6

Onder de meidoorn, die zijn bloesem al lang had laten vallen en nu een doodgewone groene boom was, stond een cupidootje met zijn boog en gevulde pijlkoker. Philip kon hem niet goed zien, want de verrekijker ontbrak nog steeds. Dat was niet het enige dat ontbrak. Mevrouw Ripple had gedaan wat Roseberry Lawn haar gevraagd had en de kookboeken, schoorsteenmantel, houten beschot en vloerbedekking laten weghalen. Het vertrek was nu leeg.

Philip vond dat cupidootje wel grappig. Hij wist dat hij de god van de liefde was en vroeg zich af of Arnham het beeldje daarom had uitgekozen, of gewoon omdat hij het leuk vond. Een maand geleden zou hij beledigd en kwaad geweest zijn door de aanwezigheid van deze plaatsvervanger voor Flora. Maar hij was er in de tussenliggende weken heel anders over gaan denken. Eigenlijk wist hij nog maar nauwelijks waarom hij Flora geschaakt had. Hij kwam tot de ontdekking dat Arnham hem niets meer kon schelen, dat hij hem koud liet, en zelfs dat hij hem welwillend gezind was. Zijn woede was totaal over. Als hij de man nu tegen het lijf zou lopen zou hij hem groeten en vragen hoe het met hem ging.

Hij had op deze zaterdag die hij normaal gesproken vrij was opdracht gekregen een kijkje te gaan nemen bij mevrouw Ripple om na te gaan of de kamer inderdaad, zoals ze per telefoon had beweerd, klaar was – van dit soort klanten kon je nooit op aan. De werklui van Roseberry Lawn zouden maandag beginnen. Philip deed de deur achter zich dicht en ging naar beneden. Onder aan de trap stond mevrouw Ripple hem op te wachten.

‘Aan thee voor het werkvolk begin ik niet!’

‘Geen probleem, mevrouw Ripple, dat verwachten ze ook niet.’ Dat deden ze wel, maar wat had je aan bekvechten. Het had ook niet veel zin om moeilijkheden uit te lokken door haar te vertellen dat de werklieden, als zij hun ’s ochtends en ’s middags niets te drinken gaf, om half elf en half vier een half uur zouden uittrekken om even naar het cafÇ te gaan. ‘U zult het prettige mensen vinden en ik denk dat u tevreden zult zijn over de manier waarop ze de boel achterlaten.’

‘En geen gerook en geen transistors.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Philip, die vond dat ze dat maar met de mannen zelf moest uitvechten. Hij wist wie die strijd zou winnen.

De deur viel met een klap achter hem dicht. Geen wonder dat ze scheuren in haar plafonds had. Hij liep het tuinpad af naar de auto waar Senta op de voorbank op hem zat te wachten.

Dit was de eerste keer dat ze samen uit waren sedert hun etentje dat niet herhaald was, hoewel hij, met uitzondering van een avond per week die hij tegen zijn zin thuis bij Christine doorbracht, wel elke avond bij haar was geweest. Het had geen zin uit eten te gaan, zei ze, en hij merkte wel dat eten niet erg belangrijk voor haar was, al hield ze wel van bonbons en wijn. Ze had ook nog nooit voor hem gekookt. Hij moest vaak terugdenken aan de opmerking van Fee, toen hij haar voor de bruiloft had gevraagd waarom Senta haar jurk niet zelf maakte. Fee had toen gezegd dat hij dat niet zou vragen als hij Senta kende. Hij kende haar nu en zou zoiets inderdaad niet meer vragen. Hetzelfde gold voor koken of andere huishoudelijke klusjes. Ze had hem verteld dat ze ’s ochtends meestal in bed bleef tot een uur of twaalf of nog later. Haar leven was, als hij er niet bij was, een mysterie. Hij had een paar keer geprobeerd haar op te bellen maar ze nam niet op, ook al was ze thuis en ook al liet hij de telefoon vele malen rinkelen, om haar de tijd te geven naar boven te komen.

