4
Burden zat naar de fotokopieën te kijken van het hoofdstuk uit Chambers dat Wexford hem had gegeven. Het waren tien pagina’s. ‘Er is absoluut geen motief,’ zei hij een hele tijd later. ‘Natuurlijk is het niet strikt noodzakelijk om een motief te vinden, maar je zult toch moeten toegeven dat het wel helpt. En waar is het middelijk bewijs? Er is niets wat erop wijst dat Targo de dader is, tenzij je het feit dat Harold Johnson een man door de tuin heeft zien lopen als een aanwijzing wilt beschouwen, maar Johnson heeft nooit onder ede willen verklaren dat het George Carroll was. Of heeft Chambers het mis en heeft Johnson wél onder ede verklaard dat het Carroll niet was?’
‘Nee, dat heeft hij nooit gedaan,’ zei Wexford. ‘Hij wilde alleen maar zeggen dat hij dacht dat het een man was geweest die kort van stuk was, maar zelf was hij juist heel lang, dus misschien maakte één meter zestig of één meter zeventig voor hem weinig verschil.’
‘Targo had hetzelfde alibi als alle andere mannen daar in de straat. Hij was thuis, en in zijn geval paste hij op zijn zoontje. Hoe oud was dat jongetje trouwens?’
‘In die tijd kon ik nog niet zo goed inschatten hoe oud een kind was. Vier of zo, misschien zelfs nog wat jonger.’
‘Dus je baseert die theorie van
jou op de manier waarop je die man
’s nachts, in het licht van een straatlantaarn hebt zien kijken?
Los van de vraag waarom hij dan zo... nou, zo woedend naar jou zou
hebben staan kijken, waarom zou hij Elsie Carroll dan vermoord
hebben? Om zich om de een of andere reden te wreken op George
Carroll? Maar afgezien van het feit dat hij George Carroll
kennelijk alleen maar van gezicht kende, zou dat toch eigenlijk
geen wraak zijn geweest? Als hij dacht dat Carroll waarschijnlijk
wel blij zou zijn omdat hij nu van zijn vrouw verlost was, zou hij
door haar te vermoorden hem toch juist een dienst hebben
bewezen?’
‘Dat weet ik allemaal ook wel,’ zei Wexford. ‘Daar heb ik zelf ook allemaal al aan gedacht. Maar toch denk ik nog steeds dat hij het heeft gedaan.’
Hij stond op. ‘Er is nog meer, nog een heleboel meer, maar ik ben moe, en ik weet zeker dat jij ook moe bent. Het is voorlopig wel genoeg zo. Doe Jenny maar de groeten van me.’
‘Ik rij je wel even naar huis. Ik heb maar één biertje gehad, en dat is nu al drie uur geleden.’
‘Nee, bedankt. Ik loop wel. Tot morgen dan maar.’
De zachte, heldere avond was overgegaan in een kille nacht. Brighton en Londen lagen hier net ver genoeg vandaan om bij heldere hemel in de buitenwijken van Kingsmarkham de sterrenbeelden te kunnen zien, de Grote Beer, Orion en Cassiopeia, al waren ze tegenwoordig minder helder dan hij ze toen hij nog jong was hier op ditzelfde punt had gezien. Maar dat zou natuurlijk net zozeer een gevolg kunnen zijn van zijn afnemende gezichtsvermogen als van de luchtvervuiling die nu als een sluier voor de nachtelijke hemel hing.
