3

Miller kwam terug naar Jewel Road zonder dat hij Carroll had kunnen vinden, en we bleven op hem zitten wachten. Met “we” bedoel ik Fulford, Ventura en ik. Elsies stoffelijk overschot was weggehaald. Beoordeeld naar hedendaagse maatstaven gingen we in die tijd als het om het opmeten en fotograferen van de plaats delict ging tamelijk nonchalant te werk, maar ik durf toch te beweren dat het nauwkeurig genoeg was. De slaapkamer werd tot plaats delict verklaard en verzegeld. En toen kwam Harold Johnson met wat Ventura zijn “schokkende onthulling” noemde. Hij vroeg of hij Ventura even kon spreken. Waarschijnlijk vond hij die een minder angstaanjagende verschijning dan Fulford. Fulford had meer van een ouderwetse legerofficier, zo’n echte dienstklopper, dan van een politieman.

Johnson en zijn vrouw waren de hele avond thuisgebleven om tv te kijken. Ze vormden een van de weinige huishoudens aan Jewel Road die televisie hadden, en zo te horen zaten ze elke avond aan de buis gekluisterd. Als het om tv-kijken ging, waren er destijds allerlei regels en voorschriften. Zo hoorde je bijvoorbeeld op een afstand van de beeldbuis te zitten die gelijk was aan het aantal inches van de beeldbuis in meters gedeeld door drie, en je mocht beslist niet in het donker kijken. En zo waren er nog een heleboel regeltjes die allemaal flauwekul bleken te zijn. Maar toch, de Johnsons wilden het op de juiste wijze aanpakken, en ze geloofden ook dat ze eerst de gordijnen dicht moesten doen en daarna voor, zoals Margaret Johnson het omschreef, “gedempte verlichting” moesten zorgen. Maar ik vermoed dat ze een van de gordijnen zo lang mogelijk openlieten, zodat alle voorbijgangers de gloed van hun beeldscherm zouden opmerken en dus zouden weten dat zij televisiebezitters waren, en ik herinner me nog dat ik dat ook toen al dacht. En dan is er nog iets, wat ik vergeten ben te vertellen... het huis van meneer en mevrouw Johnson was ook een van de weinige waar de twee kamers op de benedenverdieping waren doorgebroken, zodat ze nu zowel aan de voorzijde van het huis als aan de achterzijde ramen hadden en gordijnen die dichtgetrokken moesten worden.

Hij vertelde Ventura dat hij om een uur of zeven ’s avonds van de bank was opgestaan om de gordijnen dicht te trekken. Hij was niet helemaal zeker van de tijd, maar hij wist wel dat het al over zevenen was geweest, omdat het programma dat ze wilden zien al was begonnen. Eerst had hij de gordijnen in de erker in de voorgevel dichtgetrokken, en daarna was hij naar de achterkant van het huis gelopen. Daar hadden ze openslaande dubbele deuren en de gordijnen reikten dan ook tot aan de vloer en waren nogal zwaar. Hij trok de gordijnen dicht maar het rechtergordijn bleef ergens aan haken, aan de rugleuning van een stoel, en toen hij een paar stappen opzij deed om het los te trekken, keek hij toevallig naar buiten en zag daar in het donker de gedaante van een man die wegliep van de achterdeur van nr. 16, in de richting van het poortje in de achtermuur. Op dat moment had hij gedacht dat het George Carroll was die zijn fiets in het schuurtje had staan en dus altijd via de achterdeur het huis uit ging als hij de fiets nam. Maar nu was hij daar niet meer zo zeker van.

Hij dacht dat de man die hij had gezien kort van stuk was geweest, niet meer dan één meter zestig, terwijl George Carroll bijna één meter zeventig was. Maar het was donker geweest en Harold Johnson zei naderhand dat hij er niet op durfde te zweren − dat was de uitdrukking die hij gebruikte − dat het Carroll was geweest. Wel zeker was hij over het tijdstip: het was net zeven uur geweest. Elsie kon natuurlijk niet meer zeggen hoe laat haar man het huis uit was gegaan, maar Dawn Morrow vertelde Ventura de volgende dag dat hij meestal iets voor zevenen wegging, vaak zelfs al om tien vóór.’

‘En hoe laat kwam Carroll thuis?’