Hij vond hun hermetisch bestaan samen heerlijk, en al die halve nachten bij haar in bed, dat was de mooiste ervaring van zijn leven, maar toch had hij het gevoel dat zoiets niet kon, dat het niet echt was. Ze moesten elkaars gezelschap ook zoeken om te praten, om samen te zijn, niet alleen voor seks. En toen hij haar voorstelde met hem mee te rijden naar Chigwell om bij mevrouw Ripple langs te gaan en daarna ergens te gaan eten, misschien een eindje te toeren, had hij verwacht dat ze zou weigeren. Hij was blij verrast toen ze ja zei. En hij was dubbel blij toen hij haar zijn eigen gedachten hoorde uitspreken toen ze zei dat ze al hun vrije tijd samen moesten doorbrengen, alle uren dat ze niet werkten.

‘Maar Senta, jij werkt toch nooit!’ had hij half plagerig gezegd.

‘Ik ben gisteren naar een auditie geweest,’ zei ze. ‘Voor een heel goede rol in een documentaire. Ik heb hem niet gekregen, Miranda Richardson kreeg die rol, maar de regisseur vond me goed, zelfs opvallend.’

‘Miranda Richardson?’

Dat had indruk op Philip gemaakt. Dat Senta als het ware in een adem met Miranda Richardson genoemd was zei toch wel het een en ander over haar talent. Hij had ook zijn licht opgestoken over die academie voor dramatische expressie nadat ze hem verteld had dat ze daar had gestudeerd. Dat was je van het, dat was alsof je zei dat je in Oxford had gestudeerd.

Maar daarna was hij weer gaan twijfelen. Het was afschuwelijk op die manier te denken over iemand van wie je zoveel hield als hij van Senta en toch bleef hij diep in zijn binnenste twijfelen. Die twijfel had zijn oorsprong in haar bewering dat ze, om fit en in vorm te blijven, ’s middags meestal naar een sportschool in Floral Street ging waar ze oefeningen en ballet deed. Daar ontmoette ze allerlei beroemdheden, acteurs, actrices en balletdansers. Ze vertelde hem dat zij en een stel van haar kennissen op een middag thee hadden gedronken met Wayne Sleep.

Dat kon hij niet helemaal geloven. Ze maakte alles wat mooier dan het was, meer niet. Ze had waarschijnlijk in Covent Garden gelopen en Wayne Sleep aan de overkant van de straat gezien. Misschien was ze ook weleens naar zo’n fitheidsschool geweest om aerobic te proberen. Zulke mensen had je, mensen voor wie de waarheid te naakt en te kaal was, en die er behoefte aan hadden de feiten wat op te tutten. Dat was geen liegen, liegen kon je dat niet noemen. Hoogstwaarschijnlijk vertelde ze haar vrienden over hem, wie die vrienden ook mochten wezen. Maar je kon er van op aan dat ze er niet bij vertelde dat hij de jongste opzichter was bij een firma die badkamers verbouwde en die bij zijn moeder thuis woonde in Cricklewood. In haar versie was hij natuurlijk omgetoverd in een binnenhuisarchitect in Hampstead.

Die gedachte deed hem glimlachen, en ze draaide haar hoofd naar hem toe toen hij instapte en vroeg waar hij om lachte.

‘Gewoon omdat ik het naar mijn zin heb. Ik vind het fantastisch met jou uit te zijn.’

Als antwoord leunde ze zinnelijk naar hem toe en drukte haar warme zachte lippen tegen de zijne. Hij was benieuwd of mevrouw Ripple van achter het raam naar hen keek.

‘Binnenkort zijn we voorgoed bij elkaar, Philip,’ zei ze. ‘Dat zul je zien. Ik geloof dat het geschreven staat in ons karma.’

Een paar dagen tevoren had ze zijn horoscoop getrokken en die ochtend had ze hem verteld dat het sleutelgetal van zijn naam acht was. Nu begon ze over numerologie, en beweerde dat zijn getal met de planeet Saturnus meevibreerde en wijsheid vertegenwoordigde, kennis door middel van ervaring, standvastigheid, geduld en verantwoordelijkheidbesef. Philip reed de hoek om naar Arnhams huis en wees het aan.

Ze besteedde er niet veel aandacht aan, maar keek hem aan met een ontstemd gezicht. Hij voelde zich schuldig want ze had gelijk, hij had niet goed naar haar geluisterd.

‘Mensen als jij met sleutelgetal acht lijken vaak koel en afstandelijk tegen mensen die liefde en vertrouwen mogen verwachten.’

