21
Doodslag, dat zou de aanklacht worden, of misschien dood door schuld, want ook dat stemde overeen met de bevindingen van dokter Mavrikian, die de lijkschouwing had verricht. De dood was het gevolg geweest van die ene diepe wond in de schedel, waarvan de vorm paste bij de scherpe hoek van de granieten schoorsteenmantel in het pand aan Glebe Road nr. 34. Bovendien was er een kneuzing op Targo’s linkerkaak – toevallig precies het punt waar vroeger de wijnvlek had gezeten – waar de vuist van de rechtshandige Ahmed Rahman hem had geraakt. Yasmin Rahman zou alleen maar beschuldigd worden van medeplichtigheid aan een misdrijf en er waarschijnlijk, zo vermoedde Wexford, met een voorwaardelijke straf afkomen. Hij hoopte dat Ahmed niet meer dan twee of drie jaar zou krijgen, en als het minder werd, zou hij dat helemaal niet erg vinden. Die jongen had de wereld verlost van een monster dat weliswaar oud was, maar nog steeds heel sterk, en dat nog minstens een jaar of twintig geleefd zou kunnen hebben. Maar natuurlijk was die manier van denken voor een hoofdinspecteur van de recherche volstrekt ongepast.
Hij ging in eigen persoon bij Mavis Targo langs om haar op de hoogte te stellen van de omstandigheden waaronder haar man was gestorven, en haar zoveel opheldering te verschaffen over de loop der gebeurtenissen als hem goed voor haar leek. Het zou een fraai en sentimenteel besluit van het verhaal zijn als Ming, de Tibetaanse spaniël, nu van verdriet zou wegkwijnen, maar het dier leek inmiddels wel over het verlies van zijn baasje heen te zijn, en toen Targo aanbelde was hij Sweetheart aan het helpen met het opeten van het Chinese tapijt. Mavis leek zich ook al niet erg te bekommeren om Targo’s overlijden. In elk geval gaf ze geen blijk van emotie, maar sprak alleen maar over de zorgen die ze zich maakte over het van de hand doen van al die dieren. Hoewel Targo het grootste deel van zijn eigendommen, waaronder ook zijn gehele aandelenpakket, had nagelaten aan zijn kinderen, was het huis nu van haar, en ze was van plan het zo snel mogelijk te verkopen en zich een flatje in het centrum van Londen aan te schaffen.
‘U vroeg me of ik gelukkig getrouwd was,’ zei ze tegen hem. ‘En natuurlijk ging ik u niet aan uw neus hangen dat dat niet zo was. Maar we hadden al besloten om uit elkaar te gaan. Godzijdank zijn we daar niet aan toegekomen. Als het eenmaal zover geweest was, zou hij zijn testament hebben aangepast.’
‘Wat ik niet kan begrijpen,’ zei Burden naderhand, ‘is hoe hij al die vrouwen zover heeft gekregen om met hem te trouwen. Een lelijk mannetje met een grote wijnvlek, voordat hij die had laten weghalen dan. Ik snap niet wat ze in hem zagen.’
‘Anthony Powell,’ zei Wexford, ‘schrijft ergens dat vrouwen weliswaar nogal kieskeurig zijn over met wie ze naar bed gaan, maar heel wat minder moeilijk doen als het om trouwen gaat. Er wordt wel gezegd dat vrouwen vallen op mannen die een gevoel van kracht of macht uitstralen, en dat was bij Targo zeker het geval.’
Ze waren onderweg naar het huis van de familie Hanif in Stowerton. Het was de eerste keer dat ze erheen gingen. Het was halfvijf ’s middags, wat ongeveer de tijd was waarop Rashid terug zou komen van het Carisbrooke zesdeklascollege, waar hij een formidabel lespakket volgde dat bestond uit wiskunde, biologie en natuurkunde. Nadat ze ongeveer een kwartier hadden zitten luisteren hoe Fata Hanif een uiterst lovende beschrijving gaf van het curriculum vitae van haar oudste zoon, en intussen appelmoes in de mond van haar jongste kind lepelde, kwam Rashid de kamer binnen. Hij liep met een kruk, en zijn been zat tot aan de knie in het gips.
