk. Luuk heeft je al zo vaak verraden. Hij was al slecht vóór Kronos. Ik wil niet dat hij je nog meer pijn doet.’
Annabeth tuitte haar lippen. Ik zag dat ze haar best deed om niet kwaad te worden. ‘En je zult begrijpen dat ik blijf hopen dat je het bij het verkeerde eind hebt.’
Ik wendde mijn ogen af. Ik had mijn best gedaan, maar ik voelde me er niet beter door.
Aan de overkant had het Apollogebouw een veldhospitaal ingericht om de gewonden te verzorgen – tientallen kampers en bijna net zo veel Jageressen. Ik zag de verplegers aan het werk en bedacht hoe weinig kans we maakten om Olympus te redden…
En plotseling was ik er niet meer.
Ik stond in een lange, smoezelige kroeg met zwartgeverfde muren, neonreclames en een heel stel feestvierende volwassenen. Boven de bar hing een spandoek met de tekst GEFELICITEERD, BOBBY EARL. Uit de boxen klonk countrymuziek. De kroeg zat vol met grote kerels in spijkerbroek en werkhemd. De serveersters liepen rond met dienbladen vol glazen en schreeuwden naar elkaar. Het was ongeveer precies zo’n plek waar ik van mijn moeder nooit naartoe zou mogen.
Ik stond helemaal achterin, naast de wc’s (die niet echt fris roken) en een stel antieke gokautomaten.
‘Ah, mooi, je bent er,’ zei de man achter het pacmanapparaat. ‘Ik neem een cola light.’
Het was een papperige kerel in een hawaïhemd met tijgerprint, een paarse korte broek, rode gympen en zwarte sokken, waardoor hij niet helemaal harmonieerde met het gezelschap. Zijn neus was knalrood. Om zijn zwarte krullen zat een verband alsof hij een hersenschudding had gehad.
Ik knipperde met mijn ogen. ‘Meneer D?’
Hij zuchtte zonder zijn ogen los te maken van zijn spel. ‘Peter Johnson, wanneer ga je me nou eindelijk eens gewoon herkennen?’
‘Als u eindelijk mijn naam onthoudt,’ mompelde ik. ‘Waar zijn we?’
‘Kijk dan, Bobby Earls verjaardag,’ antwoordde Dionysus. ‘Ergens in het prachtige landelijke Amerika.’
‘Ik dacht dat Typhon u de hemel uit had gemept. Ze zeiden dat u was neergestort.’
‘Je bezorgdheid is hartverwarmend. Ik bén ook neergestort. Heel pijnlijk. Een deel van me ligt nog begraven onder vijftig meter puin in een verlaten kolenmijn. Het zal nog een paar uur duren voordat ik de kracht heb om mezelf te genezen. Maar ondertussen is een deel van mijn bewustzijn híér.’
‘In een kroeg, pacman aan het spelen.’
‘Partytime,’ zei Dionysus. ‘Daar heb je vast wel eens van gehoord. Overal waar een party is, wordt mijn aanwezigheid ingeroepen. Zodoende kan ik op vele plekken tegelijkertijd zijn. Het viel alleen niet mee om een party te vinden. Ik weet niet of je je ervan bewust bent hoe ernstig de situatie is buiten jullie veilige kleine cocon New York…’
‘“Veilige kleine cocon?”’
‘… maar neem van me aan, de stervelingen hier in het midden van het land zijn in alle staten. Typhon heeft ze doodsbang gemaakt. Er worden nog nauwelijks feestjes gegeven. Blijkbaar zijn Bobby Earl en zijn vrienden, de hemel zij dank, wat traag van begrip. Ze hebben nog niet door dat de wereld vergaat.’
‘Dus… ik ben niet echt hier?’
‘Nee. Over een paar tellen stuur ik je terug naar je gewone onbetekenende leventje en is het alsof er niets is gebeurd.’
‘En waarom hebt u me hierheen gehaald?’
Dionysus snoof. ‘Ik hoefde niet speciaal jou te hebben. Gewoon een van jullie domme helden. Die Annie…’
‘Annabeth.’
