1

Hij had er nooit iets over gezegd. Deze vreemde relatie, als dat geen al te groot woord was, had jarenlang voortgeduurd, tientallen jaren zelfs, en nooit had hij er ook maar iets over gezegd tegen wie dan ook. Hij had gezwegen omdat hij wist dat niemand hem zou geloven. Niets ervan viel te bewijzen, het stalken niet, en de starende blikken en samenzweerderige glimlachjes al evenmin. En ook de moorden niet, noch ook maar één van die tekens die Targo had achtergelaten omdat hij wist dat Wexford er weet van had en toch niets kon uitrichten.

Het was jarenlang zo doorgegaan en toen was het opgehouden. Of hij had de indruk gehad dat het was opgehouden. Targo was verdwenen. Voor de zoveelste keer terug naar Birmingham, of misschien naar Coventry. Het was al lang geleden dat hij voor het laatst in Kingsmarkham was gesignaleerd en Wexford had gedacht dat het allemaal voorbij was. Die gedachte was vergezeld gegaan van spijt, niet van opluchting, want als Targo was verdwenen − en wat meer ter zake deed, als Targo nooit meer zoiets zou doen − hoe kon hij dan ooit nog hopen de man voor het gerecht te brengen? Maar toch was hij er inmiddels bijna zeker van geweest dat hij de man nooit meer te zien zou krijgen. Nooit meer zou hij zijn blik laten rusten op die korte, gespierde gestalte met die brede schouders en die dikke, stevige benen, de ruwe bos donkerblond haar, de grove gelaatstrekken en de helderblauwe ogen... en de wijnvlek die altijd bedekt moest blijven. Wexford had hem maar één keer gezien zonder dat hij iets om zijn nek droeg.
’s Winters een wollen das en in de zomer een sjaal van zijde of katoen, die misschien toebehoorde aan een van zijn vele echtgenotes. Het maakte niet uit wat, zolang Targo er de paarse wijnvlek maar mee kon bedekken die zijn nek ontsierde, zich uitstrekte over zijn wang en omlaag droop over zijn borstkas. Hij had de man slechts één keer zonder sjaal gezien, en nooit zonder hond.

Eric Targo, zeven of acht jaar ouder dan Wexford. Een man die vaak getrouwd was geweest, vrachtwagenchauffeur, projectontwikkelaar, kenneluitbater, dierenliefhebber, moordenaar. Wexford had zich net voor het eerst in weken weer eens afgevraagd wat er van de man geworden zou zijn en vervolgens in gedachten even stilgestaan bij het gerucht dat hij weer terug was en hier ergens in de buurt woonde. En of het nou voorbestemd was of puur toeval − Wexford ging uit van het laatste − had hij die gedachten net van zich afgezet, vol ergernis over het feit dat hij nooit iets had kunnen vinden dat belastend voor de man was, toen hij Targo in eigen persoon voor zich zag, honderd meter verderop. Wexford twijfelde geen moment, zelfs op die afstand niet, ook al was Targo’s dikke bos haar inmiddels volkomen wit geworden. De man had nog steeds datzelfde hanige loopje met kaarsrechte rug dat zo typerend is voor kleine mannetjes, en hij droeg nog steeds een sjaal. In zijn linkerhand, de hand die het dichtst naar Wexford toegekeerd was, droeg hij een laptop. Of liever gezegd, een koffertje dat bestemd was voor een laptop.

Wexford zat in zijn auto en reed door Glebe Road. Hij parkeerde langs de stoeprand en zette de motor af. Targo was uit een witte bestelwagen gestapt en een huis binnengelopen aan de kant van de straat waar Wexford nu geparkeerd stond. Geen hond? Wexford moest nu besluiten of hij door Targo gezien wilde worden. Misschien maakte dat nauwelijks meer uit. Hoe lang was het inmiddels geleden? Tien jaar? Langer? Hij stapte uit de auto en liep naar het huis waar hij de man net naar binnen had zien gaan. Het huis maakte deel uit van een rijtje dat stond ingeklemd tussen een krakkemikkig flatblok en een stel winkeltjes: een makelaar o.g., een nagelbar, een tijdschriftenwinkel en een zaakje dat Webb & Cobb heette (wat Wexford een grappige naam vond omdat die hem deed denken aan het Engelse woord voor spinnenweb). De winkel had ooit keramiek en keukengerei verkocht, maar was nu gesloten en er waren grote platen hout voor de ramen gespijkerd. Mike Burden had hier ooit gewoond, toen hij voor de eerste keer getrouwd was geweest; Wexford herinnerde zich nog dat het nr. 36 was. Nr. 34 was het huis waar Targo naar binnen was gelopen. De voordeur van Burdens oude huis was nu paars geschilderd en de nieuwe bewoners hadden hun smalle voortuintje betegeld, zodat ze er hun motorfietsen kwijt konden. Burden zei dat hij dat hun kwalijk nam, alsof hij het recht had om te bepalen wat de huidige eigenaren met hun huis uitspookten. Terwijl Wexford daaraan dacht, moest hij glimlachen.

