12
Rachel sluit een slechte deal
Ik greep Will Solace bij zijn kladden en beval de rest van het Apollogebouw te blijven zoeken naar Michael Yew. We leenden een Yamaha FZI van een slapende motorrijder en reden naar het Plaza Hotel met een snelheid die mijn moeder een rolberoerte zou hebben bezorgd. Ik had nog nooit een motor bestuurd, maar het was niet moeilijker dan op een pegasus rijden.
Onderweg zag ik een heleboel lege sokkels waar normaal gesproken een standbeeld op stond. Plan 23 leek te werken. Ik wist niet of dat goed of slecht nieuws was.
Binnen vijf minuten waren we bij het Plaza – een ouderwets witstenen hotel met een blauw puntdak aan de zuidoostrand van Central Park.
Vanuit tactisch oogpunt was het Plaza niet de beste plek voor een hoofdkwartier. Het was niet het grootste gebouw van de stad of het meest centraal gelegen. Maar het was stijlvol en had in de loop der jaren een heleboel beroemde halfgoden aangetrokken, zoals de Beatles en Alfred Hitchcock. We bevonden ons dus in goed gezelschap.
Ik joeg de Yamaha de stoep op en kwam met piepende remmen bij de fontein voor het hotel tot stilstand.
Will en ik sprongen van de motor. ‘Geweldig! Nu moet ik zeker ook nog op jullie motor passen?’ riep het standbeeld bij de fontein van bovenaf.
Het was een levensgrote bronzen vrouw die in een granieten kom stond. Ze droeg slechts een bronzen doek om haar benen en in haar handen hield ze een schaal met metalen fruit. Ze was me nooit echt opgevallen. Maar ze had me dan ook nog nooit aangesproken.
‘Moet jij Demeter voorstellen,’ vroeg ik.
Er vloog een bronzen appel over mijn hoofd.
‘Iedereen denkt altijd dat ik Demeter ben!’ klaagde ze. ‘Ik ben Pomona, de Romeinse godin van de overvloed, maar wat kan jou dat schelen? Niemand maakt zich druk om de mindere goden. Als jij iets om de mindere goden zou geven, zou je deze oorlog niet verliezen! Ik zeg: drie hoeraatjes voor Morpheus en Hecate!’
‘Pas op de motor,’ beval ik haar.
Pomona vloekte in het Latijn en onder een regen van nog meer fruit renden Will en ik het hotel in.
Ik was nog nooit in het Plaza geweest. Het had een indrukwekkende lobby met kristallen luchters en bewusteloze rijken, maar ik had er weinig aandacht voor. Een paar Jageressen wezen ons de weg naar de liften en we gingen omhoog naar de penthousesuites.
De halfgoden hadden de bovenste etages volledig in bezit genomen. Kampers en Jageressen lagen op apegapen op de sofa’s, waren zich aan het opfrissen in de badkamers, scheurden zijden gordijnen aan repen om hun wonden te verbinden en deden zich te goed aan het eten en drinken uit de minibars. Een aantal wolven dronk uit de wc-potten. Ik was opgelucht dat zo veel van mijn vrienden het er die nacht levend hadden afgebracht, maar iedereen zag er doodmoe uit.
‘Percy!’ Jake Mason sloeg me op mijn schouder. ‘We ontvangen berichten…’
‘Straks,’ zei ik. ‘Waar is Annabeth?’
‘Op het terras. Ze leeft nog, man, maar…’
Ik duwde hem opzij.
Onder andere omstandigheden zou ik het uitzicht vanaf het terras prachtig hebben gevonden. Ik keek recht op Central Park neer. Het was een zonnige, heldere ochtend – ideaal voor een picknick of een wandeling, voor zo’n beetje alles eigenlijk, behalve met monsters vechten.
Annabeth lag in dekens gewikkeld op een ligstoel. Op haar bleke gezicht parelde zweet. Ondanks de dekens rilde ze van de kou. Silena Beauregard bette haar voorhoofd met een koele doek.
Will en ik baanden ons een weg door de dichte drom Athenakinderen. Will maakte het verband los om Annabeths wond te inspecteren en ik viel bijna flauw. Het bloeden was gestopt, maar de wond was diep. De huid eromheen had een akelige groene kleur.
‘Annabeth…’ Mijn stem stokte. Ze had dat mes voor me opgevangen. Hoe had ik dat kunnen laten gebeuren?
‘Vergiftigde dolk,’ mompelde ze. ‘Knap stom van me, hè?’
Will Solace slaakte een opgeluchte zucht. ‘Het valt mee, Annabeth. Als we een paar minuten later waren gekomen hadden we een probleem gehad, maar nu is het gif nog niet voorbij je schouder. Blijf even stil liggen. Heeft iemand wat nectar voor me?’
