13

 

 

Ik krijg een cadeau van een Titaan

 

 

 

We konden de witte vlag al op een kilometer afstand zien. Hij was zo groot als een voetbalveld en werd gedragen door een reus van tien meter met een felblauwe huid en ijsgrijs haar.

‘Een Hyperboreeër,’ zei Thalia. ‘Reuzen van het noorden. Het is een slecht teken dat ze de zijde van Kronos hebben gekozen. Ze zijn doorgaans vreedzaam.’

‘Heb je ze eerder ontmoet?’ vroeg ik.

‘Mm. Er zit een grote kolonie in Alberta. Begin nooit een sneeuwballengevecht met die lui.’

Toen de reus dichterbij kwam zag ik dat hij door drie mensgrote figuren werd begeleid: een halfbloed in wapenrusting, een empousa met vlammend haar in een zwarte jurk en een grote man in smoking. De empousa liep gearmd met de man in smoking, zodat ze deden denken aan een stel op weg naar Broadway – als je het vlammende haar en de slagtanden even vergat.

Het groepje liep ontspannen naar de grote speeltuin in Central Park. De schommels en de speelvelden waren leeg. Het enige geluid kwam van de fontein van Umpire Rock.

Ik keek Grover aan. ‘Die vent in het kostuum is de Titaan?’

Hij knikte zenuwachtig. ‘Hij ziet eruit als een goochelaar. Ik haat goochelaars. Ze hebben altijd konijnen bij zich.’

‘Ben jij bang voor konijnen?’

‘Mèh-he-he! Dat zijn grote pestkoppen. Altijd bleekselderij stelen van weerloze saters!’

Thalia kuchte.

‘Wat?’ vroeg Grover.

‘De behandeling van je konijnenfobie zal even moeten wachten,’ zei ik. ‘Ze zijn er.’

De man in smoking deed een stap naar voren. Hij was groter dan een gemiddeld mens: ruim twee meter. Zijn zwarte haar zat in een paardenstaart. Zijn ogen gingen schuil achter een donkere, ronde zonnebril, maar mijn aandacht werd getrokken door de huid van zijn gezicht. Die zat onder de schrammen, alsof hij door een diertje was aangevallen – misschien een héél erg boze hamster.

‘Percy Jackson,’ zei hij op vleiende toon. ‘Wat een eer.’

Zijn vriendin de empousa siste naar me. Ze had waarschijnlijk gehoord dat ik vorige zomer twee van haar zusters had vernietigd.

‘Lieve,’ zei de man in smoking tegen haar, ‘waarom maak je je het daar niet even gemakkelijk?’

Ze liet zijn arm los en zette koers naar een parkbank.

Ik gluurde naar de gewapende halfgod achter de man. Door zijn nieuwe helm had ik hem niet herkend, maar het was mijn oude, achterbakse vriend Ethan Nakamura. Na het gevecht bij de Williamsburg Bridge zag zijn neus eruit als een geplette tomaat. Ik voelde me er iets beter door.

‘Hé, Ethan,’ zei ik. ‘Je ziet er goed uit.’

Hij keek me vuil aan.

‘Ter zake.’ De smokingmeneer stak zijn hand uit. ‘Ik ben Prometheus.’

Ik was te verrast om hem de hand te schudden. ‘De vuursteler? Die van die rots en die gier?’

Prometheus keek gepijnigd. Hij ging met zijn hand naar de schrammen op zijn gezicht. ‘Zwijg alsjeblieft over die gier. Maar inderdaad, ik heb het vuur van de goden gestolen en het aan je voorvaderen gegeven. Als tegenprestatie heeft de eeuwig genadige Zeus me aan een rots laten ketenen om me tot het einde der tijden te laten martelen.’

‘Maar…’

‘Hoe ik ben ontsnapt? Dat heeft Hercules gedaan, eonen geleden. Je begrijpt dus wel dat ik een zwak voor helden heb. Sommigen van jullie kunnen heel beschaafd zijn.’

‘In tegenstelling tot uw gezelschap,’ merkte ik op.