‘Heel wat later dan verwacht. Rond kwart voor elf. Ik had de indruk dat het een enorme schok voor hem was, maar zoals Pendle naderhand tegen me zei, hij zou zich hoe dan ook rot geschrokken zijn toen hij merkte dat overal licht brandde en dat zijn huis vol politiemensen zat, los van de vraag of hij haar nou wel of niet had vermoord. Fulford zei tegen hem dat hij het lijk mocht zien, als hij dat wilde, maar Carroll weigerde en begon te huilen. Fulford toonde geen medeleven. Hij zei dat hij hem wat vragen wilde stellen en dat hij dat nú wilde doen, dat het niet anders kon. Ventura en hij verhoorden de man, en Pendle en ik werden naar huis gestuurd.

Als het je interesseert, kun je in het boek van Chambers nalezen wat Carroll heeft gezegd. Ik heb een fotokopie voor je gemaakt. Maar waar het om ging, was dat Carroll vertelde dat hij de avond had doorgebracht met een zekere Tina Malcolm. De term “vriendin” werd in Engeland destijds niet veel gebruikt, en Carroll vertelde Fulford dat hij Tina Malcoms “minnaar” was. Daarbij had hij Fulford onmiddellijk mee tegen zich ingenomen. Fulford was een uitzonderlijk strenge en puriteinse man... nog een heel stuk erger dan jij.’

‘Nou, bedankt.’

Wexford lachte. ‘Die vrouw, zei Carroll, zou wel bevestigen dat hij bij haar was geweest van halfacht tot tien en hij voegde eraan toe dat hij blij was dat het nu “allemaal uitgekomen was”. Toen herinnerde hij zich dat zijn vrouw dood was en hij begon hard te huilen.’

‘Mijn god,’ zei Burden. ‘Dat is wel heftig.’

‘Nou, dat was het inderdaad. Ik was blij dat ik daar weg kon, de frisse lucht in. De auto waarmee we gekomen waren, stond voor het huis geparkeerd. Pendle ging aan het stuur zitten − hij woonde niet ver bij mij vandaan in Kingsmarkham High Street − en ik liep om de auto heen om naast hem te gaan zitten. In die tijd hadden portiersloten natuurlijk nog geen afstandsbediening...’

‘Ik was toen al geboren, hoor. Ik kan me zelfs de maanlandingen nog herinneren.’

‘Sorry,’ zei Wexford. ‘Al is het me niet helemaal duidelijk waarom ik me zou moeten verontschuldigen omdat ik iemand heb toegesproken alsof hij jonger is dan zijn werkelijke leeftijd. Pendle moest opzij leunen en het knopje omhoogtrekken waarmee je het portier op slot kon doen − ik weet eigenlijk niet hoe zoiets heet − en terwijl hij daarmee bezig was, zag ik een man voor nr. 16 staan. Hij had een hond aan de lijn en hij stond te wachten totdat het dier klaar was met plassen tegen een boom op het trottoir. Targo heet hij. Eric Targo, al wist ik dat destijds nog niet. Over het algemeen zal iemand die je op zo’n manier tegenkomt de andere kant uit kijken zodra hij in de gaten heeft dat je hem hebt gezien. En al helemaal als je net hebt staan kijken hoe zijn hond de stoep bevuilt. Maar Targo wendde zijn blik niet af. Hij keek me strak aan. Je denkt misschien dat ik overdrijf, maar zo ging het echt. In boeken staat soms dat iemand recht in je ziel kan kijken, weet je wel?’ Het was Burden duidelijk aan te zien dat hij dat niet wist en ook nog nooit zoiets had gelezen. ‘Nou ja, laat maar, maar dat is nou precies wat Targo deed. Hij stond me aan te staren – we stonden in het licht van een straatlantaarn – en gaf toen een heel licht knikje, niet veel meer dan een zenuwtrekje, en terwijl hij zich omdraaide zag ik de wijnvlek. Hij had een das om, hij heeft altijd een das om, of liever gezegd, dat had hij vroeger altijd – maar die zakte een eindje af toen hij zijn hoofd omdraaide. Aanvankelijk dacht ik dat het een schaduw was en dat het iets te maken had met de lichtval, maar toen hij wegliep, zag ik wat het was: een wijnvlek die zich uitstrekte over zijn hele nek, een wijnvlek in de vorm van een kreeft met grote scharen of een eiland met verschillende kapen.’ Wexford haalde zijn schouders op. ‘Kies zelf maar.’

