9

Tijdens zijn verloving had Wexford er voortdurend over gedacht hoe heerlijk het zou zijn als Dora samen met hem in zijn appartement zou wonen. Ze was er vaak, natuurlijk was ze er vaak, maar aan het eind van haar bezoek ging ze altijd terug naar Hastings, waar haar ouders woonden. Het werd een obsessie voor hem om naar haar te verlangen als hij alleen was, om zich voor te stellen hoe ze zichzelf binnenliet met haar eigen sleutel, met zijn telefoon een vriendin belde, het bad vol liet lopen en in zijn kamerjas door het huis liep. En omdat hij die droom werkelijkheid wilde zien worden, waren ze na hun huwelijksfeest – een kleine en ingetogen bruiloft – even teruggegaan naar Kingsbrook Court voordat ze aan hun huwelijksreis begonnen. En de werkelijkheid was nog veel mooier geweest dan al die losse beelden die hij zich voor de geest had gehaald.

De verwachte promotie was inderdaad gekomen. Dat hield in dat ze zich een hypotheek konden veroorloven, en ze waren net in hun nieuwe huis getrokken toen hun eerste dochter werd geboren. Diezelfde promotie hield echter ook in dat hij meer verantwoordelijkheid kreeg, langere dagen moest maken en meer moest reizen. Dora verdroeg de avonden waarop hij laat thuis was, ze verdroeg de avonden waarop ze samen uitgegaan zouden zijn totdat het werk roet in het eten had gegooid, de nachten dat het zijn beurt was om op te staan voor de baby maar waarin hij veel te moe was geweest om wakker te worden van het gehuil. Dora verdroeg dat alles, zij het met enige ergernis, en hij verdroeg die ergernis van haar geduldig omdat dat wilde zeggen dat ze van hem hield en waarde hechtte aan zijn gezelschap.

Hij was gelukkig en hij deed het goed op zijn werk. Er was nog een baby op komst. Targo was hij niet vergeten, en nadat de man het huis van diens moeder had verkocht en zich weer in Birmingham had gevestigd, waar hij soms met Tracy Thomson woonde en soms alleen, en naderhand toen hij naar Coventry was verhuisd, had Wexford zich altijd op de hoogte gesteld van de moorden die plaatsvonden in die twee verschillende gebieden in de Midlands. Bij sommige zaken ging het om vrouwen die duidelijk waren vermoord door hun echtgenoot of degene met wie ze samenwoonden. En dan waren er ook de onvermijdelijke kindermoorden, die over het algemeen verband hielden met seksueel misbruik. Er was maar één geval van verwurging. Het slachtoffer was een zekere Shirley Palmer, een prostituee van achttien, en de verdachte was al eens eerder veroordeeld wegens geweld tegen een vrouw in Stowerton, waarvoor hij tot gevangenisstraf was veroordeeld. Dat verschafte Wexford een reden om naar Coventry te gaan en bij het verhoor aanwezig te zijn.

Voor de betrokken rechercheurs en tot op zekere hoogte ook voor hemzelf, was het duidelijk dat Thomas Joseph Mullan schuldig was, maar toch kon hij de gedachte aan Targo maar niet uit zijn hoofd zetten. Targo had al een keer gemoord en zou opnieuw moorden. Targo woonde niet ver hiervandaan. Targo had Elsie Carroll gewurgd, of in elk geval was Wexford er vast van overtuigd dat Targo dat gedaan had, en dat Targo op geen enkele manier iets met het slachtoffer te maken leek te hebben, stemde overeen met zijn rol in de zaak-Carroll. Tegelijkertijd maakte juist dat feit het voor Wexford onmogelijk om tegen inspecteur Tilman te zeggen dat het misschien wel de moeite waard zou zijn om Targo te verhoren of in elk geval te controleren of de man over een alibi beschikte. Hij kon zich al voorstellen hoe dat gesprek zou verlopen.