De frisse lucht had een verkwikkende uitwerking op hem en hij voelde zijn moeheid wegtrekken. Hij herinnerde zich hoe diepgeraakt hij zich destijds had gevoeld door die paar keer dat hij Eric Targo had gezien. Hij veronderstelde dat dat kwam omdat hij wilde dat het recht zijn loop kreeg, en dat hij het afschuwelijk vond om te moeten toezien hoe dat soms niet lukte. Als het aan hem lag, zou het de boosaardigen van geest niet voor de wind gaan in deze wereld. En hoe jong hij destijds ook geweest mocht zijn, toch had hij zich ook destijds al min of meer zo gevoeld toen het hem duidelijk werd dat de strenge inspecteur Fulford al had besloten dat George Carroll zijn vrouw had vermoord, en dat inspecteur Ventura zich bij het oordeel van zijn chef aansloot. George Carroll was de man die Harold Johnson om zeven uur ’s avonds door de donkere tuin naar het deurtje in de muur had zien lopen. George Carroll had een overtuigend motief. Hij wilde zijn vrouw uit de weg ruimen om met Tina Malcolm te kunnen trouwen. In die tijd was het in Engeland heel moeilijk geweest om een huwelijk te ontbinden, en het zou nog heel lang gaan duren voordat het mogelijk werd om te scheiden zonder dat een van beide huwelijkspartners schuld bekende, zeker als het ging om een man die probeerde te scheiden van een onschuldige vrouw. De echtgenote zou de scheiding dan zelf hebben moeten aanvragen, en als ze daar niet toe bereid was, viel er heel weinig aan te doen. Mensen bleven op die manier het grootste deel van hun leven vastzitten aan echtgenotes met wie ze niet konden opschieten. Wexford zelf had een oude man gekend die al dertig jaar samenwoonde met de vrouw van wie hij hield, maar die nooit met haar had kunnen trouwen, omdat zijn echtgenote niet wilde instemmen met een scheiding.
Het feit dat Tina had ontkend dat ze die avond samen met George had doorgebracht, en daarmee zijn alibi had ontkracht, deed niet werkelijk ter zake. Waarschijnlijk had ze verklaard dat ze George die avond niet had gezien omdat ze bang was bij de zaak betrokken te raken. Voor zover Wexford kon zien, deed Fulford geen enkele moeite om erachter te komen waar de man werkelijk geweest was.
En dus zou het volgens hem niet lang meer duren voordat George Carroll zou worden gearresteerd op verdenking van de moord op Elsie Carroll. En toen kwam Tina Malcolm opnieuw met een verrassing. Ze kwam uit eigen beweging naar de politie, trok haar vorige verklaring in en zei dat George wél de avond bij haar had doorgebracht. Het haalde niets uit, want niemand geloofde haar. Waarschijnlijk schaadde het hem zelfs, want het wekte de indruk dat Carroll haar tot die tweede verklaring had gedwongen, wat misschien ook wel het geval was. De volgende dag werd hij officieel in staat van beschuldiging gesteld.
Het was een dag die Wexford zich al die jaren later ook om andere redenen nog steeds goed kon herinneren. Hij had Targo opnieuw zijn spaniël zien uitlaten, maar deze keer in High Street in Kingsmarkham. De man had niets gezegd en Wexford had ook zijn mond dicht gehouden, maar Targo had hem wel strak aangekeken. Na die ontmoeting was Wexford bijna naar Ventura gestapt om hem te vertellen over die strakke blikken, en om te zeggen dat de gangen van de man misschien moesten worden nagegaan. Hij was bíjna naar de inspecteur toe gestapt. Maar misschien was ‘bijna’ wel te sterk uitgedrukt. Toen de werkdag erop zat, en zonder dat hij al wist dat George Carroll op dat moment in staat van beschuldiging werd gesteld, had hij zich lopen afvragen wat er zou gebeuren als hij naar Ventura toestapte. Hij zag al voor zich hoe de inspecteur hem vol ongeloof aankeek, en hoe dat ongeloof langzaam overging in woede omdat een ondergeschikte die zo laag in de hiërarchie stond en nog zo nieuw in het vak was als hij, durfde te suggereren dat hij een andere oplossing had gevonden voor een moordzaak die wat de inspecteur betrof al was opgelost. Als Ventura zich al zou verwaardigen om te vragen welk bewijs Wexford daarvoor had, wat op zich al onwaarschijnlijk was, hoe zou hij dan reageren als hij te horen kreeg dat Wexford helemaal geen bewijs had, dat het alleen maar een kwestie was van ‘gevoel’, van een paar strakke blíkken?
Nee, dat kon gewoon niet. Het zou geen enkele zin hebben. Nog los van de mogelijkheid dat het zijn carrière zou kunnen schaden, zou hij zich daarmee meteen een reputatie als ‘brutaal’ en ‘eigenwijs’ hebben verworven, de mensen zouden denken dat hij zijn plaats niet kende of zelfs dat hij zichzelf belangrijker wilde maken dan hij werkelijk was. Hij moest het uit zijn hoofd zetten. Merkwaardig genoeg kwam dezelfde kwestie die avond opnieuw aan de orde toen hij met Alison iets te drinken ging halen in de enige wine bar van Kingsmarkham. Het werd hun eerste echte ruzie. De volgende dag was het vrijdag, en op vrijdagavond gingen ze altijd ergens naartoe. Een toneelgezelschap in Myringham gaf één enkele uitvoering van Shaws Saint Joan, en Wexford wilde die heel graag zien. In die tijd ging hij maar heel weinig naar het theater, en hij had verwacht dat Alison daar ook wel zin in zou hebben. Hij was dan ook verrast door haar vijandige reactie. Ze wilde naar de film, zo’n typisch Engelse comedy uit de Ealing-studio’s... wonderlijk dat hij zich zoveel van die dag nog herinnerde, maar dat hij niet meer wist om welke film het nou precies ging.