Het had hem anderhalf uur gekost om dit allemaal te vertellen en al die tijd hadden ze rustig alleen gezeten, maar nu kwamen er drie mensen het achterkamertje binnen, een vrouw en twee mannen. Hoewel het vertrek niet groot was, stonden er drie tafeltjes in, die de nieuwkomers alle drie hadden kunnen kiezen, maar om de een of andere reden kozen ze uitgerekend het tafeltje dat het dichtste bij stond. ‘Zullen we naar mijn huis gaan?’ zei Burden zachtjes tegen Wexford. ‘Dan kun je daar verdergaan met je verhaal.’

Burden woonde dichter bij de Olive dan hij. Jenny was thuis omdat ze haar jonge zoontje niet alleen kon laten, en dat had lastig kunnen zijn, maar gelukkig zei ze alleen maar: ‘Kan ik binnenkort een keertje bij je langskomen, Reg? Op het bureau?’

Hij noemde een dag en een tijd, meer om haar voorlopig even af te schepen dan omdat hij graag wilde horen wat ze te vertellen had. Dat wist hij toch wel. Burden en hij liepen een kamertje binnen dat de studeerkamer werd genoemd, hoewel daar, zoals vaak het geval is, nooit gestudeerd werd en het eigenlijk niet meer was dan een plek waar een van beiden eens een ander tv-programma kon kijken dan er in de woonkamer te zien viel. Burden ging even weg om de drankjes te halen, en een paar borrelnootjes die híj wel mocht hebben, maar Wexford niet.

Terwijl hij daar een tijdje in zijn eentje zat, dacht hij peinzend terug aan die middernacht van lang geleden. Hij was die blik nooit vergeten. Hij was nooit vergeten hoe het licht van de straatlantaarn op de dikke bos blond haar van de man viel, en op zijn nogal ruwe en grove gezicht, en hoe die sjaal de donkere vlek die als het ware om zijn nek gewikkeld zat net niet helemaal aan het oog onttrok. En toen dat knikje, alsof de man wilde zeggen: ‘Wij kennen elkaar. We zijn nu met elkaar verbonden.’ Maar dat was natuurlijk onzin, zoveel betekenis kon er helemaal niet in een knikje liggen.

De volgende dag had hij vrij gehad. Hij zou liever naar zijn werk zijn gegaan, want hij wilde de volgende stadia van het proces niet missen, maar hij had al evenmin zin om dat tegen Ventura te zeggen. Het klonk een beetje... niet te gretig, maar misschien een beetje aanmatigend. Hij werkte hier nog te kort, en bevond zich nog te laag in de hiërarchie om nu al op die manier al de aandacht op zichzelf te kunnen vestigen. In plaats daarvan was hij een dagje uit rijden gegaan met Alison (in de auto van haar vader), en ’s avonds had hij op zijn kamer gezeten. In die tijd had hij voortdurend zitten lezen, lezen en nog eens lezen, om te compenseren voor het feit dat hij niet naar de universiteit had gekund. Die avond stond Chaucer op het menu, The Squire’s Tale. Maar naderhand had hij lange tijd liggen piekeren over die vraag die hem al zo lang zorgen baarde: hoe kon hij nou met een vrouw trouwen van wie hij niet hield en die hij, zo vreesde hij, binnenkort niet eens meer aardig zou vinden?

Burden kwam terug met een fles mineraalwater en voor Wexford een glas rode wijn, waarmee Wexford meteen aan het maximum zat dat hij zichzelf voor vandaag wilde toestaan. Burden schonk zichzelf een groot glas water in en pakte een handje amandelen uit een van de kommetjes met noten en kaaskoekjes die hij had klaargezet.

‘Je was net op het punt gekomen waar die Targo en jij elkaar stonden aan te staren,’ zei hij op een toon die ergens tussen scepsis en sarcasme in hing.

