5
Jenny Burden was een opvallend mooie vrouw met blauwgroene ogen, die zich vol overgave wijdde aan haar werk als geschiedenislerares. Qua uiterlijk leek ze veel op Burdens eerste vrouw, al had ze wel een ander karakter. Wexford ontleende daar een bepaalde voldoening aan. Hij geloofde vol overtuiging dat mannen en vrouwen een ‘type’ hadden waar ze trouw aan bleven als ze van partner wisselden. Jean, die met Burden getrouwd was geweest toen hij naar Kingsmarkham kwam en die met hem had samengewoond aan Glebe Road nr. 36, had hij voor het eerst ontmoet toen hun kinderen nog klein waren. Ze was al jong gestorven aan kanker, en haar man was er helemaal kapot van geweest, om maar eens een uitdrukking te gebruiken die destijds eigenlijk nauwelijks gangbaar was. Een paar jaar later was Burden hertrouwd met deze aantrekkelijke jonge vrouw met roodbruin haar. Van een afstand gezien had ze Jeans tweelingzus kunnen zijn, maar van dichterbij, en zodra ze haar mond opendeed, werd die illusie verbroken.
Wexford zat net wat te mijmeren over zijn eigen type, een figuur als een zandloper, donker haar, eerder aantrekkelijk dan beeldschoon, het soort vrouw waarvan zijn Dora het zuiverste voorbeeld vormde, toen er binnen enkele seconden twee dingen gebeurden. Eerst kwam Hannah Goldsmith zijn kantoor binnen, en even later werd hij gebeld door de receptie die aankondigde dat Jenny Burden beneden stond en een afspraak met hem had, iets wat hem helemaal was ontschoten. Als brigadier bij de recherche had Hannah zichzelf min of meer tot specialist etnische minderheden uitgeroepen, en Wexford had daar geen bezwaar tegen. Ze had er een principe van gemaakt om fel antiracistisch te zijn, de verpersoonlijking van de politieke correctheid, een rol die haar soms in een buitengewoon lastige positie bracht.
Hannah gaf hem een kort overzicht van haar activiteiten binnen de kleine moslimgemeenschap van Kingsmarkham en net toen ze hem vertelde over haar zorgen over de mogelijkheid van gedwongen huwelijken hier in Kingsmarkham, ging de telefoon. ‘Ik denk dat ik een klusje voor je heb, Hannah.’
Hannah draaide zich om toen Jenny de kamer binnenkwam. ‘Volgens mij hebben wij elkaar al eens eerder ontmoet.’
‘Ja, natuurlijk.’ Jenny gaf hen allebei een hand. ‘Op de een of andere schoolbijeenkomst toch?’
‘Jenny, ik zou je willen vragen om dat probleem van jou met Hannah te bespreken. Zij is heel wat beter dan ik op dat terrein.’ Als er al een probleem is, dacht hij, maar dat zei hij niet hardop. ‘Hannah kent alle islamitische gezinnen in Kingsmarkham, en is een van de weinige mensen die ik ken die de Koran heeft gelezen.’
Wexford kon zich maar al te goed herinneren dat Hannah nog geen jaar geleden de ochtendbespreking die hij elke dag hield om de taken te verdelen, had verlevendigd (zij het op tamelijk gênante wijze) door elke korte stilte die er maar viel te vullen met Korancitaten die ze kennelijk van toepassing achtte. Terwijl hij zijn best deed om een niet al te gehaaste indruk te maken, stuurde hij Hannah weg, met Jenny in haar kielzog, en begon toen met een glimlach van opluchting de grote stapel formulieren en documenten door te werken die de oogst vormde van niet meer dan één enkele dag.
Hannah deelde een kamer met rechercheur Damon Coleman en rechercheur Lynn Fancourt, die op dit moment allebei achter hun computer zaten. ‘Laten we maar in de kantine gaan zitten,’ zei ze, ‘dan kunnen we daar terwijl we praten mooi een kopje koffie drinken. Of thee. De thee is hier iets beter dan de koffie. Is de school nog niet begonnen?’
