16
We krijgen hulp van een dief
Dit is mijn definitie van niet-leuk: op de rug van een pegasus naar een rondtollende helikopter vliegen. Als Guido niet zo’n uitstekende vlieger was geweest, waren we in confetti veranderd.
Ik kon Rachel in het toestel horen gillen. Om de een of andere reden was zij niet in slaap gevallen. De piloot rolde slap over het controlepaneel heen en weer terwijl de helikopter op de gevel van een kantoorgebouw af zwalkte.
‘Ideeën?’ vroeg ik Annabeth.
‘Jij moet er met Guido vandoor,’ zei ze.
‘En wat ga jíj doen?’
Als antwoord riep ze: ‘Ji-i-ha!’ En Guido ging in duikvlucht.
‘Hoofd omlaag!’ schreeuwde Annabeth.
We kwamen zo dicht bij de rotorbladen dat ik ze rakelings langs mijn hoofd voelde gaan. We suisden langs de zijkant van de helikopter en Annabeth greep de deur beet.
Op dat moment ging het mis.
Guido’s vleugel raakte de helikopter. Hij stortte regelrecht omlaag met mij op zijn rug terwijl Annabeth aan de zijkant van het toestel bungelde.
Ik was zo doodsbenauwd dat ik nauwelijks kon denken, maar terwijl Guido omlaag tolde ving ik een glimp op van Rachel, die Annabeth de helikopter in trok.
‘Hou vol,’ schreeuwde ik naar Guido.
Mijn vleugel, jammerde hij. Helemaal naar de vaantjes.
‘Je kunt het!’ Wanhopig probeerde ik me te herinneren wat Silena ons tijdens pegasusrijles had geleerd. ‘Ontspan je vleugel. Spreid hem en ga in zweefvlucht.’
We vielen als een baksteen omlaag – recht op de stoep honderd meter onder ons af. Op het allerlaatste moment spreidde Guido zijn vleugels. Ik zag de gezichten van de centauren die ons aangaapten. We kwamen uit onze duikvlucht, zeilden twintig meter door en kwamen toen neer op de stoep – pegasus over halfgod.
Au! kreunde Guido. Mijn benen. Mijn hoofd. Mijn vleugels.
Chiron kwam met zijn geneestas aangalopperen en begon de pegasus op te lappen.
Ik kwam overeind. Toen ik omhoogkeek, sloeg de schrik me om het hart. Nog een paar seconden en de helikopter zou tegen de gevel van het kantoorgebouw te pletter slaan.
Toen, als bij toverslag, richtte de helikopter zich op. Hij beschreef een cirkel en bleef in de lucht hangen. Langzaam, tergend langzaam steeg hij op.
Het leek een eeuwigheid te duren, maar uiteindelijk landde de helikopter met een doffe dreun midden op Fifth Avenue. Ik keek door de voorruit en kon mijn ogen niet geloven. Annabeth zat achter het controlepaneel.
Zodra de rotorbladen tot stilstand kwamen rende ik naar het toestel. Rachel opende de zijdeur en sleepte de piloot naar buiten. Ze was nog steeds gekleed alsof ze op vakantie was, in een korte broek, een T-shirt en sandalen. Haar haar zat in de war en ze zag groen door het helikopterritje.
Als laatste kwam Annabeth naar buiten.
Ik keek haar vol ontzag aan. ‘Ik wist niet dat je een helikopter kon besturen.’
‘Ik ook niet,’ zei ze. ‘Mijn vader is een vliegfanaat. Plus dat er in Daedalus’ aantekeningen iets over vliegende machines stond. Ik heb gewoon maar wat gegokt.’
‘Je hebt mijn leven gered,’ zei Rachel.
Annabeth haalde haar gewonde schouder op. ‘Tsja… laten we er geen gewoonte van maken. Maar wat doe jij hier, Dare? Je weet toch wel dat je nooit een oorlogsgebied binnen moet vliegen?’
‘Ik…’ Rachel wierp me een blik toe. ‘Ik moest hiernaartoe. Ik wist dat Percy in gevaar was.’
‘Dat kun je wel zeggen,’ gromde Annabeth. ‘Goed, als jullie het niet erg vinden, ik moet mijn gewonde vrienden verzorgen. Fijn dat je even langskwam, Rachel.’
‘Annabeth…’ zei ik.
Ze stormde ervandoor.
Rachel ging op de stoeprand zitten en liet haar hoofd in haar handen zakken. ‘Het spijt me, Percy. Het was niet mijn bedoeling… ik verpest altijd alles.’
Ik kon er niet echt tegenin gaan, maar ik was blij dat ze in veiligheid was. Ik keek in de richting waarin Annabeth was verdwenen, maar ze was in de menigte opgegaan. Het was nauwelijks te geloven wat ze zojuist had gedaan: Rachel gered, een helikopter aan de grond neergezet en weggelopen alsof het niets bijzonders was.
‘Het is oké,’ zei ik tegen Rachel, maar mijn woorden klonken hol. ‘Wat was de boodschap die je wilde komen brengen?’
