23
Op de bovenste verdieping, in Scotts spaarzaam gemeubileerde appartement, zat Tamima op het ene uiteinde van het bed en haar moeder op het andere. Ze keken elkaar nadrukkelijk niet aan. Wexford zat op de enige stoel in het vertrek. Burden en Scott op krukjes die Scott uit de keuken had gehaald. Wexford was degene die de stilte verbrak.
‘Hoe lang woont u hier al, meneer Scott?’
‘Sinds medio november,’ zei de man nors, en toen voegde hij er met heel wat meer energie aan toe: ‘Ik heb het recht om hier te zijn. Ik ben de huurder.’
‘En jij zit hier al die tijd al bij hem in huis?’ Nu had Wexford het tegen Tamima.
Ze haalde haar schouders op. ‘Sinds eind november of zo.’ Net als haar minnaar leek ze door iets te zeggen plotseling nieuwe energie te krijgen. ‘Het hangt me allemaal zo de keel uit. Het is allemaal zo vreselijk saai. Hij zei dat hij me zou meenemen naar een luxueus appartement. Maar dat heeft hij nooit gedaan. Hij heeft me meegenomen naar deze dump hier, en nog in het holst van de nacht ook, zodat niemand me zou zien.’
Ze keek haar moeder aan. Gehuld in haar sombere en strenge zwarte gewaad zat Yasmin Rahman aandachtig te kijken hoe haar dochter gekleed ging. Waarschijnlijk had ze nog nooit een deugdzaam islamitisch meisje gezien dat er zo bij liep, van haar laag uitgesneden topje en superkorte minirokje tot aan haar netkousen en goedkope paarse pumps. Met een bevallig gebaar hief Tamima haar hoofd op en draaide haar moeder de rug toe.
‘Heb je de kranten dan niet gezien? En geen tv-gekeken?’ Dat was Burden. ‘Er wordt in het hele land naar je gezocht. Wist je dat niet?’ En met een blik op Scott voegde hij daaraan toe: ‘En wist jij dat dan niet?’
‘Ze was bang voor haar familie.’
‘Ik zou het ze vertellen,’ zei Tamima. ‘Dat was ik echt van plan. Elke dag weer was ik van plan om naar hiernaast te gaan en het ze te vertellen. Maar ik weet het niet, ik weet niet waarom ik het niet gedaan heb. Nou ja, dat weet ik eigenlijk best. Ik wilde niet dat mijn vader en moeder een hekel aan me zouden krijgen. Ik was heus niet bang dat ze me bij hém zouden weghalen, hoor. Ik ben die vent spuugzat.’
‘Wat zeg je dat weer leuk,’ zei Scott. ‘Bedankt hoor.’
‘Ik neem aan dat je Tamima Rahman voor het eerst hebt gezien toen je hier woonde met je vrouw,’ zei Wexford.
‘Als u dat zo wilt zeggen,’ zei Scott.
‘Is er dan nog een andere manier?’
‘Ik weet niet waar ik het aan heb verdiend om zo ondervraagd te worden. Ik heb niets misdaan.’ Toen schoot hem iets angstaanjagends te binnen. ‘Ze is toch wel boven de zestien?’
‘Natuurlijk ben ik dat, verdomme! Hoe vaak heb ik je dat nou al niet gezegd?’ Maar plotseling leek Tamima al haar stoerheid te verliezen. Haar gezicht werd vuurrood en ze duwde haar onderlip naar voren, als een pruilend kind van acht. ‘Ik wil naar huis,’ jammerde ze, en ze keerde zich naar haar moeder toe, dook op haar af en klampte zich aan haar vast.
Een ogenblik bleef Yasmin stokstijf zitten, zonder te reageren. Maar toen werd haar gezicht zachter en sloeg ze langzaam haar armen om Tamima heen. Ze vlijde haar wang tegen die van het meisje, streelde Tamima over haar lange, zwarte haar en begon tegen haar te fluisteren in iets wat vermoedelijk Urdu was. Wexford zat er even naar te kijken en richtte zijn aandacht toen op Ian Scott. De man had gelijk gehad toen hij zei dat hij niets had misdaan. Vergeleken met wat de broer en de moeder van Tamima hadden gedaan, hadden die kleine stommiteiten van hem weinig te betekenen. Hij stond op.