Ik keek naar Ethan, maar Prometheus dacht blijkbaar dat ik de empousa bedoelde.

‘O, demonen zijn zo slecht nog niet,’ zei hij. ‘Je moet ze gewoon goed doorvoed houden. En nu, Percy Jackson, gaan wij even babbelen.’

Hij gebaarde naar een picknicktafel en we namen plaats. Thalia en Grover bleven achter me staan.

De blauwe reus zette zijn witte vlag tegen een boom en liep verstrooid de speelplaats op. Hij stapte op het klimrek, dat verkreukelde, maar hij leek niet boos te worden. Hij fronste alleen maar zijn wenkbrauwen en zei: ‘O, o.’ Toen stapte hij in de fontein en de betonnen schaal brak in tweeën. ‘O, o.’ Waar zijn voet het water raakte werd het ijs. Aan zijn riem hing een rijtje speelgoedbeesten – van die grote die je op de kermis kunt winnen. Hij deed me denken aan Tyson en de gedachte dat ik met hem moest vechten stemde me verdrietig.

Prometheus leunde naar voren en verstrengelde zijn vingers. Hij zag er ernstig, vriendelijk en wijs uit. ‘Percy, jullie positie is zwak. Je weet dat jullie niet nog een aanval kunnen weerstaan.’

‘We zullen zien.’

Prometheus keek gepijnigd, alsof het hem echt aan het hart ging wat er met me zou gebeuren. ‘Percy, ik ben de Titaan van het vooruitdenken. Ik weet wat er gaat gebeuren.’

‘En ook de Titaan van de sluwe raad,’ kwam Grover tussenbeide. ‘Met het accent op “sluw”.’

Prometheus haalde zijn schouders op. ‘Helemaal waar, sater. Maar in de laatste oorlog heb ik de goden gesteund. Ik zei tegen Kronos: “Je bent niet sterk genoeg. Je verliest.” En ik had gelijk. Je ziet dus dat ik de winnaar eruit weet te pikken. Deze keer sta ik achter Kronos.’

‘Omdat Zeus u aan een rots heeft geketend?’ gokte ik.

‘Deels, ja. Ik zal niet ontkennen dat ik me wil wreken. Maar dat is niet de enige reden dat ik Kronos steun. Het is de verstandigste keus. Ik ben hier omdat ik dacht dat je wel voor rede vatbaar zou zijn.’

Hij tekende een plattegrond op de tafel. Overal waar zijn vinger het beton raakte lichtten gouden lijnen op. ‘Dit is Manhattan. Onze legers staan hier, hier, hier en hier. We kennen jullie aantallen. Wij zijn met twintig keer zo veel.’

‘Jullie spion houdt jullie op de hoogte,’ zei ik.

Prometheus glimlachte verontschuldigend. ‘Hoe het ook zij, onze legers groeien dagelijks. Kronos valt vanavond aan. Jullie zullen onder de voet worden gelopen. Jullie hebben dapper gevochten, maar het is gewoon onmogelijk om heel Manhattan te verdedigen. Jullie zullen worden gedwongen je terug te trekken naar het Empire State Building. Daar zullen jullie worden vernietigd. Ik heb het gezien. Dat gaat er gebeuren.’

Ik dacht aan Rachels schilderij in mijn droom – een leger aan de voet van het Empire State Building. Ik herinnerde me de woorden van het jonge orakel in mijn droom: Ik kan de toekomst zien. Niet haar veranderen. Prometheus sprak met zo veel stelligheid dat het moeilijk was om hem niet te geloven.

‘Ik zal er een stokje voor steken,’ zei ik.

Prometheus veegde een pluisje van zijn revers. ‘Begrijp goed, Percy, dat je hier de Trojaanse oorlog aan het overdoen bent. Patronen herhalen zich in de geschiedenis. Net als monsters komen ze steeds weer tot leven. Een immens slagveld. Twee legers. Met als enig verschil dat jij deze keer de verdediging voert. Jíj bent Troje. En je weet toch wat er met de Trojanen is gebeurd?’