Ze keek me met gefronst voorhoofd aan. ‘Hoe weet jij dat?’
‘Een droom.’
Rachel leek niet verbaasd. Ze trok aan haar korte broek. Hij was ondergeklad met tekeningen, wat voor haar niets bijzonders was, maar deze symbolen herkende ik. Het waren Griekse letters, beelden van de kampkralen, schetsen van monsters en gezichten van goden. Van sommige snapte ik niet hoe Rachel ze kon kennen. Ze was nooit in Olympus of Kamp Halfbloed geweest.
‘Ik heb ook dingen gezien,’ mompelde ze. ‘Ik bedoel niet alleen gewoon door de Mist heen. Dit is anders. Ik heb dingen getekend, woorden opgeschreven…’
‘In Oudgrieks,’ zei ik. ‘Weet je wat ze betekenen?’
‘Daar wilde ik het met jou over hebben. Ik hoopte… Als je met ons op vakantie was gegaan hadden we misschien kunnen uitzoeken wat er met me aan de hand is.’
Ze keek me smekend aan. Haar gezicht was bruin van het strand. Haar neus vervelde. Ik kon er niet over uit dat ze in levenden lijve voor me zat. Ze had haar ouders gedwongen hun vakantie te onderbreken, toegestemd om naar een afschuwelijke school te gaan en was met een helikopter een monsteroorlog binnengevlogen – alleen om mij te zien. Op haar manier was ze net zo dapper als Annabeth.
Maar ik kreeg het Spaans benauwd van wat deze visioenen met haar deden. Misschien gebeurde het met alle stervelingen die door de Mist heen konden zien. Hoewel – mijn moeder had het nooit over zoiets gehad. Ik had vaak teruggedacht aan Hestia’s woorden over Luuks moeder: May Castellan ging te ver. Ze wilde te veel zien.
‘Rachel,’ zei ik. ‘Ik wou dat ik het wist. Misschien moeten we het Chiron vragen…’
Ze kromp ineen alsof ze een elektrische schok kreeg. ‘Percy, er gaat iets gebeuren. Een list die eindigt met de dood.’
‘Wat bedoel je? Wiens dood?’
‘Ik weet het niet.’ Ze keek zenuwachtig om zich heen. ‘Voel je het niet?’
‘Wilde je me dat komen vertellen?’
‘Nee.’ Ze aarzelde. ‘Sorry. Ik sla wartaal uit, maar die gedachte kwam nu net bij me op. Het bericht dat ik op het strand schreef was iets anders. Daar stond jouw naam in.’
‘Perseus,’ herinnerde ik me. ‘In Oudgrieks.’
Rachel knikte. ‘Ik weet niet wat het betekent. Ik weet alleen dat het belangrijk is. Je moet het horen. Het bericht was: Perseus, jij bent niet de held.’
Ik staarde haar aan alsof ze me een klap in mijn gezicht had gegeven. ‘Jij hebt duizenden kilometers afgelegd om mij te komen vertellen dat ik niet de held ben?’
‘Het is belangrijk,’ drong ze aan. ‘Het is van invloed op wat je zult doen.’
‘Niet de held van de voorspelling?’ vroeg ik. ‘Niet de held die Kronos verslaat? Wat bedoel je?’
‘Sorry… het spijt me, Percy. Meer weet ik niet. Ik moest het je vertellen omdat…’
‘Kijk eens aan!’ Chiron kwam aandraven. ‘Dat moet mejuffrouw Dare zijn.’
Ik wilde zeggen dat hij moest ophoepelen, maar dat kon natuurlijk niet. Ik probeerde mijn emoties te bedwingen. Het was alsof ik weer in mijn persoonlijke tornado stond.
‘Chiron… Rachel Elizabeth Dare,’ zei ik. ‘Rachel… dit is mijn leraar Chiron.’
‘Hallo,’ zei Rachel terneergeslagen. Ze leek totaal niet verrast dat Chiron een centaur was.
‘Je slaapt niet, jongedame,’ merkte hij op. ‘En toch ben je sterfelijk?’
‘Ik ben sterfelijk,’ beaamde ze alsof het een deprimerende gedachte was. ‘De piloot viel in slaap zodra we de rivier over waren. Ik niet – ik weet niet waarom. Ik wist alleen maar dat ik hierheen moest, om Percy te waarschuwen.’
‘“Percy waarschuwen”?’
‘Ze heeft dingen gezien,’ legde ik uit. ‘Woorden opgeschreven en tekeningen gemaakt.’
Chiron trok een wenkbrauw op. ‘Is het heus? Vertel eens.’
Ze vertelde hem hetzelfde als ze mij had verteld.
Chiron streek over zijn baard. ‘Mejuffrouw Dare… misschien moeten wij even babbelen.’
‘Chiron,’ flapte ik eruit. Plotseling zag ik dat vreselijke beeld van Kamp Halfbloed uit de jaren negentig weer voor me en hoorde ik May Castellan op de zolder gillen. ‘U… u gaat Rachel toch wel helpen? Ik bedoel, u gaat haar toch wel zeggen dat ze voorzichtig moet zijn met dit soort dingen. Dat ze niet te ver moet gaan?’
