7

Ze zat achter de kassa.

‘Niet eens bij de Tesco,’ zei Burden, alsof de grootte of status van de supermarkt waar Tamima Rahman nu werkte ook maar iets uitmaakte. ‘Het is een van die Indiase winkeltjes waar je blikjes kunt kopen met alles erin wat je maar bedenken kunt, en waar ze ook halalvlees hebben. Er is maar één kassa en daar zit zij achter.’

‘Daar kunnen we helemaal niets aan doen, Mike,’ zei Wexford. ‘We kunnen haar er niet van weerhouden om van school te gaan, we kunnen de familie Rahman niet dwingen om haar in te schrijven bij een zesdeklascollege, en we kunnen die meid niet verbieden om te gaan werken. Ze is zestien.’

‘Maar het is zulk stóm werk! Het zou niet zo erg zijn als het een of andere kantoorbaan was, of iets waarbij je een opleiding krijgt.’

‘Wat ben je toch een snob. Ik neem aan dat de eigenaar een vriend van de familie is. Hij heeft haar een baantje aangeboden en zij was daar heel blij mee. Misschien is het alleen maar tijdelijk.’

‘Jenny zegt dat ze binnenkort naar die winkel toe gaat – het Raj Emporium heet het – en dat ze het haar gaat vragen. Toen ik het haar vertelde, kon ze het nauwelijks geloven.’

Jenny doet maar wat ze niet laten kan, dacht Wexford. Als ze op eigen houtje een onderzoek wil instellen, moet ze dat vooral niet laten, maar ik ga hier geen politiemensen op zetten. Ze is er echt op gebeten om vast te houden aan dat idee van een soort Romeo en Julia. Ik had nooit gedacht dat ze zo dom zou zijn.

Er gingen drie weken voorbij voordat hij meer te horen kreeg. En tegen die tijd was hij de zaak al grotendeels vergeten. Er was een jongen neergestoken op straat en de dader, Neil Dusan, een lid van de Molloy-bende, was in hechtenis genomen terwijl Kieran Upritchard balancerend op de grens tussen leven en dood op de intensive care lag. Een kind van vijf was verdwenen en weer opgedoken bij een tante in Macclesfield, maar pas nadat alle medewerkers van Wexfords team al hun andere werk hadden laten vallen om naar het kind te gaan zoeken. De eigenaar van een benzinestation had metalen pennen geïnstalleerd die uit het asfalt omhoogwipten als een klant zonder af te rekenen vertrok. Eén automobilist had de politie gebeld, een ander had de schade aan zijn auto geaccepteerd en alsnog afgerekend, maar nummer drie had een pistool getrokken en de eigenaar neergeschoten, zodat die nu in het ziekenhuis lag met ernstige, zij het niet levensbedreigende verwondingen. Hij had geen tijd gehad om zich bezig te houden met Tamima Rahman, die helemaal niets misdaan had, niet het slachtoffer was geworden van illegale activiteiten en al evenmin een aanklacht had ingediend.

Maar intussen was Jenny Burden al een paar keer in het Raj Emporium geweest en had daar wat informatie van Tamima losgekregen. Hoewel het ’s avonds druk was in het winkeltje, gingen er overdag soms uren voorbij met niet meer dan een enkele klant, en de weinige klanten die er kwamen waren bijna allemaal allochtoon. Jenny was niet helemaal de enige blanke klant. Eén keer was er ook een jeugdig aandoende man met bruin haar en blauwe ogen in de winkel, die zijn mandje vulde met een hele reeks specerijen terwijl zijn blik net iets te lang op het leuke Aziatische meisje bij de kassa bleef rusten. Tamima was degene die haar geduld verloor met Jenny’s bezoekjes, maar de eigenaar, naar het scheen een broer van haar vader, was een te goede zakenman om geduld te hebben met haar pogingen om haar vroegere lerares te verjagen. Zijn caissière kreeg de wind van voren, en dat waar Jenny bij was.

Toen Wexford ’s avonds thuiskwam trof hij haar aan terwijl ze Dora vol verontwaardiging op de hoogte bracht.

