14
In het verleden had hij heen en weer geschommeld tussen de wens Arnham nooit meer te zien, en het verlangen hem wel te zien om hem eens flink de waarheid te zeggen, maar op den duur waren die verlangens tot onverschilligheid vervaagd. Toch had hij al die maanden beseft dat hij, bij ieder bezoek aan het hoofdkantoor, Arnham tegen het lijf kon lopen. Meer dan de drukte had die omstandigheid hem ervan weerhouden te gaan lunchen in een van de omliggende eetgelegenheden. Maar nu kon hij niemand bedenken die hij liever had ontmoet. Het was haast even heerlijk als na een lange scheiding herenigd te worden met iemand van wie je hield. Philip kon zich amper weerhouden Arnham luidkeels en opgewonden te begroeten toen die het pleintje afwandelde.
Arnham, die Philip een paar seconden later herkende dan Philip hem, bleef op het overliggende trottoir staan aarzelen. Hij zag eruit of hij zijn laatste oortje versnoept had. Maar hij voelde ongetwijfeld Philips blijdschap vrijwel onmiddellijk, want er verscheen langzaam een glimlach op zijn gezicht die zich verbreedde, terwijl hij zijn hand opstak bij wijze van groet. Hij liep een paar auto’s langs eer hij zich de straat over haastte.
Philip kwam hem met uitgestoken hand tegemoet. ‘Hoe is het? Leuk u te zien.’
Naderhand, toen de gelukzaligheid wat was weggeâbd, bedacht hij hoe verbaasd Arnham geweest moest zijn over die uitbundige begroeting. Hij had Philip tenslotte maar een keer ontmoet, was bij die gelegenheid niet erg aardig geweest tegen Philip en zijn zusjes, en had zijn moeder ten slotte op een botte manier in de kou laten staan. Misschien was hij eerlijk gezegd gewoon opgelucht dat Philip zo goed in staat was te vergeven en te vergeten, of vond hij hem gewoon een botterik. Wat hij ook dacht, hij liet er niets van merken, maar drukte hem hartelijk de hand en vroeg Philip hoe het met hem ging.
‘Ik wist helemaal niet dat je hier in de buurt werkte.’
‘Bij onze laatste ontmoeting was ik ook nog niet zo ver,’ zei Philip. ‘Toen liep ik nog stage.’
‘Nog een wonder dat onze wegen elkaar niet eerder gekruist hebben.’
Philip legde uit dat hij niet vaak op het hoofdkantoor hoefde te zijn, maar liet niet los dat hij wist waar Arnham werkte. Ietwat weifelend zei Arnham: ‘Hoe is het met je moeder?’
‘Goed. Prima.’ Waarom zou hij het er niet een beetje dik opleggen. Hoe blij hij ook was Arnham te zien, hij hoefde niet uit het oog te verliezen dat dit de man was die Christine de bons had gegeven; met haar naar bed was geweest – dat kon Philip nu rustig onder ogen zien – en haar toen in de steek had gelaten. ‘Ze heeft best een goed zaakje opgebouwd, als u het weten wilt,’ zei hij en zich verder wagend op het glibberig sprookjespad, ‘en ze heeft een man die behoorlijk gek op haar is.’
Was het zijn verbeelding, of keek Arnham werkelijk een beetje ontdaan. ‘Mijn zus Fee is intussen getrouwd.’ Bij die woorden was het of hij Senta weer als bruidsmeisje zag, met het zilveren haar als een waaier over het koraalkleurige satijn en toen welde er zo’n golf van liefde voor haar bij hem op dat hij zich verslikte in de rest van zijn woorden.
Arnham leek het niet te merken. ‘Heb je tijd voor een pilsje? Hier om de hoek is een kroeg waar ik nog al eens kom.’
