14

Ik had het gevoel dat ik hem echt heel goed kende,’ zei ze langzaam. ‘Net of hij een goede kennis was. En weet je, over het algemeen heb ik dat niet met mensen die ik nog maar een paar weken ken.’ Plotseling moest ze ergens aan denken. Aan de uitdrukking op haar gezicht kon hij wel zien wat het was, en dat was wel het laatste wat hij wilde dat ze zou denken. ‘Hij is toch niet vermoord vanwege iets wat ook maar iets te maken heeft met dit huis en met... met mij?’

‘Ik weet niet waarom hij is vermoord,’ zei hij naar waarheid, en toen loog hij: ‘Maar met jou kan het niets te maken hebben gehad. Eerlijk niet.’

‘Ik zou het afschuwelijk vinden als dat wel zo was. Daar zou ik nooit overheen komen. O, Reg...’

Hij trok haar stevig tegen zich aan. Ze hief haar gezicht naar hem op voor een kus, precies zoals ze dat in Newquay had gedaan, toen ze voor de tweede keer een avondwandeling waren gaan maken. Het was het grootste blijk van vertrouwen dat hem ooit betoond was.

 

Een tijd later was hij weer in Pomfret. ‘Kunt u beschrijven hoe die man eruitzag?’

‘Niet erg lang van stuk,’ zei mevrouw Wentworth. ‘Heel wat minder lang dan u, bedoel ik.’ De blik die ze Wexford toewierp, een beetje aarzelend en streng, alsof hij haar goedkeuring eigenlijk niet kon wegdragen, zorgde ervoor dat hij zich plotseling erg groot en lomp voelde, als een reus in een menselijk rariteitenkabinet. ‘Ik heb vroeger in Stringfield gewoond, en daar zag ik hem een of twee keer per week met een hond lopen, maar dat is al jaren geleden... dat ik hem voor het laatst heb gezien, bedoel ik. Ik heb de jongedame verteld dat ik hem meende te herkennen, maar dat ik daar niet zeker van was omdat hij een grote wijnvlek had, en deze man niet. Zoiets kun je toch niet laten weghalen?’

‘Met plastische chirurgie is tegenwoordig van alles mogelijk, mevrouw Wentworth.’

‘Als ik hem in Stringfield tegenkwam, had hij altijd een sjaal om. Zelfs als het ’s zomers heel warm was. Toen vertelde iemand dat hij die om had om die wijnvlek te verbergen en op een dag deed hij die sjaal af terwijl ik stond te kijken, en toen heb ik die wijnvlek gezien. Maar volgens u heeft hij die laten weghalen?’

‘Het zou kunnen.’

‘Nou, dan is het hem geweest. Ik kon hem heel goed zien, omdat het volle maan was en de tuinlamp aan was. Ik dacht al dat hij het was, maar toen ik zag dat hij die afschuwelijke wijnvlek niet had, dacht ik bij mezelf, nou dan kan het hem niet wezen. Maar hij moet het wel geweest zijn. Ik heb trouwens die ochtend geen hond gezien. Ik dacht dat dat de reden was waarom hij de tuin van meneer Norton binnenliep. Ik dacht: misschien is zijn hond de tuin wel binnengelopen, en is hij naar hem op zoek.’

Zou dat voldoende zijn om Freeborn ervan te overtuigen dat Targo’s auto op de lijst met gezochte voertuigen geplaatst moest worden, en om naar hem te laten uitkijken op Heathrow, Gatwick en alle andere Britse luchthavens? Dat hij zijn paspoort thuis had laten liggen, zei wat dat betreft niets. Targo was er wel de man naar om over verschillende paspoorten te beschikken. Er was inmiddels al een heleboel tijd verloren gegaan – Andy Norton was al twee dagen geleden dood gevonden – maar nu had Wexford zijn gewenste doorbraak. Voor het eerst in al die jaren dat hij Targo in de gaten had gehouden en door Targo gestalkt was, voor het eerst in al die jaren dat hij de man had verdacht en zeker was geweest van diens herhaaldelijke schuld, beschikte hij nu eindelijk over concreet bewijsmateriaal voor Targo’s betrokkenheid bij moord.

