20

Ze was in haar slaapkamer met de deur op slot. Philip klopte en rammelde aan de deurknop. Ze zei hem op te rotten.

‘Cheryl, ik wou alleen maar zeggen dat mam en ik met je meegaan naar de rechtbank.’

Het bleef stil. Hij herhaalde zijn woorden.

‘Als jullie dat doen ga ik niet, dan loop ik weg.’

‘Doe niet zo stom.’

‘Bemoei je er niet mee,’ zei ze. ‘Het gaat jou niks aan. Ik wil niet dat jullie horen wat ze tegen me zeggen.’

Halverwege de trap hoorde hij dat ze de sleutel omdraaide, maar ze kwam niet achter hem aan. Waarom zou de politie haar naar huis hebben laten gaan? Het was of Christine zijn gedachten kon lezen, want ze zei: ‘Ze kan zichzelf opsluiten, Phil, maar wij kunnen haar toch niet opsluiten?’

Hij schudde het hoofd. Christine had hun nooit gezegd wat ze doen of laten moesten, hen nooit ergens toe geprest, hen altijd hun gang laten gaan en van hen gehouden. Wat Cheryl betrof was dat kennelijk niet genoeg geweest. Hij stond met Christine in de keuken de thee te drinken die zij had gezet, toen ze Cheryl de voordeur uit hoorden gaan. Voor de verandering sloeg ze niet met de deur, maar hij viel dicht met een zachte klik. Christine jammerde zachtjes. Philip wist dat ze, als hij gezegd had dat hij zoals gewoonlijk naar Senta ging en dat hij de hele avond en de halve nacht niet thuis zou zijn, niets gezegd zou hebben. En opeens leek het helemaal niet zo dringend Senta te laten weten dat hij niet kwam. In plaats daarvan besefte hij hoe opgelucht hij zou zijn als deze avond het begin zou kunnen zijn van een eeuwige scheiding van haar, als dat alles zijn verleden zou kunnen worden. Maar op het moment dat hij zich aan die hoop trachtte vast te klampen herinnerde hij zich zijn liefde voor haar.

‘Denk je dat ze terugkomt?’ zei Christine.

Heel even wist hij niet over wie ze het had. ‘Cheryl? Ik weet het niet. Ik hoop van wel.’

Hij was in de tuin toen de telefoon ging. Het schemerde al. Hij had Hardy helemaal meegenomen naar Lochleven Gardens en was door de achtertuin binnengekomen. Het licht uit de keuken viel op het beeldje van Flora dat een lange zwarte schaduw over het gras wierp. Er zat een opgedroogde klodder vogelpoep op een van haar armen. Christine opende het raam en riep dat Senta aan de telefoon was.

‘Waarom ben je niet gekomen?’

‘Ik kan vanavond niet komen, Senta.’ Hij vertelde haar over Cheryl, en voegde eraan toe dat hij zijn moeder niet alleen kon laten. ‘Ik kan jou niet bellen, dat weet je,’ zei hij, alsof hij het had geprobeerd.

‘Ik hou van je. Zonder jou wil ik hier niet zijn. Philip, je zou toch bij me intrekken? Wanneer kom je?’

Hij hoorde de muziek van Rita en Jacopo op de achtergrond. ‘Ik weet het niet. We moeten praten.’

Plotseling klonk er doodsangst in haar stem. ‘Praten? Waarom? Waarover?’

‘Senta, ik kom morgen. Morgen zie je me weer.’ En dan zal ik je vertellen dat het uit is, dacht hij. Dat ik niet meer terugkom. Na morgen zie ik je nooit meer terug.

Toen hij de hoorn weer op de haak legde moest hij denken aan al die mensen, meestal vrouwen, die samenwoonden met, of verliefd waren op iemand die verdacht werd van moord. Hij was een man, en hij wist dat de vrouw van wie hij hield een moordenares was, maar het kwam op hetzelfde neer. Het verbaasde hem dat dergelijke mensen ooit konden overwegen de verdachte aan te geven bij de politie, hem ‘er bij te lappen’, maar het verbaasde hem niet minder dat er ook mensen waren die de verhouding wilden voortzetten. Eens op een feestje had hij meegedaan aan een spelletje waarbij je moest zeggen wat iemand moest doen om een einde te maken aan je liefde of zijn genegenheid, of je omgang met hem. En toen had hij iets onzinnigs gezegd, iets lolligs, dat hij al gauw genoeg zou krijgen van iemand die zijn tanden niet vaak genoeg poetste. Hij wist nu beter. Zijn liefde voor Senta was in rook opgegaan toen hij wist dat zij verantwoordelijk was voor de dood van Myerson.

