7
Zo kon hij haar niet alleen laten. Hij bleef de hele nacht bij haar. Er was nog wat wijn over en hij gaf haar het staartje in een van de groene glazen. Ze zei vrijwel geen woord, bleef maar huilen en klemde zich aan hem vast. Maar tot zijn verwondering viel ze nadat ze de wijn had opgedronken en hij het dekbed over haar heen had getrokken onmiddellijk in slaap.
Hij had meer moeite de slaap te vatten. Hij lag wakker en hoorde boven zijn hoofd weer die dansende voeten. EÇn twee drie, ÇÇn twee drie, en het deuntje bonsde mee in zijn hoofd, The Tennesee Waltz en iets van LÇhar of zo; de titels kende hij zelden, maar Christine had er platen van.
’s Nachts werd het altijd koud in de kamer. Het was zomer en buiten bleef het ook ’s nachts bedompt, maar hier in de kamer siepelde een vochtige kou uit de muren. Dat had je nou eenmaal met een kamer onder de grond. Na een tijdje kwam hij uit het bed, duwde de luiken terug en opende het raam aan de bovenkant. Zodra het wierookstokje op was kwam de zure lucht van het huis altijd weer opzetten.
De beelden van hun gezicht en opgerolde lijf, van hun vormen onder het klonterige, verfrommelde paars katoenen dekbed in de spiegel waren zo schemerig dat het meer een oud smoezelig olieverfschilderij leek. Boven zijn hoofd bleven de voeten dansen, ÇÇn twee drie, pom pom pom, van het raam de kamer door, zodat de spiegel sidderde, en dan naar de deur en terug naar het raam. Het ritme en de muziek deden hem tenslotte inslapen.
De volgende ochtend moest hij naar huis voor het hondje. ’s Ochtends waren de dingen altijd heel anders. Door het open raam kwam een fris briesje de kamer binnen, een vage geur van groen, misschien uit een van de achtertuintjes dat niet bedolven was onder de onttakelde brommers en puin. Philip maakte oploskoffie, en zette brood, boter en sinaasappels klaar. Ze was stuurs en zwijgzaam. Haar opgezette ogen stonden loom. Hij vreesde dat hij een blauw oog had van een van haar wilde welgemikte stompen en de beslagen, mottige spiegel toonde hem het begin van een bloeddoorlopen oog met een blauwe kneuzing. Zijn pols was gezwollen op de plaats waar ze hem had gebeten en de afdruk van haar tanden was paars aangelopen.
‘Ik ben over een paar uur terug.’
‘Weet je zeker dat je terug wilt komen?’
‘Senta, natuurlijk. Dat weet je ook wel. Moet je horen, het spijt me dat ik zei dat ik je niet geloofd had. Dat was stom en tactloos.’
‘Nee, het was niet tactloos, het bewees dat je niets van mij begrijpt. Je voelt je niet ÇÇn met mij. Ik heb mijn levenlang naar jou gezocht en toen ik je gevonden had wist ik dat het mijn karma was. Maar voor jou is het dat niet. Voor jou ben ik gewoon een vriendinnetje.’
‘Ik z†l je overtuigen, ook al kost het me de hele dag. Waarom kom je niet mee? Dat is een veel beter plan. We kunnen toch niet de hele dag hier in deze kamer zitten? Kom, ga maar mee.’
Maar dat wilde ze niet. Terwijl hij de trap opliep dacht hij wrokkerig dat zij ongelijk had, niet hij. Een tandarts had hem eens, onder het vullen van een gaatje in een van zijn snijtanden, verteld dat de beet van een mens gevaarlijker was dan die van een dier. Het was uiteraard een bespottelijke gedachte, van die beet zou hij niets krijgen. Hij vroeg zich alleen af hoe hij de wond moest verbergen tot hij genezen was.
Hardy kreeg zijn wandeling en, omdat Philip zijn geweten hoorde spreken, meer eten dan de geijkte portie voor een hondje van zijn gewicht. Hij ging in bad, plakte een pleistertje op de beet en trok het er weer af. Als Senta die pleister zag zou ze vinden dat hij zich aanstelde of de aandacht wilde vestigen op haar daad. Hoe dan ook, op zijn oog kon hij geen pleister plakken. Roy zou er morgen wel het een en ander over te zeggen hebben, maar daar kon hij zich nu niet in verdiepen.