‘Als excuus zegt ze dat ze het geld nodig heeft. Kennelijk is ze niet tevreden met het zakgeld dat ze van haar vader krijgt. Ze staat erop dat het maar tijdelijk is, maar ze heeft geen idee wat er dan voor ander werk voor haar geregeld wordt. Als er al iets anders voor haar geregeld wordt. Het was niet de moeite waard om iets beters te doen dan bij “oom” te gaan werken, zegt ze, want moeder gaat met haar op vakantie naar Pakistan. Ze ziet er verlangend naar uit. Ze gaan logeren bij familie en blijven minstens een maand weg. Waarom zou je dit niet als een jaartje vrijaf beschouwen, zei ik, dan kun je aan je ouders vragen om je voor volgend jaar oktober in te schrijven bij Carisbrooke. Toen ik dat had gezegd, bleef het een tijdje stil en toen zei ze dat dat helaas niet zou gaan. Ik vroeg haar of ze nog steeds contact had met haar vriendje.’

‘Dat ging wel een beetje ver, Jenny,’ zei Wexford. ‘Daar heb je eigenlijk toch niets mee te maken?’

‘Dat zou je niet zeggen als het een blank meisje was. Je doet aan omgekeerde discriminatie, weet je. Waarschijnlijk heeft Hannah Goldsmith je aangestoken. Ik ken die jongen. Die deugt wel. Hij heet Rashid Hanif. Hij gaat door naar het zesdeklascollege, maar natuurlijk wordt dat bij hem ook aangemoedigd. Hij is een man.’

‘Nou, heeft ze nog contact met hem?’

‘Ze zegt dat ze geen vriendje heeft, maar ik heb ze samen gezien in het Kingsbrook Center.’

Het Kingsbrook Center had ooit beantwoord aan het model voor alle kleine winkelcentra maar was geleidelijk nogal in verval geraakt. Er zaten tegenwoordig voornamelijk landelijke ketens die zich op het lagere marktsegment richtten en goedkope textiel verkochten die afkomstig was uit naaiateliers in Zuidoost-Azië. Er hing een tamelijk sinistere sfeer. In de ooit zo elegante passages waren nu drugsdealers actief, en de van bloemen en planten voorziene terrasjes waarop de passages uitkwamen, stonken naar marihuana en urine. Voor Wexford vormde het hele winkelcentrum een voortdurende bron van problemen en ergernis, en hij hoopte maar dat de beloften (of dreigementen) waartegen al jarenlang verbeten werd geprotesteerd, nu eindelijk eens doorgezet zouden worden, en dat het hele winkelcentrum tegen de grond zou gaan; zelfs als dat inhield dat daarvoor in de plaats de zoveelste supermarkt met een grote parkeergarage gebouwd zou worden.

‘Dat is een aftandse bedoening,’ zei Wexford. ‘Wat voerden ze daar in hemelsnaam uit?’

Jenny haalde haar schouders op. ‘Misschien hielden ze zich schuil voor haar ouders? Respectabele moslims gaan daar niet naar binnen. Ze zeggen dat het er smerig is, en dat is ook zo. Ze kopen liever van hun eigen mensen. Tamima en Rashid zouden daar rustig kunnen rondlopen, of een kopje koffie kunnen drinken op een terrasje, of ze zouden bij die zogenaamde fontein kunnen gaan zitten die al maandenlang niet meer werkt.’

Wexford schonk Dora en Jenny witte wijn in en nam zelf een groot glas rode. Voordat Dora haastig het kommetje weggriste, pakte hij ook een handvol cashewnoten. ‘Jenny,’ zei hij, ‘wat er ook aan de hand mag zijn, er valt niets aan te doen. Misschien wordt hoger onderwijs voor kinderen die van de middelbare school komen nog weleens net zo verplicht als de basisschool dat tegenwoordig is voor kinderen van vijf jaar oud. Misschien komt het ooit wel zover, maar het gaat nog een hele tijd duren. Misschien komt het ooit wel zover dat het een misdrijf is voor een meisje dat uitstekende eindexamencijfers heeft gehaald om in een supermarkt achter de kassa te gaan zitten, maar ik betwijfel het. Het lijkt me een stuk waarschijnlijker dat het ooit verboden wordt voor ouders om een huwelijk tussen hun dochter en haar neef in de eerste graad te regelen, maar zolang een verbod geen kracht wordt bijgezet met dwang, zal dat weinig uithalen.

