2

Hij kon die Targo maar niet uit zijn hoofd zetten. Zelf kon hij nauwelijks met computers overweg, en hij had eigenlijk geen zin om rechercheur Coleman of brigadier Goldsmith te vragen om voor hem uit te zoeken waar de man tegenwoordig woonde, of hij getrouwd was of niet, en hoe hij aan de kost kwam. Hij had eigenlijk geen reden om dat allemaal te willen weten, alleen maar vermoedens en verdenkingen die in de loop der jaren waren ontstaan. In plaats daarvan vroeg hij het een van zijn kleinzoons, en zoals alle intelligente kinderen, wist de jongen binnen een paar minuten alles te vinden. Eric William Targo was nu getrouwd met Mavis Jean Targo-Seabright, en het echtpaar woonde in Wymondham Lodge, de oude pastorie van Stringfield.

Wexford kende dat huis wel. Hij kende de meeste grote huizen in de omgeving van Kingsmarkham. Er woonde al jaren geen dominee meer. De eerwaarde James Neame, die als predikant voor Stringfield fungeerde, had nu vier kerken onder zijn hoede, en in geen enkele daarvan werden de zondagsdiensten bijgewoond door meer dan tien mensen. Als Neame ergens anders preekte, werd de dienst waargenomen door een leek. De dominee woonde in een klein huisje van rode baksteen tussen de inmiddels gesloten dorpswinkel en de grote pastorie. Sinds de vorige dominee het grote huis voorgoed had verlaten, hadden er verschillende gezinnen in gewoond, maar zijn huidige naam had het huis pas gekregen toen het in het begin van de jaren negentig was aangekocht door een rijke man uit Londen die het ingrijpend had laten verbouwen. Nu heette het Wymondham Lodge, en toen Targo het nog geen jaar geleden had overgenomen, beschikte het over een uitgebreid landgoed, prachtig verzorgde tuinen, twee garages, drie badkamers en een gastenverblijf.

De volgende dag was het zondag en Wexford besloot naar Stringfield te rijden om daar... ja, wat eigenlijk? Het terrein eens te verkennen? De kans dat hij Targo te zien zou krijgen terwijl hij erlangs reed, was klein, maar hij had het gevoel dat hij niet kon rusten tot hij er op z’n minst heen was gegaan om het te proberen. Wonderlijk genoeg vroeg hij zich af hoeveel en wat voor soorten dieren de man zou houden, daar binnen de oude stenen muren rondom het terrein van de pastorie.

Het was een fraaie dag, heiig en zacht. De blaadjes waren nog lang niet aan vallen toe maar inmiddels al wel donker van kleur, en deden vermoeid aan. Alles zag eruit zoals de dingen eruitzien aan het eind van de zomer: een beetje haveloos en slecht opgeruimd, het gras lang en bruin, de bloemen verwelkt, en de grond bezaaid met gevallen kwetsen die lagen te rotten aan de voet van de bomen waarvan ze afkomstig waren. Hij nam de brug over de rivier de Brede en was binnen tien minuten in Stringfield. Er was maar weinig verkeer. De dorpskern maakte zoals gebruikelijk een verwaarloosde en zelfs verlaten indruk, de kerktoren was dringend aan restauratie toe, de grafstenen hingen uit het lood, en voor verschillende, ooit zeer gewilde huizen zag hij nu een te koop-bordje in de voortuin staan. Hij reed het landweggetje op dat naar Wymondham Lodge leidde, en dat zo smal was dat tegenliggers er elkaar niet konden passeren. Toen hij de lange stenen muur rondom het landgoed bereikte, werd het weggetje iets breder.