Philip overwoog nog wat wijn in te slaan. Daar zou hij Senta misschien een plezier mee doen, maar anderzijds zouden ze, als hij niets meebracht reden hebben om uit te gaan. Het was een prachtige dag, geen wolk te bekennen en de zon werd al warm. Hij zag er tegenop de hele dag in die ondergrondse kamer door te brengen. Dit was de eerste keer sedert het begin van hun omgang dat hij niet met haar naar bed wilde, de eerste keer dat hij aan haar kon denken zonder dat het beeld vergezeld ging van de behoefte met haar te vrijen. Misschien lag dat voor de hand na hun uitspattingen van de vorige dag.
Bij haar huis aangekomen bleef hij, alvorens de stoep op te lopen even staan om naar haar raam daar beneden te kijken. Ze had de luiken weer gesloten. Hij stak de sleutel in het slot van de voordeur en liep de trap naar het souterrain af. Vandaag brandde er bij haar in de kamer geen wierookstokje. Ze lag weer in bed en was diep in slaap. Hij was teleurgesteld en geârgerd. Als hij dat geweten had had hij langer weg kunnen blijven, een paar ‘zondagse’ dingen kunnen doen, kunnen gaan tennissen met Geof en Ted – wat hij nu en dan deed – of gaan zwemmen in Swiss Cottage. Hij had in elk geval de zondagskrant mee kunnen nemen.
Hij zat op de enige stoel die de kamer rijk was naar haar te kijken. Langzaamaan begon een zekere tederheid, een vorm van deernis voor haar het verlangen in hem te wekken om haar aan te raken. Hij kleedde zich uit en ging naast haar liggen met een arm om haar ineengedoken lijf.
Het was al na enen toen ze wakker werd. Ze kleedden zich aan en gingen naar een cafÇ. Senta was rustig en zwijgzaam; ze zat ergens aan te denken en sloeg geen acht op wat hij zei. Zijn verlangen naar haar liet nog op zich wachten, maar het genoegen bij haar te zijn leek gegroeid te zijn. Het bleef voor hem een bron van verbazing dat hij haar eerst niet mooi had gevonden. Geen vrouw ter wereld kon aan haar tippen. Ze had de zilvergrijze jurk aan met de verlepte roos op het lijfje en zilveren schoenen met zulke hoge hakken dat ze ineens veel langer leek. Ze had haar haar achter de oren gekamd en droeg lange bengelende oorbellen die leken op de kristallen druppels van een kroonluchter. Mannen draaiden zich in het geniep om om naar haar witte blote benen te kijken en naar de zware borsten onder de soepele stof. Philip was trots in haar gezelschap gezien te worden, en zonder bepaalde reden nogal zenuwachtig.
Op weg naar huis praatte ze over de merkwaardige occulte en astrologische dingen die haar bezighielden, over harmonieleer en eindeloos geslaagde vibratiefrequenties, over de prachtige synchroniteit van het heelal en over botsende patronen. Hij luisterde meer naar de klank van haar woorden dan naar de woorden zelf. Die spraak met dat timbre, die zangstem als die van een sopraan had ze vast op de toneelschool geleerd. Toen viel hem in dat hij eigenlijk geen geloof kon hechten aan haar bewering dat ze op de toneelschool was geweest. Wat werd het toch allemaal moeilijk en ingewikkeld als je niet wist waar je aan toe was.
Toen ze naar binnengingen maakte hij zich een beetje zorgen over de manier waarop ze de rest van de dag zouden doorbrengen. Kon je gewoon met haar doen, kon je gewoon gaan zitten en, behalve vrijen, dingen met haar doen die zijn vader en moeder bijvoorbeeld samen gedaan hadden? Misschien wilde ze wel vrijen en hij dacht ongerust dat hij daar misschien niet toe in staat zou zijn. Het was bijna een opluchting toen ze, terwijl ze zelf op het bed zat hem naar de oude rieten stoel verwees. Ze zei dat ze met hem wilde praten, dat ze hem iets te zeggen had.