Hebben meneer en mevrouw Rahman Tamima opgesloten? Hebben ze haar gedwongen om voor hen te werken? Dwingen ze haar om met vakantie te gaan in Pakistan? Op al die vragen luidt het antwoord nee. Ik weet waarom die moeder volgens jou met haar dochter naar Pakistan gaat. Jij denkt dat ze dat doet omdat Tamima daar zal worden voorgesteld aan een neef van haar die misschien wel twintig, dertig of wel veertig jaar ouder is dan zij, of die mismaakt is of geen woord Engels spreekt, of misschien wel een ongeletterde boer is, en dat Tamima zal worden gedwongen met hem te trouwen. Dat is toch wat je denkt? Een gedwongen huwelijk?’

‘Als je het zo wilt stellen, Reg, dan luidt het antwoord ja. Ik denk gewoon dat jij niet beseft hoe ver die mensen soms gaan om een meisje tot een huwelijk te dwingen. Ik heb ooit van een geval gehoord waarin de ouders hun dochter net zolang hebben gemarteld totdat ze in een huwelijk toestemde, en een ander geval waarin een moeder haar dochter heeft gedreigd dat als ze bleef weigeren, haar stiefvader haar zou verkrachten.’

Wexford was opgelucht toen Jenny afscheid nam. Hij wilde het met Dora over de tuinman hebben.

‘Het is waar dat hij vroeger op Eton heeft gezeten, maar wat mij betreft houdt dat alleen maar in dat hij fatsoenlijk Engels spreekt. Je kunt zo moe worden van mensen die hun eigen taal niet behoorlijk spreken. Eerst Eton en daarna Balliol College, denk ik. Hij komt aanrijden in die oeroude Morris Minor van hem en gaat meteen aan het werk. Om vier uur zet ik een kopje thee voor ons beiden, maar hij blijft niet lang zitten. Hij drinkt zijn thee op, slaat een tweede kopje af en gaat weer aan de slag.’

‘Dus het is een goede tuinman?’

‘Echt een heel goede, schat.’

Ze richtte haar aandacht weer op het boek waarin ze had zitten lezen voordat Jenny was langsgekomen, en hij dacht terug aan het verleden. Leefde hij op zijn leeftijd nu al meer in het verleden dan in het heden? Het was die opmerking van Dora geweest, toen ze zei dat ze soms zo moe werd van mensen die hun eigen taal niet fatsoenlijk spraken, die een herinnering in hem had opgeroepen.

 

Zo vrij als een vogeltje, al was dat niet de manier waarop hij het voor zichzelf omschreef, en met een schuldgevoel over Helen, had hij Moffat, Edward P., Josephine en Elizabeth gevonden, die alle drie op nr. 21 woonden, in een straat met een nogal chic aandoende naam. Maar nu hij over het adres beschikte, wist hij niet wat ermee te beginnen. Natuurlijk had hij in het telefoonboek gekeken en daar het telefoonnummer van de familie Moffat aangetroffen, maar hij had ook al geen idee wat hij daarmee aanmoest. Hij kon toch moeilijk een briefje sturen aan de weledelgeboren heer Edward Moffat – in die tijd werden brieven nog op die manier geadresseerd – om hem te vragen naar de achternaam en het huisadres van een zekere mejuffrouw Medora Huppeldepup, voor wie hij als een blok gevallen was toen hij als getuige optrad bij een huwelijk. En hij kon al evenmin mevrouw Josephine Moffat opbellen en haar vertellen dat hij net zoiets had meegemaakt als Dante en Beatrice, en smoorverliefd was geworden op een meisje dat met haar mee was gegaan naar het huwelijk van Roger Phillips.

Maar misschien kon hij wel bij hen aankloppen met een of ander voorwendsel, hij kon wel een verhaaltje verzinnen... Hij beschikte per slot van rekening toch over een levendige fantasie, die was gevoed met romans en gedichten? Wat het voorwendsel ook mocht zijn, het mocht niets te maken hebben met zijn leven en werk als politieman. Dat kon gewoon niet, dat was absoluut ontoelaatbaar. Hij zou er rustig de tijd voor nemen om er nog eens goed over na te denken, besloot hij, en zorgvuldig een plan opstellen. Hij moest vooral niet overhaast te werk gaan, ook al had hij alles wat hij maar bedacht het liefst zo snel mogelijk willen uitvoeren. Hij smachtte ernaar om haar weer te zien. Maar nog voordat hij dat punt had bereikt, was hij weer overgeplaatst naar Kingsmarkham, en bevorderd.

