17

 

 

Ik zit op de hot seat

 

 

 

‘Wat bezielde je?’ Clarisse wiegde Silena’s hoofd in haar schoot.

Silena probeerde te slikken, maar haar lippen waren droog en gebarsten. ‘Wilden niet… luisteren. Gebouw wilde… alleen jou volgen.’

‘Dus heb je mijn wapenrusting gestolen?’ zei Clarisse vol ongeloof. ‘Je wachtte totdat Chris en ik onze wachtronde liepen, stal mijn wapenrusting en deed alsof je mij was.’ Ze keek haar gebouwgenoten dreigend aan. ‘En NIEMAND had iets door?’

De Areskampers waren plotseling hevig geïnteresseerd in de neuzen van hun laarzen.

‘Niet boos zijn op hen,’ zei Silena. ‘Zij wilden geloven… dat ik jou was.’

‘Jij stóm Aphroditekind,’ snikte Clarisse. ‘Je hebt een drakon aangevallen. Waaróm?’

‘Allemaal mijn schuld,’ zei Silena. Er biggelde een traan over haar wang omlaag. ‘De drakon, Charlies dood… kamp in gevaar…’

‘Hou op!’ zei Clarisse. ‘Dat is niet waar.’

Silena opende haar hand. Op haar handpalm lag een zilveren kettinkje met een zeis als hanger – het teken van Kronos.

Het bloed stolde in mijn aderen. ‘Jij was de spion.’

Silena probeerde te knikken. ‘Voordat… voordat ik van Charlie hield was Luuk aardig tegen me. Hij was zo… innemend. Knap. Later wilde ik ermee stoppen, maar hij dreigde me te verraden. Hij bezwoer me… dat ik levens redde. Er zouden minder slachtoffers vallen. Hij zei dat hij… Charlie niets zou aandoen. Hij loog.’

Ik keek naar Annabeth. Haar gezicht was lijkbleek. Ze zag eruit alsof zojuist de grond onder haar voeten vandaan was gezakt.

Achter ons woedde de strijd voort.

Clarisse keek de andere Areskinderen kwaad aan. ‘Schiet op, ga de centauren helpen. Verdedig de deuren. NU!

Ze maakten zich haastig uit de voeten.

Silena ademde met een gepijnigd gezicht diep in. ‘Vergeef me.’

‘Je gaat niet dood,’ hield Clarisse vol.

‘Charlie…’ Silena staarde naar een punt op een miljoen kilometer afstand. ‘Charlie zien…’

Het was het laatste wat ze zei.

Clarisse hield haar vast en huilde. Chris legde zijn hand op haar schouder.

Uiteindelijk sloot Annabeth Silena’s ogen.

‘We moeten vechten.’ Annabeths stem klonk breekbaar. ‘Ze heeft haar leven gegeven om ons te helpen. We moeten haar eren.’

Clarisse snifte en veegde haar neus af. ‘Ze was een held, begrepen? Een held.’

Ik knikte. ‘Kom, Clarisse.’

Ze raapte het zwaard van een van haar gesneuvelde gebouwgenoten op. ‘Hiervoor gaat Kronos boeten.’

 

Ik had graag gezegd dat ík de vijand van het Empire State Building verdreef. De waarheid was dat Clarisse al het werk deed. Zelfs zonder haar wapenrusting en haar speer was ze een demon. Ze reed haar strijdwagen recht het Titanenleger in en vermorzelde iedereen onder haar wielen.

Ze was zo inspirerend dat zelfs de in paniek geraakte centauren zich hergroepeerden. De Jageressen verzamelden de pijlen van de gevallenen en bestookten de vijand met het ene na het andere salvo. Het Aresgebouw hakte en stootte, wat hun favoriete bezigheid was. De monsters trokken zich terug naar Thirty-fifth Street.

Clarisse reed naar het karkas van de drakon en trok een enterhaak door zijn oogkas. Ze spoorde haar paarden aan en galoppeerde ervandoor met de drakon als een Chinese nieuwjaarsdraak achter haar strijdwagen aan stuiterend. De vijandelijke troepen verwensingen naar het hoofd slingerend joeg ze hen achterna en daagde hen uit. Terwijl ze zo voortdenderde zag ik dat ze letterlijk straalde. Ze was in een flakkerend rood aura gehuld.

