8

De dochter van meneer en mevrouw Moffat belde hém. Dat was wel het laatste wat hij had verwacht. ‘Met Josephine Moffat,’ zei ze. ‘U bent bij ons aan de deur geweest en hebt een boekje afgegeven voor Medora.’ Ze klonk vriendelijk. Heel anders dan haar moeder.

‘We hebben elkaar ontmoet toen ik met mijn ouders op vakantie was in Cornwall,’ zei ze. ‘Omdat ze zo ver weg woont, zie ik haar niet vaak. Over het algemeen schrijven we alleen maar. Maar ze is hier wel naartoe gekomen toen we naar die bruiloft gingen, alleen kon ik zelf niet omdat ik griep had.’ In die tijd werd Cornwall beschouwd als heel ver weg. De wereld is kleiner geworden. ‘Ik heb haar het boekje gestuurd.’

Nu zou ze hem gaan vertellen dat de gedichten van Anne Finch niet van Medora waren en dat hij zich vergist had. Maar nee.

‘Ze is zelf ook vernoemd naar iemand in een gedicht. Ze zegt dat ze u graag zou ontmoeten, maar ik heb gezegd dat u politieman bent in Sussex.’

Hij kon zijn eigen stem nauwelijks herkennen, zo aarzelend en bedeesd klonk die plotseling. ‘Zou u me haar adres kunnen geven? Ik weet haar achternaam niet eens.’

‘Werkelijk niet? Wat merkwaardig.’ Plotseling klonk haar stem grover en minder damesachtig. ‘Haar achternaam is Holland, en haar adres is Denys Road 14, Port Ezra, Cornwall.’ Ze gaf hem een telefoonnummer en hij vroeg zich af of hij dat zou durven bellen.

Er waren toen nog geen postcodes. Plaatsnaam en graafschap waren voldoende. Het was moeilijk om die brief te schrijven, maar toch schreef hij er een, waarin hij opperde dat hij misschien weleens zou kunnen langskomen als hij in augustus een week vakantie had. Hij kreeg geen antwoord en een tijdje liet hij zich daardoor afschrikken. Toen stuurde Ventura hem naar Cornwall om een man te verhoren die door de politie daar werd vastgehouden op verdenking van betrokkenheid bij een bankroof in Kingsmarkham. William Raw was opgepakt bij zijn moeder thuis in St. Austell, het verhoor zou de volgende ochtend plaatsvinden, en daarna zou Wexford een vrije middag en avond hebben. Port Ezra lag niet meer dan tien kilometer verderop.

Het was nu of nooit. Het was een interlokaal gesprek over lange afstand, en dat kostte veel geld. Dat deed je niet zomaar. Hij had kunnen bellen vanuit het bureau, maar er waren al te veel collega’s die zulke dingen deden, en dat wilde hij niet. Waarschijnlijk woonde ze bij haar ouders. De meeste jonge meisjes woonden in die tijd nog bij hun ouders, en de meeste jongemannen ook. Maar zij was degene die opnam. Haar stem was niet helemaal waarop hij had gehoopt. Maar wat was hij nou voor een snob dat hij zich liet afschrikken door het zware Cornwallse brouwen?

‘Ik zou u graag willen ontmoeten,’ zei hij.

‘Kunt u om een uur of zes komen? Dan zijn pa en ma wel thuis.’

Een ontmoeting met haar ouders maakte echt geen deel uit van zijn plan, maar hij liet wat enthousiaste geluiden horen en zei dat hij graag met haar uit eten zou gaan. Was er een restaurant in de buurt?

‘Niet in Port Ezra,’ zei ze en ze giechelde. ‘We hebben hier de Pomeroy Arms, maar daar kun je alleen maar wat drinken.’ In die tijd serveerden de pubs nog geen maaltijden. ‘U kunt hier dan wel met ons mee-eten.’

Hij zei dat hij om een uur of zes bij haar zou zijn. Dat gegiechel was ook al een punt in haar nadeel, maar hij hield zichzelf voor dat hij niet zo rigide moest zijn.

Port Ezra was een merkwaardige naam, zei hij tegen zijn hospita voordat hij het pension verliet waar hij en rechercheur Bryson logeerden. Hier in Cornwall niet, zei ze, want ze hadden hier ook Caïro en Indian Queen. Zulke namen waren verbasteringen van oude plaatsnamen in het Keltische Cornish, dat hier vroeger gesproken werd. De Engelse woorden die het meeste gelijkenis vertoonden met de naam van het plaatsje waar Medora woonde, waren Port Ezra, en daarom werd het plaatsje tegenwoordig zo genoemd.