‘Ben je nu overtuigd?’ zei hij tegen Burden.

‘Ik begin het in elk geval allemaal best overtuigend te vinden. En het spijt me, Reg, dat ik al die tijd zo getwijfeld heb. Ik begin overtuigd te raken omdat je me inmiddels zoveel achtergrondgegevens hebt verschaft, maar ik vraag me af of andere mensen ook overtuigd zullen zijn. De getuigenverklaring van die mevrouw Wentworth is niet bijster betrouwbaar, lijkt me. Stel je eens voor hoe dat voor de rechter zou klinken. Zelfs een niet bijster snuggere advocaat zal haar voorhouden dat het eind oktober om zes uur
’s ochtends nog pikdonker moest zijn geweest – ondanks al dat maanlicht en die lamp in haar tuin – en haar vragen waarom ze denkt dat een man op leeftijd in staat zou zijn om over muren te klauteren. Haar gezichtsvermogen is toch niet al te best? Heeft ze eigenlijk geen bril nodig? Ze is tweeënzeventig en advocaten discrimineren ouderen altijd.’

‘We hebben voldoende bewijsmateriaal om een nationaal opsporingsbevel tegen hem uit te vaardigen,’ zei Wexford. ‘Kijk niet zo ongerust! Ik ga eerst naar Freeborn om het te vragen. Maar als hij op de hoogte is van de feiten, zegt hij heus wel ja.’

En de adjunct-hoofdcommissaris zei inderdaad ja. Met tegenzin, maar weloverwogen, na enkele minuten nadenken. Nu moesten ze eerst de vermiste Mercedes zien te vinden. Maar wie had Mavis gebeld en dat bericht ingesproken? Was het mogelijk dat iemand zijn stem zo kon verdraaien dat zelfs zijn eigen echtgenote die niet herkende?

 

Targo was van huis gegaan, dacht Wexford, op dezelfde dag dat hij Andy Norton had vermoord. Waarschijnlijk maar een paar uur later. Hij stond er versteld van dat iemand zo ver verwijderd kon zijn van alle menselijke gevoel, van alle schrik en verontwaardiging, van zelfs het allereenvoudigste zelfonderzoek... dat hij na zo’n vreselijk misdrijf rustig zijn normale dagelijkse bezigheden weer kon opnemen. Maar helemaal volgens het normale patroon was die dag niet verlopen. Targo was van huis gegaan in een Mercedes, zonder zijn hond mee te nemen. Wat had dat te betekenen? Misschien alleen maar dat hij van plan was geweest een tijdje weg te blijven. Maar waar was hij dan eerst naartoe gegaan? Naar zijn kinderen? Nee, hij was niet bij zijn kinderen langsgegaan.

Zou hij soms bij zijn eerste vrouw op bezoek zijn geweest? ‘Blij dat ik van die vent verlost ben,’ had ze gezegd toen hij haar had ontmoet in winkelcentrum Kingsbrook, nu al weer jaren geleden. Maar mensen veranderden in de loop der jaren soms van mening, mensen verzoenden zich met anderen die ze ooit niet eens zouden hebben gegroet op straat.

En het was inmiddels echt een hele tijd geleden dat hij haar voor het laatst had gezien. Ze was nu achter in de zestig, zag er gezond en sterk uit, en was heel blij hem te zien.

‘U bent nog niets veranderd,’ zei Kathleen Targo.

Hoffelijk zei hij dat zij er zelfs nog jonger uitzag dan al die jaren geleden toen hij haar had gesproken in winkelcentrum Kingsbrook. ‘Ik weet dat u nu mevrouw Varney bent, maar het was een hele toer om u te vinden. Het enige wat ik had om op af te gaan, was dat u in Sewingbury woonde.’