Ik pakte een flacon. Terwijl ik Annabeths hand vasthield reinigde Will de wond met de goddelijke vloeistof.
‘Au,’ zei ze. ‘Au, au!’ Ze kneep zo hard in mijn hand dat mijn vingers paars werden, maar ze bleef stil liggen zoals Will had gezegd. Silena sprak haar zacht bemoedigend toe. Will smeerde zilverpasta op de wond en neuriede iets in het Oudgrieks – een lofzang op Apollo. Toen verbond hij de wond opnieuw en stond wankelend op.
De verzorging moest hem veel energie hebben gekost. Hij was bijna net zo bleek als Annabeth.
‘Zo moet het goed komen,’ zei hij. ‘Maar we hebben wat stervelingenspullen nodig.’
Hij pakte een vel hotelbriefpapier, schreef er iets op en gaf het aan een van de Athenakinderen. ‘Op Fifth Avenue zit een apotheek. Normaal gesproken steel ik niet, maar…’
‘Ik wel,’ onderbrak Travis hem.
Will keek hem kwaad aan. ‘Laat iets aan kleingeld of drachmen achter, wat je hebt, maar dit is een noodgeval. Ik heb een voorgevoel dat er nog veel meer gewonden gaan vallen.’
Niemand ging ertegenin. Er was nauwelijks nog een halfgod die niet gewond was – behalve ik.
‘Kom op, jongens,’ zei Travis Stall. ‘Geef Annabeth een beetje de ruimte. En wij moeten op rooftocht… eh, boodschappen doen.’
De halfgoden schuifelden weer naar binnen. Jake Mason pakte me voordat hij het terras verliet bij mijn schouder. ‘We praten later wel bij, maar alles is onder controle. Ik gebruik Annabeths schild om een oogje in het zeil te houden. De vijand heeft zich met zonsopgang teruggetrokken; geen idee waarom. We hebben bij elke brug en elke tunnel een verkenner staan.’
‘Bedankt, man,’ zei ik.
Hij knikte. ‘Neem je tijd maar.’
Hij trok de terrasdeur achter zich dicht, en Silena, Annabeth en ik bleven alleen achter.
Silena drukte de doek tegen Annabeths voorhoofd. ‘Dit is allemaal mijn schuld.’
‘Nee,’ zei Annabeth zwakjes. ‘Waarom denk je dat, Silena?’
‘Ik heb nooit veel betekend op het kamp,’ mompelde ze. ‘Niet zoals jij en Percy. Als ik nou nog kon vechten…’
Haar onderlip trilde. Sinds Beckendorf was gesneuveld ging het niet goed met haar en telkens wanneer ik naar haar keek laaide mijn woede over zijn dood weer op. Ze deed me denken aan glas; alsof ze elk moment kon barsten. Als ik die spion die haar vriendje het leven had gekost ooit te pakken kreeg, zou ik hem aan mevrouw O’Leary voeren.
‘Je bent een geweldige kamper,’ bezwoer ik Silena. ‘Je bent de beste pegasusruiter van ons allemaal. En je kunt met iedereen opschieten. Geloof me, iemand die vriendschap weet te sluiten met Clarisse is heel getalenteerd.’
Ze keek me aan alsof ik haar op een idee had gebracht. ‘Dat is het! We hebben het Aresgebouw nodig. Ik kan met Clarisse praten. Ik weet zeker dat ik haar kan overhalen om ons te helpen.’
‘Ho maar, Silena. Gesteld dat je van het eiland af komt – Clarisse is nogal koppig. Als ze eenmaal kwaad is…’
‘Alsjeblieft,’ drong Silena aan. ‘Ik kan een pegasus nemen. Ik weet zeker dat ik bij het kamp kom. Geef me een kans.’
Ik wisselde een blik met Annabeth. Ze gaf een kort knikje.
Het idee stond me niet aan. Silena zou Clarisse nooit kunnen overhalen om te komen vechten. Aan de andere kant, Silena was nu zo van slag dat ze vast gewond zou raken in de strijd. Misschien zou het haar wat afleiding geven als ze naar het kamp terugging.
‘Oké,’ zei ik. ‘Als iemand het kan, ben jij het wel.’
Silena vloog me om mijn nek. Toen deed ze onhandig een stap achteruit en wierp Annabeth een blik toe. ‘Eh… sorry. Dank je, Percy! Ik zal je niet teleurstellen!’
Toen ze was vertrokken knielde ik naast Annabeth neer en legde een hand op haar voorhoofd. Het gloeide nog steeds.
‘Je ziet er lief uit als je je zorgen maakt,’ mompelde ze. ‘Dan gaan je wenkbrauwen helemaal in een knoop.’
