11
Toen ze samen op pad gingen was het allerminst zijn bedoeling Cheryl te volgen. Het was waarachtig de eerste keer dat hij met zijn zusje uitging sedert ze met hun allen naar Arnham waren gegaan, en toen waren Christine en Fee erbij geweest. De laatste keer dat hij alleen met zijn jongste zusje op stap was geweest was voor de dood van hun vader.
Het was zaterdagavond en hij stond op het punt naar Tarsus Street te gaan. Gek, maar het was moeilijker tegen een moeder die nooit iets vroeg te zeggen dat je pas de volgende avond thuiskwam, dan tegen een moeder die je uithoorde en bespioneerde. Maar hij had het langs zijn neus weg gezegd, waarop ze hem haar onschuldige argeloze glimlach had gegund.
‘Veel plezier, jongen.’
Binnenkort kwam alles toch aan het licht. Als hij eenmaal verloofd was zou de mededeling dat hij ’s nachts bij Senta bleef hem geen problemen bezorgen. Net toen hij in de auto stapte kwam Cheryl de deur uit rennen en vroeg om een lift.
‘Ik ga via Edgware Road.’
‘Toe, rij dan even om en breng me naar Golders Green.’
Dat was een flink eind om, maar hij gaf haar haar zin, hij was nieuwsgierig. Het had voor hem iets verontrustends dat terwijl zij geheimen voor hem had, hij evengoed geheimen voor haar had. Ze waren de bocht naar Lochleven Gardens nog niet om of ze vroeg hem geld te leen.
‘Een vijfje maar, Phil, dan kan je rechtstreeks via Edgware Road.’
‘Ik leen je geen geld, Cheryl, daar begin ik niet meer aan.’ Hij zweeg even en toen ze niets zei vervolgde hij: ‘Wat zoek je in Golders Green, wat is er zo leuk aan Golders Green?’
‘Een vriendin van wie ik wel kan lenen,’ zei ze luchtig.
‘Cheryl, waar ben je mee bezig? Ik moet het wel vragen. Ik weet dat je ergens in verzeild bent geraakt. Je bent nooit thuis, behalve ’s avonds, je hebt geen vrienden of vriendinnen, je bent altijd alleen en je probeert van iedereen geld los te krijgen. Je zit tot je nek in de narigheid, waar of niet.’
‘Het gaat je niks aan.’ De bekende tobberige, chagrijnige toon was terug in haar stem, maar met een onverschillige bijklank, met iets van kan-me-niets-verdommen, waaruit hij opmaakte dat zijn vragen haar niet deerden. Inmenging had niets te betekenen als je je er tegen wapende door niets toe te geven.
‘Als ik jou geld leen, gaat het me wel wat aan, dat snap je toch wel?’
‘Nou ja, maar je leent me niks, dat heb je immers zelf gezegd, dus dan kan je maar beter je mond houden.’
‘Vertel me dan tenminste wat je vanavond gaat doen.’
‘OkÇ, als jij mij eerst vertelt wat jij vanavond uitspookt. Nee hoor, laat maar, ik weet allang dat je met die Stephanie gaat, of niet soms?’
Die misplaatste zekerheid van haar over de vraag wat hij gedaan had en van plan was te gaan doen, deed bij hem heel even de vraag rijzen, of hij er met zijn overtuiging dat ze verslaafd was aan verdovende middelen of drank, niet net zo naast zat als zij. Als zij het mis kon hebben, en ze h†d het mis, dan kon hij zich ook vergissen. Hij verwaardigde zich niet het te ontkennen en hij zag haar triomfantelijke knikje. In Golders Green zette hij haar af op het busstation. Hij was van plan Finchley Road in te slaan, maar toen hij Cheryl de richting van High Road op zag gaan kreeg hij de opwelling haar te volgen, om te zien wat ze in haar schild voerde. Hij vond het heel vreemd dat ze een paraplu bij zich had.