Voordat Wexford of Burden ook maar iets kon zeggen, begon hij zich al te verdedigen, en toen hij even stilviel om naar adem te happen, werd hij onmiddellijk bijgevallen door zijn moeder.
‘Ik heb haar in weken, nee, maanden niet gezien. Ik weet niet waar ze is, dus het heeft geen zin om het mij te vragen.’
‘Natuurlijk heeft hij haar niet gezien. Mijn zoon is een goede jongen. Hij is gehoorzaam. Hij respecteert zijn ouders.’
‘Goed,’ zei Wexford. ‘Rustig nou maar. Tamima wordt vermist. Haar ouders hebben geen idee waar ze is. Geen van haar familieleden heeft ook maar enig idee waar ze zou kunnen uithangen. Wij beschikken over getuigen die jou samen met haar gezien hebben. Eén keer maar, en al een tijdje geleden. Misschien zijn die getuigen niet betrouwbaar, dat zou ik niet weten. Maar één ding staat vast, Tamima is gesignaleerd met een blanke man of jongen, en jij bent blank, Rashid.’
Fata Hanif legde de lepel neer, veegde de appelmoes van het gezicht van het kind en zei, terwijl ze de woorden bijna uitspuwde: ‘De Britse politie is structureel racistisch, dat is algemeen bekend.’
‘En u,’ zei Burden, ‘bent Brits staatsburger, een blanke vrouw uit een familie in het voormalige Joegoslavië. Wat is daar racistisch aan?’
‘Mijn man is een Aziaat.’
‘Dat zou kunnen. Maar Rashid heeft een blanke huid en blauwe ogen,’ zei Wexford. ‘Als getuigen verklaren dat ze Tamima hebben gezien in gezelschap van een blanke man, dan zou dat Rashid geweest kunnen zijn, maar als hij dat ontkent, zullen we hem voorlopig op zijn woord geloven. Je wilt toch zeker dat Tamima wordt gevonden, Rashid?’
‘Dat kan hem niet schelen!’ riep mevrouw Hanif.
En al even luid zei Rashid, die al zijn respect nu vergeten leek: ‘O, hou toch je kop, ma!’
De baby begon te huilen en trommelde met zijn hieltjes op de voetensteun van de kinderstoel. ‘Kijk nou eens wat je gedaan hebt,’ zei mevrouw Hanif met een zachte, kregelige stem. Ze was duidelijk geschrokken van Rashids uitdagende toon.
‘Tamima moet gevonden worden,’ zei Wexford. ‘Volgens mij wil jij ons wel helpen, Rashid. Ik wil dat je met ons meegaat naar het bureau om een verklaring af te leggen.’
Rashids mond zakte open. ‘Waarover dan?’
‘Over de laatste keer dat je Tamima hebt gezien, wat ze toen tegen je heeft gezegd, of ze je nog heeft gebeld, dat soort dingen. Je kunt nu meteen met ons mee. Dan hoef je niet te lopen.’
Wexford had erover gedacht om Mohammed en Yasmin Rahman te vragen op de televisie te verschijnen en een beroep te doen op het publiek om uit te kijken naar hun vermiste dochter. Hij had erover gedacht en besloten dat dat geen goed idee zou zijn. De intelligente, zachtmoedige Mohammed zou misschien een goede indruk maken, maar zijn vrouw niet. Ze zou de kijkers tegen zich innemen met haar strenge gezicht en de strakke blik in haar ogen. Ze deed hem denken aan een borstbeeld van Athena dat hij in Griekenland ooit had gezien, en hij dacht dat de helm die de godin had gedragen, haar niet slecht gestaan zou hebben. Bovendien was Yasmin samen met haar zoon betrokken bij de dood van Targo. Het leek hem beter om foto’s van Tamima te verspreiden, en meneer en mevrouw Rahman waren met alle genoegen bereid die aan te leveren. Ze was een aantrekkelijk uitziend meisje, al leek ze te veel op haar moeder om ooit leuk genoemd te worden, maar met haar donkere huid en zwarte ogen, en de hijab die ze vaak maar niet altijd droeg, zou een groot deel van het publiek haar niet weten te onderscheiden van ieder ander Aziatisch meisje.