Daar voelde hij zich thuis, zijn ouders woonden er en hij had er een hoop oude vrienden. En bovendien lag het dichter bij Coulsdon. Er waren drie maanden voorbijgegaan sinds de bruiloft van Roger Phillips – de gebeurtenis die hij in gedachten was gaan aanduiden als ‘de noodlottige bruiloft’, omdat hij haar toen voor het eerst had gezien – maar het leek hem dat hij zijn plan nog wel kon uitvoeren. Als hij bij de familie Moffat aanbelde, zou het na drie maanden veel nonchalanter lijken, veel meer een situatie waarin hij ‘toevallig in de buurt’ was, dan als hij de volgende ochtend al met zijn boekje op de stoep had gestaan.

Het was geen moment bij hem opgekomen dat een telefoontje met de familie Moffat een heel wat normalere manier zou lijken om zoiets te regelen. Maar omdat het onontkoombaar was dat hij zijn plan pas een tijd later kon uitvoeren, was hij zichzelf wel gaan afvragen of hij misschien niet wat al te veel als vanzelfsprekend aannam, en zich nu al bijna had vastgelegd op iets wat zich niet meer ongedaan zou laten maken. Stel dat ze kil en hooghartig bleek te zijn, of erger nog, hem in zijn gezicht zou uitlachen? Dat ze zich goed wist te kleden en liep als een koningin zou er nog op kunnen duiden dat ze alleen maar trots was op haar uiterlijk. Maar het zou heel wat erger kunnen zijn, dat ze ijdel en narcistisch was. Alleen zou hij daar nooit achter komen als hij het niet probeerde. Het boekje dat hij had gekocht in wat destijds de enige boekwinkel van Kingsmarkham was, heette Gedichten van Anne Finch, hertogin van Winchilsea. Anne Finch was dichteres geweest in een tijd dat het vrouwen niet eens was toegestaan om gedichten te schrijven. Hij had alle verzen in het uiterst dunne boekje gelezen, niet alleen omdat hij alles las wat los en vast zat, maar ook om het boek een licht versleten uiterlijk te geven. De omslag was van donkerrood suède en hij wreef er met zijn vingertoppen wat overheen om het er gebruikt te laten uitzien. Dat was voor de familie Moffat, zodat zijn verhaal wat overtuigender zou lijken. Per slot van rekening zou het niet erg overtuigend klinken dat zij, de onbekende Medora, een dichtbundeltje dat ze zo te zien nog nooit in handen had gehad, in een kerkbank in een stadje aan zee had laten liggen.

Uiteindelijk werd het geen volkomen mislukking, maar ging het hele plan wel min of meer als een nachtkaars uit. Mevrouw Moffat deed open en hoorde zijn verhaal nogal verwonderd aan. Aanvankelijk leek ze nauwelijks te begrijpen wie die Medora dan wel mocht zijn, en toen ze haar mond opendeed, schrok hij eigenlijk nogal. Hij had een deftig accent verwacht, maar het mens praatte eigenlijk nogal plat, al kon je dat tegenwoordig niet meer zo noemen.

‘O, ja, het maatje van mijn dochter.’ Ze was duidelijk niet van plan om hem uit te leggen waarom die bij hen gelogeerd had, of waarom ze was meegegaan naar de bruiloft. ‘Ze woont in Cornwall,’ zei de vrouw. ‘Het adres heb ik niet, maar dat zal Linda wel hebben.’ Ze keek wat argwanend naar het boekje. ‘Weet u wel zeker dat zij dat daar heb late legge?’

‘Heel zeker,’ loog hij. ‘Ik heb gezien dat ze het vasthield.’

‘Nou, laat het hier dan maar achter. Ik vraag het Josie wel.’

En toen kon hij niets anders doen dan het daar achterlaten. Maar hij had inmiddels voldoende mensenkennis om er zeker van te zijn wat er met het boekje zou gebeuren. Het zou een paar weken daar in huis rondslingeren. Misschien dat de dochter als ze thuiskwam er even naar zou kijken en ‘Wat moet ik daarmee?’ zou zeggen, en daarna zou ze het dan weer neerleggen en zou het blijven rondslingeren totdat een werkster die de boel aan het opruimen was het in de boekenkast zette, ergens tussen een boek van Dennis Wheatley en een roman van Vicki Baum.