Het had geregend en het zag ernaar uit dat het opnieuw zou gaan regenen. De paar mensen die hij op straat zag hadden allemaal een paraplu, maar voor Cheryl leek hem dat een ongekend verschijnsel. Wat moest zij tegen de regen beschermen? Toch zeker niet dat korte rechtopstaande haar. Niet de spijkerbroek of het glimmende plastic jack. Cheryl met een paraplu was even ongerijmd als Christine in een spijkerbroek. Hij parkeerde zijn auto in een zijstraatje. Toen hij High Road weer insloeg meende hij dat hij haar kwijt was, maar toen zag hij haar een heel stuk voor hem uit in een bocht van de straat op het brede trottoir lopen.
Toen het figuurtje van de voetganger op groen sprong rende hij Finchley Road over. Het was midzomer en de zon zou pas over een uur of twee ondergaan, maar het daglicht was somber door de regen en de dreigende bewolking. Als de winkels open waren was het hier druk, met dubbelgeparkeerde auto’s en bussen die zich daartussen langzaam een weg baanden. Het was een winkelwijk, en anders niet, zonder bioscopen en cafÇs. Met maar een enkele bar lag de straat er nu verlaten bij, afgezien van Cheryl die dicht langs de winkelramen liep. Niet totaal verlaten dus. Philip besefte ietwat beschaamd dat hij bedoelde dat je er geen verantwoordelijke, fatsoenlijke, ordentelijke burgers zag. Drie punkers keken in de etalage van een winkel met motoronderdelen. Aan de andere kant van het trottoir waarop Cheryl liep, slenterde een eenzame man, een lange magere man in het leer, met zijn haar in een vlecht.
Even dacht Philip dat Cheryl die man zou aanspreken. Hij kwam haar tegemoet maar liep veel dichter bij de stoeprand en toen hij dichterbij kwam leek ze vanuit de bescherming van de etalages zijn kant uit te koersen. Philip had zich intussen opgesteld in het portiek van het kantoor van een woningbouwvereniging aan dezelfde kant als de punkers. Hij had zich al eens afgevraagd of Cheryl niet een vorm van prostitutie bedreef. Van dat denkbeeld kreeg hij een buitengewoon smerige smaak in de mond. Het zou wel verklaren hoe ze zo plotseling aan geld kwam, maar niet waarom ze soms zo dringend verlegen zat om kleine leningen. Hij zag nu dat hij zich had vergist – althans op dit punt – want Cheryl liep de man in het leer met afgewend hoofd voorbij. Ze had hem ongemoeid gelaten en stond nu argwanend om zich heen te kijken. Het leed geen twijfel, of zij keek of de straat wel zo verlaten was als hij leek.
Hem kon ze niet zien, daar was hij zeker van. Ze staarde naar de punks, die genoeg hadden gekregen van de etalage en nu van de overkant van de straat naar haar keken, maar zonder belangstelling, het kwam niet bij hen op zich met haar in te laten. Er ging Philip een licht op. Voor Cheryl de stunt uithaalde, die al zijn veronderstellingen over het doel van haar tocht te niet zou doen, besefte hij al dat het haar niet kon schelen of de punkers haar doen en laten volgden, omdat die jongens en zij soortgenoten waren, die zich niet alleen niets van de wet aantrokken, maar die bovendien, onuitgesproken, onbeklonken samenspanden tegen de wet. Ze waren de laatsten die haar zouden aangeven.
Aangeven? Voor welk misdrijf?
Zich onbespied wanend schoot ze het portiek van een van de winkels in. Het was een boetiekje met een deur van spiegelglas. Philip zag haar voor de deur neerhurken en zo te zien iets door de wijde zilverkleurige brievenbus steken. Was ze bezig in te breken? Een kreet van protest welde in hem op, die hij met zijn hand voor zijn mond onderdrukte.
Hij kon op die afstand en bij dat licht onmogelijk zien waar ze mee bezig was. Hij zag alleen haar rug en gebogen hoofd en het gebaar alsof ze iets doorboorde. De straat bleef leeg, hoewel een auto voorbij reed in de richting van het station. Philip hoorde nu bewust de zoemende stilte, het gezoem van het voortdurende, regelmatige gegons van verkeer in de verte. Opeens gaf Cheryl een ruk met haar rechterarm, leunde gehurkt achterover, sprong op en trok iets door de brievenbus naar buiten. Philip zag en begreep.