Wexford besloot het maar te negeren. ‘De volgende ochtend,’ begon hij, ‘tijdens wat Fulford zijn dagelijkse taakbespreking noemde, zei Ventura dat hij wilde dat ik meeging om Tina Malcolm te verhoren, de vriendin of “minnares” van George Carroll. In het mortuarium was de patholoog-anatoom inmiddels bezig met de lijkschouwing op diens vermoorde echtgenote. Ventura en ik gingen naar Powys Road. Die vrouw, Tina Malcolm, woonde in een flatje. Twee kamers en een keuken. Geen badkamer, maar dat was in die tijd niet ongebruikelijk. Er was een bad in de keuken met een deksel erop, zodat je het ook als tafel kon gebruiken. Zoiets was toen niet chic en niet armoedig, maar heel gewoon. Voor een jong iemand die daar nu naar binnen zou stappen, zou het interessant zijn geweest, want hoewel de slaapkamer behoorlijk groot was, sliep ze in een eenpersoonsbed.’

‘Neem wat nootjes.’

‘Je weet dat ik dat beter niet kan doen.’ Wexford zuchtte, maar zo zachtjes dat het niet te horen viel.

‘Tina Malcolm was halverwege de dertig, met zware make-up en geblondeerd haar. Vrouwen droegen in die tijd veel meer make-up dan nu. Een heleboel meisjes wilden de deur niet uit zonder. Maar ze besteedden meer aandacht aan hun lippen dan aan hun ogen. Ze droeg schoenen met zulke hoge hakken dat je je afvroeg hoe vrouwen op die dingen meer dan een paar stappen konden zetten zonder om te vallen. Dat is niet veranderd trouwens. Ze wist dat we zouden komen en volgens mij had ze zich speciaal voor ons nog wat extra opgedoft, niet omdat we van de politie waren, maar omdat we mannen waren.

Ze nam ons mee naar haar zitkamer en bood ons thee aan, maar dat weigerde Ventura. We hebben de neiging om mensen met zuidelijk bloed te beschouwen als warm en hartelijk, maar Ventura was een zwijgzame man met een norse en bruuske manier van doen. Als hij een kopje thee van haar aannam, zou hij haar daarmee misschien op haar gemak hebben gesteld. Ze was heel nerveus. En gezien de omstandigheden had ze daar alle reden toe.’

‘Gezien de omstandigheden? Bedoel je dat ze betrokken was bij de dood van Elsie Carroll?’

‘Nou nee, eerder het tegenovergestelde. Of zo leek het in elk geval. Wat er vervolgens gebeurde was echt heel uitzonderlijk, Mike. Het was de allereerste keer dat ik zoiets meemaakte, en wat meer zegt, het was ook voor Ventura de eerste keer. Dat heeft hij me achteraf verteld, toen we in de auto zaten, en over het algemeen deed hij tegenover zo’n onderknuppel als ik nauwelijks zijn mond open.’

Burden lachte. ‘Nou, wat was het dan? De suspense wordt nu onverdraaglijk.’

‘Ze had niets over de moord gehoord. Of ze zei dat ze daar niets over had gehoord. Je moet niet vergeten dat er in die tijd nog lang niet zoveel nieuws was als nu. Er was natuurlijk radio en tv, maar niet meer dan twee kanalen en geen ontbijt-tv. Er waren kranten, maar daar had je niets aan als je er niet ’s ochtends een liet bezorgen. Het was halftien toen we daar aankwamen, en er was nergens een krant te bekennen. Ventura vroeg haar of ze had gehoord over de moord op mevrouw Elsie Carroll, en ze zat hem alleen maar aan te gapen. Haar ogen werden zo groot als schoteltjes en ze fluisterde dat ze daar helemaal niets van wist. Haar handen waren gaan trillen.