In de verhalen en romans die hij zo gretig had gelezen, zou zo iemand als hijzelf misschien wel iets hebben kunnen bereiken, maar niet in het echte leven. Hij wist zijn teleurstelling te bedwingen door te bedenken hoe pijnlijk de situatie zou zijn geweest als hij haar had ontmoet en ze net zo geweest was als hij had gevreesd dat ze zou kunnen zijn, en waar hij vervolgens maar niet aan had gedacht: ordinair, ijdel en dom, zodat een boek met poëzie alleen maar zou leiden tot een ‘Nou, bedankt hoor, maar op school heb ik al poëzie gehad’. Hij moest haar maar uit zijn hoofd zetten en doorgaan met zijn werk. Het zou niet al te moeilijk moeten zijn om iemand te vergeten die je nooit had ontmoet, wat het liedje ook mocht zeggen, en hij herhaalde het in gedachten: There is a lady sweet and kind, was ne’er a face so pleased my mind. I did but see her passing by, and yet I love her till I die. Natuurlijk zou hij niet tot aan zijn dood blijven houden van iemand die hij slechts in het voorbijgaan had aanschouwd, hoe lief en vriendelijk ze er ook had uitgezien. Wat een onzin. Je moet nooit op je schreden terugkeren, dacht hij, anders zou hij misschien ooit weer contact hebben gezocht met Helen... maar hij had nu een eigen appartement in Kingsmarkham, een kwart van een groot huis, en het meisje dat op dezelfde verdieping naast hem woonde was alleenstaand en aantrekkelijk... De volgende keer dat hij haar tegenkwam op de trap zou hij haar uitnodigen voor een kopje koffie.

Intussen was er iemand vermoord in Pomfret, en hij was een nacht en een dag lang druk bezig met het verhoren van verschillende verdachten. Het was zijn eerste moord sinds Elsie Carroll en hoewel Targo al een hele tijd weg was, kwam de gedachte aan dat stevig gebouwde mannetje, die stalker met zijn spaniël weer in hem op. Dat was natuurlijk onmogelijk. Lilian Gray was vermoord door haar echtgenoot. Hij was er inmiddels wel achter dat de meeste mensen die gewelddadig aan hun einde komen, zijn vermoord door iemand uit hun naaste omgeving. De uitzondering op de regel was een zekere mevrouw Parsons, die onder merkwaardige omstandigheden was gestorven, vermoord door een oude schoolvriendin die verliefd op haar was.

‘Je was hier destijds ook al, Mike,’ zei hij tegen Burden. ‘Herinner je je die zaak nog?’

‘Die zal ik nooit vergeten. De mensen waren in die tijd nog gechoqueerd door lesbische relaties. Ik moet bekennen dat ik dat zelf ook wel een beetje was. Jij niet, jij deed daar helemaal niet moeilijk over.’

‘Ze was toch niet echt lesbisch? Gewoon een arme vrouw die niet goed wist wat ze aanmoest met haar verlangen naar een andere vrouw.’

‘Het is een hele tijd geleden,’ zei Burden. Hij gaf niet aan dat hij meer over Targo wilde horen. En misschien, dacht Wexford, zou hij er ook wel nooit meer op terugkomen. Er waren in die jaren maar weinig onopgeloste misdrijven geweest, en geen herhalingen van de zaak-Carroll, waarbij een man een proces, een veroordeling en een hoger beroep had moeten doormaken, om vervolgens na zijn ontslag van rechtsvervolging uitgekotst te worden door de gemeenschap. En dat voor iets waarvan Wexford vrijwel zeker wist dat iemand anders het had gedaan. Tot de zaak Billy Kenyon hadden er zelfs helemaal geen onopgeloste misdrijven meer plaatsgevonden, en Wexford hoopte dat dat zo zou blijven, ook al was de doodstraf – die nog een tijdje zou gelden voor het doden van een politieman – definitief afgeschaft.

Tegen die tijd had hij het meisje gevonden dat de ideale vertegenwoordigster van zijn type was, hij was met haar getrouwd en hun kinderen waren al geboren. Maar daarover zei hij niets tegen Burden. Dat was privé, iets wat hij zelfs niet aan zijn beste vrienden zou vertellen.