‘Hij heeft u strak aangekeken? En u meent dat hij u heeft gestalkt?’

‘Daar ben ik zeker van. Bij drie verschillende gelegenheden. Er is geen twijfel mogelijk.’

‘En daaruit blijkt volgens u dat hij deze vrouw heeft vermoord, die hij helemaal niet kende? En u hebt geen enkel bewijs?’

Het was onmogelijk. Hij begon te begrijpen dat er niemand was die hij hierover in vertrouwen kon nemen, niemand aan wie hij kon vertellen dat hij geloofde dat Targo een moordenaar was zonder dat hij vol ongeloof zou worden aangehoord. En dus had hij het er nooit met wie dan ook over gehad, totdat hij er vele jaren later tegenover Burden het een en ander over had losgelaten.

Uiteindelijk werd Mullan laat op de avond in staat van beschuldiging gesteld wegens moord, en Wexford ging terug naar het hotel waar hij die nacht logeerde. Hij had Dora gebeld om te vragen hoe het ging met haar en de meisjes. Sheila had koorts gehad toen hij wegging, naar Dora zei dat het nu goed met haar ging en dat ze allebei diep in slaap waren. In die tijd gebruikte niemand ooit ‘Ik hou van je’ als vast onderdeel van een telefoongesprek met zijn vrouw, en het was ook beslist niet de gewoonte dat iemand een gesprek besloot met ‘Veel liefs’.

‘Ik mis je,’ zei Wexford in plaats daarvan, en zij zei: ‘Ik mis jou ook en ik beschik niet eens over alle opwinding van een regenachtige nacht in Coventry.’

Daarna liep hij de trap af naar de bar en bestelde een glas rode wijn. De mensen begonnen in die tijd net wijn te drinken in plaats van bier en sterkedrank.

‘Bordeaux of bourgogne, meneer?’

‘O, doe maar bordeaux,’ zei Wexford, die het niet veel uitmaakte.

Hij was in die tijd mager geweest, en had zich geen zorgen hoeven te maken over zijn gewicht, en dus had hij een schaaltje noten en een zakje chips meegenomen toen hij met zijn glas wijn naar een tafeltje liep, want dit was niet het soort bar waar de bestellingen gebracht werden. Het vertrek was halfleeg. Hij ging in een wat verfomfaaide leren leunstoel zitten. Het enige verschil tussen deze bar en de bar in een pub was dat je hier in leunstoelen zat.

Hij nam een handje pinda’s – in die tijd leek niemand de cashewnoten nog ontdekt te hebben – bracht het glas naar zijn lippen, nam een slok, zette het neer en zoals altijd in dergelijke omstandigheden keek hij om zich heen om de clientèle eens goed op te nemen. Er zat een groepje vertegenwoordigers, die in die tijd nog handelsreizigers werden genoemd, drie stellen van middelbare leeftijd van wie hij alleen maar kon zien dat ze getrouwd waren omdat ze geen woord met elkaar wisselden – en in gedachten nam hij zich voor om het tussen Dora en hem nooit zover te laten komen en ervoor te zorgen dat niemand hen ooit aan hun zwijgende onverschilligheid als getrouwd stel zou kunnen herkennen – en een te zwaar opgemaakte blonde vrouw die in haar eentje zat. In die tijd zat de maatschappij zo in elkaar dat een vrouw alleen in zo’n bar als deze er niet eens van kon uitgaan dat haar iets geserveerd zou worden. Aan de blik die ze hem toewierp en een bepaalde wanhoop in haar ogen, maakte hij op dat ze het wel leuk zou vinden als hij haar aansprak. Vanzelfsprekend keek hij snel de andere kant op en zag toen dat de man die in zijn eentje aan een tafeltje in de andere hoek zat, Targo was.