Hij zwiepte met zijn staart zoals hij altijd deed als hij gespannen was. ‘Ja, Percy, ik zal mijn best doen om te begrijpen wat hier aan de hand is en mejuffrouw Dare van advies te dienen, maar dat kan enige tijd duren. Ondertussen moet jij rusten. We hebben de auto van je ouders in veiligheid gebracht. De vijand lijkt vooralsnog niet in actie te komen. We hebben stapelbedden in het Empire State Building neergezet. Ga even slapen.’
‘Iedereen zegt steeds maar dat ik moet gaan slapen,’ gromde ik. ‘Ik hoef niet te slapen.’
Chiron glimlachte moeizaam. ‘Wanneer heb je voor het laatst in de spiegel gekeken, Percy?’
Ik keek omlaag naar mijn kleren, die geblakerd, verbrand, besmeurd en gescheurd waren van mijn nachtelijke gevechten. ‘Ik zie eruit als de dood,’ bekende ik. ‘Maar denkt u dat ik kan slapen na wat er zojuist is gebeurd?’
‘Je mag dan onsterfelijk zijn in de strijd,’ zei Chiron berispend, ‘maar daardoor raakt je lichaam des te sneller vermoeid. Ik herinner me Achilles. Als die knul niet vocht, lag hij te slapen. Hij moet zeker twintig dutjes per dag hebben gedaan. Jij hebt rust nodig, Percy. Jij bent mogelijk onze enige hoop.’
Ik wilde mopperend tegenwerpen dat ik níét hun enige hoop was. Volgens Rachel was ik niet eens de held. Maar de blik in Chirons ogen zei me dat hij zich niet zou laten vermurwen.
‘Tuurlijk,’ gromde ik. ‘Gaan jullie maar fijn babbelen.’
Ik sjokte naar het Empire State Building. Toen ik achteromkeek waren Rachel en Chiron in een ernstig gesprek verwikkeld, alsof ze voorbereidingen aan het treffen waren voor een begrafenis.
In de lobby vond ik een leeg stapelbed en ik liet me erop neervallen, in de stellige overtuiging dat ik toch niet kon slapen. Een seconde later vielen mijn ogen dicht.
In mijn dromen was ik terug in de tuin van Hades. De Heer der Doden ijsbeerde met zijn handen tegen zijn oren heen en weer, terwijl Nico met wapperende armen achter hem aan liep.
‘U móét!’ drong Nico aan.
Demeter en Persephone zaten achter hen aan de ontbijttafel. De beide godinnen keken verveeld. Demeter vulde vier enorme kommen met tarwevlokken. Persephone speelde met het bloemstuk op tafel en veranderde de bloemen met magie van rood in geel in gestippeld.
‘Ik moet niks!’ riep Hades met vlammende ogen uit. ‘Ik ben een god!’
‘Vader,’ zei Nico, ‘als Olympus valt, dan doet de veiligheid van uw eigen paleis er ook niet meer toe. U zult ook verdwijnen.’
‘Ik ben geen Olympiër!’ gromde hij. ‘Dat heeft mijn familie heel duidelijk gemaakt.’
‘Dat bent u wel,’ zei Nico. ‘Of u het nou leuk vindt of niet.’
‘Je hebt zelf gezien wat ze met je moeder hebben gedaan,’ zei Hades. ‘Zeus heeft haar gedood. En jij wilt dat ik hen help? Ze krijgen hun verdiende loon!’
Persephone zuchtte. Ze liet haar vingers over het tafelkleed wandelen en veranderde het bestek gedachteloos in rozen. ‘Kunnen we het alsjeblieft níét over die vrouw hebben?’
‘Weet je wat dat knulletje goed zou doen?’ merkte Demeter mijmerend op. ‘Boeren.’
Persephone sloeg haar ogen ten hemel. ‘Moeder…’
‘Een half jaartje achter een ploeg. Uitstekend voor de karaktervorming.’
Nico ging voor zijn vader staan en dwong Hades hem aan te kijken. ‘Mijn moeder begreep wat familie betekende. Daarom wilde ze ons niet achterlaten. U kunt niet zomaar uw familie in de steek laten omdat ze iets vreselijks hebben gedaan. U hebt ook vreselijke dingen met hen gedaan.’
‘Maria is gestorven!’ bracht Hades hem in herinnering.
‘U kunt niet zomaar afstand nemen van de andere goden!’
‘Het lukt me anders al duizenden jaren prima.’
‘En voelt u zich daardoor beter?’ vroeg Nico. ‘Heeft die vervloeking van het orakel u ook maar iets opgeleverd? Wrok koesteren is een fatale zwakheid. Bianca heeft me ervoor gewaarschuwd en ze had gelijk.’