‘We beginnen donderdag.’ Jenny was nooit eerder in de kantine van het politiebureau geweest, al had ze van haar man wel veel negatiefs te horen gekregen over de kwaliteit van het eten, de bediening en de sombere en mistroostige inrichting. ‘Ik hoop,’ zei ze op een wat verlegen toon die ze tegenover een man nooit gebruikt zou hebben, ‘dat u niet zult denken dat ik uw tijd verdoe.’
‘O god, nee,’ zei Hannah, die kwam aanlopen met een dienblad met twee bekertjes koffie en twee chocoladekoekjes. ‘Ik heb geen enkel bezwaar tegen een voorwendsel om hier even te gaan zitten en een korte pauze te nemen. U eet toch zeker wel chocoladekoekjes, hè? U bent net zoals ik: over uw gewicht hoeft u zich geen zorgen te maken. En zullen we elkaar trouwens maar gewoon bij de voornaam noemen?’
Jenny glimlachte. ‘Ja, dat is best, Hannah. Nou, zal ik dan maar van wal steken? Sinds ik Reg − meneer Wexford, bedoel ik − hier voor het eerst over heb aangesproken, is er nog het een en ander gebeurd. Het meisje heet Tamima Rahman...’
‘De familie Rahman, die ken ik wel,’ viel Hannah haar in de rede. ‘Ze hebben een huis aan Glebe Road, en dat hebben ze echt op een fantastische manier verbouwd. Ze hebben het uitgebreid, er een nieuwe keuken ingebouwd en er een tweede badkamer aan toegevoegd. En Yasmin Rahman houdt dat allemaal onberispelijk schoon. Ik zou willen dat sommige mensen die alle moslims zo scherp veroordelen daar eens een kijkje konden nemen.’
‘Ja, dat zou mooi zijn. Tamima was de beste van mijn klas. We verwachtten dat ze de examens glansrijk zou doorstaan. En ze heeft het ook goed gedaan. Heel goed zelfs. Zodra ze de uitslagen binnen had, heeft ze me erover verteld, terwijl ik die zelf nog niet te zien had gekregen. Maar ongeveer een week later kwam ik haar tegen op straat en ik kreeg de indruk dat ze me probeerde te ontlopen. Ze zag me aankomen, draaide zich om en begon heel aandachtig in een etalage te kijken. Maar ik sprak haar aan en toen moest ze zich natuurlijk wel omdraaien. We praatten wat over haar examenuitslagen en ik vertelde haar hoe goed ze het had gedaan, en dat ik heel tevreden over haar was. Toen vroeg ik haar of haar ouders al een aanvraag hadden ingediend voor het zesdeklascollege... Je weet toch wat dat is?’
‘Jazeker. Dat is wat vroeger de zesde klas werd genoemd, maar tegenwoordig wordt het onderwijs aan die groepen in een apart gebouw gegeven. Het is bedoeld voor kinderen van zestien tot achttien, die doorgaan voor het examen op voorbereidend wetenschappelijk niveau. Dat is het toch?’
Zoals alle deskundigen op welk gebied dan ook was Jenny niet bereid om iemand anders haar vakgebied te laten omschrijven zonder hier en daar een kleine kanttekening te maken. ‘Min of meer wel, ja. Aan het eind van het jaar doen ze een soort tussenexamen. Ik had gehoopt dat Tamima geschiedenis, het vak dat ik geef, zou kiezen, plus Engels en Spaans. En ik wist dat Carisbrooke het zesdeklascollege was waar ze het liefst naartoe wilde. Maar ze zei dat ze volgende week niet meer naar school zou gaan. Ik dacht dat ze me verkeerd had begrepen. Ik zei dat ze natuurlijk niet terug zou gaan naar ónze school, maar dat ik wilde weten of ze zich had ingeschreven voor Carisbrooke, omdat ik dacht dat ze daar met haar examenuitslagen wel zou worden toegelaten.
Ze keek me met een strak gezicht aan. Het is een beetje een cliché, maar haar gezicht was plotseling net een masker. Ik bedoelde dat ik nooit meer naar school ga, zei ze. Wat voor school dan ook. Wat jammer, Tamima, zei ik. Ze tuurde naar de grond en mompelde dat ze er niet over wilde praten.’