Vlak voor middernacht kwam Cheryl weer opdagen. Philip was opgebleven in de hoop dat ze thuis zou komen. Hij had Christine naar bed weten te krijgen. Hij liep haastig naar de gang toen hij haar sleutel in het slot hoorde, en trof haar op weg naar de trap.

‘Ik wou alleen maar zeggen dat ik niet mee naar de rechtbank ga als jij het liever niet wilt.’

‘De politie komt me halen,’ zei ze mat. ‘Ze komen om half tien met een auto.’

‘Je moet hun over die fruitmachines vertellen.’ Toen hij dat zei besefte hij wat een idioot woord dat was, een wanklank in een tragedie. ‘Je zult ze daar toch zeker wel over vertellen? Dan zullen ze maatregelen nemen om je te helpen.’

Ze gaf geen antwoord. Met een wonderlijk gebaar trok ze de zakken van haar spijkerbroek binnenstebuiten om te bewijzen dat ze leeg waren. Uit de zakken van haar jack liet ze een aangebroken rolletje pepermunt vallen en een munt van tien pence. ‘Dat is alles wat ik op de wereld bezit. Mijn hele hebben en houwen. Het zou maar het beste zijn als ik naar de gevangenis ging, of niet soms?’

Hij zag haar de volgende ochtend niet, want hij ging naar zijn werk voor ze op was. ’s Middags belde hij Christine die hem vertelde dat ze een voorwaardelijke straf had gekregen. De eerste keer dat ze weer iets uithaalde zou ze zes maanden gevangenisstraf krijgen. Fee had de middag vrij genomen en was bij haar. Hij ging zich voorbereiden op de moeilijke taak die voor hem lag. Morgen was alles voorbij, dan had hij het gedaan, dan had hij het met Senta uitgemaakt en dan zou zich een eenzame koude fase van zijn leven voor hem uitstrekken.

Zou hij ooit in staat zijn te vergeten wat ze gedaan had en dat hij van haar had gehouden? Het zou misschien vervagen, verbleken, maar het zou hem altijd bijblijven. Door haar toedoen had een man zijn leven verloren. Voordien was er een ander door haar toedoen gestorven. Ze zou in de loop der tijden andere mensen ombrengen. Zo was ze, ze was gek. Hij zou er de rest van zijn leven het stempel van dragen, dacht hij. Zelfs al zou hij zijn hele leven geen woord meer met haar wisselen, haar nooit meer zien, hij zou er het litteken van blijven dragen.

Hij was vast besloten nog een keer naar haar toe te gaan. Hij had haar per slot van rekening al voorbereid. Hij had gezegd dat ze moesten praten en de angst in haar stem had hem getoond dat ze enigszins kon raden wat hij te zeggen had. Hij zou niets achterhouden, en haar vertellen dat hij alles dat op geweld of een gewelddadige dood leek verafschuwde. Er over te praten of over te lezen was hem al een gruwel. Hij zou haar vertellen dat het besef van wat ze gedaan had zijn liefde voor haar had vernietigd, of liever dat hij haar nu heel anders zag, niet als het meisje van wie hij gehouden had, dat meisje bestond niet.

Maar hoe moest hij haar liefde voor hem aanpakken?

Joley stond tussen de mannen en vrouwen die voor de gaarkeuken in de rij stonden. Philip was bijgelovig genoeg notitie van zijn aanwezigheid te nemen. Toen hij Tarsus Street naderde had hij tegen zichzelf gezegd, dat hij, als hij Joley tegenkwam, naar binnen zou gaan om met Senta te praten, en zo niet, dat hij het er dan bij zou laten en naar huis rijden. De oude man met zijn karretje en plastic kussens betekende een vingerwijzing, die Joley nog eens kracht bijzette door naar Philip te wuiven, toen hij langsreed.

Philip parkeerde de auto. Hij bleef geruime tijd achter het stuur zitten denken aan haar, aan de haast waarmee hij vroeger de stoep op en het huis in rende, meestal te gehaast om zijn auto op slot te doen. En aan de keer toen ze hem zijn sleutel had afgenomen en hij had overwogen dan maar in te breken uit louter verlangen en ellende. Waarom was het onmogelijk zijn gedachten en zijn gevoelens terug te verplaatsen naar die tijd? In de grond was ze nog steeds hetzelfde meisje, ze zag er hetzelfde uit en klonk nog hetzelfde. Hij kon toch zeker het huis binnengaan, de trap aflopen, de kamer betreden, haar in zijn armen nemen, en vergeten?