Van Targo was niets meer te bekennen. Wexford liep naar de naar de straat toegekeerde zijde van de bestelwagen en keek door het zijraampje naast het stuur. Het was een centimeter of tien naar beneden gedraaid ten behoeve van een tamelijk klein hondje dat op de linkervoorstoel zat. Het had een wit en geelbruin gevlekte vacht en was van een ras dat hij niet kon thuisbrengen, met dunne, puntige oren en lange haren. De hond draaide zijn kop naar Wexford toe en liet één scherpe blaf horen, niet bijzonder luid en helemaal niet boos. Wexford liep terug naar zijn auto, reed een eindje verder en parkeerde recht tegenover de witte bestelwagen, aan de overkant van de straat, zodat hij vlak tussen een Honda en een Vauxhall in kwam te staan. Van hieruit had hij een goed zicht op nr. 34. Hoe lang zou Targo daar blijven? En wat voerde hij uit met die laptop of laptopkoffer? Het leek hem een wonderlijke plek voor Targo om vrienden te hebben wonen. De vorige keer dat hij de eigenaar van de witte bestelwagen en de hond met de geelbruine vlekken had gezien, was Targo in goeden doen geweest, rijk zelfs, en Glebe Road was een armoedig straatje waar zich inmiddels verschillende allochtone gezinnen hadden gevestigd en waar Burden zo snel hij zich dat maar kon veroorloven weer was weggegaan.

Hij noteerde het kentekennummer van de witte bestelwagen en bleef zitten wachten. Het was, zo dacht hij, een heel Engels soort dag. Het waaide niet en de hemel was volkomen bewolkt. Op net zo’n dag, min of meer in dezelfde tijd van het jaar, het einde van de zomer, had hij een bezoek gebracht aan de kennel waar Targo honden huisvestte voor baasjes die tijdelijk van huis waren, en daar had hij de ratelslang gezien. De sjaal om Targo’s nek was van zwarte, groene en gele zijde geweest en had de grote wijnvlek vrijwel geheel aan het oog onttrokken, maar net niet helemaal, en de ratelslang die Targo toen om zijn nek had gehangen, had min of meer dezelfde kleuren gehad, al was de kleurtekening op zijn huid ingewikkelder. Toeval of opzet? Niets wat Targo deed, zou hem ooit verrassen. De eerste keer dat hij de man had gezien, jaren en jaren geleden, toen ze allebei jong waren, maar hij, Wexford, nog héél jong, had Targo een bruine wollen das om gehad. Het was winter geweest, en koud. De hond die hij toen bij zich had, was een spaniël. Hoe heette het beest ook weer? Wexford kon het zich niet herinneren. Hij herinnerde zich de tweede keer dat hij Targo had gezien, omdat dat de enige keer was geweest dat Targo een paar minuten zonder sjaal om had gelopen. Hij had de voordeur opengedaan voor Wexford en hem daar laten staan terwijl hij een sjaal van zijn vrouw van de kapstok plukte en om zijn nek wikkelde. In die paar seconden had Wexford een paarsbruine wijnvlek gezien, die de vorm had van een of ander onbekend continent, met schiereilanden die uitlopers vormden over Targo’s borstkas, en landtongen die zich uitstrekten tot op zijn kin en wang, een continent met een oneffen oppervlak vol valleien en bergketens, en toen had Targo die sjaal eroverheen getrokken...

Nu ging de voordeur van nr. 34 open en kwam de man weer tevoorschijn. In de deuropening bleef hij even staan praten met een jonge man van Azia-tische afkomst, die kennelijk de bewoner was, of een van de bewoners. De jongeman, die een spijkerbroek en een oogverblindend wit overhemd aanhad, was minstens vijftien centimeter langer dan Targo. Het was een knappe man, met een lichte, geelbruine huid en gitzwart haar. Targo, zo merkte Wexford op, mocht dan misschien oud zijn geworden, maar had nog steeds het lijf van een jonge man. Onder het T-shirt dat hij aanhad, tekende zijn zwaargespierde bovenlijf zich duidelijk af en zijn zwarte spijkerbroek richtte nadrukkelijk de aandacht op zijn platte buik. Hij had de laptop in het huis achtergelaten. Terwijl hij binnen was, had hij zijn blauwwitte sjaal afgedaan. Ongetwijfeld omdat het warm was, en ongelooflijk genoeg ook omdat hij die niet langer nodig had om iets verborgen te houden. De wijnvlek was verdwenen.