‘Dus jullie gaan een houten paard in de lift van het Empire State Building proppen?’ vroeg ik. ‘Succes ermee.’

Prometheus glimlachte. ‘Troje werd volledig verwoest, Percy. Dat wil je hier niet laten gebeuren. Geef je over en New York zal worden gespaard. Je leger zal amnestie worden verleend. Ik sta persoonlijk voor jullie veiligheid in. Laat Kronos Olympus innemen. Wat kan het je schelen? Typhon gaat de goden sowieso vernietigen.’

‘Oké,’ zei ik. ‘En ik moet geloven dat Kronos de stad zal sparen?’

‘Hij wil echt alleen maar Olympus,’ bezwoer Prometheus me. ‘De kracht van de goden is verbonden aan de plek waar hun macht zetelt. Je hebt gezien wat er met Poseidon gebeurde toen zijn onderwaterpaleis werd aangevallen.’

Ik voelde een steek van pijn toen ik me herinnerde hoe oud en afgeleefd mijn vader eruit had gezien.

‘Ja,’ beaamde Prometheus droevig. ‘Ik weet hoe moeilijk dat voor je was. Als Kronos Olympus vernietigt, verdwijnen de goden. Ze worden zo zwak dat we ze met gemak kunnen verslaan. Kronos doet het liever terwijl Typhon de Olympiërs in het westen bezighoudt. Het is eenvoudiger. En het kost minder levens. Maar vergis je niet: je kunt onze opmars hooguit vertragen. Overmorgen bereikt Typhon New York en dan zijn jullie kansen verkeken. Dan zullen de goden en Olympus alsnog worden vernietigd – alleen een heel stuk grondiger. En met meer, véél meer nadelige gevolgen voor jou en je stad. De Titanen zullen hoe dan ook de macht grijpen.’

Thalia sloeg met haar vuist op tafel. ‘Ik dien Artemis. De Jageressen zullen vechten tot ze erbij neervallen. Percy, je gaat toch niet echt naar die slijmbal luisteren?’

Ik verwachtte dat Prometheus haar zou opblazen, maar hij glimlachte alleen. ‘Je onverschrokkenheid siert je, Thalia Grace.’

Thalia verstijfde. ‘Dat is mijn moeders naam. Die gebruik ik niet.’

‘Zoals je wilt,’ zei Prometheus nonchalant, maar ik voelde dat zijn woorden doel hadden getroffen. Ik had Thalia’s achternaam nooit eerder gehoord. Op de een of andere manier werd ze er bijna gewoon door. Minder geheimzinnig en machtig.

‘Hoe dan ook,’ vervolgde de Titaan, ‘we hoeven geen vijanden te zijn. Ik heb de mensheid altijd al graag geholpen.’

‘Dat is Minotaurusshit,’ zei Thalia. ‘Toen de mensen voor het eerst aan de goden offerden, heb jij ze heimelijk jou het beste deel laten geven. En dat je ons het vuur hebt gegeven, was alleen om de goden dwars te zitten en niet omdat je je om ons bekommerde.’

Prometheus schudde zijn hoofd. ‘Je begrijpt het niet. Dankzij mij hebben jullie je ontwikkeld.’

Er verscheen een wriemelend klompje klei in zijn handen. Hij boetseerde het tot een figuurtje met armen en benen. Het kleipoppetje had geen ogen, maar zocht tastend zijn weg over de tafel, struikelend over Prometheus’ vingers. ‘Ik heb de mensheid vanaf het eerste begin dingen ingefluisterd. Ik vertegenwoordig jullie nieuwsgierigheid, jullie drang om op onderzoek uit te gaan, jullie vindingrijkheid. Help mij jullie redden, Percy. Dan zal ik de mensheid een nieuw geschenk geven – een nieuwe onthulling doen die net zo’n vooruitgang zal brengen als het vuur ooit heeft gedaan. Onder het bewind van de goden is dat niet mogelijk. Ze staan dat nooit toe. Er zou een nieuwe gouden eeuw gloren. En anders…’ Hij maakte een vuist en sloeg het kleipoppetje tot een pannenkoek.