Bryce en hij waren met de trein naar St. Austell gekomen en hadden geen auto tot hun beschikking. Hij nam de bus over de kustweg die Port Ezra aandeed. Het was eigenlijk geen stadje maar een dorp, met twee winkels en een pub, een sombere, grijze kerk, witte huisjes met rood en paars bloeiende fuchsiaheggen, plus een stel tamelijk nieuw aandoende villaatjes in een stuk of zes straatjes die uitkwamen op de weg langs de kliffen en een prachtig uitzicht op een donkerblauwe zee met hier en daar grillig gevormde zwarte rotsblokken die als talloze eilandjes boven het water uitstaken. Denys Road 14 was een van de villaatjes. Het autootje dat de Mini werd genoemd, was in die tijd al een jaar of twee op de markt, aanvankelijk in maar twee kleuren, lichtblauw en rood, en de familie Holland had een rode op de oprit staan. Nu hij daar voor de deur stond had Wexford geen idee wat hij zou gaan zeggen. Hij kon toch moeilijk tegen haar vader en moeder zeggen dat hij smoorverliefd was geworden nadat hij haar één keer had gezien.

Maar zij was degene die opendeed.

‘Ha, daar ben je dan,’ zei ze met een zwaar Cornwalls accent, zo zwaar dat het bijna een parodie leek. ‘Ik had nooit gedacht dat je ook echt zou komen.’

Hij moest zich voorhouden dat hij zelf ook een accent had, en het dialect van Sussex sprak. Jarenlang had hij gedacht dat hij zuiver bbc-Engels sprak, maar nadat hij een keer een opname van zijn eigen stem te horen had gekregen was hij plotseling een illusie armer geweest.

‘Nou, kom binnen,’ zei ze.

Ze droeg een donkergroene lange broek en een laag uitgesneden groene bloes met bloemetjesmotief. Die kleren pasten helemaal niet bij het meisje dat hij de vorige keer had gezien in een wijd uitwaaierende roze jurk met een smalle taille. Zijn moeder zou dat bloesje nogal gewaagd hebben gevonden, en misschien zelfs onfatsoenlijk. Maar haar huid was volkomen gaaf en haar donkere haar had een satijnen glans. Tegen die tijd had hij al tientallen keren bij volslagen vreemden in de woonkamer gestaan, en alles aan deze woonkamer was doodgewoon: van de vliegende porseleinen eenden aan de muur tot en met de met beige kunstwol beklede driezitsbank. Misschien dat er iets meer ingelijste foto’s stonden dan gebruikelijk. En van wie van beide ouders zouden de complete werken van Byron zijn die hij tussen de kookboeken en de romans van Dennis Wheatley zag staan? Hij vond de aanblik daarvan geruststellend. Het was bijna of hij tijdens dit bezoek vergezeld werd door een meelevende oude vriend.

‘Je bent politieman,’ zei Medora. Ze glimlachte uitnodigend.

‘Ja. Brigadier bij de recherche.’

Ze droeg een zwaar parfum dat beter bij iemand die twee keer zo oud was als zij gepast zou hebben. Hij liet zich in een van de leunstoelen zakken, maar toen ze op de zitting van de bank klopte ging hij naast haar zitten.

‘Gossie. Je hebt me maar één keer gezien en toen wilde je meteen al met me uit. Wat romantisch!’ Haar gezicht was nu heel dicht bij het zijne, zo dicht dat hij kon zien hoe zwaar haar make-up was. Was dat ook zo geweest in de kerk, maar was hij niet dichtbij genoeg geweest om dat te merken? Waar bleven die ouders van haar? Zouden ze nog niet thuis zijn? Of zaten ze ergens in een ander deel van het huis? ‘Ik ben dat boek nooit kwijtgeraakt. Dat was gewoon een manier om mij te kunnen ontmoeten, hè?’

Hij knikte. De tamelijk agressieve toon waarop ze dat zei, vond hij nogal onthutsend.

‘Gedichten van een of ander mens dat al honderden jaren dood is, dat is eigenlijk niets voor mij.’

‘Van wie zijn die verzamelde werken van Byron dan?’ had hij gevraagd.

‘O, die. Die zijn van me pa. Die is wel een beetje een denkertje, of dat was hij vroeger in elk geval. Wil je een neutje? We hebben sherry. Bristol Cream of Dry Fly?’

‘Kunnen we niet beter wachten tot je vader en moeder thuis zijn?’ Hij wilde nog steeds graag alles precies goed doen. Ze zou wel zenuwachtig zijn, en dat zou dan dat zware accent verklaren, en haar woordkeus. ‘Het duurt toch niet lang voordat ze thuis zijn?’