Aan de andere kant van de muur werd het terrein wat hoger, zodat Wexford een paar lama’s kon zien grazen. Hij kon zijn ogen bijna niet geloven toen hij vlak bij de muur een Bambi-achtig wezentje zag, een soort mini-hertje. Hij zette de auto in de met gras begroeide berm en dacht dat het hem niet zou verbazen om hier een luipaard te zien of zelfs een olifant. Maar dat bleek niet het geval, al ving hij in de verte wel een glimp op van hoge gaashekken van het soort dat om tennisvelden heen staat. Het gebrul dat hij gehoord meende te hebben, zou hij zich wel verbeeld hebben, besloot hij. Tijdens de rit naar het huis viel er heel wat minder te zien. Targo zelf in elk geval niet, en zijn vrouw al evenmin, maar dat zou ook te veel van het goede zijn geweest. Maar de witte bestelwagen die hij aan Glebe Road had gezien, stond op het gravel van de oprit, naast een zilvergrijze Mercedes. De oude pastorie zag eruit zoals een huis er alleen maar uit kan zien als de eigenaren rijk zijn en er voortdurend een hoop geld aan besteden. Het metselwerk was opnieuw gevoegd, het houtwerk was niet lang geleden opnieuw in de verf gezet en het leistenen dak straalde in de zon een soort doffe glans uit en was volkomen vrij van mos. Nergens viel iets te horen... Maar wat zou er dan ook te horen kunnen zijn op deze afgelegen plek, behalve de roep van een of ander dier?

Hij reed verder, zodat hij vanuit Wymondham Lodge niet langer te zien was. In gedachten was hij nu echter bij een van de huizen waarin Targo vroeger had gewoond; niet het middelgrote huis in Myringham waar de kennel zich had bevonden, noch het huisje van de oude mevrouw Targo aan Glebe Road, van waaruit de man zichzelf tot stalker had gemaakt, maar het kleine huisje in Stowerton, aan Jewel Road, waarin Targo aan zijn carrière was begonnen. Het was eigenlijk niet meer dan een arbeiderswoninkje geweest, en Targo was toen nog heel jong, maar toch al een getrouwd man, met een kind, een tweede op komst, en natuurlijk een hond... een spaniël.

Nr. 32 was dat geweest, en meneer en mevrouw Carroll hadden op nr. 16 gewoond. Wexford herinnerde het zich nu allemaal weer alsof het gisteren was. Ze waren allemaal precies hetzelfde, die rijtjeshuizen: beneden twee piepkleine kamertjes en een keuken, en boven twee slaapkamers. Sommige huizen hadden een badkamer, maar de meeste niet. De tuintjes waren kleine rechthoeken met een poortje aan de achterkant dat uitkwam op een steegje waar het vuilnis werd buitengezet en de kolenboer de kolen kwam brengen. Iedereen stookte in die tijd nog kolen of cokes.

Op een avond was Elsie Carroll dood aangetroffen in haar slaapkamer terwijl haar echtgenoot een kaartavondje had. Whist hadden ze daar gespeeld. Zouden er tegenwoordig nog mensen zijn die whist speelden? De politie was gekomen, en Wexford was daarbij geweest. Hij was destijds nog een heel jonge politieman geweest en had zich opgewonden gevoeld, en een beetje overdonderd. Hij had het lijk van de vrouw niet te zien gekregen. Hij had alleen maar gezien hoe het, nadat de patholoog-anatoom was geweest, met een laken eroverheen naar buiten werd gedragen. Een tijd later was hij naar buiten gekomen. Ventura had hem naar huis gestuurd toen George Carroll, de echtgenoot, was gevonden. En toen was hij Targo tegengekomen, die zijn spaniël aan het uitlaten was. Om middernacht, op een klamme, kille avond. Dat was de eerste keer geweest, de allereerste keer, dat hij de man te zien had gekregen die nu in dat indrukwekkende huis achter die stenen muren woonde.