‘De zegen van Ares,’ zei Thalia. ‘Het is de eerste keer dat ik het met eigen ogen zie.’

Op dat moment was Clarisse net zo onoverwinnelijk als ik. De vijand gooide met speren en schoot pijlen af, maar niets raakte haar.

IK BEN CLARISSE, DE DRAKONDODER!’ schreeuwde ze. ‘Ik dood jullie ALLEMAAL! Waar is Kronos? Haal hem tevoorschijn! Waar is die lafaard?’

‘Clarisse!’ riep ik. ‘Stop. Kom terug!’

‘Had je wat, Titanenkoning?’ schreeuwde ze. ‘KOM MAAR OP!

Er kwam geen antwoord van de vijand. Langzaam maar zeker trokken ze zich terug achter een verdedigingsmuur van dracaenae, terwijl Clarisse rondjes reed over Fifth Avenue en iedereen die haar pad kruiste uitdaagde. Het vijftig meter lange drakonkarkas maakte een naargeestig geluid, alsof er duizend messen over het wegdek schraapten.

Ondertussen droegen wij onze gewonden de lobby in om ze te verzorgen. Nog lang nadat de vijand uit het zicht was verdwenen reed Clarisse met haar verschrikkelijke trofee over Fifth Avenue op en neer en eiste dat Kronos met haar kwam vechten.

Chris zei: ‘Ik zal een oogje op haar houden. Uiteindelijk wordt ze wel moe. Ik zorg dat ze binnenkomt.’

‘En het kamp?’ vroeg ik. ‘Is daar nog iemand?’

Chris schudde zijn hoofd. ‘Alleen Argus en de natuurgeesten. En Peleus de draak, die de boom bewaakt.’

‘Zij zullen niet lang standhouden,’ zei ik. ‘Maar ik ben blij dat jullie gekomen zijn.’

Chris knikte verdrietig. ‘Het spijt me dat het zo lang heeft geduurd. Ik heb geprobeerd met Clarisse te praten. Ik heb gezegd dat het geen zin had om het kamp te verdedigen als jullie doodgaan. Al onze vrienden zijn hier. Ik vind het vreselijk van Silena…’

‘Mijn Jageressen zullen de wacht houden,’ zei Thalia. ‘Annabeth en Percy, jullie moeten naar Olympus. Ik heb het gevoel dat ze jullie daar nodig hebben – om de laatste stelling in te nemen.’

 

De portier was uit de lobby verdwenen. Zijn boek lag ondersteboven op de balie en zijn stoel was leeg. De lobby zelf was echter afgeladen met gewonde kampers, Jageressen en saters.

Connor en Travis Stall wachtten ons op bij de lift.

‘Is het waar?’ vroeg Connor. ‘Van Silena?’

Ik knikte. ‘Ze is als een held gestorven.’

Travis wisselde ongemakkelijk van been. ‘Eh, ik hoorde ook…’

‘Dat was het,’ onderbrak ik hem. ‘Einde verhaal.’

‘Oké,’ mompelde Travis. ‘Luister, het Titanenleger komt niet makkelijk met de lift omhoog. Ze zullen een paar keer op en neer moeten. En de reuzen passen er al helemaal niet in.’

‘Dat is ons grootste voordeel,’ zei ik. ‘Kunnen we de lift onklaar maken?’

‘Hij werkt op magie,’ antwoordde Travis. ‘Je hebt eigenlijk een pasje nodig, maar de portier is verdwenen. Dat betekent dat de verdediging het begeeft. Iedereen kan nu zo de lift in en omhooggaan.’

‘Dan moeten we ze bij de deuren vandaan houden,’ zei ik. ‘We omsingelen ze in de lobby.’

‘We hebben versterkingen nodig,’ zei Travis. ‘De vijand zal blijven komen. Uiteindelijk zullen ze ons onder de voet lopen.’