Hij schrok behoorlijk. De vorige keer dat hij Targo had gezien, was inmiddels een paar jaar geleden, toen deze langs Wexfords huis naar de rivier en de uiterwaarden was gelopen en even was blijven staan om omhoog te kijken naar de ramen op de bovenverdieping. En dat gedrag had Targo vervolgens elke dag weer herhaald. Deze keer had hij geen hond bij zich. Hij dronk iets wat lagerbier kon zijn of pale ale. Hij ging beter gekleed dan vroeger – of in elk geval opzichtiger – in een zwarte spijkerbroek en een bruin leren jack. Zijn overhemd was zwart en hij had een zwart-witgeblokte das om. In de tijd dat hij Wexford stalkte, was zijn donkerblonde haar heel kort geweest, maar nu hing het tot op zijn kraag en er zat een slag in. Hij had echter nog steeds een sjaal om, een zwarte deze keer, met bruine en witte strepen. De wijnvlek zat er nog.

Veel mensen denken dat je door aandachtig naar iemand te kijken diegene kunt laten opschrikken. Of dat nou waar was of niet, Wexfords strakke blik leek een dergelijke uitwerking op Targo te hebben. Of misschien ook niet. Misschien had de man daar wel zitten wachten totdat hij de bar binnen zou komen, misschien was hij zich wel bewust van elke stap die Wexford maar zette en had hij van tevoren berekend wanneer hij de bar binnen zou komen. Het zou zelfs kunnen dat Targo beter op de hoogte was van Wexfords doen en laten dan Wexford van wat Targo allemaal uitspookte.

Ze keken elkaar aan. Targo’s ogen waren strak op de zijne gericht. Over het algemeen is iemand strak aankijken een teken van herkenning, maar natuurlijk leed het geen twijfel dat Targo hem zou herkennen. Een keer, jaren eerder, toen hij zijn foto had laten nemen voor een of ander officieel document, had de fotograaf geklaagd dat Wexford te vaak met zijn ogen knipperde, maar toen hij zijn best had gedaan om zijn oogleden in bedwang te houden, had dat het er alleen maar erger op gemaakt. Targo bleek daar geen enkele moeite mee te hebben. Zou hij daarop geoefend hebben, aandachtig geoefend zelfs? Terwijl Wexford zich dat afvroeg, sloeg de man zijn ogen neer. Hij stond op en liep de bar uit, en liet zijn glas halfvol op tafel achter.

Wexford stond op om achter hem aan te lopen, maar bij de deur bleef hij staan en liep terug. Hij kon wel achter de man aan gaan, maar waarom? Hij wist waar Targo woonde en uit de aantekeningen die Tilman hem had laten inzien, wist hij dat Targo niet bij Shirley Palmers vaste klanten had gehoord. In de buurt waar ze werkte, was niemand gesignaleerd die beantwoordde aan Targo’s signalement: noch op de avond waarop ze was vermoord, noch in de daaraan voorafgaande dagen en weken. Wat zou Wexford opgewonden zijn als dat wél het geval was geweest! Dan had hij het met Tilman over Elsie Carroll kunnen hebben, en over het stalken, misschien zelfs over zijn overtuiging dat Targo hem had willen doen geloven dat hij verantwoordelijk was voor moorden die hij onmogelijk gepleegd kon hebben. Maar zoals de zaken er nu voor stonden, kon hij toch niets beginnen, tenzij het er niet zozeer om ging om iets uit te richten, maar meer om te kunnen bevestigen, en nu met absolute zekerheid, dat Targo het tegen hem had opgenomen, dat de man hem had uitgedaagd, en in wezen had gezegd: ‘Je kunt me toch niets maken, maar ik kan moorden waar en wanneer ik maar wil. En ik kan het ook laten, en je alleen maar laten geloven dat ik enorme slachtpartijen aanricht, zodat je er uiteindelijk aan gaat twijfelen of ik ooit ook maar iemand heb vermoord.’

Deze keer was iets aan Targo anders dan anders geweest, en het duurde een tijdje voordat het tot Wexford doordrong wat dat was. De man had geen hond bij zich. Hij vroeg de barman of hier honden werden toegelaten.