‘Maar die draait ook op zaterdag,’ had hij gezegd, ‘en volgende week in Stowerton.’ Er waren in die tijd veel bioscopen geweest, elk plaatsje had er minstens één.
‘Reg,’ had ze gezegd, terwijl ze hem indringend aankeek, ‘wordt het niet eens tijd dat je de werkelijkheid onder ogen ziet? Je hebt eigenlijk helemaal geen zin om dat moeilijke toneelstuk te gaan bekijken, net zomin als je zin hebt om al die boeken te lezen waar je altijd zo mee loopt te dwepen, Chaucer en Shakespeare en zo. Je bent geen intellectueel, je bent een diender. Je doet dat toch zeker alleen maar omdat je indruk wilt maken? Je wilt je gewoon beter voordoen dan je bent.’
Hij had altijd een kort lontje gehad, maar langzamerhand had hij geleerd zich wat beter te beheersen. ‘Dat heb je mis,’ zei hij. ‘Ik lees wat ik mooi vind, en als ik de kans krijg om naar het theater te gaan, probeer ik iets te kiezen waar ik van zal genieten.’
‘Ja, dat zal wel. Het is onnatuurlijk voor een man om altijd met zijn neus in de boeken te zitten.’
Met een uiterst kille klank in zijn stem had hij haar gevraagd wat dan wél natuurlijk zou zijn voor een man.
‘Nou, voetballen of golfen. Iets aan sport doen. Ik heb nooit begrepen waarom jij dat niet doet. Een ding is zeker, als wij eenmaal getrouwd zijn, heb jij geen tijd meer om te lezen. Dan hebben we een huis en dan is er meer dan voldoende te klussen. Als hij niet met de tuin bezig is, is mijn vader altijd aan het schilderen en behangen.’
‘Dat heb ik gemerkt, ja. Daarom krijgen we hem bijna nooit te zien als we bij jullie thuis zijn. Hij staat altijd ergens hoog op de ladder of diep in een kuil.’
‘Dat is altijd nog beter dan met zijn neus in de boeken. Dat is nergens goed voor als je het mij vraagt.’
‘Maar ik vraag het jou niet, Alison,’ zei hij. ‘En morgen ga ik naar Saint Joan. Je doet maar wat je zelf wilt.’
‘Reken maar.’ Ze stond op en maakte aanstalten om weg te gaan. ‘En ik ga niet alleen.’
Terwijl hij zijn glas leegdronk, had hij gedacht dat het wel behoorlijk ernstig was als je begon te hopen dat het meisje waarmee je verloofd was met een andere man naar de film zou gaan, met een voetbalkijkende, golfspelende doe-het-zelver – of was dat woord toen nog niet gangbaar geweest? – of een tuinier die een krantje over de hondenrennen las.
Je begint een intellectuele snob te worden, hield hij zich voor, en daar heb je geen enkele reden toe.
De volgende dag had hij te horen gekregen dat George Carroll in staat van beschuldiging was gesteld. Hij was niet van mening veranderd en had gedacht dat als de politie iemand van moord beschuldigde, het vrijwel zeker was dat die schuldig bevonden zou worden en hoewel de doodstraf destijds al was afgeschaft, dan toch zeker levenslang zou krijgen. Bij die gedachte liepen de rillingen hem over de rug. Was het lafheid geweest die hem ervan had weerhouden om Ventura of Fulford aan te spreken? Nee, er was een verschil tussen moed en roekeloosheid. Als hij ook maar enig bewijs had gehad, al was het maar flinterdun... maar dat had hij niet gehad. Zet het van je af, had hij opnieuw gedacht. Laat het achter je.