‘Er zijn geen versterkingen,’ zei Connor klaaglijk.

Ik keek naar mevrouw O’Leary, die buiten voor het raam stond te hijgen en de ruit onder de hondenkwijl smeerde.

‘Misschien is dat niet waar,’ zei ik.

Ik ging naar buiten en legde een hand op mevrouw O’Leary’s snuit. Chiron had haar poot verbonden, maar ze liep nog steeds mank. Haar vacht zat vol met modder, bladeren, stukken pizza en korsten monsterbloed.

‘Hé, meisje.’ Ik probeerde opgewekt te klinken. ‘Ik weet dat je moe bent, maar ik wil je toch nog om een grote gunst vragen.’

Ik boog me naar haar over en fluisterde iets in haar oor.

 

Nadat mevrouw O’Leary op schaduwreis was gegaan, voegde ik me weer bij Annabeth in de lobby. Op weg naar de lift zagen we Grover, die op zijn knieën bij een dikke sater zat.

‘Leneus!’ zei ik.

De oude sater zag er verschrikkelijk uit. Zijn lippen waren blauw. Er stak een gebroken speerschacht uit zijn buik en zijn harige geitenbenen lagen er in een pijnlijke hoek bij.

Hij probeerde ons aan te kijken, maar ik geloof niet dat hij ons zag.

‘Grover?’ prevelde hij.

‘Ik ben hier, Leneus.’ Er prikten tranen achter Grovers ogen, ondanks alle vreselijke dingen die Leneus over hem had gezegd.

‘Hebben… hebben we gewonnen?’

‘Eh… ja,’ loog Grover. ‘Dankzij jou, Leneus. We hebben de vijand verjaagd.’

‘Ik zei het je toch,’ mompelde de oude sater. ‘Waarachtig leider. Waarachtig…’

Hij sloot zijn ogen voor de laatste keer.

Grover slikte moeizaam. Hij legde zijn hand op Leneus’ voorhoofd en sprak een zegen uit. Het lichaam van de oude sater loste op, totdat er nog slechts een klein boompje in een hoopje verse aarde over was.

‘Een laurier,’ zei Grover vol ontzag. ‘Wat een bofkont, die ouwe geit.’

Hij nam het boompje in zijn handen. ‘Ik… ik moet hem planten. In Olympus, in een van de tuinen.’

‘We gaan toch die kant uit,’ zei ik. ‘Kom maar mee.’

Terwijl we omhooggingen klonk er muzak in de lift. Ik dacht terug aan de eerste keer dat ik in Olympus was geweest, toen ik twaalf was. Annabeth en Grover waren toen niet bij me geweest. Ik was blij dat ze er nu wel waren. Ik had het gevoel dat dit wel eens ons laatste gezamenlijke avontuur kon zijn.

‘Percy,’ zei Annabeth zacht. ‘Je had gelijk met Luuk.’ Sinds de dood van Silena Beauregard had ze niets meer gezegd. Ze hield haar blik strak op het bedieningspaneeltje gericht, waar de magische getallen waren verschenen – 400, 450, 500.

Grover en ik wisselden een blik.

‘Annabeth,’ zei ik. ‘Sorry…’

‘Je hebt geprobeerd het me te vertellen.’ Haar stem beefde. ‘Luuk is slecht. Ik geloofde het pas toen… toen ik hoorde hoe hij Silena heeft gebruikt. Nu weet ik het. Ik hoop dat je nu blij bent.’

‘Daar word ik niet blij van.’

Ze leunde met haar hoofd tegen de wand van de lift en weigerde me aan te kijken.

Grover hield het boompje in zijn handen. ‘Nou… fijn om weer samen te zijn. Ruziemaken. Bijna sterven. Doodsangsten uitstaan. Ah, kijk. Onze verdieping.’

De deuren gingen klingelend open en we stapten de luchtbrug op.