‘Dat komt omdat ik hertrouwd ben. Jack is een paar jaar geleden gestorven en ik ben getrouwd met zijn beste vriend. Die is rond die tijd weduwnaar geworden.’

Ze liet hem binnen in de woonkamer en bood hem een kopje koffie aan. ‘Nee, dank u wel. Ik heb het nogal druk.’ Hij herinnerde zich het kind in de wandelwagen. ‘Hoe gaat het met Philippa?’

‘Ze is net afgestudeerd als arts. Ze maakt erg lange dagen, maar dat moet de eerste paar jaar nou eenmaal, hè?’

‘U zult wel trots op haar zijn.’

‘Reken maar. Ik heb heel veel geluk gehad, meneer Wexford. Al mijn kinderen hebben het ver geschopt. Ik ben gezond en sterk, en nadat ik was begonnen met een rotzak, heb ik twee keer een goede man gevonden. Ik mag niet klagen en dat doe ik dan ook niet.’

Ze vroeg of hij niet even wilde gaan zitten. Er stonden foto’s van haar kinderen op de schoorsteenmantel, de tafeltjes en de piano. En op iets wat eruitzag als een ouderwets stereomeubel stond één foto van haarzelf als bruid die voor de tweede keer in het huwelijk trad. Hij vroeg zich af hoe hij zich zou hebben gevoeld als Dora al eerder getrouwd was geweest, en een foto van haar vorige bruiloft in de woonkamer had staan. Vervelend, dacht hij, maar Dora en hij waren jong geweest en verliefd, en dat was anders dan dit echtpaar dat was getrouwd om op hun oude dag wat gezelschap te hebben.

‘U heette Varney van uw achternaam,’ zei hij. ‘Maar nu dus niet meer. Hoe moet ik u nu aanspreken?’

‘Tegenwoordig ben ik mevrouw Jones, maar u mag wel Kathleen zeggen, hoor.’

‘Uw eerste echtgenoot wordt vermist.’

Ze moest lachen. ‘Maar ik denk niet dat iemand hem zal missen. Als hij verdwenen is, kunt u er zeker van zijn dat hij daar zelf de hand in heeft gehad.’

‘Ik neem aan dat u niet weet waar hij nu uithangt.’

‘Daar hebt u gelijk in. Ik weet niet waar hij is. Al zijn andere vrouwen zal hij eerder opzoeken dan mij. Hij is bij Mavis weg, hè? Ze konden niet met elkaar opschieten. Dat heb ik van Joanne gehoord. Alan wil niet dat er iets ten nadele van zijn vader wordt gezegd. God mag weten waarom niet, maar dat moet je hem nageven.’

Merkwaardig en interessant, dacht Wexford, dat volwassen kinderen nog steeds zo trouw kunnen zijn aan iemand die een slechte vader of moeder voor hen is geweest... vaak trouwer dan aan een goede ouder. Omdat ze nog steeds hoopten bij hun vader of moeder in de smaak te kunnen vallen misschien, zelfs na al die jaren nog, zodat die hun uiteindelijk toch hun liefde zouden schenken?

‘Hij heeft zijn vrouw alleen maar verlaten in die zin dat hij ergens anders naartoe is gegaan. Weet u de naam en het adres van de vrouw met wie hij hier in Birmingham heeft samengewoond?’

‘Tracy... Wacht even. Tracy Cole. Nadat ik hem de deur heb uitgezet, heeft hij een tijdje bij zijn moeder aan Glebe Road gewoond en toen is hij bij haar ingetrokken. Ik heb haar adres uit die tijd nog wel ergens liggen. Ik ben een van die mensen die nooit iets weggooit, dus dat vind ik misschien nog wel.’

‘Geeft u me toch maar een kopje koffie,’ zei Wexford. ‘Als het niet te veel moeite is.’