‘Waar het om gaat,’ zei hij, ‘ik heb je de partytime in getrokken omdat je een waarschuwing moet overbrengen. We zijn in geváár.’
‘Goh,’ zei ik, ‘daar was ik nooit achter gekomen. Dank u wel.’
Hij keek me dreigend aan en vergat een moment zijn spel. Pacman werd opgegeten door het rode spook.
‘Erre es korakas, Blinky!’ vloekte Dionysus. ‘Ik zal je ziel hebben!’
‘Eh, dat is een poppetje in een videogame,’ zei ik.
‘Dat is geen excuus! En jij verruïneert mijn spel, Jorgenson!’
‘Jackson.’
‘Ook best. Luister! De situatie is ernstiger dan je denkt. Als Olympus valt, zullen niet alleen de goden verdwijnen, maar zal alles wat met ons erfgoed verbonden is uiteenvallen. Het hele bouwwerk van jullie miezerige beschaving…’
Er klonk een deuntje uit het apparaat en meneer D schoof op naar level 254.
‘Ha!’ riep hij uit. ‘Pak aan, gepixeleerde misbaksels!’
‘Eh, “het bouwwerk van onze beschaving”,’ herhaalde ik.
‘Ja, ja. Jullie hele maatschappij zal in rook opgaan. Misschien niet meteen, maar – let op mijn woorden – de chaos van de Titanen zal het eind betekenen van de westerse beschaving. Kunst, rechtspraak, wijnproeverijen, muziek, videogames, zijden overhemden, zwartfluwelen schilderijen… alles wat het leven de moeite waard maakt zal verdwijnen!’
‘Maar waarom schieten de goden ons dan niet te hulp?’ vroeg ik. ‘Laten we onze krachten bij Olympus bundelen. Vergeet Typhon.’
Hij knipte ongeduldig met zijn vingers. ‘Je bent mijn cola light vergeten.’
‘Goden, wat bent u irritant.’ Ik wenkte een serveerster en bestelde zijn stomme cola. Ik liet het op de rekening van Bobby Earl zetten.
Meneer D nam een slok waar geen eind aan leek te komen. Ondertussen bleef hij naar het videospel kijken. ‘Om je de waarheid te zeggen, Pierre…’
‘Percy.’
‘… de andere goden zouden het nóóit toegeven, maar eigenlijk hebben we jullie stervelingen nodig om Olympus te redden. Wij zijn namelijk manifestaties van jullie cultuur. Als jullie het niet belangrijk genoeg vinden om Olympus zelf te redden…’
‘Net zoals Pan afhankelijk was van de saters om de wildernis te redden,’ zei ik.
‘Precies. Ik zal natuurlijk ontkennen dat ik dit ooit heb gezegd, maar de goden kúnnen niet zonder helden. Hebben het nooit gekund ook. Anders zouden we jullie kleine etterbakjes nooit tolereren.’
‘Dank u. Ik voel me erg gewenst.’
‘Gebruik de training die ik je in het kamp heb gegeven.’
‘Wélke training?’
‘Dat weet je best. Al die heldentechnieken en… Nee!’ Meneer D bonkte met zijn vuist op het apparaat. ‘Na pari i euchi! Het laatste level!’
Hij keek me aan en er flakkerde paars vuur in zijn ogen. ‘Ik herinner me dat ik ooit heb voorspeld dat jij net zo egocentrisch zou blijken als de andere menselijke helden. Dit is je kans om het tegendeel te bewijzen.’
‘Ja, u trots maken staat echt boven aan mijn lijstje.’
‘Jij moet Olympus redden, Pedro! Laat Typhon aan de Olympiërs over en red onze machtszetels. Dat moet!’
‘Fijn. Leuk om even gebabbeld te hebben. Als u het niet erg vindt, mijn vrienden zullen zich onderhand…’
‘Dat is nog niet alles,’ sprak meneer D waarschuwend. ‘Kronos zal nog veel machtiger worden. Het lichaam van de sterveling was slechts een tijdelijke maatregel.’