‘Koel en afstandelijk?’ zei hij. ‘Dat meen je toch niet? Dat is toch maar een grapje, Senta?’

‘Dat komt omdat jullie bang zijn voor een zwakkeling te worden aangezien. Voor zwakkeling door te gaan is het laatste wat jullie ‘‘achten’’ willen.’

Ze aten in een landelijk kroegje en vergaten de geheimtaal van het heelal, zoals Senta dat noemde. Naderhand parkeerden ze de auto ergens op een smal landweggetje waar weinig toeristen kwamen en daar nam Senta hem mee tussen de bomen en vrijden ze in het gras.

Hij vroeg zich af of hij van haar hield, of hij verliefd op haar was. Ze had hem de eerste keer gezegd niet over liefde te beginnen, en dat soort praatjes. Ze zouden hun hele leven bij elkaar blijven, ze zouden samen ÇÇn zijn, ze hadden elkaar gevonden. Maar was hij verliefd? Wist hij eigenlijk wel wat dat afgezaagde versleten woord, dat bij iedereen in de mond bestorven lag, inhield?

Begeerte, wellust desnoods, hartstocht, de absolute onweerstaanbare noodzaak haar te bezitten en weer te bezitten, daaraan ontbrak het hem niet. En hij dacht voortdurend aan haar. Ze vulde zijn gedachten tijdens zijn lange ritten, als hij de huizen die Roseberry Lawn verbouwde bezocht, als hij bij Roy op het kantoor zat, als hij thuis was bij Christine en Cheryl, zelfs als hij in zijn eigen bed lag in Glenallan Close, ofschoon hij tegen die tijd, in de kleine uurtjes als hij terugkwam van Kilburn, te moe was om iets anders te doen dan in een diepe slaap te vallen. Soms hield hij in zijn hoofd hele gesprekken met haar. Dan vertelde hij haar van zijn verwachtingen en angsten, want om de een of andere reden kon hij het haarzelf niet vertellen. De echte Senta zweeg weliswaar als hij sprak, maar leek niet te luisteren. En als ze wel m¢est antwoorden, dan kwam ze tien tegen een op de proppen met een opmerking over de geheime betekenis van polariteitspunten of een andere bevestiging dat zij en hij verenigde zielen waren, die geen woorden nodig hadden om met elkaar te communiceren.

Maar hoe kon hij haar andere helft zijn, haar tweelingziel, als hij niet eens wist of hij van haar hield?

Eind juni gingen Christine en Cheryl samen op vakantie. Philip was nu blij dat hij, toen het met Jenny uitraakte en hij de groepsreis naar Griekenland die ze van plan waren had afgezegd, niets voor de vakantie had afgesproken met zijn moeder en zusje. Nu kreeg hij twee weken alleen met Senta.

Het was in zekere zin jammer dat hij in Glenallan Close moest bijven, maar iemand moest toch voor Hardy zorgen. En Philip moest zichzelf bekennen dat hij nooit had kunnen wennen aan het huis in Tarsus Street, hoe graag hij er ook heen ging omdat Senta er woonde, hoe hij er ook met ademloze opwinding naar verlangde. De vieze troep en de stank bleef hem hinderen. Het huis had bovendien iets onheilspellends. Je zag of hoorde nooit iets van andere bewoners, afgezien van die muziek nu en dan en die schuifelende voeten. Hij had er eigenlijk meer over in moeten zitten dat ze daar woonde. Als hij inderdaad een van die wijze ‘acht’-mensen was, met hun verantwoordelijkheidsbesef – en bij die gedachte grijnsde hij – dan moest hij zich toch zorgen maken over het feit dat zijn vriendin, zijn tweelingziel in die hoek van Londen woonde, in dat gore huis. ’s Avonds liepen er in die straat dronken kerels, er hingen altijd groepen jongeren rond op de straathoeken, en menselijke wrakken lagen er op het trottoir of weggedoken in de portieken. Waarom maakte hij zich daar geen zorgen over? Kwam dat doordat – o gruwelijke gedachte – zij daar leek thuis te horen, en zij daar even goed paste als dat gespuis?