‘Denk je dat dit het werk is van haar familie? Van vader?’
Jenny vond het niet prettig dat kinderen tegenwoordig vaak ‘de kids’ genoemd werden, en had ook een hekel aan de huidige trend onder leraren en maatschappelijk werkers om ouders aan te duiden als vader en moeder, zonder lidwoord of bezittelijk voornaamwoord, maar ze reageerde daar niet op. ‘Ik heb gehoord dat haar vader zo progressief was. Hij heeft zelf toch ook een universitaire graad? Waarom zou hij haar er dan van weerhouden om examen te doen op vwo-niveau? Het kost hem niets. Er is toch geen reden om aan te nemen dat hij gekant is tegen onderwijs aan vrouwen?’
Hannah struikelde bijna over haar woorden in haar haast om de vader van Tamima in bescherming te nemen.
‘O, nee hoor. Mohammed Rahman is een fijne vent. Hij is sociaal werker bij de sociale dienst van Myringham, en – toevallig, neem ik aan – is hij daar speciaal belast met de zorg voor tieners. Maar het gaat hem wel geld kosten als Tamima doorleert in plaats van nu van school te gaan en een baantje te zoeken, want dan brengt ze natuurlijk geld binnen, maar ik kan niet geloven dat dat voor hem een doorslaggevende factor zou zijn.’
‘Ze heeft een vriendje,’ zei Jenny, en terwijl ze in haar kopje tuurde trok ze een lelijk gezicht, ‘maar hij is half-Pakistaans. Zou meneer Rahman daar bezwaar tegen hebben?’
‘Daar is ons niets van bekend.’
Zoals wel vaker voorkwam, werd Hannah nu heen en weer geslingerd tussen haar militante feminisme en haar antiracisme. Maar de Koran was niet de enige literatuur over het gedrag van moslims die ze had doorgenomen, en ze was nooit terughoudend bij het pronken met haar kennis. ‘Hij is toch geen familielid? Het zou kunnen dat de familie Rahman er de voorkeur aan geeft om haar met een neef te laten trouwen. In dat geval zou hij niet de juiste man voor haar zijn, want zijn ouders komen uit de grote stad, uit Karachi of Islamabad of zo. Misschien hebben ze liever dat Tamima met iemand uit de familie trouwt.’
‘Heel ongezond,’ zei Jenny Burden.
Opnieuw zat Hannah klem. ‘Een huwelijk van neven en nichten uit de eerste graad kan soms leiden tot kinderen met aangeboren handicaps, maar dat is een heel omstreden kwestie.’
‘Het is een algemeen bekend medisch feit,’ zei Jenny scherp.
Hannah reageerde daar maar niet op. ‘Ik zie niet goed hoe dit iets voor de politie zou kunnen zijn. Als je zestien bent, ben je niet meer leerplichtig dus niemand overtreedt hiermee de wet. Er is al evenmin iets wat erop duidt dat de familie Rahman bezig is om haar tegen haar wil uit te huwelijken, en hoewel gedwongen huwelijken verboden zijn, geldt dat niet voor gearrangeerde huwelijken.’
‘Denk je dat ik maar beter eens bij ze langs kan gaan? Bij de familie Rahman, bedoel ik. Met haar ouders praten?’
Hannah vond dat niet zo’n goed idee. Zij als politiebeambte kon daar best even langsgaan, maar huisbezoek door een leraar vond ze net zoiets als een sociaal werker die nieuwsgierig kwam rondneuzen, of een ouderwetse dame van stand die op neerbuigende wijze blijk kwam geven van haar goedheid tegenover een boerengezin. ‘Zolang je maar niet vergeet dat het intelligente mensen zijn, mensen met een opleiding... in elk geval Mohammed Rahman en zijn zoons. En neem het me alsjeblieft niet kwalijk dat ik het zeg, maar Mohammed zal zeker niet vriendelijk reageren als hij het gevoel krijgt dat hem de les wordt gelezen.’