Als hij niet had hoeven rijden had Philip misschien wel ja gezegd. Maar hij had er niet veel behoefte aan nog meer tijd aan Arnham vuil te maken. De man had gedaan wat er van hem verlangd werd, hij had zijn bestaan bewezen en Philip zo gerust gesteld, als hij misschien nooit van zijn leven meer zou meemaken.
‘Sorry, maar ik heb nogal haast.’ Gek dat zijn eetlust volledig verdwenen was. Hij zou gekokhalst hebben. Van een borrel zou hij misselijk geworden zijn. ‘Ik ben toch al wat aan de late kant.’
‘Een andere keer dan,’ zei Arnham die teleurgesteld leek. Hij weifelde en zei haast samenzweerderig: ‘Het zou – is het goed als ik je moeder eens bel? Gewoon om de vriendschap weer op te halen?’
Philip zei nu op ietwat koele toon: ‘Ze woont nog op hetzelfde adres.’
‘Ja, ik heb haar nummer. Ikzelf ben verhuisd, zoals je misschien weet.’
Philip liet niet merken dat hij het inderdaad wist. ‘Belt u haar als u daar behoefte aan heeft.’ En hij voegde er aan toe: ‘Ze is veel uit, maar misschien hebt u geluk.’ Hij kreeg een aanvechting te huppelen, vreugdegehuil de hemel en de wereld in te zenden. Hij had Arnham vast kunnen grijpen en met hem naar het eind van de straat kunnen walsen, net als Rita en Jacopo, van puur geluk zingend van je een-twee-drie uit Die Lustige Witwe en Wiener Wald . Maar in plaats daarvan stak hij Arnham de hand toe en nam afscheid.
‘Tot ziens, Philip, het was leuk je weer te ontmoeten.’
Zich inhoudend om niet te rennen marcheerde hij als een soldaat met het vaandel, als een trompetter de straat uit, met het gevoel dat de man daar nog altijd op het trottoir zijn zwierige, kleiner wordende figuur stond na te kijken met die teleurgestelde blik in zijn ogen. Maar toen hij zich bij de hoek omdraaide om te wuiven was Arnham verdwenen.
Philip stapte in zijn auto en reed meteen door naar de garage waar Roseberry Lawn klant was om opdracht te geven een nieuwe radio in zijn auto te plaatsen.
Om alles helemaal volmaakt te maken had Joley in Tarsus Street op zijn karretje moeten zitten, knabbelend aan buit uit de vuilniszakken. Philip was er zeker van dat hij hem daar zou aantreffen en had zelfs al een vijfje voor hem klaarliggen. Maar toen hij de hoek met Caesarea Grove omsloeg zag hij bij het avondlicht, dat nog helder was als midden op de dag, in een oogopslag dat Joley nog niet terug was. Ondanks zijn behoefte om Senta te zien, een enorme hunkering waarvan hij de hele middag gedacht had dat die geen seconde langer gerekt kon worden dan nodig was, zette hij de auto in de buurt van de kerk en liep terug om naar Joley te zoeken. Het hek was niet op slot en de kerkdeur stond half open. Achter de kerk omgaande liep Philip over het gelige gras dat leed onder een voortdurend gebrek aan licht, tussen de bemoste, half verzonken grafstenen door in de donkere schaduw van een hulststruik en wat rafelige cipressen. Het rook hier naar schimmel, naar slijmerige, vochtige paddestoelen. Met een beetje verbeeldingskracht zou je best kunnen denken dat hier de geur van de dood hing. Van binnen uit de kerk hoorde hij het orgel treurig een psalm spelen. Maar geen spoor van Joley, evenmin als van de dingen die hij, als bewijs van zijn verblijf, wel eens achterliet in een beschut plekje: propjes papier of een paar botjes.