In zijn verklaring zei Rashid dat Tamima en hij ooit goede vrienden waren geweest, maar ‘niets meer dan dat’. De laatste keer dat hij haar had gezien, was een maand geleden geweest, toen hij haar had gesproken in de winkel van haar oom, het Raj Emporium. Niet lang daarna was ze bij haar tante in Londen gaan logeren.
De foto’s in de kranten hadden geen resultaat opgeleverd, of in elk geval geen resultaat van het soort waar Wexford op gehoopt had. Een heleboel mensen beweerden Tamima gezien te hebben, maar telkens bleek het om een ander Aziatisch meisje te gaan. Hij begon zich opnieuw af te vragen of het mogelijk was dat Targo Tamima al had vermoord voordat hij Ahmed zijn aanbod deed, en hij herinnerde zich wat Osman had gezegd. ‘Denkt u dat die man haar toch heeft vermoord?’ Het was mogelijk, en op een wat merkwaardige manier zou het ook echt iets voor Targo zijn geweest. Stel dat hij Tamima gevonden had, haar had gewurgd – wat had hij dan met het lijk gedaan? – en vervolgens naar Ahmed was gegaan om te vragen of hij zijn zus soms wilde laten vermoorden. Als het antwoord ja had geluid, zou hij gezegd hebben dat het al gebeurd was. Wexford hoorde het hem bijna zeggen. ‘Het is al voor elkaar, hoor. Jullie hoeven niets te betalen. Het was me een genoegen om jullie van dienst te kunnen zijn.’
Als hij daaraan dacht, moest hij huiveren, want het leek niet onmogelijk. En toen dacht hij aan al die dieren, die vleeseters, en hij voelde zich misselijk worden. Nee, nu ging zijn verbeelding met hem aan de loop... Toen hij jonger was, had hij zich nooit zo gevoeld. Toen was hij harder geweest. Zet die lelijke en afschuwelijke beelden van je af, dacht hij, doe ze in een doosje en zet dat doosje ergens neer waar je het niet snel terugvindt, in de diepste krochten van je eigen geest... maar dat vermogen leek hem nu in de steek te laten.
Hij ging naar Londen om Jacqueline Clarke en Clare Cooper te spreken, en kreeg meer uit hen los dan Hannah. Het scheen dat Tamima weliswaar bij hen was ingetrokken met het plan om een baantje te zoeken en een paar weken te blijven, misschien zelfs wel tot aan de kerst, maar dat ze na een week al was vertrokken. Ze ging terug naar Kingsmarkham, had ze gezegd.
‘Heeft ze het ooit gehad over een zekere Eric Targo, een oude man?’
‘Volgens mij niet,’ zei Clare. ‘Toen ze hier voor het eerst kwam, heeft ze het eigenlijk nooit over iemand gehad, maar een dag of twee later zat ze voortdurend te bellen op haar mobieltje. Volgens mij werd ze trouwens meer gebeld dan ze zelf belde.’
‘Was een van die bellers soms Rashid Hanif?’
‘Ik weet niet door wie ze gebeld werd. We vonden het niet prettig om haar dat te vragen.’
Alsof haar zojuist iets was ingevallen, zei Jacqueline Clarke: ‘Er is hier een keer een man voor haar aan de deur geweest. Hij wilde niet binnenkomen. Ik weet niet waarom niet. Tamima ging naar beneden om open te doen en kwam toen de trap weer op om iets te halen. Ze liet hem in de deuropening staan. Ik keek uit het raam en heb hem gezien. Maar het was toen al donker.’
‘Wat voor iemand was het?’ vroeg Wexford snel.
‘Jong. Behoorlijk lang van stuk. Volgens mij had hij bruin haar, niet erg donker in elk geval. De kleur van zijn ogen kon ik echt niet zien.’