Op voor haar doen uiterst milde toon zei Jenny: ‘Ik ga hem heus niet de les lezen, hoor. Ik ga alleen maar zeggen dat het doodzonde is dat zo’n intelligente meid als Tamima niet doorleert. Ik bedoel, wat gaat ze dan met haar leven doen? Een of ander ongeschoold baantje nemen totdat ze fulltime huisvrouw kan worden, net als haar moeder?’
De positie van de vrouw binnen de islam was volkomen in strijd met Hannahs feministische denkbeelden, en dit vormde voor haar dan ook een moeilijke vraag. Maar toch kon ze dat niet zomaar voorbij laten gaan. Ze lachte Jenny vriendelijk toe.
‘In het geval van de moeder van Tamima weet ik zeker dat het haar eigen keuze is om huisvrouw te zijn. Ze is een heel goede huisvrouw en vormt binnen die familie de rots in de branding. Wil je nog een kopje koffie?’
Nadat Kevin Styles, een jongen van twintig zonder vaste woon- of verblijfplaats die zichzelf tot leider van een jeugdbende had uitgeroepen, was voorgeleid op beschuldiging van inbraak en het toebrengen van lichamelijk letsel, had Burden de rechtbank verlaten om samen met Wexford te gaan lunchen in het Kasjmierse restaurant dat tegenwoordig hun favoriet was. Op weg naar restaurant Dal had hij iets merkwaardigs meegemaakt, waarover hij Wexford dringend wilde vertellen. De hoofdinspecteur was er al. Hij zat aan een tafeltje en keek op de menukaart.
‘Ik zie geen enkel verschil tussen het eten hier en het eten in de Indus, dat Indiase restaurant een eindje verderop,’ zei Wexford toen hij opkeek. ‘Misschien is dit wel geen authentiek Kasjmiers restaurant. Wij zouden het verschil toch niet opmerken, hè?’
‘Ik heb hem gezien,’ zei Burden, nog voordat hij was gaan zitten.
‘Wie?’
‘Die stalker van je.’
‘Hoe kun je dat nou weten?’
‘Nou, laten we het er maar op houden dat jouw signalement zo gedetailleerd was, nog afgezien van die witte bestelwagen, dat het bijna niet kon missen. Krullend wit haar, indringende blauwe ogen, niet lang van stuk, een beetje wonderlijke, nogal hanige manier van lopen.’
‘Sjaal?’
‘Geen sjaal. Maar van dichtbij kun je nog wel zien waar de wijnvlek vroeger gezeten heeft. Als je weet dat daar iets gezeten heeft tenminste. De huid daar is net iets bleker en gladder dan in de rest van zijn nek.’
‘Dan moet je heel dicht bij hem hebben gestaan. Waar was dat?’
‘Voor het politiebureau. Nou, voor de rechtbank, maar dat komt min of meer op hetzelfde neer. De bestelwagen stond geparkeerd bij een parkeermeter, en alles was volkomen in orde. Ik zag hem een munt in de meter duwen, en toen liep hij de binnenplaats op en keek omhoog, naar de ramen. Ik liep naar hem toe. Hij zei niets, en ik ook niet. God mag weten wat hij daar uitspookte.’
‘Niet alleen God,’ zei Wexford. ‘Hij zocht naar mij.’
‘Wat, na al die jaren nog?’
‘Waarom niet? Hij weet niet of ik daar werk of dat ik met pensioen ben, of misschien zelfs dood. En daar wil hij achter komen.’
Kort na de vrijlating van George Carroll was Wexford overgeplaatst naar een politiemacht aan de zuidkust. Hij dacht dat het permanent was, maar het bleek niet meer dan tijdelijk te zijn, een periode van twee jaar die deel uitmaakte van het traject dat tot zijn bevordering tot brigadier zou leiden. Het was een tijd van voortdurende veranderingen; hij kreeg het gevoel dat iedereen wegtrok uit Kingsmarkham.