Philip keerde op zijn schreden terug en ging de kerk in. Op de onzichtbare organist na was hij leeg. De ramen waren van gebrandschilderd glas, maar donkerder en zwaarder dan het glas in de Venetiaanse winkel, en alleen van een elektrische peer in een soort wierookvat dat in de apsis hing kwam een beetje licht. Hoewel het een warme avond was, was het hierbinnen bitter koud. De opluchting om weer naar buiten te gaan en in het heiige zonlicht te staan was buiten alle verhoudingen. Toen hij al dicht bij het huis was zag hij Rita de stoep bij de voordeur afkomen. Ze was uitermate opvallend uitgedost in een korte jurk van gebloemde zij. Ze had witte kanten kousen aan en vuurrode schoenen met hoge hakken. Jacopo kwam achter haar aan en sloeg de voordeur met een klap dicht. Hij vatte haar arm en ze vertrokken in de tegenovergestelde richting. Philip dacht dat ze vannacht in de kleine uurtjes boven zijn hoofd zouden dansen, de wals op de muziek van La Vie en rose en de tango op die van Jealousy . Het zou hem een zorg zijn. Voor zijn part kwamen er tweehonderd mensen boven zijn hoofd dansen.
Hij ontsloot de voordeur en rende de trap naar het souterrain af. Zoals ze tot zijn onuitsprekelijke verrukking een keer of twee eerder had gedaan, opende ze de deur voor hij de sleutel in het slot had omgedraaid. Ze had iets nieuws aan – althans nieuw voor hem. Een lange jurk, bijna tot op haar enkels, van halfdoorzichtig, geplisseerd spul, zeegroen met zilvergroene kraaltjes bestikt. De dunne gladde stof voegde zich naar de weelderige ronding van haar borsten, zodat het leek of de jurk er als een langzaam neerstortende waterval afstroomde, van de heupen droop om tenslotte de dijen in een golf van liefkozingen te strelen. Het helle, zilveren haar hing als naalden langs haar hoofd, als dunne, scherpe messen. Ze bracht haar mond naar de zijne, haar kinderhanden om zijn hals. Haar tong flitste zijn mond binnen als een kleine warme vis en wrong zich met geraffineerde traagheid weer naar buiten. Zijn adem stokte van genot en geluk.
Hoe wist ze dat er niets te zeggen viel. Woorden kwamen pas later aan de beurt. Maar hoe wist ze van de aardverschuiving die had plaatsgevonden, van de totale ommekeer in zijn gevoelens en hart. Onder de groene jurk was ze naakt. Ze haalde hem over haar hoofd en trok Philip zachtjes mee naar het bed. De luiken waren half dicht, het licht was een verre ster. In een schoteltje lagen wierookstokjes van kaneel en kardamom te smeulen. Hoe had hij ooit kunnen denken dat hij die kamer haatte? Hoe had hij dat huis ooit smerig kunnen vinden? Hij hield ervan – het was zijn thuis.
‘Dus dan kom jij hier bij mij inwonen,’ zei ze.
‘Ik heb daar al eens over nagedacht, Senta. Je hebt me laatst verteld dat jij vroeger op de zolderverdieping woonde.’
Ze zat op het bed met de armen om de knieân geslagen. Haar gezicht stond nadenkend. Het was of ze zat te rekenen. Als het iemand anders geweest was, welk meisje ook, Jenny bijvoorbeeld, dan had hij gedacht dat ze personele belastingen, servicekosten, meubilair en dergelijke zat af te wegen, maar dat was niets voor Senta.
‘Ja, ik weet het wel dat het er een troep is,’ zei hij, ‘maar we kunnen het wat opknappen, een verfje geven. En dan zouden we er wat meubels in kunnen zetten.’
‘Vind jij het hier beneden niet goed genoeg, Philip?’
‘Nou ja, als puntje bij paaltje komt is het te klein. Vind jij het ook niet een beetje belachelijk ons hier met ons tweeân te behelpen terwijl er boven een hele verdieping leeg staat? Of denk je dat Rita er niet voor zal voelen?’