‘O nee, meneer. Honden zijn hier niet toegestaan. Er hangt een bordje aan de buitendeur waar dat heel duidelijk op te lezen staat.’

En dat was inderdaad het geval. Het hing aan de buitenkant van de deur waardoor Targo was weggegaan en waardoor hij ongetwijfeld ook was binnengekomen.

 

Niet lang daarna was Burden naar Kingsmarkham gekomen en nadat ze elkaar goed hadden leren kennen en bevriend waren geraakt, had hij gedacht dat dit nu iemand was aan wie hij over Targo zou kunnen vertellen. Maar toch had iets hem daarvan weerhouden. Het was toen al een tijd geleden dat hij Targo in die bar in Coventry had gesignaleerd – een ontmoeting kon je het eigenlijk niet noemen – en sindsdien had hij de man nooit meer gezien. Soms dacht hij zelfs... niet dat hij het mis had gehad, maar wel dat hij het maar van zich af moest zetten. Dat het recht nou eenmaal niet altijd zijn loop kon hebben en dat er sommige mensen waren, misschien wel een heleboel, die nou eenmaal vreselijke misdrijven hadden begaan waarvoor ze nooit bestraft zouden worden. Als Targo één van hen was, dan was dat maar zo. De man had voor hem de eigenschappen aangenomen van een personage in een telkens terugkerende droom, iemand die in het werkelijke leven niet bestaat, maar wel in de droom, waarin hij maar al te echt is, en je maar niet met rust laat. Wexford droomde werkelijk weleens over hem, of had dromen waarin Targo kort verscheen, maar nooit iets zei, en hij begreep dat de reden daarvoor weleens zou kunnen zijn dat hij de echte Targo, hoewel ze elkaar verschillende keren hadden gezien, maar één keer werkelijk gesproken had. Maar Wexford wist waar hij woonde, in Birmingham nu, samen met een vrouw die niet zijn tweede echtgenote was. Kennelijk was hij niet hertrouwd. De rijschool was een succes, en nadat hij die fors had uitgebreid, verkocht hij nu ook tweedehands auto’s. En bovendien had hij ook in verschillende achterbuurten onroerend goed gekocht, dat hij verhuurde.

De ziekte die Wexford in de jaren zeventig had gehad, een trombose achter zijn oog, had hem naar Londen gebracht om te herstellen. Hij had bij zijn neef gelogeerd, een hoofdinspecteur bij de recherche die Howard Fortune heette en die samen met zijn vrouw Denise in Chelsea woonde. Wexford had niet verwacht dat hij Dora bijzonder zou missen, en hij was beslist niet van plan om die sentimentele en volgens hem afkeurenswaardige gewoonte van veel andere mannen over te nemen en elke avond zijn vrouw te bellen. Dat was in elk geval wat hij zich had voorgenomen.

In werkelijkheid sliep hij echter slecht. Hij vond het afschuwelijk om alleen te slapen. Nu dacht hij soms dat jonge mensen van tegenwoordig het gewoon niet zouden geloven als hij ze vertelde dat hij ondanks zijn relaties met verschillende vriendinnetjes vóór zijn huwelijk nooit een hele nacht met een vrouw in bed had doorgebracht. Maar toch, nadat hij laat op de avond afscheid had genomen van die meisjes, had hij totdat ’s ochtends de wekker ging altijd goed geslapen. In Londen belde hij na zijn onrustige nachten ’s ochtends altijd met Dora, en als hij daarna dan – in opdracht van de behandelend arts – een lange wandeling door de omgeving maakte, had hij zich vaak afgevraagd of hij Targo misschien tegen het lijf zou lopen.