De blauwe reus reutelde ‘O, o’. Op de parkbank ontblootte de empousa haar slagtanden tot een grijns.

‘Percy, je weet dat niet alle Titanen en hun nakomelingen slecht zijn,’ zei Prometheus. ‘Je hebt Calypso ontmoet.’

Mijn gezicht gloeide. ‘Dat ligt anders.’

‘Hoe dan? Net als ik heeft zij niets verkeerds gedaan en toch werd ze voor eeuwig verbannen – omdat ze de dochter van Atlas was. We zijn niet je vijand. Voorkom dat het ergst denkbare gebeurt,’ bepleitte hij. ‘We bieden je vrede aan.’

Ik keek naar Ethan Nakamura. ‘Jij moet dit vreselijk vinden.’

‘Ik weet niet wat je bedoelt,’ zei Ethan.

‘Als wij akkoord zouden gaan, zou jij je wraak mislopen. Je zou ons niet allemaal kunnen doden. Dat is toch wat je wilt?’

Zijn goede oog schoot vuur. ‘Ik wil alleen maar respect, Jackson. De goden hebben me dat nooit gegeven. Jij wilde dat ik naar dat stomme kamp van je ging. Denk je dat ik mijn tijd ga verdoen in een tjokvol Hermesgebouw omdat ik niet belangrijk ben? Zelfs niet erkend?’

Hij klonk precies als Luuk toen hij me vier jaar geleden in het bos bij het kamp probeerde te doden. Bij de herinnering voelde ik een steek in mijn hand waar de kuilschorpioen me had geraakt.

‘Je moeder is de godin van de wraak,’ zei ik tegen Ethan. ‘En daar zouden wij respect voor moeten hebben?’

‘Nemesis staat voor evenwicht! Als mensen te veel geluk hebben, tikt zij ze op de vingers.’

‘En daarom heeft ze je oog weggenomen?’

‘Dat was een vereffening,’ gromde hij. ‘In ruil daarvoor heeft ze gezworen dat ik ooit de machtsbalans zou doen doorslaan. Ik zou zorgen dat de mindere goden respect werd betoond. Een oog was geen hoge prijs.’

‘Fijne moeder.’

‘Zij houdt tenminste haar woord, in tegenstelling tot de Olympiërs. Zij lost altijd haar schulden in, ten goede of ten kwade.’

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik redde je leven en jij betaalde me terug door Kronos te laten herrijzen. Niet meer dan eerlijk.’

Ethan greep zijn zwaard, maar Prometheus hield hem tegen.

‘Kom, kom,’ zei de Titaan. ‘We zijn op een diplomatieke missie.’

Prometheus bekeek me aandachtig alsof hij mijn woede probeerde te begrijpen. Toen knikte hij alsof hij een gedachte uit mijn hersenen had gevist.

‘Het zit je dwars wat er met Luuk is gebeurd,’ besloot hij. ‘Hestia heeft je niet het hele verhaal laten zien. Misschien als je het zou begrijpen…’

De Titaan stak zijn hand uit.

Thalia schreeuwde een waarschuwing, maar voordat ik kon reageren raakte Prometheus’ wijsvinger mijn voorhoofd.

 

Plotseling was ik terug in May Castellans woonkamer. Op de schoorsteenmantel flakkerden kaarsen, en het licht weerkaatste in de spiegels langs de muren. Door de openstaande keukendeur zag ik Thalia aan tafel zitten, terwijl mevrouw Castellan haar gewonde been verbond. Naast haar zat de zeven jaar oude Annabeth met een speelgoedmedusa te spelen.

Hermes en Luuk hadden zich afgezonderd in de woonkamer.

Het gezicht van de god zag er vloeibaar uit in het kaarslicht, alsof hij niet kon besluiten welke gedaante hij zou aannemen. Hij droeg donkerblauwe joggingkleren en gevleugelde Reeboks.