De paraplu had als haak dienst gedaan en een kledingstuk van een rek of een toonbank in de winkel gelicht. Misschien een trui of een bloes of een rok. Dat kon hij niet zien. Daar gunde ze hem de kans ook niet toe, maar ze rolde het kledingstuk op en duwde het onder haar jack. Hij was als verlamd door wat hij gezien had, zijn gevoelens waren tijdelijk verdoofd, maar het boeide hem wel. Je kon niet zeggen dat hij wou dat ze het nog een keer deed, maar hij wou graag nog eens zien hoe het gedaan werd.
Even dacht hij dat hij op zijn wenken werd bediend, want ze liep naar een andere boetiek een eindje verderop en stond daar met haar neus tegen de etalageruit. Maar toen werd hij andermaal van zijn stuk gebracht door de onverhoedse manier waarop ze om haar as draaide en de benen nam. Ze rende niet in de richting die hij verwacht had, namelijk naar Finchley Road, maar de andere kant op, stak de straat over en dook een zijstraat bij de spoorbrug in. Philip overwoog haar te volgen, maar al snel verwierp hij dat plan en liep terug naar zijn auto.
Wat had dit te betekenen? Was dat nu alles, een soort idiote dwang om dingen uit winkels te gappen? Hij had eens gelezen dat kleptomanie een waanidee was, dat het niet bestond. Trouwens, wat deed ze met de spullen die ze stal?
Zijn eerste opwelling om het aan Senta te vertellen verwierp hij vrijwel meteen. Maar gedurende de rit door het noorden van Londen en langs West End Lane bedacht hij zich en beschouwde hij zijn inval nader. Was dat niet wat je van een verhouding als de hunne mocht verwachten? Dat je elkaar in vertrouwen nam, elkaar op de hoogte bracht van je twijfel en angsten? Als ze van plan waren altijd bij elkaar te blijven, hun leven lang, dan moesten ze bij elkaar verlichting zoeken, elkaars zorgen delen.
Hij reed via Caesaria Grove naar het huis van Senta, langs de grote sombere kerk van ruwgehouwen natuurlijke steen, met het portiek waar Joley ’s nachts soms bivakkeerde. Maar het portiek was leeg en het ijzeren hek naar het kerkhof was afgesloten met een ketting en hangslot. Als kind was Philip bang voor dat soort gebouwen, kerken of huizen opgetrokken als een grimmig bouwwerk uit de middeleeuwen, en zou hij een omweg gemaakt hebben of er met afgewende ogen langs zijn gerend. Dat kwam nu weer bij hem boven, en hij ervoer de herinnering aan die angst in sterke mate, maar niet de angst zelf. Hoogstens een twaalftal grafstenen stond nog overeind onder de bomen met hun zwarte stammen en het spitse leerachtige blad. Hij had vaart geminderd om naar binnen te kijken, waarom wist hij niet, maar nu drukte hij weer op de gaspedaal, sloeg de hoek om en parkeerde vlak voor Senta’s huis.
Op de bovenverdiepingen zag hij meer dichte luiken dan anders. Alleen uit het souterrain kwam licht en het zien van dat schijnsel deed zijn hart sneller kloppen. Het gevoel van ademnood kwam terug. Hij rende de stoep op en ontsloot de voordeur. Muziek zweefde hem tegemoet, maar niet het soort muziek waar Rita en Jacopo op dansten. Het kwam uit het souterrain. Dat was zo ongebruikelijk dat hij even bang was dat ze iemand op bezoek had, zodat hij een paar tellen aarzelend en nieuwsgierig bij haar deur bleef luisteren naar de boezoekimuziek. Ze moest zijn voetstappen op de trap gehoord hebben, want ze deed zelf de deur open en vloog ogenblikkelijk in zijn armen.
Natuurlijk was er niemand anders. Zijn hart was geroerd om wat ze gedaan had, en waar ze zo trots op leek: ze had eten en wijn klaar staan op het bamboetafeltje, ze had de bandrecorder aangezet, en de kamer leek om de een of andere reden schoner en frisser dan anders, de paarse lakens hadden plaats gemaakt voor bruine. Ze droeg een jurk die hij nooit eerder had gezien, zwart, kort, dun en iel met een lage ovale halsuitsnijding die haar witte borsten te zien gaf. Hij hield haar in zijn armen en zoende haar zachtjes, bedachtzaam. Haar kleine warme handen met hun koude ringen streelden zijn haar, zijn nek.