Targo woonde destijds nog in Birmingham, maar als hij wist dat Wexford hier logeerde, was het niet onmogelijk dat hij naar Londen zou komen en naar hem op zoek zou gaan. En op een dag, toen hij door King’s Road liep, zag hij voor zich een man wiens manier van lopen sterk op die van Targo leek, en die ook even lang was, of liever gezegd even kort, maar toen de man omkeek, zag Wexford geen wijnvlek in zijn hals, en de man had een adelaarsneus, een scherpe kin en donkere ogen.

Waarschijnlijk was het inderdaad zo dat Targo ouder was geworden, en er niet langer behoefte aan had om het tegen hem op te nemen. Het begon aannemelijk te lijken dat Elsie Carroll, die om de een of andere onbekende reden zijn slachtoffer was geworden, ook zijn enige slachtoffer was geweest, en dat er zich geen afschuwelijke reeks moorden had voorgedaan.

Toch had hij erover gedacht om zijn verhaal aan Howard te vertellen. Hij had een paar keer op het punt gestaan om erover te beginnen, op een van die avonden waarop Denise vroeg naar bed was gegaan en zijn neef en hij in de studeerkamer nog een afzakkertje namen. Maar het moment was onbenut voorbijgegaan en net zoals hij er tegenover derden niets over had gezegd, had hij er ook tegenover zijn neef het zwijgen toe gedaan. Hij was er weer bovenop gekomen en teruggegaan naar Kingsmarkham, naar Dora en de meisjes, en daar liep hij Targo’s vrouw tegen het lijf... of liever gezegd, de vrouw die ooit met Targo getrouwd was geweest.

Het gebeurde in het destijds nog maar kort geleden gebouwde winkelcentum Kingsbrook. Kathleen Targo was aan het winkelen en duwde een wandelwagen met een kindje van een jaar of drie voor zich uit. Het was twee dagen voor kerst geweest en zoals gebruikelijk was Wexford op het allerlaatste moment nog kerstinkopen aan het doen. Hij herkende Kathleen, en het viel hem op dat die er veel gezonder en gelukkiger uitzag dan vroeger, ook al waren er vele jaren voorbijgegaan sinds hij haar voor het laatst had gezien. Hij was verbaasd toen ze hem herkende en hem aansprak met een soort vriendelijkheid die hij nooit van haar zou hebben verwacht.

‘U bent toch rechercheur Wexford? Weet u nog wie ik ben?’

Hij had haar niet verbeterd, ook al was hij tegen die tijd al inspecteur geweest. ‘Mevrouw Targo,’ zei hij.

‘Zo heette ik vroeger.’ Ze lachte. ‘Blij dat ik van die vent verlost ben.’

‘En dit zal dan wel het kindje zijn dat u toen verwachtte.’

Zodra hij het gezegd had, drong het tot hem door dat dat helemaal niet kon.

‘Nee, dat was Joanne. Die is nu zeventien. Ik ben hertrouwd. Ik ben nu mevrouw Varney en dit is Philippa. We wonen hier al sinds haar geboorte. Het is een wonder dat we elkaar niet eerder hebben ontmoet.’

Ze was nu een heel ander mens, gelukkig, rustig en tevreden. Hij herinnerde haar zich als pijnlijk mager, afgezien dan van die enorme zwangere buik van haar, maar inmiddels was ze flink aangekomen, en zelfs een beetje ‘volslank’, zoals dat wel genoemd werd. Niet lang daarvoor was hij Targo uit het oog verloren en hij kon haar vragen waar haar voormalige echtgenoot zich nu bevond. Haar antwoord verbaasde hem en hij merkte dat zijn hart sneller begon te kloppen.

‘Hij woont in Myringham,’ zei ze, en ze trok haar neus op, ‘met een of andere vrouw. Ik weet niet hoe het mens heet, en dat wil ik ook helemaal niet weten. Alan en Joanna gaan hem zo nu en dan opzoeken, en zo weet ik wat hij nu uitspookt, ook al kan het me geen moer schelen. Na onze scheiding heeft hij een tijdje in het huis aan Glebe Road gewoond, en toen jarenlang in Birmingham. Maar hij heeft goed geboerd en tegenwoordig woont hij behoorlijk ruim. Degene die die arme Elsie Carroll heeft vermoord, hebt u nooit weten te vinden, hè?’