‘Nee hoor, dat is helemaal geen moeite.’

Zou die neiging om alles te bewaren zich ook uitstrekken tot nooit iets vergeten? Misschien. Het was hem opgevallen dat mensen die alle nutteloze briefjes en rommeltjes bewaren, de anale types zoals ze door psychoanalytici werden genoemd, over het algemeen een goed geheugen hadden. Hij zou het haar vragen. Die in vele opzichten zo moeilijke jaren aan Jewel Road zouden misschien nog niet in de nevelen van de tijd vervlogen zijn. Voor zijn geestesoog, als in een droom, zag hij Targo bij het straalkacheltje zitten, terwijl het kleine jongetje Alan, dat nog steeds zo loyaal aan hem was, naar hem toe stapte en hem goedenacht kuste, en daarna de spaniël over zijn zijdezachte kop aaide...

Ze kwam terug met een dienblaadje met een pot koffie en twee kopjes. Er lag ook een vergeeld velletje papier op waarop iemand lang geleden in blokletters een adres had geschreven. ‘Een fatsoenlijke brief wilde hij me niet sturen. Er kon niet eens een postzegel af, en postzegels waren toen nog lang niet zo duur als nu. Hij heeft dit velletje papier onder de voordeur door geschoven, zonder zelfs maar een envelop, om me te laten weten waar hij woonde. Hij wist dat ik wel zou zien dat het een adres was in de duurste buurt van Birmingham. Die Tracy Cole bulkte van het geld. Haar vader was gestorven en had haar het huis en bakken met geld nagelaten. Niet alleen aan haar trouwens, maar ook aan Eric. Het was een van die gevallen van een stel dat nooit helemaal van elkaar loskomt, óf de een óf de ander komt altijd weer terug.’

Als ze daar na al die tijd nog steeds woonde, dacht Wexford, zou Targo dan zijn toevlucht bij haar gezocht kunnen hebben?

‘Kathleen,’ zei hij, en hij voelde zich daar een beetje ongemakkelijk bij, zoals iedereen die iemand anders voor het eerst bij de voornaam aanspreekt, ‘weet je nog die avond dat ik met je man ben komen praten? Toen jullie nog aan Jewel Road woonden? Dat had te maken met de moord op Elsie Carroll. Weet je dat nog?’

‘Natuurlijk weet ik dat nog. Ik ben jou toch ook niet vergeten? Dat was de enige keer dat we elkaar ontmoet hebben voordat we elkaar tegenkwamen in dat winkelcentrum, behalve dan die keer dat ik in de deuropening zo onbeleefd was.’

Hij lachte. ‘Je was niet onbeleefd, hoor. Je reageerde gewoon wat scherp. Lekkere koffie trouwens. Weet je ook nog dat ik je man toen heb gevraagd waar hij zich bevond op de avond dat Elsie Carroll werd vermoord en dat hij toen heeft gezegd dat hij op zijn zoontje had gepast?’

‘Ik had Alan net in bad gedaan,’ zei ze, en hoewel Wexford dat ongelooflijk vond, was haar geheugen zo goed dat ze daaraan toevoegde: ‘En ik was er niet bij toen je dat vroeg. Ik kwam de kamer binnen en hoorde hem zeggen dat ik naar mijn naaicursus was. Ik heb mijn mond gehouden toen hij zei dat hij de hele avond thuis was geweest en fitnessoefeningen had gedaan en zo. Ik zei niets omdat ik bang voor hem was. Dat was me toch wel aan te zien?’

‘Ik was toen nog heel jong, Kathleen. Ik wist niets van huiselijk geweld. Nou, eigenlijk wist niemand daar toen veel van. Er werd over gepraat alsof het een privézaak was, iets wat nou eenmaal bij sommige huwelijken hoorde en waar buitenstaanders zich niet mee te bemoeien hadden.’