Hij startte de auto, draaide en reed naar huis. Maar of dat zwak of sterk van hem was, voortvarend of laf, hij wist het niet. Cheryl was uit, Christine was uit. Naderhand kwam hij te weten dat ze samen uit waren gegaan en met Aubrey Pelham bij Fee en Darren waren geweest. Om acht uur begon de telefoon te rinkelen, en hij liet hem bellen. Tussen acht en negen rinkelde hij negen keer. Om negen uur lijnde hij het hondje aan en liep een kilometer of vijf door de straten. Natuurlijk hoorde hij in zijn verbeelding de telefoon gaan en zag hij haar in de gore, zurig ruikende gang in Tarsus Street bezig zijn nummer te draaien, en nog eens te draaien. Hij dacht eraan hoe hij zich gevoeld had toen zij hem de toegang tot het huis had ontzegd en hij geprobeerd had haar te bellen. De telefoon ging over toen hij binnenkwam. Hij nam de hoorn van de haak. Het was of hij opeens inzag dat hij niet de rest van zijn leven de telefoon kon blijven negeren. Er was geen touw aan vast te knopen. Ze snikte in het toestel, haalde adem om te kunnen huilen. ‘Ik zag je in de straat. Ik zag je auto. Je draaide en liet me in de steek.’

‘Ja, ik weet het. Ik kon niet naar binnengaan.’

‘Waarom niet? Waarom?’

‘Je weet wel waarom, Senta. Het is voorbij. We moeten een eind aan onze relatie maken. Het is het beste als we elkaar nooit weer zien. Ga jij maar verder met je eigen leven, en laat mij opnieuw beginnen.’

Plotseling rustig zei ze met een klein ijl stemmetje: ‘Zonder jou heb ik geen leven.’

‘Luister. Onze verhouding heeft maar drie maanden geduurd. Vergeleken met een heel leven is dat niets. We zijn elkaar zo vergeten.’

‘Ik hou van je, Philip. Jij zei dat je van mij hield. Ik moet je zien, je moet komen.’

‘Het zal niets uitmaken, het zal geen verschil maken.’

Hij zei welterusten en hing op.

De telefoon begon vrijwel ogenblikkelijk weer te rinkelen en hij nam op. Hij wist dat hij voortaan altijd zou opnemen. ‘Ik moet je zien. Ik kan niet leven zonder jou.’

‘Senta, daar komen we niet verder mee.’

‘Komt het door Martin Hunt? Komt het door hem, Philip? Dit is geen verzinsel, dit is de waarheid, de absolute pure waarheid. Ik ben nooit met hem naar bed geweest, ik ben maar een keer met hem uit geweest. Hij wou mij helemaal niet, hij wou dat andere kind . Hij wou haar liever dan mij.’

‘Senta, daar gaat het niet om,’ zei hij, ‘daar heeft het niets mee te maken.’

Alsof hij niets had gezegd vervolgde ze koortsig: ‘Daarom is de politie hier nooit aan de deur geweest, omdat ze van niks wisten. Ze wisten niet eens dat ik hem kende. Dat bewijst het toch, of niet soms?’

Wat was dat voor een meisje, dat dacht dat een man haar een seksuele relatie zwaarder zou aanrekenen dan het plegen van een moord?

‘Senta,’ zei hij, ‘ik wil er geen punt achter zetten zonder jou nog een keer te zien. Dat doe ik niet, dat beloof ik. Dat zou laf zijn. Je kunt er van op aan dat ik dat niet doe. Ik kom naar je toe om het uit te maken.’

‘En als ik nou eens zei dat ik dat allemaal niet gedaan had, Philip, dat het allemaal verzinsels waren?’

‘Ik weet dat jij alleen maar leugens vertelt over kleine dingen, Senta.’