Het was niet in hem opgekomen dat Carroll in hoger beroep zou kunnen gaan en dat hij dan zou worden vrijgesproken... Niet op grond van het bewijsmateriaal of het gebrek eraan, maar omdat de rechter de jury tijdens het eerste proces te sterk beïnvloed had. Maar dat zou pas veel later gebeuren, nadat Wexford vele dingen had meegemaakt die zijn leven ingrijpend zouden veranderen. Destijds was hij in zijn eentje naar Saint Joan gegaan. Zelfs al had hij een meisje willen meenemen, dan had dat toch niet gekund, want hij kende eigenlijk geen andere meisjes dan Alison. Hij was destijds nog niet in staat tot een kritisch oordeel, en kon niet beoordelen of de uitvoering geslaagd was of niet, al had hij wel het gevoel dat het Franse accent van de Maagd van Orléans een tikkeltje overdreven was, en dat de Dauphin wat te dom en verwijfd was neergezet. In de pauze was hij even naar buiten gegaan om een biertje te halen in de pub en toen hij terugkwam en naar zijn stoel achter in de stalles liep, had hij zijn blik over de rijen voor hem laten gaan, en daar twee meisjes gezien die net op dat moment naast een oudere vrouw gingen zitten. Het ene meisje was blond en mollig geweest, met een lichte huid, het andere donker, met mooie bruine ogen en een volmaakt figuur, dat in haar rode jurk goed tot uiting kwam. En hij had gedacht: dat is de vrouw voor mij, dat is mijn type. Tot nu toe heb ik dat niet geweten, maar nu ik haar gezien heb, weet ik dat dit mijn type is.
De huurkamer waar Wexford destijds had gewoond, bevond zich op de eerste verdieping van een huis aan Queen’s Lane. Naar de huidige maatstaven was het daar maar behelpen geweest. Het gebruik van de badkamer was lastig omdat hij die met twee andere huurders moest delen, en hij ging dan ook vaak even bij zijn ouders langs om in bad te gaan, en omdat zijn moeder een van de weinige mensen was die een eigen wasmachine hadden, nam hij dan ook meteen zijn wasgoed mee. Hij had een gasstelletje op zijn kamer, en een keteltje waarin hij zijn scheerwater opwarmde. Het scheren zelf deed hij met een kom op een tafeltje bij het raam en op een ochtend, terwijl hij zijn gezicht afspoelde, zag hij Targo langslopen.
Queen’s Lane was de
gemakkelijkste route van het pad door de uiterwaarden naar
Kingsbrook Bridge, en voor mensen die hun hond gingen uitlaten was
het een heel voor de hand liggende route. Wexford had er dan ook
weinig aandacht aan besteed, al vroeg hij zich wel af waarom iemand
die in Stowerton woonde helemaal hier naartoe kwam om open terrein
te vinden, terwijl er heel wat dichter bij huis meer dan voldoende
bos en grasland te vinden was. Maar toen hij de man de volgende dag
weer zag
langskomen, en de dag daarna ook, telkens tussen halfacht en acht
uur
’s ochtends, was hij gaan vermoeden dat er een andere reden voor
was. De tweede keer bleef Targo voor zijn huis even staan –
schijnbaar om de hond gelegenheid te geven om wat rond te snuffelen
aan de voet van een straatlantaarn en daar vervolgens een plasje
tegen te doen − maar in plaats van de hond in de gaten te houden,
keek hij omhoog en bleef met een strak gezicht naar Wexfords raam
staan kijken. Daarna gebeurde dat elke keer weer. Tegenwoordig zou
je zeggen dat Targo hem aan het stalken was.
De maan stond in het derde kwartier en was net boven de bomen uit geklommen. De route waarlangs hij nu naar huis liep, leidde eerst door York Passage en daarna door Queen’s Lane. De hele buurt was onherkenbaar veranderd. Niet in nadelige zin trouwens, want de weinige kleine winkeltjes waren nu voorzien van voorgevels in achttiende-eeuwse stijl, de laat-victoriaanse huizen waren gesloopt en vervangen door fraaie nieuwe woningen en op het trottoir waren bomen geplant, die inmiddels groot en schaduwrijk waren geworden. Terwijl Wexford probeerde te bepalen welk van de ramen in het chaletachtige huis waar hij nu voor stond het raam van zijn kamer was geweest, viel hem in dat Targo’s spaniël nu zijn achterpoot zou moeten optillen bij de stam van een es in plaats van bij een straatlantaarn. Hoe had die hond ook weer geheten? Hij kon het zich niet herinneren, al had hij Targo toch vaak iets tegen het beest horen zeggen op het moment dat hij het voetpad bereikte en de lijn losmaakte. Het deed er eigenlijk niet toe. Targo gebruikte niet altijd een naam, maar sprak het dier soms ook toe met een koosnaampje. Het was een verkillende ervaring geweest om te horen hoe dit sinistere wezen, deze moordenaar, zijn hond ‘schatje’ en ‘liefje’ noemde. Hij liep verder door de eenzame duisternis. Er was niemand op straat.