‘En dat kwam die kerels goed van pas, hè? Eric sloeg me in die tijd niet vaak, maar ik wilde dat hij me helemaal niet sloeg, zo vlak voor de bevalling. Ik bedoel, ik wilde niet vallen. Wat ik probeer te zeggen, is dat de lerares die avond niet lekker was geworden en dat ik daarom vroeg weer thuis was. O, ik herinner me het allemaal nog, ook al is het heel lang geleden. Toen ik terugkwam was Eric er niet. Hij was de deur uit gegaan en had Alan alleen achtergelaten. Hooguit tien minuten misschien, maar hij had hem alleen thuisgelaten, en dat was het moment waarop ik voor het eerst dacht: ik heb hier genoeg van. Ik wil niet dat hij zijn zoontje ’s avonds alleen achterlaat, ik wil niet dat hij me slaat als ik iets doe wat hem niet bevalt en ik wil niet dat hij zich meer bekommert om die hond dan hij zich ooit zal bekommeren om het kind dat ik verwacht.’

Hij had die bevestiging niet nodig gehad, maar nu was hij nog veel zekerder van zijn zaak.

‘Ik ben nog een tijdje gebleven,’ zei ze. ‘Joanne werd twee weken later geboren. In die tijd hielden ze je heel wat langer in het ziekenhuis dan tegenwoordig, maar hij is me maar één keer komen opzoeken. Eén keer in tien dagen, en dat terwijl ik net zijn kind had gebaard. Hij was ook niet thuisgebleven om op Alan te passen. Hij paste op de hond, en Alan logeerde bij mijn moeder. Ik ben nog twee jaar gebleven. Alan was zes en Joanne bijna twee. En toen sloeg hij me, of liever gezegd: hij gaf me een stomp op mijn borst. Er werd in die tijd wel gedacht dat je daar borstkanker van kon krijgen. Dat is niet zo, dat weten ze tegenwoordig, maar ik geloofde dat toen, en ik zei tegen hem: nou is het genoeg! Wat je nou hebt gedaan, wordt toch al mijn dood, maar nu is het uit, en een dag later heb ik hem met hulp van de buren het huis uit gesmeten. Hij is bij zijn moeder ingetrokken, en daarna bij Tracy, die als een moeder voor hem was.’

 

Daarna ging Wexford naar een bejaardenhuis. Hij was daar naartoe verwezen door Eileen Kenyons vroegere buurvrouw in Muriel Campden Estate.

‘Alzheimer,’ had ze gezegd terwijl ze in de deuropening stond. ‘Ze is nog maar in de zestig, maar toch heeft ze alzheimer. Er komt geen zinnig woord meer uit, neemt u dat maar van mij aan. Ik heb het geprobeerd en het is pure tijdverspilling.’

Hij kreeg geen zinnig woord uit haar en het was inderdaad tijdverspilling. Het was niet voor het eerst dat hij een bejaardenhuis bezocht, en ook nu weer vond hij het een deprimerende ervaring. De inrichting, de geuren, de halve kring stoelen voor de televisie, waar de oudjes in waren neergepoot, terwijl ze allemaal gekleed waren in rare combinaties met bizarre kleuren, die er allemaal uitzagen als afdankertjes. Maar het tv-programma was misschien nog wel het ergste: acrobatische dansen door beeldschone tieners, allemaal in een strak, met lovertjes bezaaid pakje, met een weelderige haardos die om hen heen slierde en een huidje zo zacht als een versgeplukte perzik.