Ze belde niet weer. Hij lag urenlang wakker. Hij miste onder andere haar lijfelijke aanwezigheid, maar toen hij bedacht dat hij gevrijd had met een meisje dat een man in koelen bloede had vermoord, toen hij zich dat indacht, toen moest hij naar de badkamer om over te geven. Stel nu eens dat ze zelfmoord pleegde. Opeens besefte hij hoe weinig het hem verbaasd zou hebben als ze een zelfmoordpact had voorgesteld. Dat was echt iets voor haar geweest. Samen sterven, hand in hand op weg naar een zalig hiernamaals, Ares en Aphrodite, onsterfelijk in hun witte gewaad.

De volgende dag was het mooie weer weer terug. Toen hij wakker werd was de zon, ondanks het vroege uur, al warm, een verblindende reep zonlicht viel op zijn kussen door het raam waarvan hij verzuimd had de gordijnen te sluiten. Er zat een mus op de uitgestrekte arm van Flora. Het gras zat dik onder de dauw en de schaduwen waren lang en donkerblauw. Het was een droom, dacht hij, het was allemaal een droom. Flora had daar al die tijd gestaan, ze was nooit verhuisd naar andere eigenaars, andere tuinen. Fee woont nog altijd hier in huis. Senta heb ik nooit ontmoet. De moorden hebben nooit plaatsgevonden, ik heb ze gedroomd. Ik heb Senta gedroomd.

Beneden zat mevrouw Morehead al, de vrouw die voor een permanent kwam. Het was de eerste permanentklant die Christine in een aantal weken had gehad. De stank van rotte eieren die overal doordrong en ontbijten onmogelijk maakte, riep het verleden op, de tijd van voor Senta. Dat hielp de illusie nog even in leven te houden. Hij maakte een pot thee en gaf mevrouw Morehead een kopje, en Christine vond het een bof voor twee oude vrouwen om een jongeman in de buurt te hebben om hen te verwennen. Mevrouw Morehead was nogal verontwaardigd en Philip wist dat ze, als de permanent klaar was en ze klaar stond om weg te gaan, tegen Christine zou zeggen dat het tegen haar principes was de eigenaar een fooi te geven.

Cheryl kwam beneden. Het was maanden geleden dat ze zo vroeg al op was. Ze ging aan de keukentafel zitten en dronk thee. Philip voelde aan dat ze op een gelegenheid loerde om met hem alleen te zijn, zodat ze hem geld afhandig kon maken. Hij vluchtte eer ze de kans kreeg.

Hij moest vandaag de auto naar de garage brengen om er een nieuwe radio in te laten zetten. Ze beloofden hem dat hij om drie uur klaar zou zijn. Op de terugweg naar het hoofdkantoor kocht hij een krant. Het avondblad was net uit en een kop op de voorpagina meldde dat een man beschuldigd was van de moord op John Crucifer. Philip las het verhaal onder het lopen. Het had niet veel om het lijf, afgezien van een paar naakte feiten. De vermoedelijke moordenaar was een neef van John Crucifer, een werkloze lasser, Trevor Crucifer, vijfentwintig jaar oud.

Het merkwaardige was dat Philip het gevoel had of hij eindelijk onvoorwaardelijk van schuld was vrijgepleit. Iemand anders had de man gedood en het was bekend. De bureaucratie en het openbaar gezag wisten ervan. Het was of hij zijn eigen zotte, ondoordachte bekentenis nooit gedaan had. Het leek of dat bericht hem van schuld vrijpleitte op een manier waarop zijn eigen besef van onschuld dat nooit had gekund. Stel nu eens dat hij de krant openvouwde en daar zou lezen dat ook de ware moordenaar van Harold Myerson gevonden was. Dat Senta’s aandeel daarin een waanidee was en dat alles dat ze hem had verteld gewoon het resultaat was van een reeks toevalligheden en bijkomstige parallellen.

Roy zat in zijn kamer met de air-conditioning aan en zijn ramen open. Een brief van de directeur was aan hem doorgegeven. Die kwam van mevrouw Ripple en hij behelsde een lijstje van zeven afzonderlijke gebreken die ze aan haar nieuwe badkamer had vastgesteld.

‘Tot drie uur zit ik zonder auto,’ zei Philip.

‘Dan neem je de mijne maar.’

Roy zei dat zijn sleuteltjes in de zak van zijn colbert zaten in de kamer van Lucy. Net toen Philip Lucy’s kamer binnenging begon de telefoon te rinkelen. Lucy was er niet, vandaar dat hij opnam. Een stem vroeg of de heer Wardman die dag op het kantoor werd verwacht.

‘Daar spreekt u mee.’

‘O goedemorgen meneer Wardman, u spreekt met brigadier Gates van de recherche.’