Natuurlijk had de man een das om gehad. Een dik, waterbestendig jack, rubberlaarzen en een das van bruine wol, met ruitjes die wat lichter van kleur waren. De man had hem strak aangekeken, recht in zijn ogen. En terwijl hij Wexford zo strak stond aan te kijken, had de hond zijn achterpootje opgetild om tegen een boom te plassen. Omdat het zo lang doorging was dat gestaar absurd geweest, sinister zelfs, en onwillekeurig had Wexford een ongeduldig gebaar gemaakt, voordat hij zich omdraaide en naar de auto liep waarin hij naar huis zou rijden. Hij had nog één keer omgekeken en zag toen dat de man nog steeds met die strakke blik in zijn ogen naar hem stond te kijken. En hij herinnerde zich dat hij tegen zichzelf had gezegd: die man, die heeft het gedaan. Wie het ook mag zijn, hij heeft Elsie Carroll vermoord. En dat hij zichzelf toen had voorgehouden dat hij niet zo belachelijk moest doen, en niet van die onzinnige dingen moest zeggen... dat hij die zelfs niet moest dénken.

Terwijl hij een half leven later naar huis reed, dacht hij: Ik heb hier nog nooit iemand iets over verteld, maar nu ga ik dat wel doen. Ik ga het Mike vertellen. Ik ga nu gezellig lunchen met Dora en Sylvia en de kinderen, ik kijk een tijdje naar mijn verwaarloosde tuin en dan schrijf ik een briefje met een advertentie erin waarin ik om een tuinman vraag, en dat stuur ik dan naar de Courier. En nadat ik dat allemaal gedaan heb, bel ik Mike en dan vraag ik hem of hij meegaat om iets te drinken. Nu Targo terug is en ik hem gezien heb, is het tijd om hier met iemand over te praten... en wie kan ik dat anders vertellen?

 

‘Als het over dat meisje van de familie Rahman gaat, dan liever niet,’ zei Burden.

Wexford was zo met zijn aandacht bij Targo geweest, dat hij dat meisje bijna vergeten was. ‘Wie?’

‘Dat schoolmeisje van wie Jenny schijnt te denken dat ze op de een of andere manier ergens het slachtoffer van is. Dat meisje uit die Aziatische familie die naast mijn vorige huis woont.’

‘Daar gaat het niet over, Mike. Daar heeft het niets mee te maken. Dit is iets heel anders. Ik heb er nooit met iemand over gesproken, maar het is niet nieuw, het is al langer aan de gang dan me lief is, en nu gaat het volgens mij opnieuw beginnen. Maakt dat je niet nieuwsgierig?’

‘Wil je daarmee zeggen dat je mij erover gaat vertellen?’

‘Als je wilt luisteren,’ zei Wexford.

Ze gingen naar de Olive and Dove, en gingen in de gelagkamer zitten die ze in de loop der jaren tot hun vaste stek hadden gemaakt. Die werd natuurlijk ook door andere mensen gebruikt, zoals het geelgevlekte plafond en de lucht van de duizenden en duizenden sigaretten die hier waren gerookt wel duidelijk maakten. Over enkele jaren zou roken hier verboden worden, de muren en het plafond zouden een nieuw verfje krijgen, er zouden nieuwe gordijnen voor de beslagen ramen worden gehangen en de asbakken zouden worden verbannen, maar eind jaren negentig was er nog niets wat daar op wees. De avond was al net zo zacht als de afgelopen dag en de meeste jonge mensen zaten buiten, onder kleurige parasols, terwijl de ouderen dicht op elkaar gepakt binnen zaten. Als ze even een sigaretje wilden roken, zouden al die mensen, of degenen na hen, over tien jaar dicht op elkaar gepakt op de veranda staan, weer of geen weer.

Wexford vroeg om zijn gebruikelijke rode wijn, Burden om een halve pint lagerbier. Hij was geen grote drinker. Wel had de inspecteur altijd een forse eetlust, en het zou Wexford niets verbazen als Burden voordat hij hiernaartoe was gekomen, niet op zijn minst eerst een tweegangendiner naar binnen had gewerkt. Hij zou er ongetwijfeld brood of aardappelen bij hebben gegeten, dacht Wexford, die van de dokter geen aardappelen meer mocht hebben en zelf besloten had geen brood meer te eten. Toch had de inspecteur altijd een slank en elegant figuur gehouden. Wexford vond het bijna onfatsoenlijk dat een man van Burdens leeftijd vrijwel geen buik had en nog steeds een spijkerbroek kon aantrekken zonder er belachelijk uit te zien.