Dat was beslist Targo niet geweest, dacht hij. Rashid Hanif dan? Heel goed mogelijk. Maar waar Tamima zich nu ook mocht bevinden, gesteld dat ze nog leefde, dan was ze daar toch niet samen met Rashid. Maar Targo kon haar niet vermoord hebben. De timing klopte niet. Targo kon haar alleen maar vermoord hebben als hij er absoluut zeker van was geweest dat Ahmed zijn aanbod met beide handen zou aangrijpen en niet naar de politie zou stappen.
Hij had inmiddels de gewoonte ontwikkeld om elke dag bij de familie Rahman langs te gaan. Dat was ongebruikelijk, maar niet tegen de regels. Yasmin was inmiddels vrijgelaten en zat nu thuis, maar die kreeg hij nooit te zien. Ze leek te beseffen dat het verstandig was om uit de buurt te blijven als hij langskwam, en niet met hem te praten. Ze zette thee of koffie en liet die brengen door een van de mannen. Mohammed en Osman waren allebei weer aan het werk, en dus ging hij er meestal aan het begin van de avond langs, als hij op weg naar huis was. Er werd niet veel gezegd... en al helemaal niets over de moord op Targo en het verbergen van het lijk. Als ze al praatten, hadden ze het over Tamima. Soms ging Hannah ook mee, en dan stelden ze vragen over alle mensen die het vermiste meisje had gekend, tot diep in haar vroege jeugd, om er op die manier achter te komen bij wie ze nu zou kunnen zijn en waar ze naartoe gegaan zou kunnen zijn, ervan uitgaande natuurlijk dat ze nog in leven was.
Webb & Cobb was niet langer een plaats delict en Mohammed Rahman was van plan om het winkelgedeelte te renoveren en opnieuw te verhuren, en terwijl ze met de renovatie bezig waren ook de buitenkant opnieuw in de verf te zetten, nadat ze eerst de ramen in het appartement boven de winkel hadden vervangen. Dit alles liep natuurlijk nogal wat vertraging op en in die tijd verliet Sharon Scott de bovenste woning, zodat de echtgenoot van wie ze scheidde, Ian Scott, nu als enige huurder achterbleef.
Yasmin Rahmans strenge opvattingen over fatsoen en moraal leidden ertoe dat ze het afkeurde dat Scott een vrouw in huis had gehaald met wie hij niet getrouwd was. Op een avond zaten Wexford, Hannah, Mohammed en Osman daarover te praten. De mannen van de familie Rahman waren wat minder streng in de leer. Osman stelde zich op het stevige standpunt dat Scotts liefdesleven hun niet aanging zolang hij de huur maar betaalde. Mohammed was ertegen om een oordeel uit te spreken. En bovendien, de tijden veranderen en wij moeten daarin meegaan, maar hij wist niet hoe hij zijn vrouw daarvan zou kunnen overtuigen. Niet voor het eerst verwonderde Wexford zich over het selectieve moralisme van de mens. Kennelijk was het prima dat Yasmin haar zoon had geholpen om het lijk te verbergen van een man die door zijn toedoen om het leven was gekomen, en vervolgens een poging te doen om de politie om de tuin te leiden door mee te helpen met het verbergen van de auto van het slachtoffer, terwijl het helemaal verkeerd was om een appartement dat haar eigendom was te verhuren aan een stel dat ongehuwd samenwoonde.
Hij was niet van plan om Mavis Targo nogmaals te bezoeken, maar ongeveer een week voor de kerst kwam hij haar tegen in High Street in Kingsmarkham. Met twee volle tassen op de stoep naast zich stond ze peinzend naar de Mercedes te kijken, die ze kort tevoren had teruggekregen, en naar de geel geschilderde metalen wielklem om een van de achterwielen. Ming en Sweetheart sprongen druk heen en weer op de achterbank en waren allebei hysterisch aan het blaffen.
‘Kunt u daar niet iets aan doen?’ zei ze tegen Wexford.
‘Daar ga ik niet over, mevrouw Targo.’ Hij wist de verleiding te weerstaan om daaraan toe te voegen dat hij niet van de verkeerspolitie was, en kreeg toen een klein beetje medelijden. ‘Als u het nummer belt dat ze u hebben opgegeven en de boete betaalt, bent u zo van dat ding verlost.’