Dat verwierp ze met een wuifgebaar van haar hand. ‘Rita zou het niet uitmaken.’ Ze leek te aarzelen. ‘Maar weet je wat het is? Ik heb het hier naar mijn zin.’ Kinderlijk beschroomd nam haar gezicht een sluwe uitdrukking aan. Ze zei zacht: ‘Ik ga je iets vertellen.’
Heel even voelde hij het verstrakken van zijn zenuwen, het bekende zich schrap zetten als voorbereiding op het horen van een nieuwe leugen van haar of van de een of andere zotte bekentenis. Ze kwam dicht tegen hem aanzitten, klemde zich met beide handen aan zijn arm vast en wroette met haar gezicht in zijn schouder. ‘Ik heb een beetje last van agorafobie Philip. Weet je wat dat is?’
‘Natuurlijk weet ik dat.’ Hij vond de manier waarop ze hem af en toe behandelde als een onwetende nogal irritant.
‘Nou niet boos worden. Je mag nooit boos op me zijn. Dat is de reden waarom ik zo weinig uitga, weet je, en waarom ik zo graag onder de grond woon. Psychiaters zeggen dat dat samengaat met schizofrenie. Wist je dat?’
Hij beproefde een luchtige benadering.
‘Ik hoop dat we ons hele leven bij elkaar blijven Senta, en ik kan je wel vertellen dat ik niet van plan ben vijftig jaar in een hol te wonen. Ik ben geen konijn.’
Zo grappig was het niet, maar ze moest er wel om lachen. Ze zei: ‘Ik zal over de bovenverdieping nadenken. Ik zal het Rita vragen. Wat vind je daarvan?
Hij vond het geweldig. Alles liep opeens op rolletjes. Rustig en gewoon nieuwsgierig vroeg hij zich af hoe het in ’s hemelsnaam mogelijk was dat de zaken, die er gisteren nog zo tragisch en afschuwelijk voorstonden vandaag hun vroegere volmaaktheid hervonden hadden, alleen doordat hij een ontmoeting en een gesprek had gehad met een oppervlakkige kennis. Hij nam haar in zijn armen en zoende haar.
‘Nu wil ik dat iedereen het van ons weet.’
‘Natuurlijk, Philip, vertel het ze maar. Het wordt tijd.’
Zodra hij Christine even voor zich alleen had vertelde hij haar over Senta.
Ze zei: ‘Dat is leuk, jongen.’
Wat had hij voor reactie verwacht? Terwijl Christine in de keuken scharrelde, en met hun avondeten bezig was, dacht hij daar over na. Eerlijk gezegd vond hij Senta zo mooi, zo geweldig, zo totaal anders dan de andere meisjes die hij kende, dat hij ontzag verwachtte, gevolgd door verbijsterde gelukwensen. Christine had zijn nieuws aangehoord alsof ze er niet bij was met haar gedachten, of alsof hij gezegd had dat hij het met een of ander doodgewoon kind had aangelegd. Hij dacht dat hij een geestdriftiger ontvangst gekregen zou hebben, als hij gezegd had dat hij het weer aangemaakt had met Jenny. Onzeker of het wel tot haar was doorgedrongen zei hij: ‘Je weet toch wel over wie ik het heb? Senta, een van Fees bruidsmeisjes.
‘Jazeker, Philip, Toms dochter. Ik zei toch dat ik het leuk vond. Als jullie maar gek op elkaar zijn, vind ik het heel leuk.’
‘Tom?’ zei hij verbaasd dat ze Senta op die manier plaatste, alsof die bloedverwantschap de opvallendste eigenschap was.
‘Tom Pelham, die andere broer van Irene, wiens ex-vrouw danst en samenwoont met die jonge jongen.’
Wat bedoelde ze met ‘die andere broer’? Hij vroeg het maar niet. ‘Precies. Senta heeft een flat in hun huis.’
Flat was wel een beetje overtrokken, vond hij, maar over een maand of twee was het misschien wel waar. Moest hij Christine ook over zijn ontmoeting met Arnham vertellen?