‘Voor halfgoden! Ik ben onsterfelijk, almachtig! Al zouden de andere goden me smeken, al zou Percy Jackson op zijn blote knieën…’
‘U bent net zo’n verschoppeling als ik!’ schreeuwde Nico. ‘Hou op met zo verongelijkt te zijn en doe eens iets aardigs. Misschien krijgen ze dan weer respect voor u!’
Hades’ handpalm vulde zich met zwart vuur.
‘Toe dan,’ zei Nico. ‘Vernietig me dan. Dat is precies wat de andere goden van u verwachten. Bewijs maar dat ze gelijk hebben.’
‘Ja, alsjeblieft,’ klaagde Demeter. ‘Snoer hem de mond.’
Persephone zuchtte. ‘O, ik weet het niet. Ik zou liever vechten dan wéér een kom graan eten. Het is zo boring.’
Hades brulde van razernij. Zijn vuurbal raakte een zilveren boom vlak naast Nico, die in een plasje vloeibaar metaal veranderde.
En mijn droombeeld verschoof.
Ik stond voor het gebouw van de Verenigde Naties, ongeveer anderhalve kilometer ten noordoosten van het Empire State Building. Het Titanenleger had zijn kamp rondom het VN-gebouw opgeslagen. De vlaggenmasten hingen vol met afschuwelijke trofeeën: helmen en stukken wapenrusting van verslagen kampers. First Avenue was gevuld met reuzen die hun bijlen slepen. Telchines repareerden hun wapenrusting in geïmproviseerde smidsen.
Kronos liep met grote stappen over de Plaza heen en weer, zwaaiend met zijn zeis, zodat zijn dracaenalijfwachten veilig op afstand bleven. Ethan Nakamura en Prometheus stonden dichterbij, maar buiten zeisbereik. Ethan frunnikte aan de riempjes van zijn schild, maar Prometheus zag er in zijn smoking net zo kalm en zelfverzekerd uit als altijd.
‘Ik háát deze plek,’ gromde Kronos. ‘Verenigde Naties. Alsof de mensheid zich ooit zou kunnen verenigen. Help me herinneren dat ik dit gebouw neerhaal als we Olympus hebben verwoest.’
‘Ja, heer,’ zei Prometheus met een glimlach, alsof hij de woede van zijn meester vermakelijk vond. ‘Zullen we de stallen van Central Park ook neerhalen? Ik weet hoezeer u het land hebt aan paarden.’
‘Spot niet met me, Prometheus! Die vervloekte centauren zullen spijt krijgen dat ze zich ermee hebben bemoeid. Ik zal ze aan de hellehonden voeren, als eerste mijn zoon Chiron, die slapjanus.’
Prometheus haalde zijn schouders op. ‘Die slapjanus heeft met zijn pijlen een heel legioen telchines vernietigd.’
Kronos zwaaide met zijn zeis en hakte een vlaggenmast doormidden. De nationale kleuren van Brazilië tuimelden omlaag het leger in en verpletterden een dracaena.
‘We zullen ze vernietigen!’ brulde Kronos. ‘Het is tijd om de drakon te ontketenen. Nakamura, jij gaat dat doen.’
‘J-ja, heer. Bij zonsopgang?’
‘Nee,’ zei Kronos. ‘Nu meteen. De verdedigers van Olympus zijn ernstig gewond. Ze zullen geen snelle aanval verwachten. Trouwens, we weten dat ze deze drakon niet kunnen verslaan.’
Ethan keek hem verward aan. ‘Heer?’
‘Laat maar. Doe gewoon wat ik zeg, Nakamura. Ik wil dat Olympus in puin ligt wanneer Typhon New York bereikt. We zullen de goden vermorzelen!’
‘Maar heer,’ wierp Ethan tegen. ‘Uw regeneratie.’
Kronos wees naar Ethan en de halfgod bevroor.
‘Zie ik eruit alsof ik moet regenereren?’ siste Kronos.
Ethan antwoordde niet. Dat is ook lastig als je bent stilgezet in de tijd.
Kronos knipte met een vinger en Ethan zakte op de grond neer.
‘Weldra,’ gromde de Titaan, ‘zal deze vorm niet meer nodig zijn. Ik zal niet rusten nu de overwinning zo dichtbij is. Ga!’
Ethan krabbelde overeind en verdween.
‘Dat is gevaarlijk, heer,’ sprak Prometheus waarschuwend. ‘Handel niet overhaast.’
‘Overhaast? Na drieduizend jaar in de krochten van Tartarus te hebben gerot noem jij mij overhaast? Ik hak die Percy Jackson in duizend stukjes.’
‘U hebt nu drie keer met hem gevochten,’ bracht Prometheus hem in herinnering. ‘Ook al hebt u altijd gezegd dat het beneden de waardigheid van een Titaan is om met een simpele sterveling te vechten. Ik vraag me af of uw sterfelijke gastheer u verzwakt, of hij uw oordeelsvermogen aantast.’
Kronos richtte zijn gouden ogen op de andere Titaan. ‘Noem jij mij zwak?’