Waarom vroeg ze dat? Zomaar, op dat moment, terwijl daar geen enkele reden toe was. Misschien omdat ze het wist? Hij was maar al te graag samen met haar en haar dochtertje in een van die leuke kleine cafeetjes gaan zitten die destijds zo’n kenmerkend aspect hadden gevormd van Kingsbrook Center, om daar koffie met taart te bestellen en het met haar over Targo te hebben. Of liever gezegd, haar uit te horen over Targo. Maar dat zou niet gaan. Ze zou stomverbaasd zijn als hij het vroeg, en hoogstwaarschijnlijk nee zeggen. Het was kerst en ze had een gezin. Ze was nu ongetwijfeld druk in de weer. En ook nu kwam hij plotseling voor die barrière te staan: hij had geen reden om haar eerste echtgenoot ergens van te verdenken.

‘Ik moet maar weer eens verder,’ zei ze. ‘Leuk om u te zien. Die ouwe spaniël is zeventien geworden, maar nu is hij dood. En volgens Joanna heeft Eric nu vier honden, drie katten, en een paar slangen. Dat is toch niet te geloven?’ Ze aarzelde en zei toen: ‘Hij heeft altijd al beter overweg gekund met dieren dan met mensen. Met mensen kon hij eigenlijk helemaal niet overweg. Dat was het probleem.’ En ze lachte. Het was de vrolijke, zorgeloze lach van een tevreden vrouw.

Hij had afscheid genomen en was de parfumwinkel binnengelopen om een geurtje te kopen voor zijn vrouw en zijn oudste dochter. Het parfum dat hij probeerde, dat hij wel moest uitproberen omdat de assistente het op zijn pols spoot, deed hem denken aan het parfum van het meisje met het roze hoedje. Medora. Na al die jaren kwam die herinnering nog in hem op. Hij lachte, schudde zijn hoofd en kocht een ander merk. Zou het ergens goed voor zijn om Targo’s exacte adres te achterhalen? Het kon in elk geval geen kwaad, dacht hij.

 

‘Andy Norton weet hoe hij een plant moet onderscheiden van een stuk onkruid,’ zei Dora. ‘Dat is weer eens wat anders, vergeleken met sommigen van zijn voorgangers.’

Wexford was altijd geïnteresseerd in mensen en vroeg haar wat Norton had gedaan voordat hij met pensioen ging. ‘Hij schijnt bij een of ander ministerie gewerkt te hebben. Sociale Zaken geloof ik, alleen heette het toen nog anders.’

‘Nou, dan zal hij wel een goed pensioen hebben. Waarom werkt hij dan als tuinman?’

‘Hij verveelt zich thuis, geloof ik. Hij vindt het prettig om in de buitenlucht te zijn.’

Het was een verrassing toen Burden plotseling aanbelde. Hij keek wat verlegen en dat was ongebruikelijk voor hem. ‘Dit is buiten werktijd, hoor,’ zei hij.

‘Als je daarmee bedoelt wat ik denk,’ zei Wexford, ‘dan zal het op een dag wel onder werktijd vallen.’

‘Ik ben in de Samuel V. Broadbridge Gardens geweest. Er was een steekpartij gemeld, maar dat was vals alarm of een misselijke grap. Maar dat deed me denken aan Billy Kenyon en wat jij destijds over Targo zei. Niet,’ voegde hij daaraan toe, ‘dat ik er ook maar iets van geloof, hoor.’

‘Maar je wilt het wel horen?’

‘Ik wil het wel horen, ja.’