‘Je gaat níét dood zolang ik nog bij je in het krijt sta,’ zei ik. ‘Waarom heb je dat mes opgevangen?’
‘Dat zou jij ook hebben gedaan.’
Het was waar, en dat beseften we allebei. Toch was het alsof er iemand met een koud stuk staal in mijn hart pookte. ‘Hoe wist je het?’
‘Wat?’
Ik keek om me heen om er zeker van te zijn dat we alleen waren. Toen leunde ik naar voren en fluisterde: ‘Mijn achillesplek. Als jij dat mes niet had opgevangen, was ik nu dood geweest.’
Er verscheen een starende blik in haar ogen. Haar adem rook naar druiven, misschien door de nectar. ‘Ik weet het niet, Percy. Ik voelde alleen opeens dat je in gevaar was. Waar… waar zit die plek?’
Ik wist dat ik het aan niemand mocht vertellen. Maar dit was Annabeth. Als ik haar niet kon vertrouwen, kon ik niemand vertrouwen.
‘Mijn onderrug.’
Ze tilde een hand op. ‘Waar? Hier?’
Ze legde haar hand op mijn ruggengraat en de huid tintelde. Ik schoof haar vingers naar de plek waarmee ik aan mijn sterfelijke leven was verankerd. Het was alsof er duizend volt door mijn lichaam heen ging.
‘Je hebt mijn leven gered,’ zei ik. ‘Bedankt.’
Ze haalde haar hand van mijn rug, maar ik hield hem vast.
‘Je staat dus bij mij in het krijt,’ zei ze zwakjes. ‘Maar dat is niks nieuws.’
We keken naar de zon die boven de stad opkwam. Tegen deze tijd had het druk moeten zijn op straat, maar er klonk nergens een autotoeter en er was geen menigte die zich op de stoepen verdrong.
In de verte hoorde ik een autoalarm door de straten echoën. Boven Harlem kringelde een zwarte rookpluim omhoog. Ik vroeg me af hoeveel ovens aan waren blijven staan toen Morpheus met zijn betovering had toegeslagen, hoeveel mensen er onder het koken in slaap waren gevallen. Het zou niet lang meer duren voordat er op meer plekken brand ontstond. Iedereen in New York liep gevaar – en al die levens lagen in onze handen.
‘Je vroeg waarom Hermes kwaad op me was,’ zei Annabeth.
‘Hé, je moet rusten…’
‘Nee, ik wil het je vertellen. Het zit me al heel lang dwars.’ Ze bewoog haar schouder en haar gezicht vertrok. ‘Luuk is me vorig jaar in San Francisco komen opzoeken.’
‘Persoonlijk?’ Het was alsof ze me een klap met een hamer had gegeven. ‘Bij jou thuis?’
‘Het was voordat we het Labyrint in gingen, voordat…’ Ze aarzelde, maar ik wist wat ze had willen zeggen: voordat hij Kronos was geworden. ‘Hij kwam onder een witte vlag. Hij zei dat hij alleen maar vijf minuten wilde om te praten. Hij zag er bang uit, Percy. Hij vertelde dat Kronos hem ging gebruiken om de heerschappij over de wereld te verkrijgen. Hij zei dat hij weg wilde, net als vroeger. Hij wilde dat ik met hem meeging.’
‘Maar je vertrouwde hem niet.’
‘Natuurlijk niet. Ik dacht dat het een valstrik was. Plus… laat ik zeggen dat er een heleboel veranderd was sinds vroeger. Ik zei tegen Luuk dat hij het op zijn buik kon schrijven. Hij werd kwaad. Hij zei… hij zei dat ik hem dan net zo goed ter plekke kon aanvallen, want een andere kans zou ik niet meer krijgen.’
Het zweet parelde weer op haar voorhoofd. De woorden vergden te veel van haar krachten.
‘Het is oké,’ zei ik. ‘Probeer wat te rusten.’
‘Je begrijpt het niet, Percy. Hermes had gelijk. Als ik met hem mee was gegaan had ik hem misschien op andere gedachten kunnen brengen. Of… ik had een mes. Luuk was ongewapend. Ik had…’
‘Hem kunnen doden?’ zei ik. ‘Je weet dat dat niet goed was geweest.’
Ze kneep haar ogen dicht. ‘Luuk zei dat Kronos hem als “opstapje” zou gebruiken. Dat was letterlijk het woord dat hij gebruikte. Kronos zou Luuk gebruiken en dan nog machtiger worden.’
‘Dat heeft hij gedaan,’ beaamde ik. ‘Hij heeft zich Luuks lichaam toegeëigend.’