‘Wat beteken ik voor jou, Philip?’
Hij zei eenvoudig en naar waarheid: ‘Alles.’
‘Ik houd van je,’ zei ze.
Ze zei het zo simpel, zo lief, zo natuurlijk en kinderlijk dat het recht naar zijn hart ging. Ze had hem verboden dat te zeggen, had gezegd dat zij die woorden niet zou uitspreken, dus hij wist dat de tijd was aangebroken om het wel te zeggen. Hij leunde naar voren en strekte de armen naar haar uit. Ze schudde het hoofd en leek met de ogen van Flora langs hem heen in een ver verschiet te staren. Ze bevoelde zijn hand en bewoog haar vingers strelend naar de gewonde pols.
‘Ik heb gezegd dat we dat niet moesten uitspreken voor we zeker van ons zelf waren. Ik ben nu zeker van mezelf. Ik houd van je. Jij bent mijn wederhelft, tot ik jou vond was ik niet compleet. Het spijt me dat ik je gisteravond pijn heb gedaan, ik was gek van verdriet, ik sloeg en beet omdat dat mijn manier was om een uitlaat te vinden voor mijn ellende en ontreddering. Begrijp je dat, Philip?’
‘Natuurlijk begrijp ik dat.’
‘En houd jij van mij zoals ik van jou houd?’
Het leek een plechtig moment. Ernst en uiterste vormelijkheid waren nu geboden. Hij zei met vaste bedachtzame stem alsof hij een gelofte aflegde: ‘Ik houd van je, Senta.’
‘Ik wou dat het uitspreken van die woorden genoeg was. Maar het is niet genoeg, Philip. Je moet je liefde voor me bewijzen en ik zal de mijne voor jou moeten bewijzen. Daar heb ik al de tijd dat jij vanochtend weg was over liggen nadenken. Ik heb hier liggen peinzen dat we allebei iets heel geweldigs moeten doen om onze liefde voor elkaar te bewijzen.’
‘Mij best,’ zei hij. ‘Akkoord. Zeg maar wat het moet zijn.’
Ze zweeg. Haar kristalgroene ogen hadden hun blik teruggehaald uit een onbekend verschiet en ontmoetten de zijne. Ze heeft het vast niet over de dingen waar Jenny mee zat, dacht hij, een verloving is niets voor Senta. En ook niet over een of ander cadeautje. Hij hoopte wat laf dat Senta hem niet zou vragen zich in zijn pols te snijden om zijn bloed met het hare te vermengen. Dat zou echt iets voor haar zijn en hij zou het wel doen ook, maar niet zonder een gevoel van weerzin.
‘Ik zie in het leven een groot avontuur, jij niet?’ zei ze. ‘Over dat soort dingen zijn we gelijkgestemd, dus weet ik dat jij dat ook zo ziet. Het leven is gruwelijk en prachtig en tragisch, maar de meeste mensen maken er iets alledaags van. Als jij en ik samen vrijen beleven we een ogenblik van intensief bewustzijn, een ogenblik, waarop alles duidelijk is en lijkt te schitteren, en we zo diep voelen dat het lijkt of onze ervaringen fris en gloednieuw en volmaakt zijn. Nou, zo hoort het de hele tijd te zijn, het ligt in onze macht om dat te bereiken, en niet door middel van wijn of verdovende middelen, maar door tot de uiterste grenzen van ons bewustzijn te leven, door iedere dag te beleven met iedere vezel van ons wezen.’
Hij knikte. Iets dergelijks had ze al op de terugweg gezegd. Het afschuwelijke was dat hij slaap begon te krijgen. Hij had veel gegeten en een biertje gedronken. Waar hij het meest aan toe was was een tijdje met haar op het bed, knus tegen elkaar aan tot ze in slaap vielen. Haar verklaring dat ze van hem hield had hem erg blij gemaakt en met die wetenschap voelde hij weer een doezelig verlangen naar haar bij zich opkomen, een soort mild lustgevoel dat lekker zoet gehouden kan worden tot na het dutje, als het lijf warm en behaaglijk voelt. Hij glimlachte haar toe en reikte naar haar hand.