Ventura wierp me een blik toe waaruit duidelijk bleek dat ik iets moest zeggen, en dus vroeg ik haar of meneer George Carroll een vriend van haar was. Ze knikte en fluisterde “Ja”, en Ventura zei dat ze wat luider moest spreken. In die tijd gebruikte geen mens de term “relatie” als daar een “verhouding” mee werd aangeduid, en Ventura vroeg haar hoe die vriendschap tussen meneer Carroll en haar eruitzag. Toen ze daar antwoord op gaf, was dat wél goed te verstaan. “Het is een goede vriend van me,” zei ze. “Er is niets ongepasts aan.” Dat was wat mensen in die tijd zeiden als ze bedoelden dat er geen sprake was van een seksuele relatie. We hadden haar geen van beiden verteld wanneer Elsie Carroll precies was overleden. Ventura vroeg haar wanneer ze George Carroll voor het laatst had gezien, en ze zei dat ze daar niet helemaal zeker van was, maar dat het niet lang geleden kon zijn. “Hebt u hem eergisteravond gezien?” vroeg Ventura. Ze ging rechtop zitten en keek geschokt. Plotseling drong het tot me door dat dit geen angstig en bedeesd meisje was, maar een intelligente vrouw. Ventura besteedde geen aandacht aan haar tegenwerpingen dat ze Carroll nooit
’s avonds had ontmoet. “Hebt u hem gisteravond gezien tussen halfacht en halftien?” Ze bleef heel rustig en schudde haar hoofd. “Geeft u alstublieft antwoord op mijn vraag, juffrouw Malcolm,” zei Ventura, en ze zei met een flauwe glimlach: “Ik heb toch al gezegd dat ik meneer Carroll nooit
’s avonds heb ontmoet. Het was niet dat soort vriendschap. Het antwoord luidt nee.” Tegen die tijd maakte ze een licht verontwaardigde indruk. Opnieuw een korte blik van Ventura, en ik zei: “Bent u daar volkomen zeker van, juffrouw Malcolm?” Dat leverde me een knikje op en een ongeduldig schouderophalen.

Ventura geloofde haar. Maar hij was erg verbaasd over wat hij omschreef als de “onbeschaamde brutaliteit” van Carroll, die probeerde een alibi voor zichzelf te regelen met een volkomen onschuldige vrouw omdat hij meende wel op haar loyaliteit te kunnen rekenen. Volgens mij was het een klassiek geval van een vrouw die met alle genoegen bereid was om een verhouding te hebben met een getrouwde man zolang alles gladjes verliep, maar die snel van mening veranderde zodra het allemaal wat minder leuk en aardig werd. Ik hield wijselijk mijn mond. Het had toch geen zin om iets te zeggen. Maar Ventura was een te goede politieman om het daarbij te laten zonder nadere bevestiging te zoeken, en hij liet me daar achter met de opdracht om bij alle flats in het blok aan te bellen en te vragen of iemand de vorige avond George Carroll had gezien. In ongeveer driekwart van de flats was een vrouw thuis, en maar in één daarvan een man. Ik stelde hun allemaal dezelfde vraag, maar niemand had gezien dat George Carroll, of welke man dan ook, bij Tina Malcolm naar binnen was gegaan. Of misschien moet ik zeggen dat niemand zéí dat hij of zij zo iemand had gezien.

Tegenwoordig zijn de mensen dol op publiciteit. Ze snakken ernaar. Maar destijds lag dat anders. Aan die vijftien minuten beroemdheid – of is het vijftien seconden? – had niemand destijds behoefte. Iedereen hechtte toen enorm aan zijn privacy, en de mensen probeerden uit de openbaarheid te blijven. Bemoei je er niet mee, zeiden moeders tegen hun kinderen als ergens iets gebeurd was.

De volgende dag deden we een huis-aan-huisonderzoek aan Jewel Road, en toen kreeg ik Kathleen Targo en haar zoontje te zien. Maar Eric Targo niet. Bijna alle mannen waren aan het werk, en hij ook. Vrijwel geen enkele vrouw werkte buiten de deur. De mannen van wie Ventura vond dat we ze toch echt moesten spreken, gingen we die avond opzoeken. We namen bij niemand vingerafdrukken. Er was niets te vinden wat op een bepaalde dader wees, behalve dan misschien op George Carroll. Tegenwoordig zouden we ongetwijfeld een dna-monster hebben genomen van iedereen aan weerszijden van de straat, mannen en vrouwen, en ook van alle inwoners in de straten daaromheen, maar toen was dat nog niet mogelijk.’

‘Dus ’s avonds heb je Eric Targo gezien?’

Het was een doodgewoon, schijnbaar onbelangrijk gesprekje geweest. Terwijl Pendle zat te praten met een zekere meneer Green op nr. 25 aan de andere kant van de straat, klopte Wexford aan bij nr. 32. Targo deed open. Ergens achter in het huis, waarschijnlijk in de keuken, hoorde hij een kind krijsen, en toen klonk het geluid van stromend water.

‘Hij gaat liever niet in bad,’ zei Targo.