Nee, dan raakte ze maar weer in de put. Hij wist zeker dat ze ergens tussen haar meest geliefde aandenkens nog de briefkaart met het Witte Huis bewaarde. Arnham zou trouwens toch niet bellen, Arnham had zich zeker laten afpoeieren door zijn verhaal over een andere man in Christines leven. Nu de staat van gelukzaligheid voorbij was, vroeg Philip zich af of hij zijn moeders kansen niet bedorven had door die andere man te verzinnen. Maar ja, Arnham was zelf hertrouwd, of leefde althans samen met een vrouw. Het was nu toch te laat.
Ze gingen aan tafel en genoten van een van Christines specialiteiten: rondjes toast met roerei, waar ze vlokken tonijn en een lepeltje kerry doorheen had geschept. Philip wilde niet over de toekomst denken en hoe ze zich in haar eentje moest redden, met niemand anders dan de schimmige in- en uitvliegende Cheryl. Maar vroeg of laat zou hij erover moeten nadenken.
‘Ik ga nog even een paar uurtjes naar Audrey,’ zei Christine toen ze weer te voorschijn kwam in een gebloemde katoenen jurk die Philip zich niet herinnerde, maar die ze waarschijnlijk uit een bestaande zomervoorraad had opgediept. ‘Het is zo’n mooie avond.’
Ze straalde. Ze zag er zo tevreden uit. Ze had dat zonnige humeur te danken aan haar onschuld en argeloosheid, dacht hij. Hij zou haar de rest van haar leven niet alleen financieel, maar ook op het emotionele en sociale vlak moeten blijven steunen. De ruige wereld was geen oord voor haar, en zelfs als assistente in een kapsalon zou ze zich door die wereld in een hoek laten dringen. Het was of zijn vader haar onder zijn grote zwierige vleugels beschermd had. Als een nestvogeltje dat nooit volgroeid was gluurde ze in verbazing om zich heen. Soms vroeg hij zich af hoe ze het, als ze alleen was, klaarspeelde eenvoudige dingen te volbrengen als bijvoorbeeld het betalen van haar buskaartje.
Cheryl, die net thuis kwam, moest haar op de stoep zijn tegengekomen. Het zou Philip verbaasd hebben als ze de kamer was binnengekomen. Dat deed ze dan ook niet. Hij hoorde haar slepende voetstappen op de trap. Het was meer dan een week geleden dat hij een woord met haar gewisseld had. Wat voor nieuws hij haar ook over zichzelf en zijn toekomst vertelde, ze zou met wezenloze onverschilligheid reageren, dat wist hij zeker.
Boven hem klonken haar voetstappen. Ze was in Christines slaapkamer aan het rondscharrelen. Hij hoorde het knarsen van de kastdeur die openging. Hij maakte zich geen zorgen meer over het welzijn van Cheryl, maar ontdekte dat hij haar slechts zag als een extra last. Zij zou hun moeder alleen maar van de wal in de sloot helpen. Hij had zich vlak naast de deur van de zitkamer geposteerd die op een kier stond en hoorde de slaapkamerdeur dichtslaan en Cheryl de trap afkomen. Hij besefte dat het haar koud liet of hij haar hoorde of niet, wat hij wist of niet wist. Je moest wel op je achterhoofd gevallen zijn om niet te begrijpen dat ze in Christines slaapkamer was geweest om daar te gappen wat er te gappen viel, het geld uit het dichtgeritste vakje van de tas waarin Christine de kappersfooien wegborg, of de munten die gewoonlijk onder de losse kop van de porseleinen teddybeer waren weggestopt.
De voordeur sloeg dicht. Hij gaf haar even de tijd om uit het gezicht te verdwijnen en reed toen naar Senta.
‘Ik geloof er geen woord van,’ zei Fee. ‘Je zit ons te beduvelen.’ Het was zo’n schok dat ze een sigaret aanstak aan de peuk van de vorige.