‘Nee, heer. Ik bedoelde alleen…’
‘Wankelt jouw loyaliteit?’ vroeg Kronos. ‘Misschien mis je je oude vrienden, de goden. Wil je je liever bij hen aansluiten?’
Prometheus trok wit weg. ‘Ik drukte me ongelukkig uit, heer. Uw orders zullen worden uitgevoerd.’ Hij wendde zich tot de legers en schreeuwde: ‘KLAARMAKEN VOOR DE STRIJD!’
De troepen kwamen in beweging.
Van achter het VN-complex klonk een woedend gebrul, dat de stad op zijn grondvesten deed schudden – het geluid van een drakon die ontwaakte. Het was zo verschrikkelijk dat ik er wakker van werd. Ik kon het nu, op anderhalve kilometer afstand, nog steeds horen.
Grover stond naast me en keek me zenuwachtig aan. ‘Wat was dat?’
‘Ze komen eraan,’ zei ik tegen hem. ‘En we hebben een probleem.’
Het Hephaistosgebouw was door zijn Grieks vuur heen. Het Apollogebouw en de Jageressen zaten dringend om pijlen verlegen. De meesten van ons hadden al zo veel ambrozijn en nectar binnengekregen dat we niet nog meer durfden te nemen.
We hadden zestien kampers, vijftien Jageressen en een half dozijn saters over die nog in staat waren te vechten. De rest had toevlucht gezocht in Olympus. De partypony’s probeerden zich in het gelid op te stellen, maar ze giechelden en steigerden voortdurend en roken allemaal naar root beer. De Texanen waren aan het kopstoten met de Colorado’ers. De afdeling Missouri ruziede met Illinois. Nog even en het hele leger zou elkáár te lijf gaan in plaats van de vijand.
Chiron kwam aandraven met Rachel op zijn rug. Ik voelde een steek van irritatie, want Chiron gaf zelden iemand een lift, zeker geen sterveling.
‘Je vriendin hier heeft me een aantal interessante inzichten verteld, Percy,’ zei hij.
Rachel bloosde. ‘Gewoon wat dingen die ik in mijn hoofd zag.’
‘Een drakon,’ vervolgde Chiron. ‘Een Lydische drakon, om precies te zijn. De oudste en gevaarlijkste soort.’
Ik keek haar aan. ‘Hoe wist je dat?’
‘Ik weet het niet,’ bekende Rachel. ‘Maar deze drakon heeft een speciaal lot. Hij zal worden gedood door een kind van Ares.’
Annabeth sloeg haar armen over elkaar. ‘Hoe kun jij dat nou weten?’
‘Ik zag het gewoon. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Laten we hopen dat je het bij het verkeerde eind hebt,’ zei ik. ‘We zitten namelijk op het moment niet zo ruim in de Areskinderen…’ Er kwam een verschrikkelijke gedachte bij me op en ik vloekte in het Oudgrieks.
‘Wat?’ vroeg Annabeth.
‘De spion,’ zei ik tegen haar. ‘Kronos zei: “We weten dat ze deze drakon niet kunnen verslaan.” De spion heeft hem op de hoogte gehouden. Kronos weet dat het Aresgebouw er niet bij is. Hij heeft doelbewust een monster gekozen dat wij niet kunnen doden.’
‘Als ik die spion ooit in mijn handen krijg zal hij het bezuren,’ zei Thalia kwaad. ‘Misschien kunnen we nog een boodschapper naar het kamp sturen…’
‘Dat heb ik al gedaan,’ zei Chiron. ‘Blackjack is onderweg. Maar als het Silena niet is gelukt Clarisse te overtuigen, dan betwijfel ik of Blackjack…’
Een donderend geluid deed de grond schudden. Het klonk érg dichtbij.
‘Rachel,’ zei ik. ‘Ga het gebouw in.’
‘Ik wil hier blijven.’
Er schoof een schaduw voor de zon. Aan de overkant van de straat gleed de drakon langs de zijkant van een wolkenkrabber omlaag. Hij brulde en honderden ruiten gingen aan diggelen.
‘Ik geloof dat ik toch maar naar binnen ga,’ zei Rachel met een klein stemmetje.
Ik zal het even uitleggen: je hebt draken, en je hebt drakons.
Drakons zijn heel wat millennia ouder dan draken, en véél groter. Ze zien eruit als reusachtige slangen. De meeste hebben geen vleugels. De meeste spuwen geen vuur (maar sommige wel). Ze zijn allemaal giftig. Ze zijn allemaal ongelooflijk sterk en hebben schubben die harder zijn dan titanium. Met hun ogen kunnen ze je verlammen. Niet het ‘ik-verander-je-in-een-standbeeld’ soort verlamming van Medusa, maar het ‘o-mijn-goden-die-grote-slang-gaat-me-opeten’ type verlamming, die minstens zo erg is.
Op het kamp krijgen we les in drakon-verweer, maar je kunt je niet voorbereiden op een vijftig meter lang serpent zo dik als een schoolbus dat langs de zijgevel van een gebouw omlaag glibbert, met gele ogen als zoeklichten en een bek vol vlijmscherpe tanden die groot genoeg zijn om een olifant mee op te peuzelen.