Eens had hij, toen hij tegen negenen haar straat inreed, een onbekend meisje gezien, dat hem over het trottoir tegemoet liep; een meisje met een rood doekje om haar hoofd als een negerin, dat met haar lange zwarte jurk tot aan de grond voort leek te glijden. Ze had zijn arm aangeraakt toen hij uitstapte en hem toegelachen voor hij besefte dat het Senta was. Een afschuwelijk moment had hij gedacht dat het een tippelaarster was die hem lastig viel.

Christine en Cheryl gingen naar Cornwall. Philip had de laatste tijd niet veel aandacht aan Cheryl besteed – waar bleef hij nou met zijn wijze verantwoordelijkheidsbesef? – maar nu vroeg hij zich toch af wat ze daar in Newquay met Christine, met die verslaving van haar aan moest, wat het ook wezen mocht. Drank of verdovende middelen – nou ja die zijn overal te krijgen, dacht hij. Nogmaals dacht hij aan die gebeurtenis in die smerige straat met de vermomde Senta, en hij vroeg zich af of zijn onuitgesproken angst misschien toch gerechtvaardigd was en dat Cheryl inderdaad aan geld voor haar verslaving kwam door middel van prostitutie. Met enig onbehagen dacht hij aan dat vijfje dat ze hem zo prompt had terugbetaald, niet meer dan een nacht en een morgen nadat ze het geleend had.

Hij bracht hen met de auto naar Paddington Station. Christine droeg een gebloemde katoenen jurk met een wit vest dat ze tijdens de lange winteravonden voor zichzelf had gebreid. Van een afstand zag je de foutjes in het patroon niet. Hij zei dat ze er leuk uitzag (haar woordjes) en het was een feit dat de tegenstelling tussen haar en Cheryl in spijkerbroek, Mickey Mouse T-shirt en zwart leer, haast lachwekkend was. Cheryl had niets jongs, niets meisjesachtigs meer, of zelfs maar iets menselijks. De huid van haar gezicht had alle rek verloren en was ruw, haar ogen stonden bitter. Ze had haar haar kort laten knippen.

‘Je hebt je een borstelkop laten knippen,’ zei Christine.

‘Ik weet niet wat dat is, een borstelkop. Dit heet een suädekop.’

‘Heel leuk als jij je er fijn bij voelt,’ dat was Christines dichtste benadering van een aanmerking. Hij zette hen met hun koffers bij het station af omdat het onmogelijk was een plaats voor zijn auto te vinden. Daarna reed hij terug naar Cricklewood en vroeg zich af wat er van zijn zusje moest worden. Ze had geen enkele opleiding, had geen baan of het vooruitzicht op een baan, haar onwetendheid was grenzeloos, ze had geen vast vriendje of wat voor vriend of vriendin dan ook, en leek verslaafd aan iets waarvan hij de ware aard liever niet ondekte. Maar zoals tegenwoordig steeds weer gebeurde, die gedachten moesten al snel plaats maken voor Senta. Zodra hij met Hardy was uitgeweest ging hij naar Kilburn om de rest van de dag met haar door te brengen. Hij wilde haar overhalen die nacht met hem mee terug te gaan naar Glenallan Close.

Voor de verandering nam hij Hardy een flink eind mee uit, dat had hij verdiend. Het arme dier had al te vaak genoegen moeten nemen met een blokje om. Philip reed met hem naar Hampstead Heath en wandelde richting High Gate door het bos tussen Spaniards Road en de Vale of Health. Het was kil voor juni, droog en grijs. Het lichte groen van het gras en de diepere, rijkere kleur van het gebladerte deden zijn ogen prettig aan en werkten merkwaardig rustgevend. Het hondje rende voor hem uit en bleef nu en dan even staan om zijn opgewonden snuit in een konijnehol te duwen.

Philip dacht aan Senta, aan haar marmerwitte lichaam, de zware borsten, de tepels die roze noch bruin waren maar bleek als paarlmoer, en aan die bronsrode kluwen onder aan haar buik, als een bos rode bloemen.

Hij schakelde zijn geest en zijn verbeelding over op haar gezicht met de heidense ogen van Flora, en vandaar op haar stem en de dingen die ze zei. Hij kon nu met vertedering denken aan de onschuldige onwaarheden die ze hem had verteld, over het verven van haar haar bijvoorbeeld, over die auditie voor de televisie en haar ontmoeting met Wayne Sleep. Die onzin over haar moeder die zogenaamd een IJslandse was en die bij Senta’s geboorte gestorven was, was waarschijnlijk ook allemaal verzonnen. Had Fee niet een keer iets verteld over Senta’s moeder en een heel jonge vrijer? Dat rekende af met het sterven in het kraambed.