‘Maar stel dat Luuks lichaam slechts een tussenstadium is? Stel dat Kronos van plan is om nóg machtiger te worden? Ik had hem kunnen tegenhouden. Deze oorlog is mijn schuld.’
Haar woorden gaven me het gevoel dat ik weer terug was bij de Styx, en langzaam oploste. Ik herinnerde me vorige zomer, toen de tweekoppige god Janus Annabeth had gewaarschuwd dat ze een ingrijpende keus moest maken – en dat was ná haar ontmoeting met Luuk geweest. Ook Pan had zoiets gezegd: Je zult een belangrijke rol spelen, ook al is het wellicht niet de rol die je had verwacht.
Ik wilde haar vragen stellen over het visioen dat Hestia me had laten zien, over haar tijd met Luuk en Thalia. Ik wist dat het op de een of andere manier met mijn voorspelling te maken had.
Voordat ik mijn moed bij elkaar had kunnen rapen ging de terrasdeur open. Connor Stall kwam naar buiten.
‘Percy.’ Hij wierp een blik op Annabeth, alsof hij in haar bijzijn niks naars wilde zeggen, maar ik had al gezien dat hij geen goed nieuws kwam brengen. ‘Mevrouw O’Leary is zojuist gearriveerd met Grover. Ik denk dat je even met hem moet praten.’
Grover zat te eten in de zitkamer. Zijn wapenrusting bestond uit stukken boomschors die met plastic strips aan elkaar waren gezet. Zijn houten knuppel en zijn rietfluit hingen aan zijn riem.
Het Demetergebouw had in de hotelkeuken een heel buffet in elkaar geflanst, van pizza tot en met ananasijs. Jammer genoeg deed Grover zich te goed aan het meubilair. Hij had al de bekleding van een luie stoel geknaagd en was nu aan een armleuning begonnen.
‘Hé, joh,’ zei ik, ‘we hebben het hotel maar in bruikleen.’
‘Mèh-he-he!’ Zijn gezicht zat onder de kapok. ‘Sorry, Percy. Maar het is wel Louis XVI. Héérlijk. Plus dat ik altijd meubilair eet als ik…’
‘Als je zenuwachtig bent,’ zei ik. ‘Ja, dat weet ik. Wat is er?’
Hij klepperde met zijn hoeven. ‘Ik hoorde over Annabeth. Is ze…?’
‘Ze komt er weer bovenop. Ze moet rusten.’
Grover haalde diep adem. ‘Gelukkig. Ik heb de meeste natuurgeesten in de stad gemobiliseerd – nou ja, degenen die naar me luisteren dan.’ Hij wreef over zijn voorhoofd. ‘Nooit gedacht dat eikels zo’n pijn konden doen. Hoe dan ook, we zullen zo goed mogelijk helpen.’
Hij bracht me op de hoogte van de schermutselingen die ze hadden gezien. De meeste hadden in het noorden plaatsgevonden, waar we te weinig halfgoden hadden. Hellehonden, die konden schaduwreizen, waren overal achter onze linies opgedoken en de dryaden en saters hadden ze de weg versperd. In Harlem was een jonge draak verschenen en het had een tiental bosnimfen het leven gekost voordat het monster uiteindelijk was verslagen.
Terwijl Grover verslag deed kwam Thalia met twee van haar luitenants de kamer in. Ze knikte grimmig naar me, ging naar buiten om bij Annabeth te kijken en kwam weer binnen. Ze luisterde terwijl Grover zijn verslag afrondde – met steeds gruwelijkere details.
‘Bij Fort Washington hebben we twintig saters verloren in de strijd tegen een stel reuzen,’ zei hij met trillende stem. ‘Bijna de helft van mijn verwanten. Uiteindelijk hebben de riviergeesten de reuzen verdronken, maar…’
Thalia slingerde haar boog over haar schouder. ‘Percy, Kronos’ strijdkrachten verzamelen zich nog steeds bij alle bruggen en tunnels. En Kronos is niet de enige Titaan. Een van mijn Jageressen zag een reusachtige man in een gouden wapenrusting bij de kust van Jersey een leger inspecteren. Ik weet niet wie hij is, maar hij straalt macht uit zoals alleen een Titaan of een god kan.’
Ik herinnerde me de gouden Titaan uit mijn droom – die op Mount Othrys in vlammen opging.
‘Geweldig,’ zei ik. ‘Nog goed nieuws?’
Thalia haalde haar schouders op. ‘We hebben de metrotunnels naar Manhattan afgegrendeld. Dat hebben mijn beste woudlopers gedaan. En het ziet ernaar uit dat de vijand pas vanavond gaat aanvallen. Ik denk dat Luuk…’ ze corrigeerde zichzelf, ‘… ik bedoel Kronos, na elk gevecht tijd nodig heeft om te herstellen. Hij is nog steeds niet gewend aan zijn nieuwe vorm. Het vergt veel van zijn krachten om de tijd rond de stad te vertragen.’