George Carrolls vertrek uit Kingsmarkham was niet verrassend. Hij mocht dan zijn vrijgesproken, maar niet omdat op het allerlaatste moment een verbazingwekkende onthulling was gedaan waaruit zijn onschuld bleek. De mensen zeiden dat hij was vrijgesproken vanwege een vormfout, dus alleen maar omdat een of andere oude en hoogstwaarschijnlijk seniele rechter zijn werk niet goed had gedaan. Omdat hij nergens anders naartoe kon, was Carroll echter nog een tijdje in zijn oude huis blijven wonen. In de maatschappij van tegenwoordig, dacht Wexford, zouden zijn buren hem op zijn minst hebben uitgejouwd en scheldwoorden op zijn tuinmuur hebben gekalkt; waarschijnlijk zouden er ook stenen door de ruiten gaan, en misschien zou hij er ook nog wel een paar naar zijn hoofd krijgen. Maar toen, al die jaren geleden, werd hij kil behandeld, en sommige mensen keerden hem zonder een woord of een knikje de rug toe. Zijn huis was te koop gezet. Wexford had er een advertentie voor zien hangen in de etalage van een makelaar. Het werd te koop aangeboden voor £ 2.500. De slechte reputatie van het huis had de prijs doen zakken, maar volgens hem met niet meer dan ongeveer £ 300. Tegenwoordig zou datzelfde huis twee ton opbrengen.
Targo was ook verhuisd. Hij had daarmee gewacht totdat George Carroll was thuisgekomen en door de hele gemeenschap was uitgekotst, maar daarna waren zijn gezin en hij plotseling verdwenen. Dat was in elk geval zoals Wexford het had gezien. Dat was de indruk die het wekte. Al zou het natuurlijk ook alleen maar toeval geweest kunnen zijn dat toen George Carroll na het proces was teruggekeerd naar Jewel Road, er voor nr. 32 een reclamebord van een makelaar was verschenen waarin het huis te huur werd aangeboden. Wexford was erheen gegaan om naar het lege huis en het reclamebord te kijken, al had hij niet kunnen zeggen waarom eigenlijk. Hij had navraag gedaan bij de buren en te horen gekregen dat de familie Targo met onbekende bestemming was vertrokken, maar dat Kathleen met haar kinderen ergens anders naartoe was gegaan dan haar man. Niet lang daarna was Wexford zelf vertrokken.
Hij had afscheid genomen van Alison na een wat halfhartige belofte dat hij in de weekeinden naar Kingsmarkham zou komen, ook al was hij er vrij zeker van dat hij daartoe bijna nooit in de gelegenheid zou zijn. Zelf had ze duidelijk ook gemengde gevoelens. Sinds die ruzie over zijn intellectuele pretenties waren die steeds sterker geworden en tot zijn opluchting kon hij wel zien dat de beslissing hem binnenkort uit handen genomen zou worden en dat het niet lang zou duren voordat ze hun verloving verbrak. Merkwaardig genoeg was hij haar daardoor juist aardiger gaan vinden. Niet zo aardig om te willen dat het weer zo zou worden als vroeger, maar meer met het wat weemoedige gevoel dat het anders had kunnen lopen en dat het jammer was dat het tussen hen nooit meer zo zou worden als vroeger.
Wat het meisje met de rode jurk betrof, meer dan een glimp had hij niet van haar opgevangen, en dat was niet voldoende voor hem om heel Sussex af te zoeken, maar wél net genoeg om hem op de gedachte te brengen dat hij op een goede dag zo’n soort meisje zou willen trouwen. Maar nu moest hij eerst aan zijn carrière denken, aan zijn toekomst. De breuk met Alison kwam in een brief van haar, de eerste brief die hij ontving op zijn nieuwe adres, een kamer boven een tabakszaak in Worthing. Zoals hij al had gedacht, had ze een andere man leren kennen, degene met wie ze naar de film was geweest op die avond dat hij naar Saint Joan was gegaan. Ze zouden vrijwel onmiddellijk gaan trouwen. Hij schreef terug dat hij haar veel geluk wenste en dat ze de ring mocht houden, en hoopte intussen maar dat ze dat niet zou doen, omdat hij het geld dat die zou opbrengen als hij hem verkocht best kon gebruiken, maar ze had die wel gehouden. Hij had van iemand gehoord dat ze inmiddels verschillende kleinkinderen had en niet meer in Engeland woonde.