Toen hij thuiskwam, was het binnen donker, alleen achter het raam van de slaapkamer aan de voorzijde brandde nog een zwak licht. Hij liep de trap op. Dora zat rechtop in bed te lezen.
‘Sylvia zegt dat ze wel een tuinman voor ons kan vinden,’ zei ze terwijl ze opkeek uit The Way of All Flesh, dat ze nu voor de tweede keer aan het lezen was. ‘Het is de oom van een vriendin van haar. Hij heeft vroeger op Eton gezeten en zijn hele leven voor het een of andere ministerie gewerkt, maar hij is kortgeleden met pensioen gegaan.’
‘En dat hij op Eton heeft gezeten en ambtenaar is geweest, maakt hem geschikt om onze tuin te onderhouden?’
‘Waarschijnlijk niet, maar ze zegt dat zijn eigen tuin er prachtig uitziet, en dat is wel een aanbeveling.’
‘We zullen het eens met hem proberen en die advertentie zal ik dan nog maar niet op de post doen,’ zei Wexford. Hij voelde even aan de omslag van haar boek. ‘Als je dat uit hebt, lees ik het zelf misschien ook nog wel een keer.’
Hij werd te zeer in beslag genomen door zijn gedachten om al meteen in slaap te vallen. Terwijl hij in het donker naar het plafond lag te turen, verscheen er een beeld van Targo voor zijn ogen, kort en gedrongen, gekleed zoals hij er in die tijd bij had gelopen, met de pantalon van een oud pak aan en daaroverheen een al even aftandse regenjas. Elke dag dat hij onder Wexfords raam door liep, had hij dezelfde das om gehad, een bruin wollen geval met franje aan beide uiteinden. Hij liep nogal stijfjes, het was meer een soort pronkerig schrijden, en na de eerste paar keer was hij erbij gaan fluiten. De deuntjes die hij floot, waren oud, jaren en jaren oud: It’s a Long Way to Tipperary, Pack Up Your Troubles en If You Were the Only Girl in the World. Wexford had zijn kommetje water en zijn scheerspullen in een ander deel van de kamer neergezet, maar toch voelde hij zich gedwongen om toe te kijken hoe Targo en de spaniël elke ochtend weer langskwamen. Hij werd gewaarschuwd door het fluiten en liep dan naar het raam, maar zonder vervolgens ooit het gordijn weg te schuiven.
In die tijd was er nog geen internet geweest, en er werden lang niet zoveel archieven bijgehouden als tegenwoordig. Het kiesregister stond op papier en werd bewaard in de postkantoren, en natuurlijk ook in de politiebureaus. Hij besloot zoveel informatie over Eric Targo in te winnen als hij maar kon zonder te laten merken dat hij op eigen houtje een onderzoek instelde, en zonder dat het hem hinderde bij zijn werk. Dat laatste kon nou eenmaal niet anders. Al snel kwam hij te weten dat Kathleen Targo, die inmiddels het leven had geschonken aan een meisje, in scheiding lag met haar echtgenoot. Een vrouw die hij moest verhoren in verband met de beroving van een winkel op de hoek van Jewel Road en Oval Road bleek een van die mensen voor wie er niets is wat niet ter zake doet. Hij deed geen moeite om haar vloedgolf aan ditjes en datjes te stuiten en zonder dat hij ook maar iets had hoeven vragen, vertelde ze hem dat Kathleen haar man het huis uit had gezet nadat hij haar een blauw oog had geslagen en haar arm had gebroken.
‘Maar denk eraan, hij is sterk hoor...’ Hij hoorde het haar nog zeggen. ‘Daar had ze echt hulp bij nodig. Er zijn drie grote, sterke kerels voor nodig geweest om hem het huis uit te krijgen en er zeker van te kunnen zijn dat hij nooit meer terugkomt.’