‘Wij hebben hier verder niets te zoeken,’ zei hij tegen Burden en samen liepen ze de trap af en het huis uit.
‘Jenny zal blij zijn dat dat meisje niets is overkomen,’ zei Burden, terwijl ze bezig waren met de zo lang uitgestelde lunch. ‘Ze was bang dat het hier om een gedwongen huwelijk ging, en misschien zelfs om eerwraak.’
Ze hoopte op een spectaculaire zaak, dacht Wexford hardvochtig.
‘Niet dat ik ooit in een van beide mogelijkheden heb geloofd,’ zei Burden.
‘Ik neem de kedgeree,’ zei Wexford. ‘Volgens mij is dat trouwens helemaal geen Indiaas gerecht, laat staan iets uit Kasjmir. Volgens mij hebben wij Britten dat uitgevonden in de tijd dat we daar de dienst uitmaakten.’ Ze bestelden. ‘Nu kunnen we in elk geval “Heb ik het niet gezegd?” tegen Hannah zeggen.’
‘Ik neem aan dat Scott degene was die ze in het Raj Emporium heeft zien rondhangen.’
‘En Scott is ook degene die Targo in gezelschap van Tamima heeft gezien, wat hem op de gedachte heeft gebracht dat de familie Rahman haar wel zou willen laten vermoorden.’
‘De kedgeree is op, vrees ik,’ zei de serveerster. ‘Die was vandaag heel populair.’
‘Goed, dan neem ik wel kip tikka massala. Volgens mij is dat ook iets uit de koloniale tijd.’
‘Ik ook,’ zei Burden. ‘Door al dit gedoe ben ik me wel gaan afvragen hoe vaak die gedwongen huwelijken nu eigenlijk voorkomen. En eerwraak trouwens ook.’
‘In Azië heel vaak, vrees ik. Hier een stuk minder. Ik durf rustig te zeggen dat we zoiets niet nog een keer zullen tegenkomen.’
Een of ander vaag gevoel van ongemak beroofde hem van zijn eetlust. Hij liet de helft van zijn hoofdgerecht staan en hoefde verder niets meer te hebben. Burden had zoals gebruikelijk een flinke eetlust, en rondde de maaltijd af met iets wat hij ‘die alom bekende Kasjmirse specialiteit’ noemde: een groot stuk appeltaart met slagroom. Het was halfdrie. Terwijl ze zaten te eten was het een stuk kouder geworden, en een ijzige noordenwind gierde door de smalle zijstraatjes en steegjes. Wexford geloofde niet in telepathie, voorgevoelens, helderziendheid of voortekenen, maar terwijl hij in de bittere kou over straat liep, werd hij zich steeds sterker bewust van een onheilspellende gewaarwording, een voorgevoel dat hem iets afschuwelijks te wachten stond, en hij begon sneller te lopen, zodat Burden vroeg waarom hij zo’n haast had.
De warmte die hen tegemoetkwam toen ze door de zware deuren de hal van het politiebureau binnenliepen, vormde zo’n opluchting dat alle andere gewaarwordingen even naar de achtergrond verdwenen. Toen zag Wexford dat Hannah naar hen toe kwam lopen, met haar telefoon in de hand. Iets in haar gezichtsuitdrukking maakte hem duidelijk dat hij vandaag het triomfantelijke nieuws over Tamima niet aan haar zou doorgeven.
‘Ik was u net aan het bellen, chef,’ zei ze, en nog voordat ze was uitgesproken, begon zijn telefoon te piepen.
‘Een geval van eerwraak. Deze keer is het echt gebeurd. Een vrouw in Stowerton is dood aangetroffen in haar kamertje. Haar keel is doorgesneden. Ze was weggegaan bij haar man, met wie ze nog maar een jaar getrouwd was, en de man en haar vader hebben gezworen dat ze haar zouden vermoorden. Ik ga er nu heen.’
‘We gaan er allemaal naartoe,’ zei Wexford, en in gedachten voegde hij daaraan toe: ‘In elk geval weet ik deze keer dat Targo het niet gedaan kan hebben.’