Ze trok haar hand terug en hief de wijsvinger. ‘Sommige mensen zeggen dat je vier dingen moet doen om volledig te leven. Weet je wat die zijn? Ik zal het je vertellen. Een boom planten, een gedicht schrijven, vrijen met iemand van je eigen geslacht en iemand doodmaken.’
‘De eerste twee eisen, nee de eerste drie lijken niet veel gemeen te hebben met de vierde.’
‘Nou niet spotten alsjeblieft Philip. Jij spot te veel. Er zijn dingen waar je niet mee hoort te spotten.’
‘Dat was geen spotten. Ik denk niet dat ik ooit een van die dingen zal doen, en ik hoop dat dat niet betekent dat ik niet geleefd heb.’ Hij keek haar aan, intens genietend van haar gezicht, haar grote heldere ogen, de mond waar zijn ogen geen genoeg van konden krijgen. ‘Als ik bij jou ben heb ik het gevoel dat ik echt leef, Senta.’
Dat was een uitnodiging om te gaan vrijen maar ze deed of ze het niet merkte. Ze zei heel rustig en met een intens dramatische concentratie: ‘Ik zal jou mijn liefde bewijzen door iemand voor jou dood te maken en jij moet iemand doodmaken voor mij.’
Voor het eerst sedert hun thuiskomst was hij zich bewust hoe benauwd het in de kamer was, met de bedompte roofdierenstank uit het bed en de zak propvol vuile was. Hij kwam overeind om de luiken opzij te duwen en het raam naar beneden te schuiven, en met de handen op de bovenste balk van de sponning het kleine beetje frisse lucht dat tot Tarsus Street doordrong opsnuivend zei hij over zijn schouder. ‘Allicht, zeg maar wie je op het oog hebt.’
‘Het hoeft niet een speciaal iemand te zijn. Misschien is het zelfs beter van niet. Een nachtelijke voorbijganger op straat. Zij daar zou ervoor in aanmerking komen.’ Ze wees naar iemand van het zwervende volk, naar een vuilniszakkenvrouw die op het trottoir zat met haar rug tegen het hekje boven het souterrainplatje. ‘Zo iemand, kan niet schelen wie. Het gaat er niet om wie het is, het gaat om de daad, om de gruwelijke daad die je buiten de gewone gemeenschap plaatst.’
‘Op die manier.’
De rug van de oude vrouw zag eruit als een zak met lompen, die iemand daar had neer gezet om opgehaald te worden door de vuilnisdienst. Het was moeilijk te beseffen dat daar een menselijk wezen in school, een mens met gevoelens, die in staat was pijn of vreugde te voelen. Philip draaide zich langzaam om, maar ging niet weer zitten. Hij leunde tegen de gebutste en gebarsten lijst van de spiegel. Senta’s gezicht had een intense uitdrukking, wezenloos en toch nadenkend. Hij vond dat ze praatte als iemand – en niet eens iemand met veel talent – die een uit het hoofd geleerde rol voor een toneelspel opzegde.
‘Ik zou weten wat jij voor mij had gedaan, en jij zou weten wat ik voor jou had gedaan, maar niemand anders. Wij zouden die twee gruwelijke geheimen delen. Dan pas zouden we weten dat elk van ons tweeân meer dan de hele rest van de wereld voor de ander betekende, als jij dat voor mij kon doen, en ik voor jou.’
‘Senta,’ zei hij, terwijl hij zijn best deed zijn geduld te bewaren, ‘ik weet dat je het niet meent. Ik weet dat dit soort dingen fantasieân zijn. Je denkt misschien dat je me voor de gek houdt, maar dat doe je niet.’
Haar gezicht vertrok. Haar blik verschoof en hervond zijn ogen. Ze sprak op verstilde, kille toon, maar argwanend. ‘Wat voor dingen?’
‘Ach laat maar. Ik weet het en jij weet het.’