Grover knikte. ‘En de meeste van zijn manschappen zijn ’s nachts sterker. Maar na zonsondergang zijn ze weer paraat.’
Ik probeerde helder te denken. ‘Oké. Nog bericht van de goden?’
Thalia schudde haar hoofd. ‘Ik weet dat vrouwe Artemis zou komen als ze kon. Athena ook. Maar Zeus heeft hun bevolen aan zijn zijde te blijven. Het laatste wat ik heb gehoord is dat Typhon de vallei van de Ohio River heeft verwoest. Tegen de middag zal hij de Appalachen hebben bereikt.’
‘Op zijn best hebben we dus nog twee dagen voordat hij hier is,’ concludeerde ik.
Jake Mason schraapte zijn keel. Hij had er zo stil bij gestaan dat ik bijna was vergeten dat hij er was.
‘Percy,’ zei hij, ‘er is nog iets anders. Zoals Kronos bij de Williamsburg Bridge verscheen… alsof hij wist dat je daarheen zou gaan. En hij verplaatste zijn troepen naar onze zwakste plekken. Zodra wij onze posities hadden ingenomen veranderde hij van tactiek. Hij heeft nauwelijks aandacht besteed aan de Lincolntunnel, waar de Jageressen een sterke verdediging voerden. Hij zette koers naar onze zwakke schakels, alsof hij het wist.’
‘Alsof hij inside-information had,’ zei ik. ‘De spion.’
‘Welke spion?’ vroeg Thalia bars.
Ik vertelde haar over het zilveren hangertje dat Kronos me had laten zien, het geheime zendertje.
‘Dat is niet best,’ zei ze. ‘Helemaal niet best.’
‘Het kan iedereen zijn,’ zei Jake. ‘We waren er allemaal bij toen Percy orders gaf.’
‘Maar wat kunnen we doen?’ vroeg Grover. ‘Alle halfgoden fouilleren totdat we het hangertje hebben gevonden?’
Ze keken me allemaal aan, in afwachting van mijn besluit. De situatie was hopeloos, maar ik mocht niet laten zien hoe bang ik was.
‘We vechten door,’ zei ik. ‘We moeten ons niet gek laten maken door die spion. Als we elkaar gaan wantrouwen is het eind zoek. Jullie waren geweldig vannacht. Ik had me geen dapperder leger kunnen wensen. We maken een wachtrooster. Rust uit zolang het kan. We hebben een lange nacht voor de boeg.’
De halfgoden mompelden instemmend. Iedereen ging zijns weegs om te slapen, te eten of zijn wapens te repareren.
‘Jij ook, Percy,’ zei Thalia. ‘Wij houden wel een oogje in het zeil. Ga liggen. Je moet vanavond in vorm zijn.’
Ik protesteerde niet. In de dichtstbijzijnde slaapkamer liet ik me op het hemelbed neerploffen. Ik dacht dat ik te gespannen was om te slapen, maar mijn ogen vielen vrijwel onmiddellijk dicht.
In mijn droom zag ik Nico di Angelo in zijn eentje in de tuin van Hades. Hij had een gat gegraven in een van de bloembedden van Persephone, waar de koningin waarschijnlijk niet echt blij mee zou zijn.
Hij goot een kelk met wijn leeg in het gat en begon te reciteren. ‘Laat de doden weer proeven. Laat hen zich verheffen en dit offer aanvaarden. Maria di Angelo, toon uzelf!’
Er rees witte rook op. Er vormde zich een menselijke gestalte, maar het was niet Nico’s moeder. Het was een meisje met donker haar, een olijfkleurige huid en de zilverglanzende kleding van een Jageres.
‘Bianca,’ zei Nico. ‘Maar…’
Roep niet onze moeder op, Nico, sprak ze waarschuwend. Het is je verboden haar geest te zien.
‘Waarom?’ vroeg Nico dwingend. ‘Wat verbergt onze vader?’
Leed, antwoordde Bianca. Haat. Een vloek die teruggaat tot de Grote Voorspelling.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Nico. ‘Ik moet het weten!’
Die kennis zal slechts pijn doen. Onthoud wat ik heb gezegd: wrok koesteren is een fatale zwakheid voor een kind van Hades.
‘Dat weet ik,’ zei Nico. ‘Maar ik ben veranderd, Bianca. Hou op met me te beschermen!’
Broertje, je begrijpt niet…
Nico ging met zijn hand door de mist en Bianca’s gestalte loste op.