Ze hadden aangeboden naar hem toe te komen, hetzij op zijn werk, hetzij thuis, maar Philip zei naar waarheid dat hij toch naar Chigwell moest. Gates had hem wel een vaag idee gegeven waar het om ging. Hij dacht er over na en bekeek het van alle kanten, terwijl hij Roy’s auto door het traag voortkruipende verkeer van de oostelijke buitenwijken stuurde.

‘We zijn bezig met een onderzoek naar een vermist standbeeld, meneer Wardman. Of liever een ontvreemd beeld.’

Even was hij sprakeloos, niet in staat een woord uit te brengen. Maar Gates was helemaal niet de beschuldigende boeman geweest. Hij had met Philip de toon aangeslagen als was hij mogelijkerwijze een getuige die hen verder kon helpen, een van die mensen die de politie werkelijk behulpzaam zijn bij hun onderzoek. Philip was ettelijke keren in die wijk geweest, dat was toch een feit? In het district van Chigwell Row, bedoelde hij, het district waar het beeld was ontvreemd. Als ze even bij hem langs konden komen of als hij tijd had even bij hen langs te komen om een paar vragen te beantwoorden...

Achter het stuur van Roy’s auto, met de ramen wijd open, en met die heerlijke zon, stelde Philip zichzelf gerust met de gedachte dat dat letterlijk alles was dat ze van hem wilden; dat ze van hem wilden horen of hij daar in de buurt geen verdachte individuen had zien rondlopen. Misschien was Flora wel veel geld waard, misschien was ze echt heel kostbaar. Bij die gedachte liep hem een rilling over de rug. Hij dacht aan zijn baan. Maar ze wisten van niets, ze k¢nden niets weten.

Gates had iemand bij zich die zich voorstelde als inspecteur bij de recherche. Wel een beetje hoog om in te zetten voor een onderzoek naar de diefstal van een tuinornament, vond Philip. De naam van de inspecteur was Morris. Hij zei: ‘We hebben u verzocht hier te komen als gevolg van een merkwaardige samenloop van omstandigheden. Ik begrijp dat uw jongere zuster in aanraking geweest is met de politie?’

Philip knikte. Waar wilde de man naar toe? Waarom praatten ze niet over Chigwell en de omgeving van mevrouw Ripple?

‘Ik wil openhartig met u zijn, meneer Wardman, misschien wel openhartiger dan u wel eens te verstaan is gegeven aangaande het optreden van de politie. Ik persoonlijk heb het niet zo op geheimzinnigheid. Een vrouwelijke sergeant van de recherche heeft uw huis doorzocht en zag in de tuin een zeker beeldje staan. Intelligent als ze is, en doordat ze zich op de hoogte had gesteld van de beschrijving van het vermiste beeld, die voorkomt in het computerbestand van de gemeentelijke politie, legde ze verband tussen dat beeldje en het beeld dat uit mevrouw Myersons tuin is ontvreemd.’

‘Is ze dan zoveel waard?’ wist Philip uit te brengen.

‘Ze?’

‘Sorry, ik bedoelde het beeldje. Is het kostbaar?’

Gates zei: ‘De overleden echtgenoot van mevrouw Myerson betaalde er achttien pond voor op een verkoping. Ik weet niet of dat in uw ogen kostbaar is. Dat hangt van je maatstaven af, dunkt me.’

Philip stond op het punt te zeggen dat hij er niets van begreep, maar bedacht zich. Het ging niet om Flora’s waarde. Ze wisten dat hij haar had gestolen. De vrouwelijke sergeant had haar gezien toen ze Cheryl thuisbracht, had haar herkend aan dat stuk uit haar oor en de groene vlek. De beide politiemannen keken hem aan, en hij beantwoordde dat met vaste blik. Er was niets aan te doen. Als hij het ontkende zouden ze die arme Cheryl misschien beschuldigen. Hij snapte toch al niet waarom ze Cheryl er niet van hadden beschuldigd, want gezien de omstandigheden lag zij voor de hand.

‘OkÇ,’ zei hij. ‘Ik heb dat beeldje inderdaad weggehaald. Ik heb het gestolen, zo u wilt. Maar ik dacht toen nog, waarschijnlijk ten onrechte dat ik er een soort recht op kon doen gelden. Bent u...’ zijn zelfbeheersing wankelde en hij schraapte zijn keel. ‘Bent u van plan me voor diefstal aan te klagen?’