‘Deprimerend’ is meestal niet het woord om Olympus te beschrijven, maar zo zag het er nu wel uit. Er brandden geen vuren in de korven. Alle ramen waren donker. De straten waren verlaten en de deuren gebarricadeerd. Het enige teken van leven was in de parken, waar veldhospitalen waren ingericht. Will Solace en de andere Apollokampers liepen er haastig heen en weer om de gewonden te verzorgen. Najaden en dryaden probeerden te helpen door met hun natuurmagie liederen te zingen die de brandwonden heelden en het gif onschadelijk maakten.

Terwijl Grover het jonge laurierboompje plantte, maakten Annabeth en ik een rondje langs de gewonden om hen op te beuren. We kwamen bij een sater met een gebroken been, een halfgod die van top tot teen in het verband zat en een lichaam dat was bedekt met de gouden lijkwade van het Apollogebouw. Ik wist niet wie eronder lag. Ik wilde het ook niet weten.

Mijn hart voelde loodzwaar, maar we deden ons best om positieve dingen te zeggen.

‘Voordat je het weet ben je weer met de Titanen aan het vechten!’ zei ik tegen een kamper.

‘Je ziet er geweldig uit,’ zei Annabeth tegen een ander.

‘Leneus is in een struik veranderd!’ zei Grover tegen een kreunende sater.

Pollux, de zoon van Dionysus, zat tegen een boom geleund. Hij had een gebroken arm, maar verder mankeerde hij niets.

‘Ik kan nog met mijn andere hand vechten,’ zei hij met opeengeklemde kaken, terwijl hij overeind kwam.

‘Nee,’ zei ik. ‘Je hebt genoeg gedaan. Ik wil dat je hier blijft en helpt met de gewonden.’

‘Maar…’

‘Beloof me dat je niet gaat vechten,’ zei ik. ‘Oké? Persoonlijke gunst.’

Hij fronste onzeker zijn wenkbrauwen. Niet dat we zulke goede vrienden waren, maar ik ging hem niet vertellen dat het een verzoek van zijn vader was. Hij zou zich alleen maar gegeneerd voelen. Uiteindelijk beloofde hij het en toen hij zich weer tegen de boom aan liet zakken, zag ik dat hij heimelijk opgelucht was.

Annabeth, Grover en ik liepen verder naar het paleis. Daar zou Kronos op afgaan. Zodra hij met de lift omhoog was gekomen – en dat zou hem lukken, hoe dan ook – zou hij de troonzaal vernietigen, het centrum van de macht van de goden.

De bronzen deuren gingen knarsend open. Onze voetstappen echoden op de marmeren vloer. De sterrenbeelden twinkelden kil aan het plafond van de grote zaal. Het vuur in de haard was nog slechts een doffe rode gloed. Hestia, in de gedaante van een klein meisje in een bruin gewaad, zat er rillend ineengedoken naast. De Ophiotaurus zwom droevig in zijn bol met water. Toen hij me zag stootte hij een halfslachtig ‘boe uit.

In de zwakke vuurgloed wierpen de tronen boosaardige schaduwen, als grijpende handen.

Aan de voet van Zeus’ troon stond Rachel Elizabeth Dare. Ze keek omhoog naar de sterren en hield een Griekse vaas in haar handen.

‘Rachel?’ zei ik. ‘Eh, wat doe je daarmee?’

Ze keek me aan alsof ze uit een droom ontwaakte. ‘Ik heb hem gevonden. Dit is Pandora’s kruik, toch?’

Haar ogen stonden helderder dan anders en ik kreeg een nare flashback van muffe boterhammen en verbrande koekjes.

‘Wil je die kruik neerzetten, alsjeblieft?’

‘Ik zie hoop erin zitten.’ Rachel ging met haar vingers over de afbeeldingen op de buitenkant. ‘Zo kwetsbaar.’

Rachel.

Mijn stem leek haar weer terug te brengen naar de werkelijkheid. Ze stak me de kruik toe en ik nam hem van haar over. Het aardewerk voelde ijskoud aan.

‘Grover,’ mompelde Annabeth. ‘Laten we het paleis inspecteren. Misschien vinden we nog ergens Grieks vuur of valstrikken van Hephaistos.’

‘Maar…’

Annabeth gaf hem een elleboogstoot.