‘Maria di Angelo,’ zei hij opnieuw. ‘Spreek tot mij!’
Er verscheen een ander beeld. Het was meer een tafereel dan een enkele geest. In de mist zag ik Nico en Bianca als kleine kinderen, spelend in de lobby van een chic hotel, elkaar achternazittend tussen de marmeren pilaren.
Vlakbij zat een vrouw op een sofa. Ze droeg een zwarte jurk, handschoenen en een zwarte hoed met een voile, zoals een ouderwetse filmster uit de jaren veertig. Ze had Bianca’s glimlach en Nico’s ogen.
Op de stoel naast haar zat een grote, kruiperige man in een krijtstreepkostuum. Met een schok besefte ik dat het Hades was. Hij had zich naar de vrouw gebogen en praatte druk gebarend tegen haar alsof hij opgewonden was.
‘Schatje, alsjeblieft,’ zei hij. ‘Je móét mee naar de Onderwereld. Het kan me niet schelen wat Persephone vindt! Ik zorg dat je er veilig bent.’
‘Nee, lieverd.’ Ze sprak met een Italiaans accent. ‘Mijn kinderen laten opgroeien in het land der doden? Ik ga dat niet doen.’
‘Maria, luister naar me. Door de oorlog in Europa hebben de andere goden zich tegen me gekeerd. Er is een voorspelling gedaan. Mijn kinderen zijn niet langer veilig. Poseidon en Zeus hebben me tot een overeenkomst gedwongen. Wij mogen nooit meer halfgodkinderen krijgen.’
‘Maar je hébt Nico en Bianca al. Zíj mogen toch wel…’
‘Nee! De voorspelling waarschuwt voor een kind dat zestien wordt. Zeus heeft bepaald dat de kinderen die ik nu heb aan Kamp Halfbloed overgedragen moeten worden om daar zogenaamd de juiste training te krijgen, maar ik weet wat hij bedoelt. In het beste geval worden ze in de gaten gehouden, opgesloten, tegen hun vader opgestookt. Maar hoogstwaarschijnlijk neemt hij dat risico niet. Hij zal niet toestaan dat mijn kinderen ooit zestien worden. Hij zal een manier vinden om ze te vernietigen, en dat wil ík niet riskeren!’
‘Certamente,’ zei Maria. ‘We blijven samen. Zeus is un imbecille.’
Ik moest bekennen dat ik haar moed bewonderde, maar Hades wierp zenuwachtig een blik op het plafond. ‘Maria, alsjeblieft. Ik heb je verteld dat ik de kinderen uiterlijk vorige week moest overdragen. Zeus’ toorn zal vreselijk zijn en ik kan je niet voor eeuwig verbergen. Zolang je bij de kinderen bent, ben jij ook in gevaar.’
Maria glimlachte en opnieuw was de gelijkenis met haar dochter angstaanjagend. ‘Jij bent een god, lieverd, jij zult ons beschermen. Maar ik ga niet met Nico en Bianca naar de Onderwereld.’
Hades wrong zijn handen. ‘In dat geval… er is nog een optie. Ik weet een plek in de woestijn waar de tijd stilstaat. Ik zou de kinderen daarnaartoe kunnen sturen, voor een tijdje, voor hun eigen veiligheid, zodat wij samen kunnen zijn. Ik zal bij de Styx een gouden paleis voor je bouwen.’
Maria di Angelo lachte warm. ‘Je bent een goed mens, lieverd, een genereus mens. De andere goden zouden je moeten zien zoals ik je ken, dan zouden ze je niet zo vrezen. Maar Nico en Bianca hebben hun moeder nodig. Trouwens, het zijn nog maar kinderen. De goden zullen hen echt niets doen.’
‘Je kent mijn familie niet,’ zei Hades somber. ‘Alsjeblieft, Maria, ik kan niet zonder je.’
Ze legde een vinger op zijn lippen. ‘Dat hoeft ook niet. Wacht hier terwijl ik mijn bagage haal. Let op de kinderen.’
Ze zoende de Heer der Doden en stond op. Terwijl ze de trap op ging keek Hades haar na alsof elke stap hem pijn deed.
Enkele tellen later verstarde hij. De kinderen stopten met spelen alsof ook zij iets hadden gevoeld.
‘Nee!’ riep Hades uit. Maar zelfs zijn goddelijke macht was te traag. Hij had nog net tijd om een muur van zwarte energie rond de kinderen op te trekken voordat het hotel explodeerde.
De klap was zo hevig dat het hele nevelbeeld verdween. Toen het weer zichtbaar werd zat Hades geknield in het puin met in zijn armen het verminkte lichaam van Maria di Angelo. Overal om hem heen woedde brand. Bliksem flitste door de lucht en de donder rommelde.