‘Wat kan jou dat nou schelen? Ik dacht dat je het wel fijn zou vinden om alleen met mij in huis te zijn.’ Haar gezicht bevond zich nu heel dicht bij het zijne, haar mond was halfopen. Hij schoof wat opzij, en was zich er ongemakkelijk van bewust hoe dit eruit zou zien voor iemand die onverwacht binnenkwam. Het had geen zin meer om zichzelf voor te houden dat ze zich zo gedroeg omdat ze zenuwachtig was. Toen hoorde hij voetstappen boven. Er was dus wél iemand thuis. Haar ouders of iemand anders? Je bent politieman, had ze gezegd, en dat kwam hem nu goed van pas. Maar in plaats van op te staan en zonder omhaal de deur uit te lopen, draaide hij zijn gezicht naar haar toe en terwijl hij dat deed greep ze hem bij de schouders en trok hem over zich heen. Op een bepaald moment moest dat groene bloesje van haar gescheurd zijn, want hij zag haar blote borsten, en onwillekeurig vond hij dat toch opwindend.

Niet dat het veel uitmaakte, want nu begon ze te gillen, een doordringend geluid uit jonge en krachtige longen. Er klonken roffelende voetstappen op de trap, de deur vloog open en er kwam een man de kamer binnen. Het was haar vader niet, maar een jongeman van zijn eigen leeftijd. Hij was groot, zwaargebouwd en had een rood aangelopen gezicht.

‘Wat is hier aan de hand? Ga van haar af, jij!’

‘Met alle genoegen,’ zei Wexford, terwijl hij zich uit haar omhelzing losrukte.

‘Hij zat ineens boven op me,’ zei het meisje. ‘En nu is mijn bloesje gescheurd.’

Ze hield de twee kanten van het bloesje tegen elkaar. ‘Moet je kijken, Jim. Dat heeft híj gedaan.’

‘Daar ga je voor dokken,’ zei Jim.

Wexford stond op. ‘En wie mag jij wel zijn?’

‘Dat is mijn verloofde.’

‘Juist. Ik zou je dringend willen aanraden om niet met haar te trouwen,’ zei hij tegen de man. ‘Tenzij je het een leuk idee vindt om je vrouw in de gevangenis te gaan opzoeken.’

Hij had verwacht dat de man daar wel erg boos om zou worden, maar in plaats daarvan verscheen er even een wat schichtige blik in Jims ogen. ‘Misschien moeten we eerst even rustig praten,’ zei de man. ‘We hoeven dit niet moeilijker te maken dan nodig is. Ik bedoel, ik wilde de politie bellen...’ Hij hield abrupt op toen Wexford begon te lachen. ‘Goed, goed. Maar de schade moet je wel vergoeden. Meddy’s bloesje is gescheurd en je hebt haar de stuipen op het lijf gejaagd. Vijftig pond, en dan laten we het erbij.’

Het was een oude truc. Wexford had er weleens over gehoord, maar het nog nooit zelf meegemaakt. Over het algemeen, zo had hij begrepen, werd dit spelletje gespeeld door een hoer, haar pooier en een klant. Maar misschien was de situatie nu eigenlijk niet zo heel anders. ‘Ik ga heus niet betalen. Zoveel heb ik niet eens bij me.’ Vijftig pond was toen een aanzienlijk bedrag. Een belachelijk bedrag zelfs, als het om de prijs van een bloesje ging dat hooguit twee pond gekost kon hebben. ‘En zelfs als ik het bij me zou hebben,’ zei Wexford, ‘dan ga ik dat echt niet aan zo’n onguur type als jij geven terwijl ik helemaal niets misdaan heb.’

Terwijl Medora nog steeds met één hand haar bloesje dichthield, ging ze samen met haar vriendje voor de voordeur staan. Jim drukte zich daar zelfs met uitgestrekte armen tegenaan. Naast hem stond het meisje Wexford boos aan te kijken.

‘Doe open,’ zei hij.

‘Doe het zelf maar.’

‘Goed, dan doe ik het zelf.’ Hij greep Jim bij zijn linkerarm vast om hem voor de deur weg te trekken toen de andere arm omhoogkwam en langs zijn gezicht schampte. En daarmee was het genoeg geweest. Wexford was jong en sterk en kon flinke klappen uitdelen. Hij deed een stap naar achteren en gaf de andere man een kaakslag. Helemaal niet zo hard, hij had nog veel harder kunnen slaan, maar Jim zakte door zijn knieën en viel op de vloer. Medora stond nu te krijsen, echt doodsbang gekrijs dat recht uit het hart kwam, heel anders dan het geluid dat ze had gemaakt toen ze deed alsof ze aangerand werd.