Net als alle andere tv-kijkers zat Eileen Kenyon in een rolstoel, in de kenmerkende houding van iemand die oud en ziek is, met hangende schouders, haar rug zo krom dat ze bijna een bochel leek te hebben, en haar hoofd opzij gezakt. Net zoals de meeste andere bejaarden hier leek ze wel vol aandacht ergens naar te turen, maar niet naar het beeldscherm. De jonge meisjes in hun strakke pakjes sprongen uitgelaten heen en weer en maakten allerlei onmogelijke sprongen en wervelingen terwijl de oudjes in verwrongen en onderuitgezakte houdingen niet naar hen zaten te kijken. Maar iedereen die jong is, wordt ooit oud, dacht Wexford. Een bejaardenverzorgster fluisterde tegen hem dat Eileen Kenyon eigenlijk niet meer aanspreekbaar was. Ze wist niet langer wie ze was of waar ze zich bevond. En toen de bejaardenverzorgster haar rolstoel wegreed uit de halve kring tv-kijkers en haar naar de plek bij het raam duwde waar hij op haar stond te wachten, zag hij dat ze gelijk had. Eileen Kenyon was nog maar vaag te herkennen als de vrouw die ze ooit was geweest. Het was alsof een hand die in de een of andere stroperige grijzige vloeistof was gedoopt over haar hoofd had gestreken, zodat haar haar wit en dun was geworden, het licht in haar ogen vrijwel was gedoofd en haar gelaatstrekken waren vervaagd.

‘Kent u me nog, mevrouw Kenyon?’

Geen enkele reactie. De ogen die daarnet zo strak op een muur ongeveer drie meter van de televisie gericht waren, tuurden nu naar de vloer.

Toen kreeg hij een ingeving. ‘Weet u die hond nog? Die hond die u van meneer Targo hebt gekregen?’

Een van haar oogleden begon te trillen. Hij probeerde zich de naam van het dier te herinneren. Het was om gek van te worden dat hij zich de namen van al Targo’s eigen honden nog wist te herinneren, Buster, Princess, Braveheart, maar niet de naam van de hond die Eileen Kenyon had gehad toen Billy werd vermoord. Maar hij had nou eenmaal een vrijwel fotografisch geheugen voor alles wat Targo ooit tegen hem had gezegd.

‘Dusty’s puppy,’ zei hij. ‘Herinnert u zich Dusty’s puppy nog? Dusty was de hond van meneer Targo.’

Ze tilde haar hoofd wat op. Haar ogen gingen open. ‘Een slang,’ zei ze heel duidelijk, en mompelend ging ze verder: ‘Hij had een slang. Een enge slang. Ik hou niet van slangen.’ En na een korte stilte: ‘Hij vroeg...’

‘Wat vroeg hij?’

Maar meer viel er niet uit haar los te krijgen. Er was geen enkele reden om ervan uit te gaan dat Eileen Kenyon die zin afgemaakt zou hebben met de woorden ‘of ik soms wilde dat hij Billy uit de weg ruimde’ en het leek bespottelijk om haar te vragen of ze wist waar Targo zich nu zou kunnen bevinden. Hij bedankte de bejaardenverzorgster en liep door een sombere gang naar de van glas-in-loodramen voorziene dubbele deuren van de uitgang. Er moesten meer plekken zijn waar Targo naartoe gegaan zou kunnen zijn. Iets wat Kathleen Jones had gezegd, had hem even doen opschrikken. Maar wat had ze ook weer gezegd?

Natuurlijk. Ze had hem verteld dat Targo die avond inmiddels al zo lang geleden niet thuis was gebleven om op het kind te passen. Dat was voor háár het belangrijkste geweest, maar dat was niet waarvoor híj was gekomen. Wat had ze verder nog gezegd? Philippa was arts geworden? Nee. Tracy Cole? Ja, daar had ze iets over gezegd, maar dat kon wachten. Glebe Road, dacht hij, ze had het over Glebe Road gehad. Dat was waar de familie Rahman woonde. Er was niets gebeurd wat hem reden gaf om te denken dat dat een reële mogelijkheid was, maar hij wist dat Targo de afgelopen tijd een paar keer bij Ahmed op bezoek was geweest. Stel nou eens dat hij na de moord op Andy Norton bij de familie Rahman was langsgegaan?