Kleine Nico en Bianca staarden niet-begrijpend naar hun moeder. Achter hen doemde de furie Alecto op, sissend en fladderend met haar leren vleugels. De kinderen leken haar niet op te merken.
‘Zeus!’ Hades schudde met zijn vuist naar de hemel. ‘Ik vermorzel je! Ik zal haar terughalen!’
‘Dat kunt u niet, heer,’ sprak Alecto waarschuwend. ‘Van alle onsterfelijken bent u bij uitstek degene die zich aan de wetten van de dood moet houden.’
Hades ziedde van razernij. Even dacht ik dat hij zijn ware gedaante zou aannemen en zijn eigen kinderen in het niets zou doen opgaan, maar op het laatste ogenblik leek hij zijn zelfbeheersing terug te krijgen.
‘Neem hen mee,’ zei hij met verstikte stem tegen Alecto. ‘Spoel hun geheugen schoon in de Lethe en breng ze naar het Lotushotel. Daar kan Zeus hun niets doen.’
‘Zoals u wilt, heer,’ zei Alecto. ‘En het lichaam van de vrouw?’
‘Neem haar ook mee,’ antwoordde Hades verbitterd. ‘Dien haar de oude ritus toe.’
Alecto, de kinderen en het lichaam van Maria losten op in de schaduw en Hades bleef alleen achter tussen de puinhopen.
‘Ik heb je gewaarschuwd,’ zei een nieuwe stem.
Hades draaide zich om. Bij de smeulende resten van de sofa stond een meisje in een kleurige jurk. Ze had kort zwart haar en droevige ogen. Ze was niet ouder dan twaalf. Ik kende haar niet, maar toch kwam ze me bekend voor.
‘Hoe durf je hier te komen?’ gromde Hades. ‘Ik zou je moeten verpulveren!’
‘Dat kun je niet,’ zei het meisje. ‘Ik word beschermd door de macht van Delphi.’
Met een huivering besefte ik dat ik naar het orakel van Delphi keek, toen ze nog jong en in leven was. Op de een of andere manier was het nog griezeliger om haar zo te zien dan als mummie.
‘Je hebt de vrouw van wie ik hield gedood!’ brulde Hades. ‘Dit heeft jouw voorspelling ons gebracht!’
Hij ging dreigend voor het meisje staan, maar ze gaf geen krimp.
‘De explosie was op bevel van Zeus om de kinderen te vernietigen,’ zei ze, ‘omdat jij je tegen zijn wil hebt verzet. Ik had er niets mee te maken. En ik heb al eerder gezegd dat je hen moest verbergen.’
‘Dat ging niet! Maria wilde het niet! En bovendien zijn zij onschuldig.’
‘Maar het zijn wel jouw kinderen, dus vormen ze een gevaar. En als je hen in het Lotushotel verbergt stel je het probleem slechts uit. Zeus zal Nico en Bianca nooit laten terugkeren naar de wereld, uit vrees voor wat er gebeurt wanneer ze zestien worden.’
‘Door die zogenaamde Grote Voorspelling van jou. Jij hebt me gedwongen te zweren dat ik geen kinderen meer zal krijgen. Je hebt me alles afgenomen!’
‘Ik kan de toekomst zien,’ zei het meisje. ‘Niet haar veranderen.’
Er laaide een zwart vuur op in de ogen van de god en ik wist dat er iets vreselijks ging gebeuren. Ik wilde tegen het meisje schreeuwen dat ze zich uit de voeten moest maken.
‘Luister dan naar de woorden van Hades, orakel,’ gromde hij. ‘Ik kan dan misschien Maria niet terugbrengen. En evenmin kan ik jou een vroege dood bezorgen. Maar aangezien jouw ziel nog steeds sterfelijk is kan ik jou wél vervloeken.’
De ogen van het meisje werden groot. ‘Je gaat toch niet…’
‘Ik zweer,’ sprak Hades, ‘dat zolang mijn kinderen outcasts zijn, zolang ik zwoeg onder de vloek van jouw Grote Voorspelling, het orakel van Delphi geen nieuw sterfelijk omhulsel zal krijgen. Jij zult nooit in vrede rusten. Niemand zal jouw plaats innemen. Je lichaam zal wegkwijnen en sterven, maar de geest van het orakel zal erin opgesloten blijven. Je zult je bittere voorspellingen doen totdat je tot stof uiteenvalt. En mét jou zal het orakel sterven!’
Het meisje gilde en het nevelige beeld spatte uiteen. In Persephone’s tuin viel Nico op zijn knieën neer, zijn gezicht doodsbleek van angst. Voor hem, in zijn zwarte kostuum, stond de echte Hades, die dreigend op zijn zoon neerkeek.