‘Hou op met dat geschreeuw,’ zei Wexford. ‘Hij mankeert niks.’ Jim deed verwoede pogingen om rechtop te gaan zitten. ‘Nou, niet veel in elk geval.’

‘Ik heb mijn kaak gebroken,’ zei Jim, maar Wexford wist dat dat niet waar kon zijn, want dan had de man geen woord meer kunnen uitbrengen. ‘Hier krijg je moeilijkheden mee.’

Met de neus van zijn schoen gaf Wexford hem een por in zijn dijbeen. ‘Goedenavond samen,’ zei hij, en hij liep de deur uit. Over het tuinpad, langs de geparkeerde Mini – zou die van Jim zijn? – en de straat op. Het tuinhekje trok hij achter zich dicht. Niemand probeerde hem tegen te houden. Hij was er zeker van dat hij hier nooit meer iets over zou horen, en hij twijfelde er niet aan dat hij groot gelijk had gehad toen hij Jim een stomp op zijn kaak had gegeven, maar toch voelde hij zich in allerlei opzichten een idioot. Omdat hij daarheen was gegaan, omdat hij niet meteen de deur uit was gelopen toen ze zei dat hij misschien liever alleen met haar wilde zijn, en vooral ook omdat hij zichzelf zo geobsedeerd had laten raken door een meisje dat hij zelfs nooit gesproken had, alleen omdat ze knap was, een roze hoedje droeg en een romantische naam had. Terwijl hij naar de bushalte bij het strand liep, had hij zich voorgenomen dat hij zich nooit meer zo sterk door iets zou laten obsederen, zonder dat hij toen al besefte dat de eigenaardigheden van de psyche zich niet zo eenvoudig laten temmen en onderdrukken. Als hij in die tijd een besluit nam, was hij er zeker van dat hij zich daaraan zou houden, want hij had veel vertrouwen in zichzelf. Dit voornemen was echter vanaf het eerste begin al tot mislukken gedoemd geweest. Zelfs tegenwoordig moest Burden hem vaak waarschuwen dat hij ergens te sterk op gefixeerd dreigde te raken. Was hij inmiddels niet ook al zijn halve leven geobsedeerd door Eric Targo?

De bus van Port Ezra naar St. Austell reed niet vaak en hij had bijna drie kilometer langs de kust gelopen voordat hij bij een bushalte kwam waar toevallig net op dat moment een bus stopte. In die tijd wandelde hij graag en liep hij snel en energiek, heel anders dan tegenwoordig, nu hij alleen nog maar wandelde omdat hij lichaamsbeweging nodig had en om de uitwerking van de rode wijn en de cashewnoten tegen te gaan. In St. Austell vond hij een pub, bestelde een halve pint donker bier en ging ermee aan een tafeltje in de hoek zitten omdat hij even rustig wilde nadenken. Maar toen hij daar eenmaal zat, drong het tot hem door dat er niets meer te denken viel. Hij had het allemaal al gedacht en zich alle verwijten al gemaakt.

‘Morgen op naar nieuwe bossen en nieuwe weiden,’ of, met andere woorden, morgen zou hij William Raw nog eens verhoren en hem daarna mee terugnemen naar Kingsmarkham. Hij zag verlangend uit naar het volgende ritje aan boord van de speciale Cornish Riviera-express, terug naar Paddington Station.

 

Die ervaring had hem een grote afkeer van Cornwall bezorgd. Medora Holland en haar vriendje hadden het graafschap voor hem bedorven, en toen zijn moeder hem een tijd later vroeg of hij meeging op vakantie naar Newquay had hij erover gedacht om gewoon te weigeren. Maar zijn vader was zes maanden geleden gestorven, en haar zus – de tante die altijd zei dat ze iemand de voldoening niet zou gunnen – zes weken geleden, en ze maakte een verdwaasde en onthutste indruk, alsof ze een beetje de weg kwijt was. Hij wilde best mee, maar als het even kon wel ergens anders naartoe, had hij gezegd. Lyme Regis werd geacht heel mooi te zijn (en dan kon hij gaan kijken waar Jane Austens personage Louise Musgrove van de Cobb was gesprongen), of wat had ze gedacht van Teignmouth, waar Keats had geschreven over de heuvel en de weilanden waarover hij naar Dawlish wilde lopen? Maar uiteindelijk was hij er niet in geslaagd om voet bij stuk te houden, en per slot van rekening lag het aan de noordkust gelegen Newquay een heel eind van het aan de zuidkust gelegen Port Ezra.