Ze had fantasieân, dat was het. Daar stak geen kwaad in. Sommige dingen die ze hem verteld had waren verzonnen om indruk op hem te maken en dat was heel vleiend. Dat een meisje als Senta haar best deed indruk op hem te maken was een geweldig compliment. Mensen wier leven weinig inhoud had en die in de werkelijkheid geen vervulling vonden, hadden fantasieân, had hij ergens gelezen. Als zijn gedachten die kant uitgingen voelde hij een beschermende en tedere liefde voor haar. In dat licht twijfelde hij niet of hij hield van haar.

Die nuchtere redenatie gaf Philip het zelfingenomen gevoel een man van de wereld te zijn. Je zou haast zeggen dat die numerologie-onzin niet echt belangrijk was, want misschien was hij inderdaad iemand die uit zijn ervaringen lering trok en er wijzer van werd. Hij zou het niet prettig vinden als hij zich langdurig had laten verblinden door fantasieân, maar het was nu wel duidelijk dat hij zich geen rad voor ogen had laten draaien en toch niet ontgoocheld was, en dat vond hij prima. Ze had hem geen rad voor ogen gedraaid en, eerlijk is eerlijk, misschien was dat ook niet haar bedoeling, maar wilde ze in zijn ogen alleen betoverender en boeiender zijn dan ze in werkelijkheid was. In zijn ogen kon ze eenvoudig niet boeiender zijn, en wat die betovering betrof – het liefst zag hij in haar het lieve kleine zachtaardige meisje dat ze in feite onder al die schijn was – de hartstochtelijke bedgenote die tegelijkertijd een gewone vrouw was met de twijfels en de onzekerheden van een gewone vrouw.

Onderweg naar Tarsus Street deed hij boodschappen. Hij haalde een kant-en-klare maaltijd bij de chinees. Als zij niet wilde at hij het wel op. Hij kocht koekjes en fruit, twee flessen wijn en een grote doos bonbons. Senta kostte hem minder dan Jenny indertijd, doordat ze zelden uitgingen. Hij had de neiging met geld te smijten, als hij iets voor haar meebracht.

Voor haar huis stond een oude man, zo te zien in een damesmantel die bij zijn middel bijeen werd gehouden door een touwtje. Hij was bezig in een van de vuilniszakken te wroeten die langs de stoeprand stonden. Aan de lantaarnpalen waren bordjes opgehangen die het publiek waarschuwden dat afval op straat een gevaar voor het milieu betekende, maar desondanks lagen de vuilniszakken hier in stinkende hopen opgetast tegen de verroeste hekken. De oude man had de helft van een gesneden brood in plasticverpakking opgediept en stak zijn hand weer in de zak, misschien in de hoop een homp kaas of afgekloven vleesresten te vinden. Philip zag hem in de weer met de kleverige rode botjes van een vleugel van wat eens een tandoori-kippetje was geweest. Door al dat lekkere eten dat hij bij zich had voelde Philip zich dubbel schuldig tegenover die oude man. Hij tastte in zijn zak naar het muntstuk van een pond en hield dat de oude voor.

‘Je wordt bedankt vader, God zegene je.’

Het bezit van dat pond belette hem niet nog dieper te delven in de stapel vuilniszakken. Had hij hem dan een vijfje moeten geven? Philip liep haastig de stoep op en deed de deur open. Stilte en vuil, als gewoonlijk. Het had de vorige nacht hard geregend en de profielzolen van iemand die met natte schoenen over de tegelvloer naar de trap was gelopen hadden een duidelijk patroon in het stof achtergelaten.

De geur van wierook was die dag nog sterker dan anders. Hij rook het al toen hij de trap naar het souterrain afliep, waar het wedijverde met de altijd aanwezige doordringend zure lucht in het trappehuis. Ze stond aan de andere kant van de deur op hem te wachten. Soms, zoals vandaag, droeg ze een oude Japanse kimono in verschoten blauwe en roze tinten, met op de rug een rooskleurige vogel met een lange gebogen staart. Ze had haar haar opgestoken en bovenop haar hoofd vastgezet met een zilveren kam. Ze strekte de armen naar hem uit en sloot hem in haar lome, zachte, tijdverloochenende zinnelijke omarming en kuste hem eerst luchtig, preuts op de mond, om vervolgens zijn lippen naar binnen te zuigen in een intense, gulzige langdurige zoen.