In die tijd kwam de politie
nooit tussenbeide als het om een conflict in de ‘huiselijke sfeer’
ging, en geweld tegen vrouwen werd algemeen beschouwd als iets wat
nou eenmaal deel uitmaakte van het huwelijksleven, een privézaak
van het echtpaar in kwestie. Kathleen had kennelijk het recht in
eigen hand genomen en naderhand kwam Wexford te weten dat Targo
inmiddels weer bij zijn verweduwde moeder aan Glebe Road was
ingetrokken. Volgens de weinige gegevens die hij wist te vinden,
was Targo geboren in Kingsmarkham, als enig kind van Albert
Targo en diens echtgenote Winni-fred, een vrouw die uit
Birmingham hiernaartoe was gekomen. Nadat hij op zijn veertiende
van school was gegaan, had hij in een tuinderij in
Stowerton gewerkt, daarna twee jaar als vuilnisman in dienst van de
gemeente Kingsmarkham, en zodra hij zijn rijbewijs had gehaald, was
hij bestelwagenchauffeur geworden voor een ijzerhandel.
Hij kon zich niet onttrekken aan het gevoel dat Targo trots was op wat hij had gedaan, besefte dat Wexford dat wist en hem nu aan het treiteren was. Targo daagde hem gewoon uit om zijn superieuren hierop aan te spreken, in het veilige besef dat hij zonder ook maar iets van bewijs tegen hem volkomen veilig was. Wexford had een tante die soms de uitdrukking ‘die voldoening gun ik haar niet’ gebruikte, en hij negeerde de moorddadige honduitlater dan ook volkomen; hij weigerde hem die voldoening te gunnen. Voor zover Targo dat kon weten werd hij door Wexford volkomen genegeerd. Maar Wexford keek hem na terwijl hij naar het voetpad liep, en hij wist dat de man zodra hij het gras en de bomen had bereikt, de spaniël van de lijn zou laten, nadat hij het dier eerst even over zijn met zacht goudkleurig haar begroeide kop had geaaid. In de paar dagen dat hij op die manier de man had gadegeslagen, had hij veel gezien wat kenmerkend was voor Targo: die stijve, trotse passen van hem, en dat brutale, hanige loopje dat misschien wel speciaal voor Wexford was bedoeld, maar waarvan hij vermoedde dat het Targo’s natuurlijke manier van bewegen was. En dan was er alle aandacht die Targo aan die hond van hem gaf. Elke ochtend bleef hij een paar keer staan om het dier even over zijn kop te aaien en iets te zeggen, ‘Brave hond’ of ‘Goed zo, schatje’ misschien, maar hij was te ver van Wexford vandaan om dat te kunnen horen.
Na een paar weken kwam Targo niet langer met de hond langs. Hij had duidelijk gemaakt wat hij duidelijk wilde maken, wat dat dan ook mocht zijn. Rond die tijd werd er een vrouw in Kingsmarkham gewurgd. Ze heette Maureen Roberts en het leed geen twijfel dat ze vermoord was door haar man. Hij was in huis geweest op het moment van haar overlijden, probeerde zichzelf niet te verdedigen en had de volgende dag al bekend. Het was heel anders geweest dan de moord op Elsie Carroll. Maar het was wel moord, en het moordwapen was een van haar eigen kousen. De dag nadat Christopher Roberts, haar man, was aangeklaagd wegens moord, kwam Targo weer opdagen en liep met zijn hond onder Wexfords raam door richting het voetpad naar Kingsbrook Bridge.
‘Die keer,’ zei Wexford de volgende dag tijdens de lunch tegen Burden, ‘stond ik uit het raam te kijken. Ik bedoel, iedereen die langskwam, kon me zien staan. Ik was net naar het raam gelopen om het open te doen. Ik had niet verwacht Targo daar te zien, want ik had de indruk dat hij zijn hond niet langer bij mij in de buurt kwam uitlaten. Maar daar was hij dan, met dat hanige loopje van hem, en recht voor mijn raam bukte hij zich om de hond een aai over zijn kop te geven, en toen hij opkeek, was zijn blik recht op mij gericht. Hij had een blauwwit gestreepte wollen sjaal om zijn nek.’
‘Chelsea,’ zei Burden.