Ik verlangde bijna terug naar het vliegende varken.
Ondertussen rukte de vijand langs Fifth Avenue op. We hadden ons best gedaan om de stervelingen in veiligheid te brengen door de auto’s aan de kant te duwen, maar daarmee hadden we het de vijand alleen maar makkelijker gemaakt. De partypony’s zwiepten zenuwachtig met hun staart. Chiron galoppeerde langs hun gelederen op en neer, terwijl hij hen luid aanmoedigde om stand te houden en aan de overwinning en root beer te denken, maar het zag eruit alsof ze elk moment op de vlucht konden slaan.
‘Ik neem de drakon voor mijn rekening!’ Het kwam eruit als een angstig gepiep. Toen schreeuwde ik harder: ‘IK NEEM DE DRAKON VOOR MIJN REKENING! De rest houdt de vijand tegen!’
Annabeth stond naast me. Ze had haar uilenhelm diep over haar ogen getrokken, maar ik zag dat ze rood waren.
‘Ga je me helpen?’ vroeg ik.
‘Zo ben ik nou eenmaal,’ antwoordde ze ongelukkig. ‘Ik help mijn vrienden.’
Ik voelde me een ongelooflijke hork. Ik wilde haar apart nemen en uitleggen dat het niet mijn idee was geweest dat Rachel hierheen kwam, dat het niet de bedoeling was. Maar we hadden geen tijd.
‘Maak jezelf onzichtbaar,’ zei ik. ‘Ga op zoek naar zwakke plekken in zijn pantser terwijl ik hem bezighoud. Maar wees voorzichtig.’
Ik floot. ‘Mevrouw O’Leary, voet!’
‘WROE-OEF!’ Mijn hellehond sprong over een linie centauren heen en gaf me een lik die verdacht veel naar peperonipizza rook.
Ik trok mijn zwaard en we vielen het monster aan.
De drakon bevond zich drie verdiepingen boven ons hoofd en gleed zijwaarts over het gebouw op onze troepen af. De centauren waar zijn blik op viel verstijfden van angst.
Vanuit het noorden stortte het vijandelijke leger zich op de partypony’s en onze verdedigingslinie begaf het. De drakon viel uit en verzwolg in één hap drie Californische centauren voordat ik zelfs maar de kans had gehad om dichterbij te komen.
Mevrouw O’Leary lanceerde zichzelf de lucht in – een dodelijke zwarte schaduw met scherpe tanden en klauwen. Normaal gesproken is een hellehond in de aanval een afschrikwekkend gezicht, maar naast de drakon zag mevrouw O’Leary eruit als een knuffelbeest.
Haar klauwen ketsten af op de schubben van de drakon. Ze zette haar tanden in de keel van het monster, maar ze lieten zelfs geen deukje achter. Haar gewicht was echter voldoende om de drakon uit zijn evenwicht te brengen. Hij kronkelde en kwam met een dreun op de stoep neer – een vechtende kluwen hellehond en slang. De drakon probeerde mevrouw O’Leary te bijten, maar ze bevond zich te dicht bij de bek van het serpent. Het gif spetterde in het rond en deed centauren en een heel stel monsters tot bergjes stof vergaan, maar de krabbende en happende mevrouw O’Leary wist de kop van de slang steeds te ontwijken.
‘JA-A-A!’ Ik stootte Doemtij diep in het linkeroog van het monster. Het zoeklicht ging uit. De drakon siste en verhief zich om toe te slaan, maar ik rolde opzij.
Hij beet een stuk ter grootte van een zwembad uit de stoep. Hij richtte zijn goede oog op me en om te voorkomen dat ik ook verlamd raakte concentreerde ik mijn blik op zijn tanden. Mevrouw O’Leary deed haar best om voor afleiding te zorgen. Ze sprong op de kop van de slang en krabde en gromde als een heel erg boze zwarte pruik.
Op het andere front ging het niet goed. De centauren raakten in paniek door de hevige aanvallen van de reuzen en de demonen. Zo nu en dan dook er een oranje T-shirt van Kamp Halfbloed op in de kolkende massa, maar het was weer even snel verdwenen. Pijlen suisden. Vuurbommen explodeerden over en weer, maar langzaam maar zeker verplaatste de actie zich naar de ingang van het Empire State Building. We verloren terrein.
Plotseling verscheen Annabeth op de rug van de drakon. Haar onzichtbaarheidspet schoof van haar hoofd terwijl ze haar bronzen mes in een spleet in het drakonpantser dreef.
De drakon brulde. Hij kromde zijn lichaam en Annabeth viel van zijn rug.
Onmiddellijk stond ik naast haar. Nauwelijks had ik haar opzij gesleept, of de slang rolde zich om en plette een lantaarnpaal op de plek waar zij zojuist had gelegen.
‘Dank je,’ zei ze.
‘Ik zei nog zo dat je voorzichtig moest doen.’
‘Ja, maar… DUIKEN!’