‘Ik wist wel dat het een vergissing was om die rotwagen te nemen. Die heeft me altijd al narigheid bezorgd.’
Hij zei niets over alle dieren of het huis. Haar aanwezigheid hier herinnerde hem eraan dat hij had gefaald. Targo mocht dan dood zijn, maar hij was om het leven gekomen bij iets wat eigenlijk een ongeluk was geweest, en al net zomin een vorm van gerechtigheid als wanneer hij om het leven was gekomen bij een auto-ongeluk. En zelfs als het lijk van Tamima uiteindelijk toch nog ergens gevonden werd, als het ergens begraven bleek te zijn, of gedumpt in een meer, of in stukken gehakt om er eenvoudiger van af te kunnen komen, dan kon Targo daarvoor niet verantwoordelijk worden gesteld. En toch had Wexford het gevoel dat hij het meisje moest zien te vinden, dood of levend. Hij vond het verschrikkelijk dat de politie het hele land naar dat meisje had afgezocht en dat haar foto in alle media was verschenen, en dat ze toch nog steeds vermist werd. Hij probeerde zich te troosten met het besef dat het heel wat eenvoudiger is om een levend mens te verbergen, of voor een levend mens om zichzelf te verbergen, dan om een lijk weg te werken. Een lijk kan zich niet bewegen, en niet zelf opstaan en een nieuwe schuilplaats zoeken. Het blijft roerloos liggen waar het is achtergelaten of neergezet, al kan de plek waar het zich bevindt zich weleens diep onder de grond bevinden.
De ruiten van Webb & Cobb waren vervangen en het buitenwerk was opnieuw geschilderd voordat Ian Scott er zijn intrek nam. Kennelijk maakte Yasmin Rahman zich inmiddels niet druk meer over Scotts privéleven. Ze had wel wat anders om zich zorgen over te maken. Haar zoon Ahmed zou in februari voor de rechter moeten verschijnen en ze had geen reden om te denken dat haar dochter Tamima voordat het zover was al gevonden zou worden – als ze ooit nog gevonden zou worden.
De kerst ging voorbij. Mavis Targo verkocht Wymondham Lodge en verhuisde. Dora Wexford kreeg griep en moest het bed houden terwijl haar dochter Sylvia elke dag langskwam om haar te verzorgen. En hoewel hij elke dag manhaftig naar zijn zesdeklascollege hinkte, bleek de enkel van Rashid Hanif niet te helen, en moest hij een operatie ondergaan. Een gigantische renovatie van het politiebureau begon met bouwvakkers en schilders die het bureau binnendrongen en daar een stuk of tien politiemensen ernstig hinderden bij hun werk. Eind januari, toen het heel koud was, de bomen onder een dikke laag rijp wel van zilver leken en de trottoirs schuilgingen onder een dun laagje sneeuw, kwam Wexford Yasmin Rahman tegen terwijl ze vanuit Glebe Road High Street overstak.
Toen hij haar zag, was hij op weg naar het Dal Lake Restaurant, waar hij zou gaan lunchen met Burden. Hij had haar al opgemerkt toen ze zich nog aan de overkant van de straat bevond. Ze had een dikke zwarte sjaal om haar hoofd gewonden en droeg een onflatteuze, van boven tot onder dichtgeknoopte, zwarte jas die tot aan haar voeten reikte, zodat alleen haar zware zwarte schoenen zichtbaar waren. Maar ondanks dat alles, moest ze ooit heel mooi zijn geweest, dacht hij, en nog terwijl hij dat dacht, kwam het bij hem op dat het werkelijk afschuwelijk was om zoiets van een vrouw te zeggen: alsof schoonheid noodzakelijkerwijs uitsluitend was voorbehouden aan de jeugd.
Ze stak de straat over toen het licht net op rood sprong en kwam recht op hem af. Op haar gezicht zag hij een uitdrukking die hij niet kon definiëren. Haar eerste woorden gaven hem een verklaring.