‘Oké!’ piepte hij. ‘Ik ben dol op valstrikken!’

Ze trok hem met zich mee de troonzaal uit.

Bij het vuur dook Hestia dieper weg in haar gewaad en ze wiegde heen en weer.

‘Kom,’ zei ik tegen Rachel. ‘Ik wil je aan iemand voorstellen.’

We gingen naast de godin op de grond zitten.

‘Vrouwe Hestia,’ zei ik.

‘Hallo, Percy Jackson,’ prevelde de godin. ‘Het wordt kouder. Moeilijker om het vuur aan te houden.’

‘Ik weet het,’ zei ik. ‘De Titanen zijn vlakbij.’

Hestia richtte haar blik op Rachel. ‘Dag, lieve kind. Eindelijk ben je naar onze haard gekomen.’

Rachel knipperde met haar ogen. ‘Verwachtte u mij?’

Hestia stak haar handen uit en de kooltjes gloeiden op. Ik zag beelden in het vuur: mijn moeder, Paul en ik met Thanksgiving aan de keukentafel; mijn vrienden en ik rond het kampvuur in Kamp Halfbloed, liederen zingend en marshmallows roosterend; Rachel en ik die in Pauls Prius langs het strand reden.

Ik wist niet of Rachel dezelfde beelden zag, maar de spanning verdween uit haar schouders. De warmte van het vuur leek zich door haar lichaam te verspreiden.

‘Om je plek bij de haard te kunnen innemen,’ vertelde Hestia haar, ‘moet je je niet meer laten afleiden door bijzaken. Dat is de enige manier om het te overleven.’

Rachel knikte. ‘Ik… ik begrijp het.’

‘Wacht eens even,’ zei ik. ‘Waar heeft ze het over?’

Rachel ademde beverig in. ‘Percy, toen ik hiernaartoe kwam… dacht ik dat ik voor jou kwam. Maar dat was niet zo. Jij en ik…’ Ze schudde haar hoofd.

‘Ho, stop. Nu ben ik een bijzaak geworden? Omdat ik “niet de held” ben?’

‘Ik weet niet of ik het kan verwoorden,’ zei ze. ‘Ik voelde me tot je aangetrokken omdat jij… omdat jij de deur naar dit alles opende.’ Ze gebaarde naar de troonzaal. ‘Ik wilde mijn helderziendheid begrijpen. Maar jij en ik… dat maakte er geen deel van uit. Jouw lot en het mijne zijn niet met elkaar verweven. Ik denk dat je het altijd al hebt geweten, diep vanbinnen.’

Ik staarde haar aan. Misschien was ik wat meisjes betrof niet de slimste van de wereld, maar ik was er redelijk zeker van dat Rachel me zojuist had gedumpt, wat knap stompzinnig was aangezien het niet eens aan was geweest.

‘Dus… wat nu,’ zei ik. ‘“Bedankt dat je me naar Olympus hebt gebracht. Tot ziens?” Is dat wat je zegt?’

Rachel staarde naar het vuur.

‘Percy Jackson,’ zei Hestia, ‘Rachel heeft je verteld wat ze kon. Haar moment komt eraan, maar jouw beslissing nadert nog sneller. Ben je er klaar voor?’

Ik wilde klagerig antwoorden: Nee, bij lange na nog niet.

Ik keek naar Pandora’s kruik en voor het eerst voelde ik de aandrang om hem te openen. Op dit moment leek hoop volkomen zinloos. Ik had zo veel vrienden verloren. Rachel liet me zitten. Annabeth was kwaad op me. Mijn ouders lagen ergens beneden in een auto te slapen terwijl een monsterleger het gebouw omsingelde. Olympus kon elk moment vallen en ik had de goden zo veel wrede dingen zien doen: Zeus die Maria di Angelo vernietigde, Hades die het laatste orakel vervloekte, Hermes die Luuk in de steek liet hoewel hij wist dat zijn zoon zich tot het kwaad zou keren.

Geef je over, fluisterde Prometheus’ stem in mijn oor. Anders zal je thuis worden vernietigd. Zal je dierbare kamp in vlammen opgaan.