Het was haar beurt om me te redden. Ze duwde me tegen de grond vlak voordat de tanden van het monster boven me dichtklapten. Mevrouw O’Leary gooide zich met haar volle gewicht tegen de snuit van de drakon om zijn aandacht af te leiden en Annabeth en ik rolden weg.
Ondertussen hadden onze bondgenoten zich teruggetrokken bij de deuren van het Empire State Building. Ze waren omsingeld door het voltallige vijandelijke leger.
We stonden voor het blok. Er zou geen hulp meer komen. Annabeth en ik zouden ons moeten terugtrekken voordat we van Olympus afgesneden raakten.
Toen hoorde ik gerommel in het zuiden. Het was geen geluid dat je vaak hoorde in New York, maar ik herkende het meteen. De wielen van een strijdwagen.
Een meisjesstem schreeuwde: ‘ARES!’
Een tiental strijdwagens stortte zich in de strijd. Aan elke wagen wapperde een rode vlag met de kop van een wild zwijn. En elke wagen werd voortgetrokken door een span skeletpaarden met manen van vuur. Dertig vechtlustige strijders met glanzende wapenrusting en ogen vol haat lieten als één man hun lansen zakken in een spitse muur des doods.
‘De Areskinderen!’ zei Annabeth vol verbazing. ‘Hoe wist Rachel dat?’
Ik had geen antwoord. Maar de charge werd geleid door een meisje in een bekende rode wapenrusting. Haar gezicht ging schuil achter een helm met een zwijnskop. In haar hand hield ze een speer die knetterde van de elektriciteit. Clarisse was ons te hulp gekomen. Terwijl de helft van de strijdwagens op het vijandelijke leger afstormde, voerde Clarisse de andere helft regelrecht op de drakon af.
De slang verhief zich in de lucht en wist mevrouw O’Leary van zijn rug te gooien. Jankend sloeg mijn arme knuffel tegen de zijkant van het gebouw. Ik holde naar haar toe, maar het monster had al op de nieuwe bedreiging ingezoomd. Zelfs één oog was voldoende om twee menners van de strijdwagens met zijn blik te verlammen. Ze zwenkten opzij en kwamen op een rij auto’s neer. De andere vier wagens zetten hun aanval voort. Het monster ontblootte zijn tanden om toe te happen… en had toen zijn muil vol goddelijke bronzen speren.
‘IE-IE-IESSSS!’ krijste het, wat waarschijnlijk Drakons was voor AU!
‘Ares, volg mij!’ schreeuwde Clarisse. Haar stem klonk schriller dan anders, maar dat vond ik niet verwonderlijk als je zag waartegen ze het opnam.
De komst van de zes strijdwagens gaf de partypony’s aan de overkant nieuwe hoop. Ze hergroepeerden zich bij de deuren van het Empire State Building en even raakte het vijandelijke leger in verwarring.
Ondertussen hadden Clarisse’ strijdwagens de drakon omsingeld. De lansen braken af op de huid van het monster. De skeletpaarden spuwden vuur en hinnikten. Nog twee wagens kantelden, maar de strijders sprongen gewoon overeind, trokken hun zwaard en gingen aan het werk. Ze hakten in op de spleten tussen de schubben. Ze ontweken de gifspetters alsof ze hier hun hele leven al op hadden geoefend, wat natuurlijk ook zo was.
Niemand kon zeggen dat de Areskampers niet dapper waren. Clarisse bevond zich in de voorste linie, waar ze met haar speer naar de kop van de slang uithaalde in een poging ook zijn andere oog uit te steken. Maar terwijl ik toekeek nam het gevecht een verkeerde wending. Met één hap slokte de drakon een van de Areskampers op. Een tweede mepte hij tegen de grond en een derde besproeide hij met gif, zodat de kamper er in paniek met een smeltende wapenrusting vandoor ging.
‘We moeten helpen,’ zei Annabeth.
Ze had gelijk. Ik had vol verbazing roerloos staan kijken. Mevrouw O’Leary probeerde overeind te komen, maar jankte weer. Eén van haar poten bloedde.
‘Blijf, meisje,’ zei ik tegen haar. ‘Je hebt al genoeg gedaan.’
Annabeth en ik sprongen op de rug van de drakon en renden naar zijn kop om zijn aandacht van Clarisse af te leiden.
Haar gebouwgenoten gooiden hun speren, waarvan de meeste braken, maar een aantal bleef tussen de tanden van het monster steken. Hij klapperde met zijn kaken totdat zijn muil een knoeiboel was van groen bloed, geel schuimend gif en versplinterde wapens.
‘Je kunt het!’ schreeuwde ik naar Clarisse. ‘Een kind van Ares is voorbestemd om hem te doden!’
Onder haar oorlogshelm waren alleen haar ogen zichtbaar, maar dat was genoeg om te zien dat er iets mis was. Haar blauwe ogen schitterden van angst. Zo zag Clarisse er nooit uit. En Clarisse hád geen blauwe ogen.