‘Zijn we alleen in huis?’ fluisterde hij.
‘Ze zitten ergens in het noorden.’
‘Met jou alleen in huis vind ik veel fijner.’
Ze schonk de glazen vol en hij vertelde haar over Cheryl. Hij vond het wel eens een beetje gemeen van zichzelf, dat ongegronde wantrouwen, dat vermoeden dat ze geen belangstelling had voor de dingen die hij haar vertelde, over zijn thuis, zijn doen en laten. Hij verwachtte dat ze afwezig zou luisteren en liever terugkeerde naar haar eigen beslommeringen. Maar integendeel, ze was wÇl geãnteresseerd, luisterde gretig, en gaf hem, de handen gevouwen en hem in de ogen kijkend, haar volle aandacht. Toen hij de episode vertelde van Cheryl die met haar paraplu door de brievenbus pookte ontlook er een glimlach op haar gezicht, die je als je niet wist dat het onmogelijk was, had kunnen aanzien voor een blijk van bewondering.
‘Senta, wat moet ik doen, wat vind jij? Ik bedoel, moet ik het aan iemand vertellen? Moet ik er met h††r over beginnen?’
‘Wil je echt weten wat ik ervan vind, Philip?’
‘Natuurlijk. Daarom vertel ik het je. Ik wil jouw mening weten.’
‘Nou, volgens mij trek jij je veel te veel aan van de wetten en de maatschappij en dat soort dingen. Mensen zoals jij en ik, uitzonderlijke mensen, staan boven de wet, vind jij dat ook niet? Of laten we zeggen, die hebben de wet achter zich gelaten.’
Zijn levenlang was hem bijgebracht de wetten te respecteren, gezag te eerbiedigen en de overheid te gehoorzamen. Zijn vader mocht aan gokken verslaafd zijn, maar op het gebied van eerlijkheid was hij onvermurwbaar en in financiâle aangelegenheden strikt betrouwbaar. Je eigen regels bepalen riekte naar anarchie, vond Philip.
‘Cheryl zal de wet niet achter zich laten als ze betrapt wordt.’
‘Jij en ik bezien de wereld niet op precies dezelfde manier, Philip. Ik weet dat jij de wereld zult leren bekijken als ik, maar zo ver is het nog niet. Ik bedoel als een oord van mystiek en magie, als het ware op een niveau dat ver uittorent boven de saaie, praktische dingen waar de meeste mensen hun leven aan verspillen. Als jij op mijn niveau komt zal je een wereld vinden van wonderbaarlijke, occulte dingen, waar alles kan en alles mag. Politie is daar niet, en wetten ook niet. Dan begin je dingen te zien die je nooit eerder gezien hebt, vormen, wonderen, visioenen en geesten. Je hebt de eerste stap er naartoe al gemaakt, toen je die oude man voor me doodmaakte. Wist je dat?’
Philip beantwoordde haar blik, maar was ietwat verbluft en niet zo gelukkig als een paar tellen tevoren. Hij besefte heel goed dat hij de mening die ze hem had gegeven helemaal niet wilde horen, en dat ze hem eigenlijk niet geantwoord had. Haar termen waren vaag, en konden naar willekeur geãnterpreteerd worden, ze hielden geen verband met tastbare dingen, met regels en beperkingen, met fatsoen, maatschappelijk aanvaardbaar gedrag, eerbied voor de wet. Hij vond dat ze goed sprak, mooi articuleerde en de dingen die ze zei konden geen onzin zijn. Dat gevoel had zijn oorsprong in zijn eigen onmacht het te begrijpen. Hij leerde wel wat van haar woorden, maar niet de dingen die ze hem bij wilde brengen. Het was boeiend maar tegelijkertijd verontrustend. Wat hij ervan had opgestoken was dat, als je een leugen hebt verteld over iets dat je gedaan hebt, – in dit geval over de moord op de zwerver – dat je dat heel snel vergeet, dat er iets in je geheugen is dat het uitvaagt. Als ze, in plaats van te praten alsof ze die daad van hem als iets vanzelfsprekends beschouwde, hem argeloos gevraagd had wat hij vorige zondagavond gedaan had, dan had hij, daar was hij zeker van, geantwoord dat hij, nadat hij bij haar was weggegaan, rechtstreeks naar huis gereden en naar bed gegaan was. Hij zou gedaan hebben wat voor de hand lag en de waarheid hebben verteld.