Het was de eerste keer van zijn leven dat hij in een hotel had gelogeerd. Tot dan toe waren het altijd pensions geweest, en naderhand waren dat bed en breakfasts geworden. Het was geen groot hotel, en zeker niet bijzonder luxueus, maar het had een eetzaal met aparte tafeltjes en aan één daarvan, niet op de eerste avond maar op de tweede, zaten een man en vrouw van middelbare leeftijd met hun zoon en dochter. Hij kon zien dat de kinderen van het echtpaar waren omdat de jongen sterk op de man leek en het meisje heel sterk op haar moeder. Toen hij op school Latijn had geleerd, was hij daar het zinnetje Mater pulchra, filia pulchrior tegengekomen.

Hij zei het hardop, eigenlijk zonder dat hij dat van plan was geweest.

‘Wat betekent dat, jongen?’ had zijn moeder gevraagd.

Hij lachte. ‘Een mooie moeder, een nog mooiere dochter.’

‘O ja. Ze zien er allebei goed uit, hè? Dat meisje is echt heel leuk. Maar ik had niet gedacht dat donker haar en blauwe ogen jouw type waren.’ Ze dacht aan Alison, het laatste vriendinnetje waarover hij haar iets had verteld. ‘Helemaal mijn type,’ zei hij, en toen ze een tijdje later de eetzaal uit liepen, hoorde hij haar moeder Dora tegen haar zeggen. Dat was voldoende om Wexford de rest van de avond en de helft van de volgende dag tegen haar in te nemen. Het boek dat hij met zich mee had genomen was David Copperfield en hij was ongeveer halverwege toen hij op een wel heel toepasselijk zinnetje stuitte: ‘“Dora,” dacht ik. “Wat een mooie naam.”’ Hij had gelachen, want hij had zo zijn eigen versie: ‘Wat een rotnaam.’ Die nacht droomde hij van Medora en haar akelige omhelzing. De volgende dag, terwijl ze zaten te lunchen in een restaurant aan zee, zei zijn moeder tegen hem dat ze het echtpaar, de jongen en Dora had gevraagd om vanavond samen met hen iets te drinken.

Wat was het allemaal intens keurig geweest! Hoe anders zou zoiets tegenwoordig gaan, zelfs als je je al kon voorstellen dat mensen van hun leeftijd, in de twintig, samen met hun ouders op vakantie zouden gaan. Zelfs toen had hij dat al buitengewoon saai en alledaags gevonden. In het onwaarschijnlijke geval dat deze Dora – wat een afschuwelijke naam – de ware voor hem zou zijn, zou hij haar, zijn noodlot, zijn toekomst, dan willen ontmoeten in gezelschap van zijn moeder, haar vader en moeder en haar broer, bij een glaasje sherry in een hotelbar in Newquay? Wie had toen kunnen weten dat Newquay ooit een geliefde en modieuze badplaats zou worden waar veel gesurft werd en die wat houseparty’s en comazuipen betrof, Ibiza naar de kroon kon steken?

Ze had niet alleen een mooi gezicht, maar ook een leuke stem en een aantrekkelijk figuur. Ze was geestig en scherp en drie dagen later werd hij verliefd op haar. Hij vergat hoe lelijk hij haar naam vond, en begon die juist heel mooi te vinden, haalde haar weg van haar familie en liet zijn moeder over aan Dora’s moeder en vader – iets wat ze in elk geval niet erg vond, en misschien zelfs wel meer op prijs stelde dan het gezelschap van haar zoon. Er wordt wel gezegd dat we allemaal één piekervaring hebben, één dag die de allerbeste van ons hele leven is. Misschien was zijn piekdag dan wel de vijfde dag nadat hij Dora had leren kennen, toen ze een strandwandeling maakten. Toen hij haar vertelde dat hij van haar hield, keek ze naar hem op en zei dat zij ook van hem hield.

Je toekomstige vrouw ontmoeten in een hotel waar jij logeert met je moeder en zij op vakantie is met haar ouders lijkt wel het minst romantische wat een mens zich maar kan voorstellen, maar daar had hij geleerd dat romantiek weinig van doen heeft met een exotische locatie of betoverende omstandigheden en alles met gevoelens. En daar had hij ook geleerd dat je een bepaalde naam mooi gaat vinden als je houdt van degene die zo wordt genoemd.