Toen hij op een dag door High Street liep op weg naar een gesprek met iemand die misschien meer wist over het verdwijnen van een zak vol met gestolen waar, passeerde hij Tina Malcolm, de voormalige vriendin van George Carroll, die daar liep met een andere man, niet George Carroll, en een kind in een wandelwagentje. Zoals hij telkens weer tot vervelens toe van mensen te horen kreeg, was de wereld maar klein, en dus was het misschien geen grote verrassing dat hij bij een andere gelegenheid Harold en Margaret Johnson etalages zag bekijken in de Brighton Lines, een bekende winkelwijk. Zijn vrienden had hij achtergelaten in Kingsmarkham en tot nu toe had hij nog geen nieuwe gevonden. Soms ging hij naar de pub met rechercheur Roger Phillips, maar over het algemeen zat hij ’s avonds thuis te lezen. De openbare bibliotheken verkeerden destijds in hun bloeiperiode, zonder onzinnig gedoe met koffieshops en de allernieuwste technologische snufjes, maar wel met een hoop goede boeken. Hij las een heleboel: poëzie, toneelstukken en romans. Er gingen werelden voor hem open, en in plaats van hem van zijn werk af te leiden, zoals Alison gezegd zou hebben, leken die hem juist tot een betere politieman te maken.
In die tijd werd het vriendelijk en beleefd gevonden om zwarte of Aziatische immigranten aan te duiden als ‘kleurlingen’. Niet dat er daar veel van waren. Hij herinnerde zich een man met een tulband die huis aan huis tapijten verkocht. Dat zou wel een sikh geweest zijn, maar destijds was er niemand die verstand had van zulke dingen. Een zwarte man die als straatveger werkte, was waarschijnlijk afkomstig uit Afrika, maar niemand wist wat hem hier gebracht had, en wat er was misgegaan in zijn leven om met een wagentje en een bezem over straat sjouwen tot een bestaan te maken dat voor hem te verkiezen viel boven alle andere bezigheden die hij zou kunnen vinden. Nadat de man een paar weken niet gesignaleerd was, had Wexford te horen gekregen dat hij dood was aangetroffen in het armzalige huurkamertje waar hij had gewoond, niet ver van Targo’s vroegere adres. De man was een natuurlijke dood gestorven.
Er waren vele jaren voorbijgegaan voordat er meer immigranten waren gekomen, maar tegenwoordig was het ongewoon aan het worden om ook maar ergens in Kingsmarkham over straat te lopen zonder op zijn minst een Indiaas of Chinees gezicht te zien. Uit de manier waarop je sommige mensen, en dan vooral politici, over de situatie hoorde praten – integratie versus multiculturalisme – zou je opmaken dat het allemaal heel eenvoudig was: je moest gewoon niet racistisch zijn. Maar Wexford had wel ervaren dat als je al te overhaast in de tradities van een andere cultuur dook je tot aan je nek in de problemen kon raken. Hij had te horen gekregen dat hij te gevoelig was voor dergelijke kwesties, en misschien was dat ook wel zo. Overgevoeligheid was waarschijnlijk ook de oorzaak van de problemen waarmee Hannah te kampen had, en dan vooral de oorzaak van haar neiging om zich in de vreemdste bochten te wringen om maar niets te hoeven zeggen dat door wie dan ook zou kunnen worden uitgelegd als kritiek op de een of andere akelige (Wexfords uitdrukking) uitheemse gewoonte. Hij had zelfs gehoord dat ze de grootste moeite had gedaan om in aanwezigheid van de eigenaar van een Chinees restaurant geen veroordeling uit te spreken over het afbinden van voeten, een gewoonte die in China al veertig jaar voor de geboorte van die man in onbruik was geraakt. Het had geen enkele zin om tegen haar te zeggen dat de niet meer dan een jaar of dertig oude Chinees misschien niet eens had geweten dat vrouwen uit de generatie van zijn overgrootmoeder al als kleine kinderen opzettelijk de voeten werden gebroken en afgebonden, zodat ze vanaf hun vroegste jeugd kreupel liepen.