‘Ik ben diep geschokt. Ik weet niet wat ik moet beginnen.’ Ze fronste haar wenkbrauwen, om de schuld op hem te schuiven, zoals haar gewoonte was, en voegde daaraan toe: ‘Als u de stad in gaat, zal ik wel weer naar huis moeten, neem ik aan.’
Hij had geen idee wat er gebeurd zou kunnen zijn. Ze stonden voor een klein cafeetje dat zich gespecialiseerd had in ‘biologisch’ eten, maar waar ook koffie en thee werden geserveerd. ‘Misschien kan ik u een kopje koffie aanbieden, mevrouw Rahman? U hebt de afgelopen maanden al genoeg koffie voor mij gezet.’
Als ze had geweigerd, zou hem dat niet verrast hebben. Het leek haar een bepaalde voldoening te schenken om afwijzend te reageren. Maar toch ging ze deze keer op zijn aanbod in, zij het met een nogal aarzelend knikje. ‘Volgens mij hoor ik misschien helemaal niet eens met u te praten. Ik ben nu toch een veroordeelde?’
Als ze daarmee bedoelde dat ze binnenkort een strafblad zou hebben, dan kon hij dat alleen maar bevestigen, maar het enige wat hij zei was: ‘Het is wel goed. Maakt u zich maar geen zorgen.’ Hij trok een stoel voor haar weg onder een tafeltje niet ver van het raam.
Ze waren de enige twee mensen in het café, maar toch keek ze voortdurend opzij en over haar schouder om er zeker van te zijn dat er niemand meeluisterde. Wexford bestelde twee koffie, wat door de serveerster nadrukkelijk ‘twee Americano’s’ werd genoemd. Yasmin Rahman hoorde het zwijgend aan totdat het meisje weg was, en zei toen met vaste, vastberaden stem: ‘Ik heb mijn dochter gezien. Ik heb Tamima gezien.’
Hij zei niets, maar keek haar recht in de ogen.
‘Ik heb haar gisteren gezien, maar ik kon mijn ogen niet geloven.’ Ze zei het langzaam en weloverwogen. ‘Ik dacht dat ik het me maar verbeeldde. Ik heb me zo ongerust gemaakt, ziet u.’
‘Natuurlijk hebt u zich ongerust gemaakt,’ zei hij.
‘Maar vanochtend heb ik haar opnieuw gezien. Voor het raam. Ze ging half schuil achter het gordijn, maar ik heb haar gezien. Ik herkende haar. Natuurlijk herken ik mijn eigen dochter als ik haar zie.’
Zoals anderen hém niet hadden geloofd, zo geloofde hij nu haar niet. ‘Bent u daar heel zeker van, mevrouw Rahman?’
‘Heel zeker. Ik herken mijn eigen kind toch wel? Het was Tamima.’
‘Over welk raam gaat het? Waar hebt u haar gezien?’
Uitgerekend op dat moment kwam de serveerster de koffie brengen. Zodra het meisje aan hun tafel verscheen, klemde Yasmin Rahman haar lippen op elkaar en bleef roerloos zitten terwijl ze naar het werk aan de weg keek dat aan de andere kant van het raam werd uitgevoerd. De serveerster leek opzettelijk langzaamaan te doen, terwijl ze melk en suiker op het tafeltje zette, en zich toen herinnerde dat het kommetje met zakjes zoetstof nog op haar dienblaadje stond. Yasmin tuurde aandachtig naar de man met de graafmachine en de man met de drilboor.
‘Over welk raam gaat het?’ herhaalde Wexford toen de serveerster eindelijk weg was.
Yasmin slaakte een diepe zucht en draaide haar hoofd weer naar hem toe. ‘Een van de nieuwe ramen. In het bovenste appartement, waar meneer Scott woont.’
‘Boven Webb & Cobb, bedoelt u?’