Een ogenblik vroeg Wexford zich af of hij zich misschien vergist had, en of dit misschien iemand anders was. Het geelblonde haar was wit geworden en de lichtblauwe ogen waren van hieruit niet te zien. De paarse wijnvlek was Targo’s meest opvallende kenmerk geweest, datgene waaraan hij altijd onmiddellijk te herkennen viel. Maar nee, dit was Targo, de gedrongen, gespierde Targo, met dat hanige loopje en die lichaamshouding die zoveel zelfvertrouwen uitstraalde. De Aziatische man liep een paar meter met hem mee over het korte tuinpad. Hij stak zijn hand uit en na een korte aarzeling nam Targo die aan. Het was Wexford al eerder opgevallen dat Aziaten elkaar vaak een hand gaven. Als ze elkaar tegenkwamen op straat bijvoorbeeld, al waren het altijd mannen die dat deden, en nooit vrouwen. Iemand had hem verteld dat de Aziaten op nr. 34 de eigenaars waren van de inmiddels gesloten winkel van Webb & Cobb ernaast... wat dat dan ook waard mocht zijn. Ze zouden ongetwijfeld huur ontvangen van de bewoners van de woningen daarboven.

Targo stak het trottoir over naar de bestelwagen, trok het portier open en stapte in. Wexford kon nog net zien hoe hij de hond een aai over zijn kop gaf, zijn arm om het dier sloeg en het snel even een knuffel gaf. Als er nog enige twijfel had bestaan dan was die daarmee verdwenen. Er kwam een herinnering in hem op uit een heel ver verleden; de eerste mevrouw Targo, die tegen die tijd al van hem gescheiden was en over haar ex zei: ‘Hij houdt veel meer van dieren dan van mensen. Eigenlijk houdt hij helemaal niet van mensen.’

De witte bestelwagen reed weg. Het zou misschien niet verstandig zijn om die te volgen, dacht Wexford. Hij had niet veel vertrouwen in zijn vermogen om een auto te volgen zonder dat de bestuurder hem opmerkte. En het zou niet moeilijk zijn om erachter te komen waar Targo nu woonde. Het zou al een stuk moeilijker worden om te zeggen wat het nut ervan was om te weten waar de man woonde. Hij bleef nog even zitten, en dacht peinzend na over de wijze waarop het zien van Targo hem onmiddellijk sterk bewust had gemaakt van zijn eigen lichamelijke tekortkomingen. Maar toen hij de man voor het eerst had gezien, al die jaren geleden, was hij een lange, jonge politieman geweest, heel jong en heel fit, terwijl Targo gedrongen was geweest en te zwaar gespierd, en met die afschuwelijke wijnvlek in zijn nek en op zijn gezicht.

Ergens in de loop van al die jaren sinds ze elkaar voor het laatst hadden gezien, had Targo die wijnvlek kennelijk laten weghalen. Dat viel met een laser te doen... Dat had Wexford gelezen in een tijdschriftartikel over nieuwe geneeswijzen voor verminkingen en mismaaktheid. De man had destijds een hoop geld verdiend, en ongetwijfeld een deel daarvan besteed aan het verbeteren van zijn uiterlijk, net zoals anderen hun neus wat lieten corrigeren of hun borsten lieten vergroten. Het merkwaardige was, dacht hij, dat Targo kennelijk nog steeds een sjaal droeg, zelfs op een zomerdag... totdat hij eraan dacht en het ding afdeed. Zou hij het soms koud hebben zonder zo’n ding om zijn nek te hebben? Dat was hij per slot van rekening het grootste deel van zijn leven gewend geweest.

Er liep een meisje langs zijn auto. Toen stapte ze tussen zijn auto en de Honda de stoep af en maakte aanstalten om de straat over te steken. Zo te zien was ze een jaar of zestien, en ze droeg de donkerblauwe rok, witte blouse en blazer die samen het schooluniform vormden van de scholengemeenschap van Kingsmarkham. Haar hoofd ging schuil onder een hijab in hetzelfde egaal blauw als haar rok, die haar weliswaar niet goed stond, maar toch niets afdeed aan haar schoonheid. Haar donkerbruine ogen, bekroond door een paar welgevormde wenkbrauwen, keken even zijn kant uit. Ze liep naar het huis waar Targo zojuist naar buiten was gekomen, haalde een sleutel uit haar tasje en ging naar binnen. Te oud om de dochter van de knappe jongeman te zijn. Zijn zus? Dat zou kunnen.