Dat waren de eerste woorden die Wexford hem ooit had horen spreken. Zoals in huwelijken zo vaak het geval was, was zijn accent lelijker en ruwer dan het hare: een lokale mengeling van het oude dialect van Sussex en Zuid-Londens cockney. De man was kort van stuk. Hij reikte maar net tot aan Wexfords schouders en misschien had hij door te trainen met gewichten geprobeerd om zijn gebrek aan lichaamslengte te compenseren. Zijn armen en benen waren zwaargespierd en hoewel dat in die tijd van het jaar in Kingsmarkham en omgeving hoogst ongebruikelijk was, had hij een korte broek aan, zodat zijn dikke dijbenen en forse kuiten goed te zien waren.

‘Hij hield de deur voor me open en precies op dat moment herinnerde hij zich dat zijn nek niet bedekt was. Hij griste een sjaal van een kapstok met een hoop jassen eraan en wikkelde die om zijn nek. Met die sjaal om maakte die korte broek een nog veel vreemdere indruk. Het leek me de sjaal van een vrouw, rood, zwart en wit. Toen pas drong het tot me door dat hij daarmee die wijnvlek aan het oog wilde onttrekken. Misschien verbeeldde ik het me maar, maar de blik die hij me nu toewierp leek me vervuld van haat omdat ik die wijnvlek had gezien.’

‘Dat heb je je maar verbeeld,’ zei Burden.

‘Zou kunnen, maar jij bent er niet bij geweest.’ Targo was met Wexford naar de zitkamer gelopen. Alle zitkamers in de straat, en waarschijnlijk in de hele stad, werden verwarmd door ofwel een kolenkachel ofwel een straalkacheltje met twee elementen. In dit geval was het een straalkacheltje, en het was dan ook kil in het vertrek. De spaniël lag languit voor de kachel. Targo was een man van het slag waarvan Wexford verwacht zou hebben dat hij wreed zou zijn tegen dieren, of er in elk geval harteloos mee zou omgaan, maar tot Wexfords verrassing bukte de man zich en streelde de hond even over zijn met zijdeachtig haar begroeide kop voordat hij ging zitten en zonder eromheen te draaien aan Wexford vroeg wat hij wilde.

‘Ik vroeg hem hoe goed hij mevrouw Elsie Carroll had gekend. “Was dat de vrouw die vermoord is? Ik heb haar nooit gesproken,” zei hij. Ik had geen zin om hem aan te spreken als meneer, maar mij was verteld dat dat wel zo moest. Mijn persoonlijke mening over iemand liet dat onverlet. “Mag ik u vragen, meneer, waar u zich bevond op 18 februari tussen zeven en acht uur ’s avonds?” zei ik.

Targo keek me strak aan. Het was niet dezelfde soort blik die hij me had toegeworpen onder die straatlantaarn, geen kort, nauwelijks merkbaar knikje, maar een starende blik vol minachting en weerzin. Zijn ogen waren ijzig lichtblauw en ik neem aan dat ze dat nog steeds zijn.

“Waarom wilt u dat weten?” zei hij.

Tegen die tijd had ik die formule al uit mijn hoofd geleerd. “Pure routine, meneer. Om ervoor te zorgen dat u verder buiten het onderzoek kunt blijven.”’

Mike Burden lachte. ‘Wat zou je anders moeten zeggen?’

‘Targo zei dat hij thuis was geweest, samen met zijn zoontje. De manier waarop hij dat zei, zal ik nooit vergeten. Het was zo kenmerkend voor zijn karakter. “Mijn vrouw was naar haar cursus... hoe heet het ook weer? Haar cursus ‘Wees uw eigen modinette’. Dat vind ik helemaal niet erg.” Het was nauwelijks te geloven, maar hij knipoogde. “Als ze leert hoe ze haar eigen kleren moet maken, en kleren voor de jongen, dan scheelt dat weer een zakcentje.”

Het gekrijs en gespetter vanuit de keuken was nu opgehouden. Er klonken voetstappen in de hal en toen kwam Kathleen Targo binnen met haar zoontje.

‘‘O, neem me niet kwalijk.’’

Ze herkende hem. ‘‘Is er iets mis?’’’

Hij had het destijds wel vermakelijk gevonden dat de mensen hem waren gaan beschouwen als een brenger van slechte tijdingen, en dan vooral als ze hem bij hen thuis tegenkwamen.