Hoewel hij eerder op de dag had gezegd dat hij niet kwam als het gesprek over Tamima Rahman zou gaan, begon Burden toch meteen over haar.

‘Ik hoop dat ik Jenny daarmee niet achter haar rug om afval, maar soms denk ik weleens dat mensen die zo fel antiracistisch zijn zo nu en dan weleens discriminatie menen te zien wanneer daarvan eigenlijk helemaal geen sprake is. En bovendien heb ik het idee, en dat heb ik haar ook gezegd, dat als die Tamima een blank meisje was geweest dat een beetje een gedeprimeerde indruk maakte en, tja, zich niet goed kon concentreren, Jenny dat absoluut niet opgemerkt zou hebben. Nou, ik neem aan dat ik haar nu toch achter haar rug om afval.’

‘Het is in elk geval politiek incorrect, Mike. Maar ik vraag me af of het nou werkelijk zo erg is om tegen mij iets te zeggen waar je vrouw het niet mee eens zou zijn. Wat dat meisje betreft, ik weet alleen maar wat Dora tegen mij heeft gezegd, en die heeft het allemaal weer van Jenny.’

‘Voor zover ik weet, valt er verder niets te weten.’

Burden nam een slokje bier en knikte instemmend. ‘Nou, wat wilde je me vertellen?’

‘Iets wat nogal lang kan gaan duren,’ zei Wexford peinzend. Hij liet een korte stilte vallen en ging toen verder: ‘Je moet begrijpen dat ik hier nog nooit tegen wie dan ook iets over heb gezegd. Ik heb het altijd helemaal voor me gehouden, en ik dacht dat ik er nooit iemand iets over zou vertellen. Dat kwam voor een deel omdat de man om wie het gaat hier is weggegaan. Het was niet de eerste keer dat hij ergens anders naartoe ging, maar hij is nooit eerder zo lang weggebleven. Ik begon te denken... nee, ik had al besloten... dat het allemaal voorbij was. Maar nu is hij terug. Ik heb hem gezien.’

‘Wat bedoel je met “voor een deel”?’

‘Omdat ik niemand anders kon bedenken die me zou geloven,’ zei Wexford.

‘En ik zal het wél geloven?’

‘Waarschijnlijk niet. Nee, ik denk niet dat je het zult geloven. Maar ik weet dat je zult luisteren, en het voor jezelf zult houden.’

‘Als je dat graag wilt, doe ik dat.’

Het verhaal dat hij nu zou gaan vertellen, begon toen hij nog heel jong was, en bij zijn vader en moeder thuis zat omdat hij zich nog niet kon veroorloven op zichzelf te gaan wonen. Hij kon goed met zijn ouders overweg, dat was het probleem niet, maar toch waren er twee redenen waarom hij na verloop van tijd het huis uit was gegaan: het was niet ‘volwassen’ om bij je ouders thuis te wonen en bovendien was hij verloofd. Hij had zich verloofd op zijn eenentwintigste. Maar daar ging hij het nu niet over hebben. Hij wilde nu niet praten over de seksuele revolutie die zich destijds weliswaar aandiende, maar nog niet had voltrokken, en hij had geen zin om uit te leggen dat het destijds volstrekt ondenkbaar was geweest dat zijn ouders Alison bij hem op de kamer zouden laten slapen. Zelfs toen hij een eigen kamer had gevonden, met een klein elektrisch oventje met twee kookplaten en gebruik van de badkamer verderop in de gang, had hij Alison nog steeds niet kunnen laten logeren. Haar ouders verwachtten van haar dat ze uiterlijk om elf uur ’s avonds thuiskwam. Zijn hospita zou haar de deur uit hebben gezet, en hém waarschijnlijk ook. Er zou geroddeld zijn. Meisjes moesten destijds nog op hun reputatie letten. Ze beseften nog steeds maar al te goed wat dat inhield, en als ze probeerden het te vergeten, kregen ze van hun vader wel te horen hoe het met hen zou aflopen als ze die kwijtraakten.