‘Als u het zo wilt omschrijven.’ Yasmins zwarte mouw schoof iets omhoog, zodat een paar zware gouden armbanden om haar smalle en broos aandoende pols zichtbaar werden. Het viel hem op hoe lang en mager haar handen waren. ‘Ik dacht dat die man haar vermoord had. Vanaf het moment dat hij Ahmed en mij dat aanbod deed, was ik bang dat hij haar al had vermoord. Maar toen zag ik mijn dochter daar bij het raam staan. Ze keek tussen de gordijnen door naar buiten.’
‘Heeft ze u gezien?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb niets tegen mijn man gezegd. Het is nog maar een uur geleden, en hij is aan het werk.’
Wexford dronk zijn koffie op en zei: ‘We gaan er nu naartoe. Ik neem brigadier Goldsmith wel mee.’
Hij ging afrekenen, en toen hij terugkwam hoorde hij haar zeggen: ‘Mag het ook iemand anders zijn?’ Ze zei het op haar gebruikelijke waardige en beheerste manier, maar de woorden waren streng. ‘Ik mag die vrouw niet. Ik vind het niet prettig om zo neerbuigend behandeld te worden.’
Wat zou Hannah dat erg vinden, dacht hij, dat van alle politiemensen uitgerekend zij misschien weleens tekort zou kunnen schieten in het contact met mensen uit andere culturen, terwijl ze juist zo graag wilde voldoen aan haar eigen maatstaven, en zwarten, Aziaten en blanken allemaal op volstrekt dezelfde rechtvaardige en onpartijdige wijze tegemoet wilde treden. Tegelijkertijd bewonderde hij het lef van deze vrouw, die probeerde het bevoegde gezag de wet voor te schrijven. En dus gaf hij toe. Hij belde Burden en zei dat hij naar het café moest komen, en vervolgens liepen ze met zijn drieën naar Glebe Road. Met een snelle blik op de in het zwart gehulde gedaante naast hem vroeg Wexford zich af of dit voor het eerst was dat Yasmin Rahman over straat liep in gezelschap van twee mannen die niet tot haar naaste familie behoorden.
Een bord aan het raam op de benedenverdieping van Webb & Cobb liet weten dat hier winkelruimte te huur was, en dat geïnteresseerden zich bij een bepaald makelaarskantoor konden vervoegen. Het was een donkere winterdag. Het appartement vlak boven de winkel zag er onbewoond uit, maar op de tweede verdieping brandde licht achter de dichtgetrokken gordijnen van Ian Scott.
‘Er is iemand thuis,’ zei Burden. ‘Zullen we dan maar aanbellen?’
‘Het is de bovenste.’
Yasmin belde aan, maar er gebeurde niets en er werd niet opengedaan. Ze belde opnieuw. Het licht op de bovenste verdieping ging uit en ze zagen het gordijn bewegen. Er was geen intercom, maar wel een brievenbus. Wexford duwde die open en riep met zijn sterke, galmende stem: ‘Politie. Doe open alstublieft.’
Opnieuw geen reactie.
‘Alstublieft, mag ik het proberen?’ Yasmins nederige woorden waren niet in overeenstemming met haar bevelende toon. Door de brievenbus riep ze: ‘Tamima, ik ben het, je moeder. Je moet de deur opendoen.’ Ze keek naar Wexford. ‘Want anders laat u die toch openbreken?’
‘Ik hoop dat dat niet nodig zal zijn.’
Maar net toen ze ‘Anders breken ze hem open!’ riep, werd er opengedaan door een jeugdig aandoende man met blauwe ogen en bruin haar. Hij droeg een wit vest en een spijkerbroek en er hing een badhanddoek over zijn schouders. ‘Ik stond me te scheren. Het is ijskoud hier,’ zei hij. ‘Wat wilt u?’
‘U weet wat we willen, meneer Scott,’ zei Wexford.
Hij bleef niet wachten of Scott daar nog iets op te zeggen had, maar liep naar de trap, op de voet gevolgd door Yasmin en Burden. De trap kwam uit op een overloop. Toen hij zijn voet op de tweede trede van de volgende trap zette, keek hij omhoog en zag daar, boven aan de trap, het meisje dat hij voor het laatst had gezien toen ze thuiskwam van school, met een schooltas op haar rug.