‘Dat vermoedden we al.’
‘En vermoedden jullie ook al dat Kronos in minder dan een dag tijd dat sterfelijke lichaam zal wegbranden en de ware gedaante van een Titanenkoning zal aannemen?’
‘En dat betekent…’
Dionysus gooide nog een munt in de machine. ‘Je weet wat de ware gedaante van een god inhoudt.’
‘Ja, je kunt er niet naar kijken zonder te verbranden.’
‘Kronos zal tien keer zo krachtig zijn. Alleen al zijn aanwezigheid zal je tot as doen vergaan. En als het eenmaal zover is, zal hij ook de andere Titanen hun macht teruggeven. Nu zijn ze zwak, vergeleken met wat ze spoedig zullen zijn als jullie ze niet tegenhouden. De wereld zal vallen, de goden zullen sterven en ik zal nooit een perfecte score halen op dit stompzinnige apparaat.’
Zijn woorden hadden me misschien doodsangst moeten aanjagen, maar eerlijk gezegd was ik al zo bang als ik maar kon zijn.
‘Mag ik nu weg?’ vroeg ik.
‘Nog een laatste vraag. Mijn zoon Pollux. Leeft hij nog?’
Ik knipperde met mijn ogen. ‘De laatste keer dat ik hem zag wel, ja.’
‘Ik zou het zeer op prijs stellen als je kon zorgen dat dat zo bleef. Vorig jaar heb ik zijn broer Castor verloren…’
‘Ik weet het.’ Ik staarde hem aan en probeerde me Dionysus voor te stellen als een zorgzame vader. Ik vroeg me af hoeveel andere Olympiërs op dit moment aan hun halfgodkinderen dachten. ‘Ik zal mijn best doen.’
‘Je best,’ mompelde Dionysus. ‘Is dát even een geruststelling. Ga maar. Er wachten je een paar onaangename verrassingen en ik moet Blinky inmaken!’
‘“Onaangename verrassingen”?’
Hij wuifde met zijn hand en de kroeg verdween.
Ik was weer terug op Fifth Avenue. Annabeth had zich niet verroerd. Uit niets bleek dat ze had gemerkt dat ik weg was geweest.
Ze zag me kijken en fronste haar wenkbrauwen. ‘Wat?’
‘Eh… niets, geloof ik.’
Ik keek de straat in en vroeg me af wat meneer D had bedoeld met zijn ‘onaangename verrassingen’. Hoeveel erger kon het nog worden?
Mijn ogen bleven hangen bij een gehavende blauwe auto. Het dak was ernstig gedeukt, alsof iemand had geprobeerd er kraters in te slaan. Mijn huid tintelde. Waarom zag die auto er zo bekend uit? Toen drong het tot me door dat het een Prius was.
Pauls Prius.
Ik holde de straat in.
‘Percy!’ riep Annabeth. ‘Waar ga je naartoe?’
Paul zat bewusteloos achter het stuur. Mijn moeder lag naast hem te snurken. Mijn knieën knikten. Waarom had ik ze niet eerder gezien? Ze zaten hier al meer dan een dag vast, terwijl de strijd om hen heen woedde – en ik had niets doorgehad.
‘Ze… ze moeten de blauwe lichten aan de hemel hebben gezien.’ Ik rammelde aan de portieren, maar ze zaten op slot. ‘Ik moet ze eruit zien te krijgen.’
‘Percy,’ zei Annabeth zacht.
‘Ik kan ze hier niet achterlaten!’ Ik klonk een beetje waanzinnig. Ik bonkte op de voorruit. ‘Ik moet ze hier weghalen. Ik moet…’
‘Percy, wacht… wacht nou even.’ Annabeth zwaaide naar Chiron, die een eindje verderop met een paar centauren stond te praten. ‘We kunnen de auto een zijstraat in duwen, oké? Ze redden het wel.’
Mijn handen trilden. Door alles wat ik de afgelopen dagen had meegemaakt voelde ik me al verdwaasd en gammel, maar nu ik mijn ouders zo zag zitten was ik een instorting nabij.