‘ARES!’ schreeuwde ze weer met die vreemde schelle stem. Ze hief haar speer en viel de drakon aan.
‘Nee,’ mompelde ik. ‘WACHT!’
Maar het monster keek haar – bijna minachtend – aan en spoot een straal gif in haar gezicht.
Ze gilde en viel.
‘Clarisse!’ Annabeth sprong van de rug van het monster en rende naar haar toe terwijl de andere kampers hun gevallen aanvoerster probeerden te verdedigen. Ik stootte Doemtij tussen twee van de drakonschubben en wist zijn aandacht te trekken.
Ik werd van zijn rug geslingerd, maar kwam op mijn voeten terecht. ‘TOE DAN, stomme worm! Kijk dan naar me!’
De daaropvolgende minuten zag ik alleen nog tanden. Ik week langzaam achteruit en dook weg voor het gif, maar ik slaagde er niet in om het monster te verwonden.
Vanuit mijn ooghoek zag ik een strijdwagen op Fifth Avenue landen.
Toen kwam er iemand op ons af hollen. Een meisjesstem riep geschokt uit: ‘NEE! Vervloekt, WAAROM?’
Ik waagde het om een snelle blik opzij te werpen, maar ik begreep niet wat ik zag. Clarisse lag op de grond, waar ze was neergekomen. Van haar wapenrusting stegen gifdampen op. Annabeth en de Areskampers probeerden haar helm los te maken. Naast hen knielde een meisje in kampkleren met een betraand gezicht neer. Het was… Clarisse.
Mijn hoofd tolde. Waarom had ik het niet eerder doorgehad? Het meisje in Clarisse’ wapenrusting was kleiner, veel minder potig. Maar waarom zou iemand willen doen alsof ze Clarisse was?
Ik was zo verbijsterd dat de drakon me bijna in tweeën hapte. Ik dook weg en het monster begroef zijn kop in een bakstenen muur.
‘WAAROM?’ schreeuwde de echte Clarisse, die het andere meisje in haar armen had genomen. De kampers probeerden nog steeds met veel moeite de door het gif aangetaste helm af te zetten.
Chris Rodriguez kwam aanrennen van de vliegende strijdwagen die zojuist was geland. Hij en Clarisse moesten samen vanuit het kamp hierheen zijn gereden, achter de Areskampers aan die het andere meisje waren gevolgd in de veronderstelling dat het Clarisse was. Toch snapte ik er nog niks van.
De drakon bevrijdde zijn kop uit de bakstenen muur en brulde van razernij.
‘Kijk uit!’ riep Chris waarschuwend.
In plaats van zich op mij te richten, draaide de drakon zich abrupt in de richting van Chris’ stem. Hij ontblootte zijn tanden naar het groepje halfgoden.
De echte Clarisse keek op naar de drakon. Op haar gezicht verscheen een uitdrukking van diepe haat. Ik had slechts één keer eerder zo’n intense blik gezien. Dat was in de ogen van haar vader Ares toen hij en ik met elkaar hadden gevochten.
‘WIL JIJ DOOD?’ schreeuwde Clarisse tegen de drakon. ‘KOM MAAR OP DAN!’
Ze griste haar speer bij het gevallen meisje vandaan. Zonder wapenrusting of schild stormde ze op de drakon af.
Ik wilde helpen en rende ook naar de drakon, maar Clarisse was sneller. Ze dook opzij toen het monster toesloeg en de grond voor haar voeten verpulverde. Toen sprong ze op de kop van het schepsel. Terwijl het zich oprichtte dreef ze haar elektrische speer met zo veel kracht in zijn goede oog dat de schacht verbrijzelde en de magie van het wapen in alle hevigheid vrijkwam.
De elektriciteit knetterde rond de kop van het monster en deed zijn hele lichaam schudden. Clarisse sprong omlaag en rolde over de stoep in veiligheid, terwijl de rook uit de muil van de drakon walmde. Het lichaam van de drakon loste op en hij stortte als een lege, geschubde pantsertunnel neer.
Iedereen staarde Clarisse vol ontzag aan. Nog nooit had ik iemand in zijn eentje zo’n groot monster zien vellen. Het leek Clarisse koud te laten. Ze rende terug naar het meisje dat haar wapenrusting had gestolen.
Eindelijk was het Annabeth gelukt het meisje haar helm af te zetten. We gingen allemaal om haar heen staan – de Areskampers, Chris, Clarisse, Annabeth en ik. Op Fifth Avenue woedden de gevechten voort, maar op dat moment bestond alleen nog onze kleine kring en het gevallen meisje.
Haar gezicht, dat ooit zo mooi was geweest, zat onder de brandwonden van het gif. Hoeveel nectar of ambrozijn we haar ook zouden geven, het zou niet helpen.
Er gaat iets gebeuren. Rachels woorden galmden door mijn hoofd. Een list die eindigt met de dood.
Nu wist ik wat ze had bedoeld, en ook wie het Aresgebouw was voorgegaan in de strijd.
Ik keek omlaag naar het gezicht van de stervende Silena Beauregard.