Wexford glimlachte. Hij liet Burden plaatsnemen in een leunstoel, en haalde wijn en chips. De nootjes waren op. Toen hij hem had verteld over zijn ontmoeting met Kathleen Varney, zei hij: ‘Het was waar dat Targo in Myringham woonde. Aan Hastings Avenue, en in een heel wat mooier huis dan dat aan Jewel Road. Zo te zien was het Kathleen en hem allebei voor de wind gegaan. Maar ze had het in één opzicht niet helemaal bij het rechte eind. Hij had inderdaad een hoop huisdieren, maar hij dreef ook een logeerkennel.’

‘In zijn huis?’

‘Het was al een kennel geweest voordat hij het overnam. Hij heeft het gekocht of gehuurd, dat weet ik niet. Ik ben ernaartoe gegaan om er eens een kijkje te nemen...’ En toen hij Burdens gezicht zag, voegde hij daar haastig aan toe: ‘Niet onder werktijd, hoor. Natuurlijk niet.’

‘Nou, ik neem aan dat je dacht dat het op een bepaalde manier wel een zaak voor de politie was.’

Wexford lachte. ‘Ik hoefde niet eens een voorwendsel te bedenken. Herinner je je die hond nog die Dora en ik hebben gehad? Sheila wilde er met alle geweld op passen voor een of ander vriendje van haar, een zekere Sebastian. Ze nam het beest mee naar huis, was er twee dagen stapeldol op, voerde hem, liet hem uit en liet hem toen verder helemaal aan ons over, zoals dat met kinderen nou eenmaal gaat. We zouden met vakantie gaan – we gingen toen naar dat Griekse eiland – en ik was daar echt naartoe gegaan om te kijken of we de hond daar zouden kunnen onderbrengen.

Targo herkende me onmiddellijk. Ik had het gevoel dat hij alles van me wist en had zitten wachten tot ik naar hem toe zou komen. Onzin natuurlijk. Hij had de nogal angstaanjagende gewoonte om je recht in de ogen te kijken, en naar ik aanneem heeft hij die trouwens nog steeds. Als hij met je praat, lijkt het wel alsof hij je probeert te hypnotiseren. Zo strak kijkt hij je aan, recht in je ogen. En dat was ook de manier waarop hij me aankeek toen ik vroeg of ik de hond van Sebastian bij hem kon onderbrengen. “Ik herinner me u nog,” zei hij alsof hij me nooit had gestalkt, alsof hij me nooit had zitten aankijken in die hotelbar in Coventry. “U hebt meegewerkt aan het onderzoek naar die moordzaak, toen mevrouw Carroll was neergestoken aan Glebe Road. Dat moet nu al een jaar of twintig geleden zijn.” Neem maar van mij aan, Mike, hij wist dat ik het wist.’

‘Bedoel je daarmee dat hij wist dat jij wel doorhad dat hij haar had vermoord?’

‘Ja.’

De toon waarop Burden dat zei, had nauwelijks nog sceptischer kunnen zijn. ‘Dan leid je wel een heleboel af uit de blik in iemands ogen.’

‘Het kon hem geen moer schelen. Hij vond het leuk. Hij wist dat ik er toch niets aan kon doen. Het hele huis zat vol met huisdieren, en daar rook het ook naar. Heb je weleens een afgekloven bot geroken dat al veertien dagen rondslingert en waar zo nu en dan nog wat op wordt geknauwd? Nou, zo rook het daar. Hij had een slang, en ik kan niet zeggen dat ik me daar nou erg behaaglijk bij voelde. Het beest zat niet in een kooi of zo. Het lag daar gewoon, opgerold op een boekenplank, naast een paar boeken en een kamerplant. Een van de boeken was The Bumper Book of Dogs. Kathleen had gezegd dat hij samenwoonde met een vrouw, en dat was ook zo, die Adèle met wie hij uiteindelijk getrouwd is, maar die was toen niet thuis. Er stond een gebouwtje op het terrein. Het was echt een terrein, honderden vierkante meters, en het gebouwtje was een soort luxueuze schuur of stal. Hij nam me mee naar buiten. Alles hier was even keurig en goed verzorgd. “Goed op orde” was de uitdrukking die hij gebruikte. “Is het goed genoeg op orde voor u?” zei hij. Er zaten een stuk of tien honden in afzonderlijke hokken, en natuurlijk kwamen ze allemaal naar het gaas toe, keken ons treurig aan en jankten terwijl ze intussen druk met hun staarten kwispelden. Ook hier stonk het nogal, maar de frisse lucht maakte dat wat beter te verdragen.