Chiron kwam naar ons toe galopperen. ‘Wat… O, lieve help. Ik zie het al.’
‘Ze waren naar me op zoek,’ zei ik. ‘Mijn moeder moet gevoeld hebben dat er iets aan de hand was.’
‘Dat is goed mogelijk,’ zei Chiron. ‘Maar Percy, ze redden het wel. Het beste wat we voor hen kunnen doen is ons blijven concentreren op onze taak.’
Toen zag ik iets op de achterbank van de Prius. Vastgesnoerd in een veiligheidsriem stond achter mijn moeder een zwart-witte Griekse kruik van ongeveer een meter hoog. Het deksel was met leren riemen dichtgebonden.
‘Dat kan niet,’ mompelde ik.
Annabeth drukte haar hand tegen het raampje. ‘Dat is onmogelijk! Ik dacht dat je hem in het Plaza had achtergelaten.’
‘Achter slot en grendel in een kluis,’ beaamde ik.
Chiron zag de kruik nu ook en zijn ogen sperden zich open. ‘Is dat niet…’
‘Pandora’s kruik.’ Ik vertelde hem over mijn ontmoeting met Prometheus.
‘Dan is de kruik van jou,’ zei Chiron grimmig. ‘Waar je hem ook achterlaat, hij zal je volgen en je verleiden hem te openen. Hij zal verschijnen wanneer jij op je zwakst bent.’
Zoals nu, dacht ik. Kijkend naar mijn hulpeloze ouders.
Ik zag de glimlachende Prometheus weer voor me, die ons arme stervelingen zo graag wilde helpen. Geef de hoop op, en ik zal weten dat je je overgeeft. Ik beloof je dat Kronos genadig zal zijn.
Er laaide woede in me op. Ik trok Doemtij en stak het zwaard door het raampje van de bestuurder alsof het van plasticfolie was gemaakt.
‘We zetten de auto in zijn vrij,’ zei ik. ‘Duw ze aan de kant. En breng die stomme kruik naar Olympus.’
Chiron knikte. ‘Een goed plan, Percy, maar…’
Hij maakte zijn zin niet af, want in de verte klonk een mechanisch ritmisch geluid dat langzaam aanzwol – het doef-doef-doef van een helikopter.
Op een gewone maandagochtend in New York zou dit niks bijzonders zijn geweest, maar na twee dagen stilte was een helikopter van de stervelingen het vreemdste wat ik ooit had gehoord. Een paar straten naar het oosten begon het monsterleger te schreeuwen en te joelen toen de helikopter in zicht kwam. Het was een burgertoestel – donkerrood met op de zijkant een knalgroen DE-logo. De woorden onder het logo waren te klein om te kunnen lezen, maar ik wist al wat er stond. DARE ENTERPRISES.
Mijn keel snoerde zich dicht. Ik keek naar Annabeth en zag dat ze het logo ook had herkend. Haar gezicht was even rood als de helikopter.
‘Wat doet zíj hier?’ vroeg ze dreigend. ‘Hoe is ze door de verdedigingen heen gekomen?’
‘Wie?’ vroeg Chiron verward. ‘Welke sterveling is er zo gek om…’
Plotseling helde de helikopter voorover.
‘De Morpheusbetovering!’ zei Chiron. ‘Die dwaas van een piloot is in slaap gevallen.’
Vol afschuw zag ik de helikopter kapseizen en op een rij kantoorgebouwen af suizen. Zelfs als het toestel niet te pletter zou vallen, zouden de hemelgoden het hoogstwaarschijnlijk uit de lucht slaan omdat het te dicht bij het Empire State Building was gekomen.
Ik was te verbijsterd om me te kunnen bewegen, maar Annabeth floot en vanuit het niets dook de pegasus Guido op.
Was deze knappe pegasus hier gewenst? vroeg hij.
‘Kom, Percy,’ gromde Annabeth. ‘We moeten je grote “vriendin” redden.’