‘O, dat zou heel goed kunnen.’ Als hij net zoveel belangstelling voor voetbal had ontwikkeld als Alison hem had aangeraden, zou hij zulke dingen geweten hebben. Maar hij wist wél dat het dezelfde das was die Targo om had gehad toen hij een paar dagen geleden het huis van de familie Rahman aan Glebe Road binnen was gegaan. ‘Hij glimlachte niet,’ ging hij verder. ‘Hij glimlacht niet vaak, maar hij stond me aan te staren en sperde zijn ogen heel wijd open, en ik besefte dat hij wilde dat ik zou denken dat hij Maureen Roberts had vermoord.’
‘Hij moet knettergek zijn.’
‘In elk geval zeg je niet dat ík knettergek ben.’
‘Nee, maar daar neig ik eigenlijk wel toe.’
‘Het was een verwurging, snap je wel, en hij was van plan om het wurgen van zijn slachtoffers als handelsmerk te nemen, of hij het nou gedaan had of niet. Hij knipoogde naar me en toen liep hij verder, over dezelfde route die hij tot een paar weken geleden altijd had genomen. Toen hij bij de uiterwaard kwam en het begin van het pad had bereikt, bukte hij zich, aaide de hond over zijn kop en maakte de lijn los. Daarna heb ik hem een hele tijd niet meer gezien. Hij is naar Birmingham verhuisd, waar zijn moeder vandaan kwam. Daar had hij familie, en al snel ook een vriendin. Hij begon een rijschool en ik dacht dat ik hem nooit meer zou zien.
En dat was ook zo, totdat hij me een paar jaar later opnieuw begon te stalken.’
Burden zat hem aan te kijken op de manier waarop hij zijn vrouw zou aankijken als ze opnieuw over Tamima Rahman begon. Het was een blik die bestond uit twee tegenovergestelde elementen: geduld en ergernis.
‘Je wilt hier zeker niet nog meer over horen?’
‘Is er dan meer?’
‘O ja, nog heel veel meer, maar daar zal ik je nu niet mee vervelen.’
Ze verlieten het restaurant en liepen naar de Broadbridge Botanical Garden, waar ze op een bankje langs het middenpad naar het arboretum en de subtropische plantenkas gingen zitten. Peinzend keken ze naar het kunstmatige meertje met zijn eiland, zijn eenden en zijn twee zwarte zwanen. Een eekhoorntje rende langs de stam van een boom naar beneden, bleef een ogenblik rechtop op het gras zitten en rende toen snel langs de stam van een andere boom omhoog. Een hond begon te blaffen aan de voet van de boom terwijl de eekhoorn vervuld van weerzin naar hem zat te kijken en boze, kwetterende geluidjes maakte.
‘Ik moet terug,’ zei Burden. ‘Het is al twee uur en ik moet om halfdrie in de rechtbank zijn, als Scott Molloy voorkomt wegens obstructie van de rechtsgang. Tot straks dan maar.’
Wexford keek hem na terwijl hij wegliep en stond toen zelf ook op. Hij kwam tegenwoordig niet vaak meer in de hortus, maar ooit was hij hier vaak gekomen. Deze hortus botanicus was ontworpen door een plaatselijke filantroop, Samuel V. Broadbridge, die na zijn dood een deel van zijn miljoenen had nagelaten aan de gemeente, op voorwaarde dat het geld werd besteed aan zijn droomtuin, en dat die naar hem vernoemd zou worden. Er moest een tropische kas op het terrein komen te staan, een facsimile van de tropische kas op de campus van zijn alma mater, een ongelofelijk rijke Californische universiteit, plus een alpiene tuin, een ‘Red Rocks’-tuin met een miniatuurlandschap in de stijl van de Rocky Mountains en een klein ravijn in de stijl van Yosemite.
Dat was eind jaren zeventig geweest en daarvóór was dit terrein open veld geweest. Wexford neigde er destijds al bij voorbaat toe om het resultaat foeilelijk te vinden, maar toen alles hier een beetje op leeftijd was gekomen en de magnolia’s, johannesbroodbomen, Amerikaanse populieren en eiken wat hadden kunnen uitgroeien was hij deze tuin zeer gaan waarderen. Deze hortus was anders dan de meeste andere botanische tuinen, maar anders hoefde niet per se slechter te zijn. Hij moest hier toch weer eens wat vaker gaan wandelen, dacht hij.
Hij moest waar dan ook eens wat vaker gaan wandelen. Maar op welke andere plek kon hij zichzelf plotseling ergens in het westen van de Verenigde Staten wanen terwijl hij niet meer dan anderhalve kilometer van huis was?