De zon kroop door de kieren van de oude luiken en vormde gouden strepen over de zoldering en gouden tralies over het bruine dekbed. Dat was het eerste dat Philip zag toen hij die zondagochtend heel laat wakker werd: een lint van zonlicht over zijn hand die loom op het dek lag. Hij trok zijn hand weg, draaide zich om en tastte naar Senta. Ze was er niet. Ze was weg.
En weer zorgde ze voor een verrassing. Hij kwam overeind, meteen al vol angstvisioenen dat ze hem in de steek had gelaten, dat hij haar nooit weer terug zou zien, toen hij het briefje op haar kussen zag. ‘Ben zo terug. Moest even weg, het is belangrijk. Wacht hier op me, Senta.’ Waarom niet ‘veel liefs’? Het hinderde niet. Ze had een briefje voor hem achtergelaten. Op haar wachten? Hij zou zijn hele leven op haar gewacht hebben.
Zijn horloge vertelde hem dat het over elven was. De meeste nachten kreeg hij gewoon geen slaap genoeg, nooit meer dan vijf of zes uur. Geen wonder dat hij moe was geweest en maar door was blijven slapen. Klaarwakker, maar nog lekker ontspannen lag hij aan Senta te denken, opgelucht en tevreden, want in de regionen van zijn geest die voor Senta en hem gereserveerd waren, had hij op dat ogenblik geen zorgen of angst. Maar alsof zijn bewustzijn niet gedoogde dat hij helemaal niets om over te piekeren had, liet het Cheryl binnensluipen. Voor het eerst sedert hij getuige geweest was van haar truc, werd hij getroffen door de gruwel van haar daad. Hij was als verdoofd geweest, maar hij was nu over de schok heen. Hij wist meteen dat hij het er niet bij kon laten zitten. Hij kon niet doen alsof hij niet gezien had wat hij had gezien. Hij zou Cheryl ter verantwoording moeten roepen. Hij had geen keus, want anders kregen ze geheid de politie aan de telefoon met de boodschap dat ze haar hadden gearresteerd op verdenking van diefstal.
Wat zou beter zijn, Christine van tevoren te waarschuwen, of niet?
Daarna had Philip geen rust meer, hij moest opstaan. In het gore hoekje in de badkamer met de wc en de lekke, ingepakte kraan boven het bad wist hij zich zo’n beetje te wassen. Terug in de slaapkamer duwde hij de luiken terug en opende het raam. Senta zei dat je dan de vliegen binnenliet en bij het omhoogschuiven gonsde er dan ook een grote aasvlieg langs zijn wang, maar het leek of de kamer naar adem snakte. Het was een zonnige, zinderende zomerdag, bepaald niet het soort weer dat je na zo’n druilerige regenachtige week verwacht zou hebben. De korte schaduwen tegen het beton boven zijn hoofd waren zwart en het zonlicht van een brandende verblindende witheid.
Toen gebeurde er iets dat nooit eerder gebeurd was en dat hem geweldig opgewonden en blij maakte. Hij zag haar aankomen. Hij zag haar spijkerbroekbenen en gympen – iets ongekends, hij had haar nooit in een broek gezien. Zou hij haar wel herkend hebben als ze zich niet voor het hek had gebukt om door de spijlen naar hem te kijken? Ze wrong haar hoofd tussen de spijlen door, en daarna haar arm die ze zogenaamd smachtend naar hem uitstrekte. Haar hand was open met de palm naar boven, alsof ze de zijne wilde vastpakken. Ze trok haar hand weer terug en liep de stoep op. Zijn oren spitsend volgde hij een voor een iedere voetstap, het portaal door, de gang door, de trap af.