‘Ik weet het n°et. Wat voor dingen?’
Hij had het niet willen zeggen, hij wilde niet weer een botsing, maar misschien was het onvermijdelijk. ‘Nou, als het dan moet: je gefantaseer over je moeder en al die verre reizen, en die audities met Miranda Richardson. Ik weet dat het dagdromen zijn. Ik wilde het niet zeggen, maar wat moet ik, als jij begint over het vermoorden van mensen om onze liefde te bewijzen.’
Terwijl hij aan het woord was zette hij zich al schrap voor een zelfde soort aanval als van de avond te voren. Maar ze was kalm als een standbeeld, met de handen priesterlijk gevouwen, de ogen op de handen gevestigd. Ze hief het hoofd en keek hem aan. ‘Jij gelooft niet wat ik zeg, Philip?’
‘Hoe kan ik, als jij dat soort dingen uitkraamt. Sommige dingen geloof ik wel.’
‘Goed, wat geloof je niet?’
Hij ontweek het antwoord. ‘Hoor eens Senta, ik vind het niet erg dat je fantasieân hebt, dat hebben hopen mensen, gewoon om het bestaan wat spannender te maken. Ik vind het niet erg dat je dingen over je ouders en je toneelspelen verzint, maar als je begint over het vermoorden van andere mensen, dan wordt het kwalijk en zinloos en bovendien tijd verspillen. Het is zondag, we konden ergens gezellig buiten zitten, het is een schitterende dag, en kijk nou naar ons, in dit – nou eerlijk gezegd, dit walgelijke hok, en jij maar praten over het vermoorden van dat arme oude wijfje daar buiten.’
Ze werd de muze van de tragedie, somber, ernstig. Het leek of ze hem afschuwelijk nieuws over zijn familie te vertellen had, of dat alle mensen die zij liefhad dood waren. ‘Ik meen het absoluut en met mijn hele wezen,’ zei ze.
Hij voelde hoe zijn gezicht betrok, hij zijn ogen dichtkneep en zijn voorhoofd fronste in een poging haar te volgen. ‘Je k†n het niet menen!’
‘Meen jij het als je zegt dat je van me houdt, en alles voor me overhebt?’
‘Binnen redelijke grenzen,’ zei hij nors.
‘Binnen redelijke grenzen. Om misselijk van te worden. Zie je dan niet dat wat wij samen hebben, juist bu°ten de grenzen van het redelijke moet liggen? Om dat te bewijzen moeten we iets doen dat buiten de beperkingen van de wet en de redelijkheid ligt!’
‘Jij meent het echt,’ zei hij bitter. ‘Dat denk je tenminste, en dat komt in jouw stemming op hetzelfde neer.’
‘Om mijn liefde voor jou te bewijzen ben ik bereid iemand dood te maken en jij moet voor mij tot hetzelfde bereid zijn.’
‘Zal ik jou eens wat zeggen, Senta: Jij bent geschift.’
Haar stem klonk nu koud en hard als steen, ver weg. ‘Zeg dat nooit weer.’
‘Sorry, ik zal het nooit meer zeggen. Ik meende er niets van. O, Senta, laten we het in godsnaam over iets anders hebben. Laten we iets gaan doen. Kunnen we dit alles niet vergeten? Ik weet niet eens hoe we er over begonnen zijn.’
Ze stond op en kwam op hem toe. Tot zijn vernedering hield hij onwillekeurig zijn handen voor zijn gezicht. ‘Ik zal je niks doen,’ zei ze minachtend. Met haar kleine kinderhanden greep ze hem bij de bovenarmen. Ze keek in zijn gezicht. Door haar stelthakken hoefde ze maar een klein eindje omhoog te kijken. ‘Philip, weiger je dit te doen? Weiger je?’
‘Allicht weiger ik. Je weet het misschien nog niet, je kent mijn ware aard nog niet, maar ik heb een gruwelijke hekel aan het begrip moord, en aan iedere vorm van geweld trouwens. Niet alleen dat ik er misselijk van word, ik vind het hoogst vervelend. Ik kan niet eens kijken naar een gewelddadige film op tv, ik heb er ook geen zin in, het interesseert me niet. En nu zeg jij dat je wilt dat °k iemand vermoord. Denk je misschien dat je een misdadiger voor hebt?’