‘Waarom nu opeens wel?’ vroeg Luuk kwaad. Zijn schouders waren gespannen alsof hij klappen verwachtte. ‘Jarenlang roep ik u al aan, bid ik dat u zich laat zien, maar nee hoor. U laat me achter bij háár.’ Hij wees naar de keukendeur alsof hij het niet kon verdragen om naar zijn moeder te kijken, laat staan haar naam uit te spreken.

‘Luuk, een beetje meer eerbied,’ sprak Hermes vermanend. ‘Je moeder heeft gedaan wat ze kon. Wat mij betreft: ik kon niet ingrijpen. De kinderen van de goden moeten zelf hun weg vinden.’

‘Dus het was voor mijn eigen bestwil. Op straat opgroeien, mezelf verdedigen, met monsters vechten…’

‘Je bent mijn zoon,’ zei Hermes. ‘Ik wist dat je het in je had. Toen ik nog maar een baby was kroop ik mijn wieg uit om…’

‘Ik ben geen god! U had toch wel íéts kunnen laten horen. U had toch kunnen helpen als ze…’ Hij haalde beverig adem en liet zijn stem dalen zodat degenen in de keuken hem niet konden horen. ‘Als ze weer een van haar aanvallen had, mij door elkaar schudde en allerlei onzin uitkraamde over mijn lot. Als ik me in de wc moest verschuilen zodat ze me niet kon vinden met die… die brandende ogen. Deed het u dan niks dat ik bang was? Wist u het trouwens toen ik was weggelopen?’

In de keuken babbelde mevrouw Castellan opgewekt door, schonk Kool-Aid in voor Thalia en Annabeth en vertelde hun verhalen over toen Luuk nog een baby was. Thalia wreef zenuwachtig over haar verbonden been. Annabeth gluurde naar de woonkamer en hield een verbrand koekje voor Luuk omhoog. Gaan we? mimede ze.

‘Luuk, het deed me heel veel,’ antwoordde Hermes langzaam, ‘maar goden mogen nu eenmaal niet direct ingrijpen in menselijke aangelegenheden. Het is een van de Oude Wetten. Vooral wanneer iemands lot…’ Zijn stem stierf weg. Hij staarde naar de kaarsen alsof hij zich iets onaangenaams herinnerde.

‘Wat?’ vroeg Luuk. ‘Wat is er met mijn lot?’

‘Je had niet terug moeten komen,’ mompelde Hermes. ‘Het maakt jullie alle twee maar van streek. Maar ik zie nu wel dat je onderhand te oud bent om nog zonder hulp op de vlucht te zijn. Ik zal Chiron van Kamp Halfbloed vragen of hij jullie door een sater kan laten ophalen.’

‘We redden ons prima zonder uw hulp,’ gromde Luuk. ‘Wat was dat over mijn lot?’

De vleugeltjes aan Hermes’ Reeboks fladderden rusteloos. Hij bestudeerde zijn zoon alsof hij zich diens gezicht probeerde in te prenten. Plotseling ging er een koude rilling langs mijn rug. Hermes wíst wat May Castellans geprevel betekende. Ik begreep niet goed waar de gedachte vandaan kwam, maar nu ik naar zijn gezicht keek was ik er honderd procent van overtuigd. Hermes wist wat er ooit met Luuk zou gebeuren, dat hij zich tot het kwaad zou keren.

‘Mijn zoon,’ zei hij, ‘ik ben de god van de reizigers, de god der wegen. Als er iets is wat ik weet, dan is het dat ieder zijn eigen weg moet gaan, ook al verscheurt het mijn hart.’

‘U houdt niet van me.’

‘Geloof me, ik… ik hou wel van je. Ga naar het kamp. Ik zal zorgen dat je spoedig een queeste krijgt. Misschien kun je de hydra verslaan, of de appels van de Hesperiden stelen. Je zult een groot held kunnen worden voordat…’

‘Voordat wat?’ Luuks stem trilde nu. ‘Wat heeft mijn moeder gezien dat haar zo heeft gemaakt? Wat gaat er met mij gebeuren? Als u van me houdt, vertel het me dan.’

Hermes’ gezicht verstrakte. ‘Dat kan ik niet.’