Traag maakte ze haar entree. Ze sloot de deur achter zich met overdreven zorg, of ze een huisvol slapende mensen had. Hoe kon hij, van iemand die zo blank was en nooit enige kleur op de wangen had, zeggen dat ze doodsbleek zag? Haar huid had die groenige-zilveren kleur. Behalve de spijkerbroek en de gympen droeg ze een los jack van donkerrode katoen met om haar middel een zwartleren riem. Ze had haar haar in een wrong of een knot boven op haar hoofd weggestopt onder een ribfluwelen pet als van een jongen. Ze zette de pet af en schudde haar haren los. Philip zag hoe ze naar hem keek met het begin van een glimlach op haar gezicht en ontdekte in de nevelige, pokdalige spiegel haar rug, met het haar als een grote zilveren waaier over de schouders gespreid.
Ze stak haar hand uit en hij nam hem in de zijne. Vanaf het voeteneind van het bed trok hij haar naar zich toe. Met beide handen streek hij zachtjes het haar uit haar gezicht, draaide het naar zich toe en bracht het naar het zijne en kuste toen de lippen die voor zo’n warme dag koel aanvoelden.
‘Waar ben je geweest, Senta?’
‘Je was toch niet ongerust, Philip? Je hebt mijn briefje toch wel gevonden?’
‘Natuurlijk. Dank je wel. Maar je zei niet waar je naar toe was, alleen dat het belangrijk was.’
‘O, dat was het. Heel erg belangrijk. Kan je het niet raden?’
Waarom gingen zijn gedachten als vanzelf naar Cheryl? Waarom nam hij aan dat ze bij Cheryl was geweest om iets te zeggen dat hij liever ongezegd had gelaten? Maar hij gaf geen antwoord, hij bracht het niet onder woorden. Ze zei het zachtjes, met haar lippen bijna tegen zijn huid:
‘Om mijn liefde voor jou te bewijzen ben ik voor jou gaan doen, wat jij voor mij hebt gedaan, Philip.’
Merkwaardig zoals het noemen van die ene dienst voor de andere hem onmiddellijk een gevoel van onbehagen gaf. Meer dan onbehagen, eerder een soort terugdeinzen, een schichtige reflex. In die paar ogenblikken dacht hij, misschien wil ze proberen mij haar filosofie bij te brengen, maar dan zal ik haar ook de mijne bijbrengen: dat het uit moet zijn met die fantasieân. Maar hij bracht het niet verder dan: ‘O ja? Jij hoeft mij niets te bewijzen, hoor.’
Als ze niet wenste te horen wat hij zei, luisterde ze niet. ‘Ik heb voor jou gedaan wat jij voor mij hebt gedaan. Ik heb iemand doodgemaakt. Daarom ben ik zo vroeg uitgegaan. Ik heb mezelf geleerd wakker te worden wanneer ik maar wil, weet je. Ik werd om zes uur wakker en ben uitgegaan. Ik moest er wel vroeg bij zijn omdat het zo ver was. En ik dacht, Philip zal ongerust zijn, dus laat ik een briefje voor hem achter.’
Ondanks zijn groeiende ergernis verwarmde hij zich aan haar lieve zorgen voor hem. Hij had het gevoel dat hem iets subliems overkwam, dat hem tegelijkertijd angst aanjoeg. Ze hield nu meer van hem dan v¢¢r de weken dat ze uit elkaar geweest waren, haar liefde voor hem bleef groeien. Zachtjes vatte hij haar gezicht in zijn handen om haar opnieuw te zoenen, maar ze maakte zich los.
‘Nee, Philip je moet naar me luisteren. Wat ik je vertel is erg belangrijk. Ik ben naar Chigwell geweest, zie je, en dat is een heel eind met de ondergrondse.’
‘Chigwell?’
‘Nou ja, Grange Hill eigenlijk, dat is het volgende station. Dat was dichter bij het huis van Arnham. Heb je het nog niet geraden? Degeen die ik voor jou heb doodgemaakt is Gerard Arnham, vanochtend om acht uur.’