‘En wat zijn wij hier aan het doen?’ vroeg hij met barse stem.
Een duistere explosie vulde mijn droom. Toen veranderde het tafereel.
Rachel Elizabeth Dare liep over een wit zandstrand. Ze droeg een badpak en om haar middel een T-shirt. Haar schouders en gezicht waren bruinverbrand.
Ze knielde neer en begon met haar vinger in het natte zand te schrijven. Toen ik het probeerde te lezen dacht ik dat mijn dyslexie me weer parten speelde, totdat het tot me doordrong dat het Oudgrieks was.
Dat was onmogelijk. Die droom moest nep zijn.
Rachel was klaar met schrijven en mompelde: ‘Wat heeft dat in hemelsnaam te betekenen?’
Ik kan Grieks lezen, maar toen de zee de woorden wegspoelde had ik slechts één woord herkend:
Mijn naam: Perseus.
Rachel stond abrupt op. Het zand vloog door de lucht toen ze terugholde naar de villa van haar ouders.
‘O, goden,’ zei ze. ‘Dát is wat het betekent.’
Buiten adem stormde ze het trapje naar de veranda op. Haar vader keek op van zijn Wall Street Journal.
‘Pap.’ Rachel liep naar hem toe. ‘We moeten terug.’
Haar vaders mond vertrok, alsof hij zich probeerde te herinneren hoe je ook alweer moest glimlachen. ‘Terug? We zijn er net.’
‘Er zijn problemen in New York. Percy is in gevaar.’
‘Heeft hij je gebeld?’
‘Nee… niet echt. Maar ik weet het gewoon. Ik voel het.’
Meneer Dare vouwde zijn krant op. ‘Je moeder en ik hebben een hele tijd naar deze vakantie uitgekeken.’
‘Nietwaar! Jullie haten het strand! Jullie zijn gewoon te koppig om het toe te geven.’
‘Nou moet jij eens…’
‘Ik zeg je dat er iets aan de hand is in New York! De hele stad… ik weet het niet precies, maar de stad wordt aangevallen.’
Haar vader zuchtte. ‘Dan zouden we dat wel hebben gehoord op het nieuws.’
‘Nee,’ hield Rachel vol. ‘Niet bij zo’n soort aanval. Ben jij nog gebeld sinds we hier zijn?’
Haar vader fronste zijn wenkbrauwen. ‘Nee… maar het is weekend, en hartje zomer.’
‘Jij wordt áltijd gebeld,’ zei Rachel. ‘Geef toe dat het raar is.’
Haar vader aarzelde. ‘We kunnen niet zomaar weggaan. Dit heeft een heleboel geld gekost.’
‘Pap, luister,’ zei Rachel. ‘Percy heeft me nodig. Ik moet een boodschap overbrengen. Het is een zaak van leven en dood.’
‘Wat voor boodschap? Waar heb je het over?’
‘Dat kan ik niet zeggen.’
‘Dan blijf je hier.’
Rachel sloot haar ogen alsof ze al haar moed bijeenraapte. ‘Pap… als je me laat gaan, sluit ik een deal met je.’
Meneer Dare ging rechtop zitten. Een deal was iets wat hij begreep. ‘Ik luister.’
‘Clarion Ladies’ Academy. Ik… ik zal er in de herfst naartoe gaan. Ik zal zelfs niet klagen. Maar dan breng jij mij naar New York. Nú.’
Hij zweeg lange tijd. Toen pakte hij zijn mobiele telefoon en toetste een nummer in.
‘Douglas? Breng het vliegtuig in gereedheid. We gaan naar New York. Ja… nu.’
Rachel vloog haar vader om zijn nek. Hij keek verbaasd, alsof ze hem nog nooit had omhelsd.
‘Ik zal het goedmaken, pap!’
Hij glimlachte, maar zijn ogen bleven koel. Hij bestudeerde haar alsof hij in plaats van zijn dochter de jonge vrouw zag die hij wilde zien – die ze zou zijn als Clarion Academy klaar met haar was.
‘Ja, Rachel,’ beaamde hij. ‘Dat zul je zeker.’
Het tafereel vervaagde. ‘Rachel, nee!’ prevelde ik in mijn slaap.
Toen Thalia me wekte lag ik nog steeds te woelen en te draaien.
‘Kom, Percy,’ zei ze. ‘Het is al middag. We hebben bezoek.’
Gedesoriënteerd ging ik rechtop zitten. Het bed was te comfortabel en ik had de pest aan overdag slapen.
‘Bezoek?’ zei ik.
Thalia knikte grimmig. ‘Een Titaan met een witte vlag wil je spreken. Hij heeft een boodschap van Kronos.’