Maar Alison en hij hadden wel samen de avonden kunnen doorbrengen. Mevrouw Brunton, zijn hospita, was er een van het slag dat oprecht geloofde dat seks iets was wat alleen kon plaatsvinden na tien uur ’s avonds. Hij was jong en waarschijnlijk was hij niet anders geweest dan andere mannen, over wie destijds voor het eerst zo nu en dan in allerlei tijdschriften te lezen had gestaan dat ze elke zes minuten aan seks dachten. Alison en hij kenden elkaar al sinds hun zestiende, en al beviel het vrijen hem best, hij vond het toch niet zo leuk als hij had verwacht. Er moest meer aan vastzitten, want anders snapte hij niet waar zoveel mensen zich zo druk om maakten.

Hij probeerde er maar niet over na te denken. Hij was verlóófd, en daar had hij heel ouderwetse ideeën over. Niet dat hij zich geestelijk nog in die tijd bevond waarin mannen die het uitmaakten met hun verloofde in Engeland vervolgd konden worden wegens verbreking van de trouwbelofte, maar toch had hij het destijds slecht en oneervol gevonden voor een man om een verloving af te breken als de vrouw er heel duidelijk op gebrand was om verloofd te blijven. Maar was dat eigenlijk wel zo? Ze zei dat ze van hem hield. Hij had geprobeerd er maar niet aan te denken en in plaats daarvan zijn gedachten op zijn werk te richten.

En over dat werk wilde hij het nu met Burden hebben. De inspecteur zat te wachten, en terwijl hij hem aandachtig aankeek, nam deze een handje van de noten die Wexford niet meer mocht hebben.

‘Het was voornamelijk verklaringen opnemen,’ begon Wexford. ‘Verklaringen van mensen die zich schuldig hadden gemaakt aan heling, of die iemand kenden die zich aan heling schuldig had gemaakt of ergens had ingebroken en vijf pond uit een tasje had gestolen. En van huis tot huis gaan. En één keer heb ik net als een heleboel anderen bij toerbeurt in het ziekenhuis een tijdje bij iemand aan het bed moeten zitten, een man die op straat was neergestoken. Heel opwindend vond ik dat. In die tijd gebeurden zulke dingen hier in Kingsmarkham bijna nooit. En toen werd Elsie Carroll vermoord.

In hun deel van mid-Sussex was dit de eerste moord geweest in twee jaar, en de vorige was eigenlijk geen moord geweest, maar doodslag. In dit geval ging het wel degelijk om moord. Ze was gevonden door een van de buren. De buurvrouw, mevrouw Dawn Morrow, had zitten wachten totdat Elsie Carroll bij haar langskwam voor een praatje en een kopje koffie.

In die tijd zouden twee vrouwen nooit samen hebben afgesproken voor een drankje, dat wil zeggen voor wijn, bier of sterkedrank. Er was trouwens niemand die wijn dronk, behalve Fransen en mensen van het slag dat dure restaurants bezocht. Dawn had twee kinderen, eentje van drie en een van één, en op dinsdagavond ging haar man op bezoek bij zijn moeder, die weduwe was, zodat ze dan het huis niet uit kon, behalve om snel even bij de buurvrouw ‘‘langs te wippen’’.’

Op dat moment viel Burden hem in de rede. ‘Waar was dat precies?’

‘Heb ik dat niet gezegd? Jewel Road in Stowerton.’

‘Ja, die huisjes ken ik wel. Nogal chic, en alle voordeuren hebben een andere kleur. Erg in trek bij forensen uit Londen.’

‘In die tijd zag het er daar nog heel anders uit. Het waren... zijn... rijtjeshuizen. Sommige mensen hadden een lampje in een portiek of op een buitenmuur, maar meneer en mevrouw Carroll op nr. 16 niet. De achtertuinen waren klein en ze hadden allemaal een poortje in de achtermuur dat uitkwam op een steegje waar het vuilnis werd opgehaald en de kolen werden bezorgd. Niemand deed die poortjes ooit op slot en hetzelfde gold voor de achterdeuren. Er gebeurde nooit iets, het was neurotisch om bang te zijn voor indringers.