Hannah kwam nu zijn kamer binnen. Iemand die niet wist wat ze voor de kost deed, zou eerder hebben gedacht dat ze een fotomodel was, of misschien een geliefde tv-presentatrice, dan een politievrouw. Hij vroeg zich af hoe aanvaardbaar het voor een moslim van middelbare leeftijd als Mohammed Rahman geweest moest zijn om uitgehoord te worden door een jonge vrouw in spijkerbroek en een eigenlijk wat te laag uitgesneden truitje, want Hannahs gevoeligheid voor de zeden en gebruiken van andere culturen vertoonde bepaalde leemten.
‘Ik had het gevoel dat ik maar eens bij de familie Rahman langs moest gaan,’ begon ze. ‘Vanbinnen is hun huis heel mooi. Het is klein maar heel smaakvol ingericht, en ze hebben een prachtige aanbouw. Meneer Rahman zat te eten. Hij was nog maar net thuis van zijn werk. Ik moet zeggen dat het allemaal heerlijk rook. Ik neem aan dat Yasmin Rahman de hele dag aan het koken was geweest, en ze ging niet bij hem aan tafel zitten, maar bleef achter zijn stoel staan om hem te bedienen.’ Wexford wachtte om te zien hoe ze zich daaruit zou redden. ‘Maar goed,’ zei ze met een luchthartige glimlach, ‘het is nou eenmaal hun traditie, en het was duidelijk dat ze zich niet in een slachtofferrol bevond. Ze lijkt me een sterke, zelfs nogal overheersende vrouw. Ik zei tegen meneer Rahman dat hij maar geen aandacht aan mij moest besteden, maar gewoon door moest blijven eten, omdat hij wel honger zou hebben. Ik had niet verwacht dat ik het gênant zou vinden om navraag te doen naar Tamima en de school en zo, maar merkwaardig genoeg vond ik het dat wel.’
‘Zo vreemd is het nu ook weer niet gezien alle bochten waarin je je tegenover die mensen wringt. Wat heb je gezegd?’
‘Ik deed alsof ik niet wist dat Tamima van school ging... al van school was gegaan, en ik heb gezegd dat we ons er wat ongerust over maken dat Aziatische meisjes met heel goede schoolcijfers niet doorleren, zoals het hoort. Hij wierp me een nogal sceptische blik toe, chef... hij is niet dom, en toen pas dacht ik eraan dat hij sociaal werker is. “Het is haar eigen keuze om van school te gaan,” zei hij. “Misschien dat ze later wel haar opleiding voortzet. Wie weet? Maar kinderen hebben tegenwoordig hun eigen manier om zulke dingen aan te pakken, zo is het toch, mevrouw...?” Zegt u maar Hannah, zei ik. Zijn vrouw had al die tijd geen woord gezegd, en ik dacht dat ze geen Engels kende, maar toen begon ze plotseling te praten en bleek ze vloeiend Engels te spreken. Niet alle meisjes waren intellectuelen, zei ze... dat woord heeft ze écht gebruikt. Sommige wilden liever huisvrouw worden, zoals zij dat destijds had gewild, en zoals Tamima dat wilde. Het meisje wilde geen carrière. Het waren alleen bemoeizuchtige mensen zoals haar lerares, die mevrouw Burden, die dat voor haar wilden. En dat viel natuurlijk wel te verklaren, want ze werkte per slot van rekening zelf ook. Misschien moest zij wél geld verdienen, maar voor Tamima was dat niet nodig. Daar zou haar man wel voor zorgen.’
Wexford moest bijna lachen. ‘Als militant feministe en voorvechter van de multiculturele samenleving, moet je je wel verscheurd hebben gevoeld, Hannah.’