Vijf minuten later parkeerde hij de auto op de oprit naar zijn eigen garage. In plaats van door de voordeur naar binnen te gaan, liep hij om het huis heen en keek even naar zijn tuin. Het was een grote tuin en sinds de tuinman drie maanden geleden ontslag had genomen, had Dora voortdurend haar best gedaan om alles netjes te houden. Maar ze was aan de verliezende hand. Die drie maanden waren nou juist de tijd van het jaar waarin een tuin voortdurend aandacht nodig heeft. Het gras moest gemaaid worden, het onkruid gewied, dood hout moest worden weggehaald en planten die al te enthousiast uitgroeiden, moesten worden bijgesnoeid. En er was maar heel weinig van dat alles gebeurd. Ik neem aan dat ik van het weekend weleens echt mijn best zou kunnen gaan doen, dacht hij. En onmiddellijk daarop: nee, dat doe ik toch niet. We moeten een tuinman zien te vinden, en snel ook. Hij wierp nog een laatste blik op het rafelige gazon, de dode rozen die een voor een hun blaadjes lieten vallen en de brandnetels die vol energie en levenskracht opschoten tussen de dahlia’s, waarna hij door de achterdeur het huis binnenliep. Dora zat in de woonkamer de plaatselijke avondkrant te lezen.

‘We moeten een tuinman zien te vinden,’ zei Wexford.

Ze keek op, glimlachte, en zei met een redelijk goede imitatie van zijn eigen stem: ‘Hallo schat, wat heerlijk om weer thuis te zijn. Hoe gaat het met je?’

Hij gaf haar een kus. ‘Oké, ik weet dat ik dat had moeten zeggen. Maar we hebben echt dringend een tuinman nodig. Ik haal wel iets te drinken voor je.’

In de keuken haalde hij een fles sauvignon uit de koelkast en schonk een glas voor haar in. Voor zichzelf pakte hij een fles merlot uit de keukenkast. Het had geen zin om noten of chips in een kommetje te doen, want zodra ze dat zag, zou ze hem dat toch maar uit handen rukken en het ergens verstoppen. Hij dacht weer aan Targo’s gespierde lijf en stapte met de twee glazen wijn de woonkamer binnen.

‘Wat vind jij van moslimmeisjes die een hijab dragen?’

‘Is dat een hoofddoek? Als ze daar zin in hebben, vind ik dat ze dat vooral moeten doen, als ze dat werkelijk zelf willen, bedoel ik. Maar niet als dat onder dwang gebeurt, en al helemaal niet als ze daartoe gedwongen worden door hun vaders en broers.’

‘Ik vind dat het ze erg onaantrekkelijk maakt, maar ik neem aan dat dat juist de bedoeling is.’

‘Of misschien vind je het als je moslim bent helemaal niet zo onaantrekkelijk. Nu we het er toch over hebben, Jenny heeft het de laatste tijd weleens over een of ander meisje, een moslimmeisje van zestien, dat bij haar in de klas zit. Ze schijnt te denken dat jij daarvan zou moeten weten.’

‘Wat zou ik dan moeten weten?’ Wexford mocht Burdens vrouw graag, hij wist dat ze intelligent was, en een goede lerares, maar hij vond het vervelend dat ze telkens probeerde om hem bij allerlei tijdrovende onderzoeken te betrekken, die over het algemeen niets opleverden. ‘Wat is er nu weer mis?’

‘Dit meisje, ze heet Tamima Huppeldepup... Tamima Rahman, en ze woont bij haar ouders aan Glebe Road, naast het huis waar Mike en Jean vroeger woonden...’

‘Ik heb haar gezien. Vandaag nog.’

‘Hoe kun je dat nou weten, Reg?’

‘Nou, tenzij er twee moslimmeisjes van zestien zijn die aan Glebe Road wonen, naast het oude huis van Mike, en die naar school gaan op Kingsmarkham Comprehensive, kan ik er vrij zeker van zijn dat ik haar gezien heb. Wat heeft Jenny met haar te maken?’

‘Ze zegt dat Tamima een stuk of acht deelcertificaten op het hoogste niveau heeft gehaald, en nog met schitterende cijfers ook, en dat ze als alles naar wens verloopt, kan doorstromen naar het pre-universitaire traject. Maar het meisje lijkt ongelukkig te zijn. Kennelijk voelt ze zich niet op haar gemak of zit ze zelfs in de zorgen over het een of ander. Ze heeft een vriendje, een moslim net zoals zij, dus dat zit waarschijnlijk wel goed, maar volgens Jenny is er toch iets niet in de haak. Ze denkt dat jij eens bij die mensen langs moet gaan om erachter te komen wat er aan de hand is. Kennelijk vindt Mike het geval niet interessant.’

‘Heel verstandig van Mike,’ zei Wexford. ‘Als het om mensen gaat die zijn tijd willen verspillen, is hij strenger dan ik. Nou, hoe zit het met die tuinman? Zal ik een advertentie zetten in de Courier?’