‘Hij neemt ons in de maling, Fee,’ zei Darren.
Philip voelde zich danig van zijn stuk gebracht. Hij had verwacht dat zijn nieuws met geestdrift begroet zou worden. Senta was een nicht van Darren en bruidsmeisje van Fee geweest. Dan zou je toch verwachten dat ze dolblij zouden zijn met een van Darrens vele familieleden als nieuwe aanwinst in hun onmiddellijke kring.
‘Je hebt me altijd met Senta zitten te pesten,’ zei hij. ‘Je moet toch door gehad hebben wat er met mij aan de hand was.’
Darren begon te lachen. Hij zat als gewoonlijk in een luie stoel voor de televisie. Fee zei kattig: ‘Wat is daar nu voor leuks aan?’
‘Dat vertel ik je later wel.’
Dat was onbeschoft en bovendien verwarrend. Fee maakte het er niet beter op.
‘Wou je zeggen dat jullie al die tijd dat wij je zaten te jennen over Senta en je vroegen of je haar telefoonnummer niet wilde hebben en zo, dat jullie al die tijd al met elkaar omgingen en verkering hadden?’
‘Ze wilde niet dat anderen het wisten, toen nog niet.’
‘Nou, ik moet zeggen dat ik het nogal achterbaks van je vind, Phil. Sorry hoor, maar zo is het. Je voelt je zo’n stommeling als mensen je zo voor de gek houden.’
‘Het spijt me, ik had niet gedacht dat jullie zo zouden reageren.’
‘Nou ja, het heeft geen zin meer daar nu nog moeilijk over te doen. Gebeurd is gebeurd. En nu zeg je dat ze op weg hier naartoe is om bij ons langs te komen?’
Hij begon er spijt van te krijgen dat hij het zo had bedisseld. ‘We dachten dat het beter was als ik jullie eerst op de hoogte bracht en dat zij dan een half uur later ook kwam. Fee, ze gaat tenslotte door voor een vriendin van jou en ze is een nichtje van Darren.’
Darren die nu bedaard was stak zijn hand in de hoogte en klikte met zijn dikke vingers. ‘Kunnen jullie een beetje stil zijn, ik kijk naar het biljarten.’
Philip en Fee persten zich in het keukentje dat het formaat had van een matig grote kast.
‘Zijn jullie verloofd of zo?’
‘Nou verloofd, nee nog niet, maar het gaat er wel van komen.’ En hij dacht, ik ga haar een aanzoek doen. Ik ga haar formeel ten huwelijk vragen, ik ga er desnoods voor op de knieân. ‘Zodra het zover is,’ zei hij opschepperig, ‘zetten we een advertentie in de krant. In The Times .’
‘Bij ons thuis doen we dat soort overdreven dingen niet. Dat is gewoon dikdoenerij. Moet ze iets te eten hebben, iets te drinken? We hebben niks in huis.’
‘Ik heb een fles champagne meegebracht.’
Fee, die noodgedwongen vlakbij hem stond keek hem geârgerd aan, maar met een bijmengsel van schalks zusterlijk begrip. ‘Wat ben je toch een idioot met je geheimzinnige gedoe. Waarom heb je het ons niet eerder verteld?’
‘De champagne ligt nog in de auto. Ik ga hem even halen.’
Nu hij voor de verandering Fee een ogenblik voor zich alleen had had hij haar mooi het een en ander over Cheryl kunnen vertellen. Maar het ogenblik was verre van geschikt. Hij hoorde al haar vinnige stem die zei dat hij zeker van plan was haar, Fee, te laten opdraaien voor zijn problemen nu hij het huis uit ging om te trouwen. Maar ze sloeg haar armen om hem heen, drukte hem even tegen zich aan en fluisterde met haar wang tegen de zijne: ‘Ik geloof dat een gelukwens op zijn plaats is, of niet soms?’