Per slot van rekening waren die open weilanden hier niet bijzonder mooi geweest, en de boerderijen die hier gestaan hadden al evenmin. Als Samuel V. Broadbridge niet plotseling was komen opdagen met zijn miljoenen, zou hier ongetwijfeld een van die vele nieuwe woonwijken zijn neergepoot. Hij keek hoe een groene specht neerstreek op het gras, dat precies dezelfde kleur had als zijn verenpak, en wormen uit het gras begon te pikken. Dat was slechts een van de vele betrekkelijk zeldzame vogelsoorten die Sam V. B. (zoals hij hier met veel liefde en waardering werd genoemd) niet alleen van de verdrijving had gered, maar misschien zelfs wel voor uitsterven had behoed. Maar natuurlijk had er een worm in de appel gezeten, en niet het soort worm waar een specht met smaak van gegeten zou hebben. En ook daarvoor was Targo verantwoordelijk geweest...
Wat had Burden ook weer gezegd? ‘Er is geen motief. Natuurlijk is het niet strikt noodzakelijk om een motief te vinden, maar je zult toch moeten toegeven dat het wel helpt. En er is geen bewijs.’
Dat was allemaal waar en dat gold ook voor de gebeurtenissen die zich twintig jaar later in Sam V. B.’s hortus botanicus hadden afgespeeld. Onwillekeurig richtte hij zijn blik op de Red Rocks-tuin, al was die van hieruit niet te zien. Het was tijd om terug te gaan. En toch bleef hij nog wat hangen. Hij ging op een bankje bij de uitgang zitten en liet zichzelf wegzinken in peinzende gedachten over Kingsmarkham vroeger en nu.
Er waren destijds nog geen uitgebreide woonwijken vol flatblokken met sociale huurwoningen geweest. Geen appartementen met gestandaardiseerde keukens en badkamers, maar arbeidershuisjes met een secreet in de tuin, die dicht op elkaar gepakt langs vochtige landweggetjes stonden, zoals je ze tegenwoordig alleen nog maar zag als achtergrond in historische tv-series. De straat waar zijn eigen huis stond, was destijds nog weiland geweest, en aan het eind van deze weg had zich een kleine bosschage bevonden die vele nachtegalen onderdak bood en op grond van de een of andere wet intact gelaten moest worden, ongeacht de wensen van de projectontwikkelaars. De nachtegalen waren inmiddels toch verdwenen, High Street was nu langer dan toen en tussen de huizen uit het begin van de negentiende eeuw stonden vele nieuwe gebouwen, waarvan het politiebureau het eerste was geweest. Toen het pas gebouwd was, werd het beschouwd als het allernieuwste op het gebied van de moderne architectuur.
Bureau Kingsbrook moest destijds nog gebouwd worden, Samuel V. Broadbridge studeerde nog in Californië en de open velden en bossen waren alles wat de burgers van Kingsmarkham als hortus nodig hadden gehad. Kennelijk hadden ze ook geen behoefte gehad aan auto’s. Ze hadden ze in elk geval niet gehad. Autorijden was nog een genoegen geweest en geen vervelend karweitje waarbij je zelfbeheersing en doorzettingsvermogen voortdurend op de proef werden gesteld. Maar dat was toen niet alleen zo in Kingsmarkham en omstreken maar in het hele land. Kingsmarkham was destijds nog zo klein geweest; geen grote parkeerplaatsen rondom de stad, want die had niemand nog nodig gehad. Wilde dat zeggen dat het leven tegenwoordig beter was? Het antwoord luidt altijd hetzelfde. In sommige opzichten was het beter geworden en in andere opzichten slechter. Hij stond op en liep terug naar het politiebureau, een gebouw dat er inmiddels al oud en afgeleefd uitzag, waar de lift niet goed functioneerde en dat over geen enkele automatische deur beschikte.
Hij was van plan om vandaag vroeg naar huis te gaan. Een van zijn kleinzoons zou langskomen om hem te leren hoe hij met zijn cd-walkman moest omgaan. Waarschijnlijk zou het erop uitdraaien dat het vóór hem gedaan werd, dacht Wexford, en hij dacht ook dat hij ongetwijfeld de enige muziekliefhebber was die zijn kleinzoon ooit had ontmoet die alleen maar cd’s had van Purcell en Händel.