‘Ik vertelde haar dat er niets mis was, en toen vroeg ik hem of hij me wilde vertellen wat hij die avond had gedaan terwijl hij met zijn zoontje thuis was. Er was natuurlijk een kleine kans, Mike, dat ze zou ontkennen dat hij thuis was geweest... Maar nee. Hij knipperde zelfs niet met zijn ogen. “Ik was me aan het opdrukken en rek- en strekoefeningen aan het doen in de keuken.”

Mevrouw Targo zei tegen de jongen dat hij zijn vader welterusten moest wensen en Alan liep naar zijn vader toe. Hij zei niets, maar... nou, tot mijn verrassing moet ik zeggen, gaf hij hem een kus op zijn wang. Toen aaide hij de hond over zijn nek en dat deed Targo plezier. Hij glimlachte en knikte. Alan liep naar zijn moeder toe en stak zijn armen op, maar ze schudde van nee. “Daarvoor voel ik me nu niet goed genoeg, Allie,” zei ze. “Je bent te zwaar.”

Ze was heel ongelukkig samen met Targo. Dat vermoedde ik toen al, en die indruk werd bevestigd toen ik haar jaren later toevallig tegenkwam. Targo en zij waren tegen die tijd al gescheiden, en ze was hertrouwd. Die avond aan Jewel Road kon ik wel zien dat ze uitgeput was, maar toch stond hij niet op. “Je kunt jezelf voor deze ene keer weleens nuttig maken, Kath,” zei hij, “en deze politieman hier even uitlaten. Ik ben moe. O, wacht even,” zei hij tegen mij. “Er is nog iets wat u misschien wel wilt weten. Ik zei dat ik die Elsie Carroll nooit gesproken had, en dat is ook zo, maar het is algemeen bekend hier in de straat dat die man van haar iets had met een vrouw in Kingsmarkham. De vuile hoer.”

“Eric! Niet waar de jongen bij is,” zei Kathleen.

“Dat snapt hij toch niet. Die Carroll zou hartstikke blij zijn geweest als hij van zijn vrouw verlost was. Neemt u dat maar van mij aan.”

Ik bedankte hem en zei dat hij zich uiterst behulpzaam had getoond, want zo hoorde dat, ook al was hij helemaal niet zo behulpzaam geweest. Ik was niets van hem te weten gekomen, behalve dan het een en ander van zijn karakter. Daarna liep Kathleen met me de gang in, en nadat ze de jongen naar boven had gestuurd, deed ze de voordeur open, zodat de koude lucht het huis binnen golfde. In de deuropening draaide ik me om en vroeg haar hoe ze het vond op die avondcursus van haar. Ik zei dat mijn moeder erover zat te denken om ook zo’n cursus te gaan doen.

“O, het is heerlijk,” zei ze, met meer enthousiasme dan ik haar tijdens het hele gesprek daarvoor had zien tonen. “Het is zo aardig van Eric dat hij hier alleen thuis wil blijven met Alan. Ik sla nooit een les over.” Ik kreeg de indruk dat ze dat alleen maar zei om mij te laten denken dat het prima ging tussen hun beiden. Het maakt allemaal deel uit van die houding van laat de buren het vooral niet merken die de mensen toen hadden. “Nou, ik ben nu in blijde verwachting, dus straks zal ik toch een tijdje moeten overslaan.”

In blijde verwachting, dat zeiden de mensen toen werkelijk. Nou, sommige mensen in elk geval, de heel ouderwetse, van die mensen die nog steeds een hoedje opzetten als ze naar de winkel gingen. Er waren vrouwen in de dorpjes hier in de omgeving, in huisjes zonder elektriciteit of stromend water, die hun man nog aanduidden als “mijn baas”.’

‘Oké,’ zei Burden. ‘Ik kan me voorstellen dat Targo zijn zoontje tien minuten of zo alleen heeft gelaten en door het steegje achter de huizen naar nr. 16 is gelopen... het was toch nr. 16?’

Wexford knikte.

‘En dat hij dan door het deurtje in de achtermuur de tuin binnen is gelopen. Misschien heeft hij zich zelfs verborgen en toegekeken hoe George Carroll met zijn fiets de tuin uit liep voordat hij het huis binnenging. Boven treft hij die arme vrouw Carroll aan en wurgt haar. Dan gaat hij weer weg zoals hij gekomen is, en in het donker wordt hij gezien door Harold Johnson, die hem in het donker niet herkent. Zo kan het gegaan zijn. Makkelijk zelfs. Maar waarom, Reg? Waaróm?’