Toen keek ik naar Hestia. Er lag een warme gloed in haar rode ogen. Ik herinnerde me de beelden die ik in haar haardvuur had gezien: vrienden en familie, iedereen om wie ik gaf.

Ik herinnerde me wat Chris Rodriguez had gezegd: Het heeft geen zin om het kamp te verdedigen als jullie doodgaan. Al onze vrienden zijn hier. En Nico, die tegen zijn vader Hades in ging: Als Olympus valt, had hij gezegd, dan doet de veiligheid van uw eigen paleis er ook niet meer toe.

Ik hoorde voetstappen. Annabeth en Grover kwamen de troonzaal weer in en bleven staan toen ze ons zagen. Er lag waarschijnlijk een heel vreemde uitdrukking op mijn gezicht.

‘Percy?’ Annabeth klonk niet meer boos, alleen bezorgd. ‘Moeten we, eh, nog even weg?’

Plotseling was het alsof iemand me een injectie met staal had gegeven. Ik begreep wat ik moest doen.

Ik keek Rachel aan. ‘Je gaat niks stoms doen, hè? Ik bedoel… je hebt toch met Chiron gepraat?’

Er verscheen een flauwe glimlach om haar lippen. ‘Jij bent bang dat ík iets stoms ga doen?’

‘Maar ik bedoel… ga je het redden?’

‘Ik weet het niet,’ bekende ze. ‘Dat hangt er nogal van af of jij de wereld gaat redden, held.’

Ik nam Pandora’s kruik in mijn handen. Binnenin fladderde de geest van hoop op, die de koude vaas warm probeerde te houden.

‘Hestia,’ zei ik. ‘Ik geef u dit als offer.’

De godin hield haar hoofd scheef. ‘Ik ben de minste van de goden. Waarom zou je hem mij toevertrouwen?’

‘U bent de laatste Olympiër,’ zei ik. ‘En de belangrijkste.’

‘En waarom is dat zo, Percy Jackson?’

‘Omdat hoop het best overleeft bij de haard,’ zei ik. ‘Bewaak hem voor mij, en ik zal nooit meer in de verleiding komen het op te geven.’

De godin glimlachte. Ze nam de kruik in haar handen en hij begon te gloeien. Het haardvuur laaide iets op.

‘Goed gedaan, Percy Jackson,’ zei ze. ‘Mogen de goden je zegenen.’

‘Daar zullen we zo achter komen.’ Ik wendde me tot Annabeth en Grover. ‘Kom, jongens.’

Ik liep naar mijn vaders troon.

 

De troon van Poseidon bevond zich direct rechts van die van Zeus, maar was bij lange na niet zo indrukwekkend. De beschimmelde zwartleren stoel was vastgemaakt op een draaipoot en had aan de zijkant een stel metalen ogen waar je een hengel in kon zetten (of een drietand). Hij leek meer op zo’n stoel waarin je op de oceaan op haaien ging jagen, of marlijn of zeemonsters.

Goden zijn in hun natuurlijke staat een meter of zes, dus ik kon net bij de stoelrand als ik mijn armen strekte.

‘Geef me een voetje,’ zei ik tegen Annabeth en Grover.

‘Ben je gek geworden?’

‘Waarschijnlijk wel.’

‘Percy,’ zei Grover, ‘de goden vinden het écht niet leuk als er mensen op hun stoel gaan zitten. En dan bedoel ik het “ik-verander-je-in-een-hoopje-as soort van niet leuk.’

‘Ik moet zijn aandacht trekken,’ zei ik. ‘Het is de enige manier.’

Ze wisselden ongemakkelijk een blik.

‘Nou,’ zei Annabeth, ‘dat zal hiermee wel lukken.’