Dawn belde aan op nr. 16 en toen er niet werd opengedaan, liep ze via de achtertuin van haar eigen huisje en het steegje daarachter de tuin van de buren in. Er zat een glazen ruit in de achterdeur en er brandde licht in de keuken. De deur was niet op slot, dat sprak vanzelf. Dawn liep naar binnen en riep ‘‘Hallo’’, en ‘‘Elsie, waar ben je?’’ Toen ze geen antwoord kreeg, riep ze nog eens en stapte toen vanuit de keukendeur de gang binnen. Daar brandde ook licht.

Ik was nooit eerder in een van die huizen binnen geweest, maar ze hadden allemaal precies dezelfde indeling, en de volgende avond wist ik precies hoe dit huis in elkaar zat. Er waren twee kleine kamertjes op de benedenverdieping. De volgende eigenaren hebben die samengevoegd tot één grote woonkamer. Boven waren er twee slaapkamertjes, een badkamer en een piepklein kinderkamertje, dat net groot genoeg was om het bedje van een kleinkind neer te zetten. Meneer en mevrouw Carroll hadden geen kinderen, en dus had Dawn geen reden om niet luidkeels Elsies naam te roepen terwijl ze de trap op liep. Het was net acht uur geweest.’

Wexford liet een korte stilte vallen en nam een slokje wijn.

‘De volgende dag,’ ging hij verder, ‘nam rechercheur Miller – Cliff Miller – een verklaring op die door Dawn Morrow werd afgelegd. Ik zat erbij omdat ik moest leren hoe zoiets in zijn werk ging. De volgende verklaring zou ik zelf moeten opnemen. Dawn zei dat er licht had gebrand in de slaapkamer van mevrouw Carroll, en dat ze naar binnen was gestapt. Aanvankelijk had ze Elsie niet gezien. Het bed was nogal een rommeltje. Het zag eruit alsof het niet was opgemaakt. Iemand had de kussens dwars door de kamer gesmeten en het donzen dekbed was half op de vloer gezakt. Het was helemaal niets voor Elsie om haar bed niet op te maken. Dawn liep om het bed heen, en zag haar op de grond liggen tussen het bed en het raam. ‘‘Ik dacht dat ze flauwgevallen was,’’ zei ze. ‘‘Ik ben naar haar toe gelopen en heb wat aandachtiger gekeken, maar zonder haar aan te raken. Naderhand heb ik te horen gekregen dat ze dood was, maar dat wist ik niet. Ze lag op haar buik, met haar gezicht op het tapijt, dus dat kon ik niet zien.’’

Dat was min of meer wat ze heeft gezegd, Mike. Misschien dat ik het me niet honderd procent nauwkeurig meer herinner. En ik zeg het nu heel koeltjes en laat weg wat er toen door haar heen gegaan moet zijn: schrik, verbazing, en angst. Ze liep naar nr. 18, waar een echtpaar woonde dat Johnson heet, en meneer en mevrouw Johnson kwamen met haar mee. Ze liepen met zijn drieën de trap op. Vóór haar trouwen was mevrouw Johnson verpleegster geweest. Ze keek even naar Elsie Carroll en zei dat ze dacht dat die dood was, en dat de anderen even de kamer uit moesten gaan terwijl zij keek of ze nog een pols kon voelen. Niet lang daarna kwam ze ook de slaapkamer uit en zei tegen haar man dat Elsie dood was, en dat hij de politie moest bellen. En dat deed hij.’

Elsie Carroll was gewurgd met het koord van haar ochtendjas, dat dwars over het bed had gelegen. Dat was de mening van dokter Crocker, die Wexford destijds nooit eerder had ontmoet, maar met wie hij later bevriend zou raken. Crocker was ruim een halfuur later ter plekke en verklaarde dat het slachtoffer niet meer dan een uur eerder overleden moest zijn, en misschien nog maar een halfuur eerder. Tegen die tijd was inspecteur Jim Ventura gearriveerd, samen met de rechercheurs Miller, Pendle en Wexford zelf. Enkele minuten daarna was inspecteur Fulford ook ter plekke geweest. Voor die plaats en die tijd was deze moord iets buitengewoons, een sensatie.