Terwijl hij de champagne uit de auto haalde keek hij op en zag Senta. Ook zij koesterde een fles wijn in haar armen. Hij had haar nog nooit zomaar midden op straat getroffen. Het was een heel speciaal adembenemend genoegen haar tegemoet te gaan en haar in het openbaar te zoenen. Niet dat er iemand keek, maar wie wilde kon zien hoe ze elkaar op het trottoir omhelsden, met tussen hun lichamen geklemd de beide harde koude flessen, die hen als een kuisheidsgordel gescheiden hielden.
Ze was in het zwart. Dat gaf haar huid het blanke van paarlmoer en haar haar de koele glans van glas of staal. Ze had haar vingernagels dezelfde kleur gegeven en zilver op haar oogleden aangebracht. Met lichte stap liep ze op haar stelthakken voor hem uit de stoep op. Ondanks de hoogte van haar hakken was ze toch nog een hoofd kleiner dan hij en hoewel ze een trede hoger was keek hij toch neer op haar kruin. De rode haarwortels smeulden met een merkwaardige roze gloed onder de zilveren lokken en hij voelde zich geroerd door een diepe tederheid voor haar buitenissige gewoontes en haar onschuldige ijdelheid.
Hij was zich ook nog van iets anders bewust: haar onzekerheid zodra ze buiten haar eigen huiselijke sfeer kwam. Het viel hem op doordat ze hem over haar pleinvrees had verteld. Op straat was het het ergst, maar eenmaal binnen in de flat van Fee en Darren, vervaagde het tot iets dat meer op verlegenheid leek. Dat tweetal leek ook al een beetje verlegen, tot Fee de knoop doorhakte en zei: ‘Niet dat het niet onverwacht was, maar we zullen er wel aan wennen!’
Het biljarten was afgelopen en er werd nu een herhaling vertoond van het een of andere golftoernooi, zodat Darren het geluid uitdraaide en de gelegenheid waarnam om wat bij te praten over de familie. ‘Wat doet tante Rita tegenwoordig zoal?’
Senta dronk haar champagne in vrijwel totale zwijgzaamheid, die preuts en schuchter aandeed. Ze zei zachtjes: ‘Dank je wel,’ toen Fee op Senta en Philip wilde drinken – ‘nog niet verloofd, maar dat het er gauw van mag komen’. Ze was nooit eerder in Fees flatje geweest, maar toen Fee haar vroeg of ze de rest ook wilde zien – een korte excursie want de rest bestond uit een kleine slaapkamer en een piepkleine douchecel – schudde ze het hoofd en zei: ‘Nee dank je, deze keer maar niet.’ Darren die zijn grappen uitkauwde zoals een hond zijn kluif, zei dat hij sedert hij terug was van de huwelijksreis nog niet in bad was geweest, en of zij zin had een douche te nemen?
Op de terugrit naar Tarsus Street had hij het gevoel of zijn aanzoek uit hem barstte, of hij er in stikte. Maar hij wilde niet dat ze later, misschien wel over twintig jaar, als ze hun zoveelste trouwdag vierden, terug zou denken aan een aanzoek in de auto, ergens in een noordelijke buitenwijk van Londen.
‘Philip, waar gaan we heen?’ zei ze. ‘Is dit de goede weg wel? Ben je bezig me te schaken, Philip?’
‘Ja, voor de rest van je leven.’
Hij reed naar Hampstead Heath. Het was niet ver. Een grote ronde maan in de kleur van haar haren stond aan de hemel. Voorbij Spaniards Road, waar het pad naar beneden loopt naar de achterkant van de Vale of Health nam hij haar mee naar de rand van het bos. Hij verkneukelde zich, omdat ze kennelijk dacht hij haar hiermee naar toe had genomen om op deze droge zachte zomeravond in de openlucht te vrijen. Volgzaam met haar hand in de zijne liet ze de regie aan hem over. Het maanlicht maakte het gras wit en de naakte grond van de paden tot kalk, terwijl de schaduw onder de bomen zwart bleef. Er liepen zeker nog meer mensen, het was ondenkbaar dat zij daar alleen zouden zijn, maar het was er net zo stil als buiten de stad, en roerloos als binnenshuis.