‘Ik hield jou voor de andere helft van onze verenigde zielen.’
‘Ach praat geen onzin. Al die kul over zielen en karma en lotsbeschikkingen en de rest. Kom, word toch eens volwassen en leer in de echte wereld te leven. Je hebt het over leven – vind jij dit leven? Dit hokken in deze zwijnestal en de helft van je tijd verslapen? Sprookjes verzinnen om anderen te overtuigen wat een fantastische bij-de-tijdse meid je bent? Ik dacht dat ik alles gehoord had, toen je over Mexico en India was uitgepraat, en over je IJslandse moeder en de Vliegende Hollander, maar nu vertel je me dat ik de een of andere gesjochten ouwe zwerver moet vermoorden om te bewijzen dat ik van je houd!’
Ze siste als een kat en zette zich zo heftig tegen hem af dat hij wankelde. Om zijn evenwicht niet te verliezen greep hij zich vast aan de rand van de vergulde spiegellijst, en even dacht hij dat het hele zwaaiende glazen gevaarte naar beneden zou komen. Maar het huiverde alleen maar even aan de ketting waarmee het aan de muur bevestigd was en bleef stil hangen toen hij er tegenaan leunde en hem met beide handen vastgreep. Toen hij zich weer omdraaide had ze zich met het gezicht in het kussen op het bed gesmeten waar merkwaardig schokken als stuipen door haar hele lichaam voeren. Toen hij haar aarzelend aanraakte, draaide ze zich op haar rug, kwam overeind en begon te krijsen. Het was een afschuwelijk geluid, die schijnbaar mechanische korte staccato kreten die uit haar wijd open mond scheurden, de lippen dreigend opgetrokken als van een tijgerin.
Hij had gelezen en gehoord wat hem te doen stond en gaf haar een pets in het gezicht. De uitwerking was ogenblikkelijke stilte. Ze werd lijkbleek, kokhalsde, snakte naar adem en bedekte haar beide wangen met haar handen. Ze beefde over al haar leden. Na een paar tellen fluisterde ze tussen haar vingers door: ‘Geef me wat water.’
Ze klonk zwak en gesmoord of ze ziek was. Heel even maakte ze hem bang. Hij liep de kamer uit, door het gangetje langs de andere vertrekken van het souterrain naar de wc, en naar de voorhistorische ruãne van een badkamer daarnaast. De enige aanwezigen koperen kraan stak met een lap erom uit de groen uitgeslagen schimmelige muur boven het bad. Hij vulde de beker, dronk hem leeg en vulde hem opnieuw. Het water had een verschaalde metaalsmaak. Hij stommelde terug naar de kamer. Ze zat op het bed met het paarse dekbed om zich heen als was het hartje winter. Achter en boven haar was de rug van de oude vrouw, die nu in een soort kaki jack gehuld was, nog steeds door de spijlen van het hek te zien. Ze had geen teken gegeven dat ze het gekrijs daar beneden gehoord had, misschien doordat ze zoveel van het leven wist dat ze er afstand van had genomen.
Philip hield de beker aan Senta’s lippen alsof ze inderdaad ziek was. Hij sloeg zijn andere arm om haar heen en legde zijn hand liefkozend in haar hals. Hij voelde haar lichaam huiveren en de koortsachtige gloed die van haar huid straalde. Timide proefde ze van het water tot ze de hele beker leeg had. Haar hals maakte zich los van zijn strelende hand, haar hoofd dook weg en ze pakte hem de beker af waar het water in had gezeten. Het gebeurde heel stilletjes en zachtmoedig zodat wat nu volgde, doordat het zo onverwacht was, als een grote schok kwam. Ze smeet de beker de kamer door en tegen de muur aan gruzels.
‘Maak dat je weg komt!’ gilde ze. ‘Je kunt wel opdonderen. Je hebt mijn leven verziekt, ik haat je, ik wil je nooit meer zien!’