De oorspronkelijke geverfde luiken zaten nog steeds vast aan het raamkozijn en ze had ze dichtgedaan. Het aarzelende junilicht en de druilerige zon werden buitengesloten. Haar lamp brandde onder de scheefgezakte kap en bescheen het bed waar ze, naar het rommelige beddegoed te oordelen, net was uitgekomen. Ook de kaars was aangestoken naast het wierookstokje dat in zijn houdertje stond te smeulen. De hele kamer werd weerkaatst in de spiegel in troebel smoezelig paars en goud; het had midden in de nacht kunnen zijn, het had ieder uur van de dag kunnen zijn. Buiten gromde het verkeer en nu en dan klonk het geklikklak van naaldhakken op het trottoir of het gezoef van kinderwagen- of fietswielen.

Hij trok de fles wijn open. Ze wilde niet eten, ze weigerde vlees. Ze zat met gekruiste benen op het bed, zoekend in de doos naar de bonbons die ze het lekkerste vond, en dronk wijn uit een van haar twee beslagen, flesgroene glazen. Philip was geen wijndrinker. Hij had eigenlijk het land aan de smaak en de uitwerking, want hij kreeg er een licht hoofd en een smerige smaak van in zijn mond. Iedere vorm van alcohol stond hem tegen, met uitzondering van een pilsje op zijn tijd. Maar Senta wilde nu eenmaal graag dat hij met haar meedronk en hij besefte dat ze zich schuldig zou voelen als hij haar alleen liet drinken. Maar het gekleurde glas maakte het hem gemakkelijk, omdat je niet kon zien of er wijn of water in zat. En wanneer hij er niet onderuit kon zichzelf in te schenken, lukte het hem meestal zich van de wijn te ontdoen in de bloempot met haar enige kamerplant, een soort onuitroeibare sansevieria. Die plant die lange tijd duisternis, droogte en verwaarlozing had getrotseerd begon op dat wijndieet op te leven.

Ze liet zich overhalen met hem uit eten te gaan, hoewel ze als altijd haar kamer met tegenzin verliet. Het was een uur of tien toen ze terugliepen door Tarsus Street. Ze waren niet met de auto naar de Italiaan in Fernhead Road gegaan, maar hadden met de armen om elkaars middel heen en terug gelopen. Op de terugweg werd Senta erg aanhalig en bleef nu en dan staan om hem te omhelzen en te zoenen. Hij voelde de drift van de begeerte die ze als sidderende vibraties uitstraalde. Philip had vaak genoeg omstrengelde paartjes op straat gezien, die kennelijk alles om zich heen vergeten waren, geheel in elkaar opgingen, zoenden, streelden en zich schijnbaar met volledige buitensluiting van al het andere in elkaar verlustigden. Hij had daar nooit aan meegedaan en er nu en dan een soort preutse afkeer voor gevoeld. Maar nu was hij opeens een gewillige en vurige medeplichtige die met overgave genoot van het zoenen op straat bij lamplicht in de schemering, hetzij tegen een muur of in de halfdonkere omlijsting van een portiek.

Eenmaal terug in haar kamer kon ze niet meer wachten. Haar bovenlip parelde van het zweet, de marmeren huid van haar voorhoofd vertoonde een koortsachtige gloed, zo snakte ze naar hem, naar liefde. Maar toen ze in bed lagen was ze tederder en guller dan ooit, inschikkelijk in plaats van overheersend, gevend in plaats van eisend. Haar handen, lippen en tong leken uitsluitend te bestaan om hem in vervoering te brengen, terwijl haar vervulling bedwongen en afgeremd werd tot hij klaarkwam. Een trage vloed van genot die eerst in tedere kleine golfjes aan hem knabbelde, kwam aanrollen, torende boven hem en stortte zich als een waterval over hem en de kamer uit, zodat de spiegel er van trilde en de vloer er van schudde. Hij kreunde van opperste zaligheid, een kreun die aanzwol tot een zegevierende kreet terwijl zij hem tegen zich aandrukte en hem met een snelle kronkeling eindelijk haar eigen vervulling ontfutselde.