Toen puntje bij paaltje kwam bleek knielen niet mogelijk. Ze zou gedacht hebben dat hij knettergek was geworden. Hij vatte haar beide handen, bracht ze omhoog en hield ze, veilig in de zijne gevangen tussen hun lichamen. Hij keek in haar groenige ogen die ze naar hem ophief en wijd opende. In allebei die ogen zag hij de weerspiegeling van de maan. Op formele toon, zoals zijn overgrootvader gedaan zou hebben, zoals hij het zeker in een of ander boek gelezen moest hebben, zei hij: ‘Senta, ik wil graag met je trouwen. Wil je mijn vrouw worden?’
Ze glimlachte vaag. Hij wist dat ze dacht dat ze dit niet precies had verwacht. Toen ze antwoordde klonk haar stem zacht maar helder:
‘Ja, Philip, ik wil met je trouwen. Ik wil heel erg graag met je trouwen.’ Ze hief haar lippen en hij boog zich voorover en zoende haar vol op de mond, maar uitermate kuis. Haar huid voelde als marmer. Maar zij was een marmeren meisje, een standbeeld dat bezig was door de een of andere godheid omgetoverd te worden tot een vrouw van vlees en bloed. Philip voelde de warmte door het stenen vlees stuwen. Ze zei met ernstige stem, iets achteruitleunend, met haar ogen op de zijne gevestigd: ‘Het lot heeft ons voor elkaar bestemd, al vanaf het begin van de tijd.’
Toen drukte haar mond zich vurig op de zijne, en streelde haar tong de binnenkant van zijn lippen. ‘Niet hier,’ zei hij. ‘Laten we naar huis gaan, Senta.’
Pas midden in de nacht, in het aardedonkere uur voor de dageraad besefte hij waarom, gedurende dat romantische tafereel dat hij had geânsceneerd om haar ten huwelijk te vragen, een zeker onbehagen zich tussen hen had gedrongen, dat alles voor hem had bedorven. Nu begreep hij het. Het kwam doordat het tafereel, en nog meer het decor een afspiegeling leek te zijn van haar beschrijving van de gebeurtenissen tussen haar en ‘Gerard Arnham’ op een andere grasbegroeide plek onder andere bomen. Op het moment dat die in haar ogen had gekeken, zich voorover had gebogen met geruststellende woorden, had zij de dolk omklemd en in zijn hart gestoken.
Het gele licht van de straatlantaarns viel in het patroon van de ruitjes van het raam over het bruine dekbed. Boven hem hoorde hij de Schaatsenrijderswals en de voeten van Rita en Jacopo in de rondte dansen. Hij vond zichzelf een echte zenuwlijder als hij zich in dat domme verleden verdiepte. Hij had Arnham immers gezien en gesproken? Hij wist immers absoluut zeker dat de man springlevend was?
Daar op Hampstead Heath was hij zich wel degelijk bewust geweest van haar blijdschap en had hij geweten dat ze het fijn vond daar met hem te zijn, maar hij had ook haar onbehagen aangevoeld daar buiten in die grenzeloze nacht. Hoe had hij ooit in ernst kunnen aannemen dat iemand als zij in staat zou zijn tot een gewelddaad in de open lucht? De open lucht, dat was de plaats die h†ar bedreigde.
Senta’s zilveren haar lag over het kussen naast hem. Ze was diep in slaap. De muziek en het dansen hinderden haar nooit, zolang ze maar veilig hier onder de grond mocht blijven. Philip hoorde hoe de voeten naar het raam liepen en bij de laatste tonen van de wals hoorde hij een kirrende lach van Rita, als was ze door haar Jacopo van de vloer getild en in de rondte gezwierd.