“Ik doe dit omdat ik van dieren hou,” zei hij. “Het is niet mijn belangrijkste bron van inkomsten. Ik ben zakenman.” Ik vroeg hem niet wat voor zaken dat dan wel mochten zijn, want ik kon zien dat hij dat verwachtte. Hij zou wel iets te maken hebben met auto’s of krotwoningen, vermoed ik. “Sommige kennels zijn echt schandalig smerig. Ik zeg graag dat ik hier een soort luxehotel voor honden drijf.” Nou, daar had ik geen commentaar op. Hij liet me een hok zien waarin een moederhond met vijf puppy’s lag, niet raszuiver maar wel heel schattig. Zit me niet aan te kijken alsof ik plotseling sentimenteel word. Neem maar van mij aan dat het van belang is voor de loop van het verhaal.’

‘Goed hoor, ik geloof je. Maar er zijn duizenden mensen die je niet zouden geloven.’

‘We liepen weer het huis binnen en daar gaf hij me een brochure met tarieven en dergelijke. Het was heel duur. Ik wilde me nergens op vastleggen, al stond ik daar wel te lezen, of te doen alsof ik las, en intussen nam ik het huis aandachtig op. En toen deed hij iets nogal akeligs. Iets wat duidelijk bedoeld was om me te treiteren of zelfs de stuipen op het lijf te jagen.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Zo te zien lag die slang te slapen, maar hij pakte hem van de plank en hing hem om zijn nek met de kop recht onder zijn kin. Tegen de sjaal aan die hij om had. Hij aaide het dier zoals je een jong katje zou kunnen aaien. Hij kwam heel dicht bij me staan en ik was vastbesloten om geen spier te vertrekken, maar het kostte me enorm veel moeite om daar te blijven staan en te doen alsof het me... nou, alsof het me helemaal niets deed. “Wat denkt u ervan, meneer Wexford,” zei hij. Ik weet niet hoe rustig ik werkelijk ben geweest. Ik hoop dat mijn stem niet getrild heeft, maar ik ben er niet zeker van. “Dank u wel,” zei ik. “U hoort nog wel van me,” of zoiets in elk geval, en toen maakte ik dat ik wegkwam. Toen hij de deur achter me dichtsloeg, hoorde ik hem lachen.’

‘Heb je die hond daar ondergebracht?’

‘Probeer je nou leuk te doen? Uiteindelijk is het arme dier doodgegaan aan de een of andere ziekte. Het had zijn injecties te vroeg gekregen, of juist te laat of zoiets. Targo heb ik niet meer gesproken, en niet meer gezien totdat Billy Kenyon werd vermoord. Dat moet weer drie jaar later zijn geweest.’

‘Waar was ik toen? Ik bedoel: ik herinner me die zaak, maar niet dat ik erbij betrokken was.’

‘Jij was toen op cursus. Die cursus forensische geneeskunde in Dover.’

‘O ja, natuurlijk. En nu ga je me vertellen wat dat sentimentele gedoe over die hond met die lieve puppy’s van haar met dit alles te maken heeft?’

‘Als hij een zwangere teef in huis haalde die niemand anders wilde hebben – en dat deed hij eigenlijk best vaak – lette Targo er altijd op dat hij een goed tehuis voor de puppy’s vond. Nou, het goede tehuis dat hij had gevonden voor een van de puppy’s die ik heb gezien, was in Muriel Campden Estate, een woonwijk met sociale huurwoningen, bij Eileen Kenyon, de moeder van Billy.’