Hij lag te denken, de volgende keer zal ik haar geven wat ze mij gegeven heeft, zal zij de eerste zijn; dan zal ik haar vanuit de volheid van mijn geluk teruggeven wat ze voor mij gedaan heeft. Hij kon onmogelijk weten dat hij een paar tellen later met een onbeduidend gebaar, een onnadenkend woord zijn kansen zou verspelen.

Haar haar lag in zilveren banen over het kussen naast hem. Het glinsterde als lange broze glassplinters. De gloed op haar gezicht was verbleekt en het zag weer wit, zuiver, ongelijnd, de huid glad als de wasachtige ivoren binnenkant van een bloemblad. Haar wijdopen ogen waren kristallen die hun kleur ontleenden aan groenige vloeibare spiralen, als wier in water. Hij haalde zijn vingers door haar haar, hield de lokken in zijn handen en voelde hun gezonde schurende hardheid aan zijn vingers.

Hij had de lamp omgedraaid en de kap zo bijgesteld dat het licht op hun gezicht viel en op het vuur in hun ogen. Dat licht scheen nu op haar kruin. Hij boog zich dichter over haar heen, nam zo’n glanzende lok in zijn hand en liet zich, zonder na te denken ontvallen:

‘Je haar is rood aan de wortels.’

‘Allicht. Ik heb je toch gezegd dat ik het bleek. Of althans laat bleken.’ Het klonk niet boos, alleen ietwat ongeduldig. ‘Ik moet het weer laten doen, ik had er vorige week al naar toe gemoeten.’

‘Laat je het echt bleken? Die zilveren kleur is dus niet van jezelf?’

‘Dat heb ik toch gezegd, Philip. Herinner je je niet dat ik je dat verteld heb?’

Hij glimlachte een beetje, ontspannen, tevreden, gelukkig. Hij schudde lachend het hoofd. ‘Ik wou je niet geloven. Eerlijk waar, ik geloofde er geen woord van.’

Wat toen volgde gebeurde als een flits.

Senta sprong overeind, en stond dreigend op haar handen en voeten op het bed als een dier, de tanden ontbloot, de haren afhangend. Een zwiepende kattestaart ontbrak er nog maar aan. Haar ogen stonden wijd open en glinsterden en haar opeengeklemde tanden stieten een sissend geluid uit. Hij ging rechtop zitten en deinsde terug.

‘Wat heb je in hemelsnaam?’

De stem was anders, laag, grof, trillend van razernij. ‘Jij vertrouwt me niet. Jij gelooft me niet!’

‘Senta...’

‘Jij gelooft me niet. Hoe kunnen wij ÇÇn zijn, hoe kunnen we verbonden zijn, hoe kunnen onze zielen zich verenigen als jij me niet vertrouwt? Als jij je niet overgeeft?’ Haar stem rees en klonk als het gejammer van een sirene. ‘Ik heb jou mijn ziel gegeven, ik heb je in het diepst van mijn ziel laten kijken, ik heb mijn hele geest aan je prijsgegeven – en jij schijt er op, je verneukt mijn ziel, je hebt me kapot gemaakt!’

En toen viel ze hem aan met beukende vuisten die het op zijn gezicht en ogen gemunt hadden. Hij was een man en een kop groter dan zij, en hij woog anderhalf keer zoveel. Desondanks kostte het hem een paar minuten om haar klein te krijgen. Ze kronkelde zich in zijn greep, wrong zich in bochten, siste en kronkelde zich om hem in de hand te bijten. Hij voelde hoe de scherpe tanden zich tot bloedens toe in zijn vel boorden. Haar conditie verbaasde hem. Ze bezat de pezige kracht van een snoer dat onder stroom stond. En als bij een elektrisch snoer dat uit het stopcontact getrokken wordt, werd die kracht ineens gebroken.

Haar lichaam verslapte en ze zeeg neer als een stervende, als een dier dat de nek wordt omgedraaid. En terwijl ze zich huiverend gewonnen gaf begon ze te huilen met diepe snikken die brullend uit haar keel scheurden, ze snakte naar adem als iemand die astma had, en opnieuw barstte ze uit in snikken van hartstochtelijke ellende. Radeloos klemde hij haar in zijn armen.