‘Is dat uw grootste zorg, meneer Wardman?’ zei Gates.

De vraag was onbegrijpelijk. Philip kleedde zijn vraag anders in. ‘Word ik in staat van beschuldiging gesteld?’ Toen hij geen antwoord kreeg vroeg hij of ze wilden dat hij een verklaring aflegde. Wonderlijk, zoals ze toehapten, alsof ze daar zelf nooit op waren gekomen, alsof Philip was komen aandragen met een schitterend en oorspronkelijk voorstel. Een meisje met een schrijfmachine, zelf misschien wel politieagent, nam hem een verklaring af. Hij vertelde de waarheid die, onder woorden gebracht, onwaar leek. Toen hij klaar was zat hij hen aan te kijken, de beide politiemannen en het meisje dat misschien zelf ook politieagent was, en wachtte op de woorden die hij zich uit detectiveboeken herinnerde en van de televisie: u bent niet verplicht iets in antwoord op de aanklacht te zeggen...

Morris stond op. ‘Goed, meneer Wardman. Dank u zeer. We hoeven u niet langer op te houden.’

‘Bent u klaar met mij?’ Philip dwong zich met vaste stem te spreken.

‘Voorlopig wel, ja.’

‘Zal ik vervolgd worden voor het weghalen van het beeldje?’

Er was sprake van een zekere aarzeling. Morris verzamelde paperassen van de lessenaar. Hij keek op en zei langzaam, bedachtzaam: ‘Nee, dat denk ik niet. Ik geloof niet dat dat nodig is. Dat zou tijdverspilling zijn en zonde van het belastinggeld, vindt u ook niet...’

Philip antwoordde niet. Het was ook geen vraag waar antwoord op verwacht werd. Plotseling was hij verlegen met zijn figuur, hij voelde zich belachelijk. Eenmaal op straat was de opluchting zo groot dat zijn onbehagen verdween. Hij zou Flora terugbrengen naar mevrouw Myerson, bedacht hij, dat was wel het minste dat hij kon doen. Als de politie haar niet kwam halen zou hij haar zelf naar Chigwell brengen.

Hij reed naar mevrouw Ripple en werd naar de badkamer gebracht waar hij op alle tekortkomingen uit het lijstje werd gewezen, hetgeen gepaard ging met veel gescheld en aanhalingen van wat het allemaal gekost had. Pearl was nergens te bekennen. Die was misschien wel naar huis.

Op de terugweg reed hij langs het huis van mevrouw Myerson. In de voortuin stond een bord van een makelaar, met Te Koop. De Schotse terriâr die Senta Roetje had gedoopt lag op het pad in de schaduw te slapen.

Philip at een sandwich in een cafÇ in Chigwell en reed terug naar de stad toen het verkeer wat was uitgedund. Hij zette de auto van Roy weg en wandelde naar de garage om zijn eigen auto te halen.

Toen hij het kantoor binnenstapte zei Lucy: ‘Er heeft een zekere meneer Morris voor je gebeld.’

Even kon Philip die naam niet thuisbrengen. Maar toen wist hij het weer. Wat een tact van die politieman zijn functie of rang op zijn werk niet te noemen. Maar waarom had hij eigenlijk gebeld? Hadden ze zich bedacht?

‘Heeft hij een nummer opgegeven?’

‘Hij belt zo meteen weer. Ik heb gezegd dat je niet lang weg zou zijn.’

Het werd een lang kwartiertje. Philip haalde zich zijn angsten van die middag weer voor de geest. Als ze hem toch zouden vervolgen dan ging hij op staande voet naar Roy om het hem te vertellen, dan moest het maar meteen gebeuren, dan was hij eraf. Toen wist hij dat hij niet langer kon wachten. Hij zocht het nummer op in het telefoonboek en belde Morris zelf. Het duurde even voor ze hem te pakken hadden. Philips mond was droog en hij voelde zijn hart onaangenaam bonzen.

Toen Philip zijn naam noemde zei Morris: ‘Meneer Wardman, heeft u een vriendin?’

Dat was het laatste dat Philip verwachtte. ‘Hoezo?’ zei hij.

‘Kent u misschien een meisje met heel lang blond haar – nou ja, zilverblond... Nogal klein van stuk, niet meer dan een meter vijftig.’

‘Ik heb geen vriendin,’ zei Philip, niet zeker of hij de waarheid sprak.