‘U geeft helemaal niets om me!’ schreeuwde Luuk.

In de keuken stopte het gebabbel abrupt.

‘Luuk?’ riep May Castellan. ‘Ben jij dat? Is alles in orde met mijn jongen?’

Luuk wendde zijn gezicht af, maar ik zag de tranen in zijn ogen. ‘Met mij is alles goed. Ik heb jullie niet nodig. Ik heb een nieuwe familie.’

‘Ik ben je vader,’ drong Hermes aan.

‘Een vader hoort er te zíjn. U heb ik zelfs nooit ontmoet! Thalia, Annabeth, kom mee. We gaan!’

‘Kindje van me, ga niet weg!’ riep May Castellan hem achterna. ‘Je lunch staat klaar!’

Luuk stormde de deur uit. Thalia en Annabeth gingen hem haastig achterna. May Castellan probeerde achter hen aan te gaan, maar Hermes hield haar tegen.

De hordeur sloeg dicht en rillend zakte May in Hermes’ armen in elkaar. In haar ogen laaide een felgroene gloed op en wanhopig greep ze Hermes bij zijn schouders.

Mijn zoon,’ siste ze met dorre stem. ‘Gevaar. Verschrikkelijk lot!

‘Ik weet het, mijn lieve,’ zei Hermes bedroefd. ‘Geloof me, ik weet het.’

 

Het beeld vervaagde. Prometheus haalde zijn hand van mijn voorhoofd.

‘Percy?’ zei Thalia. ‘Wat… wat gebeurde er?’

Het drong tot me door dat ik klam was van het zweet.

Prometheus knikte vriendelijk. ‘Stuitend, niet? De goden weten wat er gaat gebeuren, maar ze doen niets, zelfs niet voor hun kinderen. Hoe lang heeft het geduurd voordat ze jóú je voorspelling vertelden, Percy Jackson? Denk je dat je vader niet weet wat er met je gaat gebeuren?’

Ik was te verbijsterd om te antwoorden.

‘Perrrcy,’ zei Grover waarschuwend, ‘hij bespeelt je. Hij probeert je kwaad te maken.’

Grover kon emoties lezen, dus hij wist waarschijnlijk dat Prometheus in zijn opzet slaagde.

‘Neem je het je vriend Luuk echt kwalijk?’ vroeg de Titaan me. ‘En jij, Percy? Laat jij je beheersen door je lot? Kronos heeft een veel betere deal voor je.’

Ik balde mijn vuisten. Hoe afschuwelijk het ook was geweest wat Prometheus me had laten zien, mijn afschuw van Kronos was veel groter. ‘Ik zal jou een deal geven. Zeg tegen Kronos dat hij zijn legers terugtrekt, Luuk Castellans lichaam verlaat en terugkeert naar de krochten van Tartarus. Dan zal ik hem niet vernietigen. Misschien.’

De empousa grauwde. Haar haar vlamde weer op, maar Prometheus zuchtte alleen maar.

‘Mocht je van gedachten veranderen,’ zei hij, ‘dan heb ik iets voor je.’

Er verscheen een Griekse kruik op de tafel. Hij was ongeveer een meter hoog en dertig centimeter breed en was versierd met zwart-witte geglazuurde, geometrische figuren. Het aardewerken deksel zat er met repen leer op vastgebonden.

Grover jammerde toen hij de kruik zag.

Thalia hapte naar adem. ‘Dat is toch niet…’

‘Jawel,’ zei Prometheus. ‘Je herkent hem.’

Terwijl ik mijn blik over de kruik liet gaan bekroop me een vreemd soort angst, maar ik had geen idee waarom.

‘Hij was van mijn schoonzuster,’ legde Prometheus uit. ‘Pandora.’

Er vormde zich een brok in mijn keel. ‘Die van Pandora’s doos?’

Prometheus schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet hoe dat doos-verhaal de wereld in is gekomen. Het is nooit een doos geweest. Het was een pithos, een voorraadkruik. “Pandora’s pithos” bekte waarschijnlijk minder goed. Maar inderdaad, zij was het die deze kruik openmaakte, waarin de meeste demonen zaten opgesloten die de mensheid tegenwoordig kwellen: angst, dood, honger, ziekte.’