Het deed hem veel plezier dat Hannah nu begon te lachen, zij het op een nogal beschaamde manier. ‘U moet toegeven dat het lastig is, chef. Terwijl Yasmin maar doorging over de vreugden van het huisvrouwenbestaan, kwam Tamima binnen. Yasmin zei iets tegen haar in het Urdu – volgens mij was het Urdu – maar wat haar moeder ook gezegd mag hebben, Tamima keek alsof ze elk ogenblik in opstand kon komen. Ze was duidelijk heel boos. Onwillekeurig vroeg ik me af of er iets met dat vriendje van haar was dat haar ouders niet konden waarderen...’
‘Hou op, Hannah, nu sla je er maar een slag naar, of je Urdu is de afgelopen tijd heel wat beter geworden.’
‘Oké, daar hebt u natuurlijk gelijk in. En met haar ouders erbij kon ik niets tegen Tamima zeggen, al zal ik haar nog wel een keer aanspreken. Zodra ik daar de kans toe zie, doe ik dat beslist. Maar hoe dan ook, een van haar broers kwam binnen. Yasmin ging het eten voor hem klaarzetten en het viel me op dat ze niet voor Tamima haalde. Ik neem aan dat die maar moest wachten totdat de mannen klaar waren. O, ik weet het... maar je kunt nou eenmaal niet álle gebruiken van álle culturen verontschuldigen. Dus ben ik maar vertrokken. Dat bezoek heeft niet bepaald veel opgeleverd, hè chef?’
Hij reageerde wat verstrooid, want voordat ze zijn kamer was komen binnenlopen, had hij aan lang vervlogen tijden zitten denken en had hij zich zitten afvragen hoe hij als jongeman gereageerd zou hebben als de een of andere waarzegger hem had verteld dat gedwongen huwelijken op een dag in Engeland een ernstig probleem zouden gaan vormen. Het antwoord was simpel: dat had hij eenvoudigweg niet geloofd.
Maar Hannahs bezoek had inderdaad niet bijzonder veel opgeleverd. Helemaal niks zelfs. Hij kreeg de indruk dat Jenny en zij een ernstig probleem uit hun duim hadden gezogen. Een meisje had ervoor gekozen om op haar zestiende te stoppen met leren, wat wettelijk gezien haar volste recht was. Ze zou ongetwijfeld weleens wat willen verdienen, zoals die kinderen tegenwoordig allemaal deden. En datzelfde meisje was gezien terwijl ze met een medeleerling over straat liep, een medeleerling die toevallig een jongen was. En op basis daarvan hadden die twee alvast maar een tragische romance verzonnen. Het meisje was verliefd op de jongen, maar van hem weggerukt en gedwongen tot een huwelijk met een neef. Misschien had ze verzet geboden, en was ze er samen met die jongen vandoor gegaan, en als gevolg daarvan zouden ze allebei onder afgrijselijke omstandigheden worden vermoord door een van de broers van het meisje. Het was maar goed dat geen van hen wist dat hij Eric Targo bij de Rahmans thuis had gezien, want anders zou die ook bij het complot zijn betrokken, als de huurmoordenaar die door de broer was ingeschakeld.
Hij geloofde er helemaal niets van. Nu de tuinman aan zijn tuin was begonnen, was het meer dan ooit een genoegen om naar huis te gaan. Andy Norton was nog maar twee middagen aan het werk geweest met de bloembedden, en had twee keer het gazon gemaaid. Niemand was er aan toegekomen om de rozenstruiken te snoeien, ook al diende dat zes weken voordat ze in bloei kwamen te gebeuren, en daarom waren die dit jaar mislukt. Maar de rode en gele begonia’s waren fraai tot bloei gekomen in hun houten kuipen, en in de nu van alle onkruid verloste borders bloeide rode en paarse salie. Dora had hem verteld hoe al die plantjes heetten, anders zou hij dat zeker niet hebben geweten. Het was voldoende voor hem om te kijken, te bewonderen en tot rust te komen, om even verlost te zijn van zijn malende gedachten over Targo de stalker, de moordenaar, de hondenliefhebber met de grote wijnvlek. Een wijnvlek die nu verdwenen was. Hij zou graag willen weten, zo dacht hij, wanneer dat ding was weggehaald en waarom eigenlijk, want per slot van rekening was de man inmiddels ook de jongste niet meer, en dat was nog zacht uitgedrukt.