‘We hadden destijds nog geen plaatsdelictfunctionaris. Rechercheur Pendle − Dennis heette hij − en ik doorzochten het hele huis op vingerafdrukken, en daarbij besteedden we vooral veel aandacht aan de slaapkamer. Het dna was al ontdekt, maar Watson, Crick en Wilkins moesten de Nobelprijs voor hun ontdekking nog krijgen, en het zou nog heel lang gaan duren voordat dna-onderzoek deel ging uitmaken van het forensisch onderzoek. Zelfs tegenwoordig is het nog niet honderd procent betrouwbaar, toch? Maar vingerafdrukken gebruikten we al wel heel lang. Terwijl we die slaapkamer onderzochten, een fraaie kamer die Elsie Carroll zelf had behangen met roze behang met een motief van zilveren blaadjes, zaten Ventura en inspecteur Fulford beneden te wachten totdat Elsies echtgenoot George thuiskwam.

Vrijwel onmiddellijk na zijn komst had Ventura al met Harold Johnson gesproken, en met diens vrouw Margaret, de vrouw die vroeger verpleegster was geweest. Het was toen tien minuten over halfnegen. Johnson had hem verteld dat George Carroll regelmatig naar de bijeenkomsten van de whistclub in St. Mary’s Church in Stowerton ging, en dat hij daar nu wel zou zijn. De kerk stond daar nog geen kilometer vandaan en net als altijd was George Carroll er op de fiets naartoe gegaan. Margaret Johnson zei dat hij meestal om halftien al thuiskwam, al werd het soms weleens na tienen. Ventura stuurde Miller − Cliff Miller − naar St. Mary’s om George Carroll te gaan halen, hem te vertellen wat er was gebeurd en hem naar huis te brengen.’

‘Tegenwoordig zouden we dat allemaal heel anders aanpakken, hè?’ zei Burden. ‘De kerk zou telefoon gehad hebben, en dat was toen zeker niet het geval, en al die kaartspelers hadden een mobieltje gehad.’

‘En Elsie Carroll zou haar achterdeur niet opengelaten hebben, en de grendel voor het deurtje in de tuinmuur geschoven hebben. En er zouden meer straatlantaarns zijn geweest.’

‘Met andere woorden,’ zei Burden. ‘Je zou kunnen zeggen dat anders dan altijd beweerd wordt, het leven toen juist veiliger was.’

‘In sommige opzichten wel, ja.’

‘Nou, dus nu ga je me zeker vertellen dat George Carroll nergens te vinden was?’

‘Niet zo ongeduldig. Laten we het er maar op houden dat we hem niet onmiddellijk konden vinden. Nog iets drinken?’

‘Ik haal wel.’

Toen Mike terugkwam, zag hij dat Wexford aandachtig naar de fotokopie zat te kijken van het artikel over de moord op Elsie Carroll in W.J. Chambers’ Unsolved Crimes and Some Solutions. Hij keek op en zei: ‘Je dacht toch niet dat ik me dat na al die tijd allemaal nog kon herinneren?’

Burden lachte. ‘Jouw geheugen is behoorlijk goed.’

‘Ik vertel je dit allemaal omdat het noodzakelijk is, maar waar ik het werkelijk over wil hebben, is de man die ik ervan verdenk de moord gepleegd te hebben. Nee, verdenken is niet het juiste woord. Ik wéét dat hij het heeft gedaan, en ik weet ook dat hij op zijn minst nóg een moord heeft gepleegd. Hij heet Eric Targo, en we gaan het zo meteen over hem hebben.’ En op bijna nederige wijze voegde Wexford daaraan toe: ‘Althans als je er geen bezwaar tegen hebt dat ik doorga.’

‘Nee hoor, Reg. Natuurlijk heb ik daar geen bezwaar tegen.’