‘Vergeet mij niet,’ zei de empousa snorrend.

‘Dat klopt,’ beaamde Prometheus. ‘In de kruik zat ook de eerste empousa gevangen, die toen door Pandora werd bevrijd. Maar wat ik zo eigenaardig aan het verhaal vind is dat Pandora altijd de schuld krijgt. Zij werd gestraft voor haar nieuwsgierigheid. De goden willen je graag laten geloven dat dát de les is: de mens moet niet op onderzoek uit willen. Hij moet geen vragen stellen. Hij moet doen wat hem wordt opgedragen. In werkelijkheid, Percy, was deze kruik een valstrik van Zeus en de andere goden. Het was hun wraak op míj en mijn familie – mijn arme, simpele broer Epimetheus en zijn vrouw Pandora. De goden wisten dat zij de kruik zou openmaken. Ze waren bereid om mét ons het hele menselijke ras te straffen.’

Ik dacht aan mijn droom van Hades en Maria di Angelo. Zeus had een compleet hotel verwoest om twee halfgodkinderen uit te schakelen – enkel om zijn eigen huid te redden, omdat hij bang was voor een voorspelling. Hij had een onschuldige vrouw vermoord en er waarschijnlijk geen nacht minder om geslapen. Hades was geen haar beter. Hij was niet machtig genoeg om zich op Zeus te wreken, en dus vervloekte hij het orakel en veroordeelde hij een jong meisje tot een verschrikkelijk lot. En Hermes… waarom had hij Luuk in de steek gelaten? Hij had Luuk toch op zijn minst kunnen waarschuwen, of beter kunnen opvoeden zodat hij zich niet tot het kwaad zou keren?

Misschien draaide Prometheus me een rad voor ogen.

Maar stel dat hij gelijk heeft? vroeg ik me heimelijk af. Zijn de goden een haar beter dan de Titanen?

Prometheus tikte op het deksel van Pandora’s kruik. ‘Slechts één geest is achtergebleven toen Pandora hem openmaakte.’

‘Hoop,’ zei ik.

Prometheus keek me verheugd aan. ‘Heel goed, Percy. Elpis, de geest van de hoop, laat de mensheid niet in de steek. Hoop verdwijnt niet zonder toestemming. Zij kan alleen door een mensenkind worden bevrijd.’

De Titaan schoof de kruik over tafel naar me toe.

‘Ik geef hem aan jou,’ zei hij, ‘als herinnering aan hoe de goden zijn. Behoud Elpis, als je wilt. Maar mocht je besluiten dat je genoeg destructie hebt gezien, genoeg zinloos leed, open dan de kruik. Laat Elpis gaan. Geef de hoop op, en ik zal weten dat je je overgeeft. Ik beloof je dat Kronos genadig zal zijn. Hij zal de overlevenden sparen.’

Ik staarde met een akelig gevoel naar de kruik. Ik vermoedde dat Pandora hartstikke ADHD was geweest, net als ik. Ik kon dingen nooit met rust laten. Ik hield niet van verleidingen. Stel dat dít de keus was die ik moest maken. Misschien ging die hele voorspelling over het al dan niet openen van die kruik.

‘Ik wil dat ding niet,’ gromde ik.

‘Te laat,’ zei Prometheus. ‘Het geschenk is gegeven. Het kan niet worden teruggenomen.’

Hij stond op. De empousa kwam naar hem toe en schoof haar arm door de zijne.

‘Morrain!’ riep Prometheus naar de blauwe reus. ‘We vertrekken. Pak je vlag.’

‘O, o,’ zei de reus.

‘We zien elkaar spoedig weer, Percy,’ beloofde Prometheus. ‘Hoe dan ook.’

Ethan Nakamura wierp me een laatste haatdragende blik toe. Toen draaiden de onderhandelaars zich om en wandelden over het pad Central Park uit, alsof het een doodgewone zonnige zondagmiddag was.