Ze sloegen hun handen in elkaar om een opstapje te maken en gaven me een zetje de troon op. Ik voelde me een kleuter met mijn voeten zo hoog boven de grond. Ik keek om me heen naar de andere sombere, lege tronen en ik kon me voorstellen hoe het was om deel uit te maken van de Olympische Raad – zo veel macht, maar ook zo veel ruzie, altijd elf andere goden die hun zin probeerden te krijgen. Ik zou binnen de kortste keren paranoïde zijn geworden en alleen nog aan mijn eigen belangen denken, vooral als ik Poseidon was. Op zijn troon had ik het gevoel dat ik de hele oceaan beheerste – eindeloze kubieke kilometers zee die kolkten van macht en mysterie. Waarom zou Poseidon naar de anderen luisteren? Waarom was hij niet de grootste van de twaalf?

Toen schudde ik mijn hoofd. Concentreer je.

De troon rommelde. Een golf stormachtige woede overspoelde mijn geest: WIE WAAGT HET…

De stem zweeg abrupt. De woede ebde weg, wat maar goed was ook, want alleen al die drie woorden hadden mijn geest bijna aan stukken gereten.

Percy. Mijn vaders stem klonk nog steeds kwaad, maar wel iets kalmer. Wat doe jij op mijn troon?

‘Het spijt me, pap,’ zei ik. ‘Ik moest uw aandacht trekken.’

Dat was heel gevaarlijk. Zelfs voor jou. Als ik niet eerst had gekeken en meteen had toegeslagen was je nu een plasje zeewater geweest.

‘Het spijt me,’ zei ik nogmaals. ‘Luister, het gaat hier niet goed.’

Ik vertelde hem wat er gebeurde. Daarna vertelde ik hem mijn plan.

Zijn stem zweeg lange tijd.

Percy, wat je me vraagt is onmogelijk. Mijn paleis…

‘Pap, Kronos heeft doelbewust een leger naar u toe gestuurd. Hij wil u bij de andere goden vandaan houden omdat hij weet dat u de doorslag kunt geven.’

Dat kan wel zijn, maar dan valt hij mijn thuisbasis aan.

‘Dit, waar ik nu ben, is uw thuis,’ zei ik. ‘Olympus.’

De vloer schudde. Er spoelde een golf angst door mijn geest heen. Even dacht ik dat ik te ver was gegaan, maar toen ebde de trilling weg. Op de achtergrond van onze mentale verbinding hoorde ik onderwaterontploffingen en het geluid van strijdkreten – cyclopen die brulden, het geschreeuw van meermannen.

‘Hoe is het met Tyson?’ vroeg ik.

De vraag leek mijn vader te verrassen. Hij maakt het goed. Hij doet het veel beter dan ik verwachtte. Hoewel ‘pindakaas’ wel een vreemde strijdkreet is.

‘Laat u hem vechten?’

Verander niet van onderwerp! Besef je wel wat je van me vraagt? Mijn paleis zal worden verwoest.

‘En Olympus wordt misschien gered.’

Heb je enig idee hoe lang ik bezig ben geweest met de verbouwing van dit paleis? Alleen al de gameroom heeft me zeshonderd jaar gekost.

‘Pap…’

Goed dan! Jij je zin. Maar bid jij maar dat het werkt, mijn zoon.

‘Ik bid al. Ik praat met u, toch?’

O… ja. Goed punt. Amphitrite… kijk uit!

Het geluid van een zware ontploffing deed onze verbinding uiteenspatten.

Ik gleed van de troon af.

Grover keek me zenuwachtig aan. ‘Is alles goed met je? Je werd bleek en… begon te roken.’

‘Nietes!’ Toen keek ik naar mijn armen. De stoom kringelde van mijn mouwen omhoog. Het haar op mijn armen was geschroeid.

‘Als je daar nog iets langer had gezeten,’ zei Annabeth, ‘dan was je spontaan in brand gevlogen. Ik hoop dat het gesprek het waard was.’

Boe,’ zei de Ophiotaurus in zijn bol water.

‘Daar zullen we snel genoeg achter komen,’ zei ik.

Op dat moment vlogen de deuren van de troonzaal open. Thalia marcheerde naar binnen. Haar boog lag in tweeën en haar pijlkoker was leeg.

‘Jullie moeten naar beneden,’ zei ze. ‘De vijand rukt op. Onder aanvoering van Kronos.’