19
Ze zat tegenover hem aan de cafÇtafel, omgekocht door zijn belofte van vijf pond als ze met hem meeging en bereid was te praten. Hij hield de vijf pond nog een tijdlang achter en vroeg zich af wanneer ze haar haar het laatst gewassen had – zichzelf helemaal gewassen had trouwens. Ze had vuile nagels. Kijkend naar haar rechterhand met het veel te wijde goedkope zilveren ringetje om de middelvinger kon hij zich die hand niet anders voorstellen dan rukkend aan de handel van het gokapparaat, even automatisch als de hand die aan de lopende band produkten aflevert, maar zonder de onverschilligheid van de fabrieksarbeider. Haar gezicht was getekend, zoals alleen het gezicht van een jong mensenkind getekend kan zijn, met groeven en voren waardoor ze er niet oud uitzien maar wel erg, erg moe.
Hij had haar tenslotte gevonden in de amusementsspeelhal aan Tottenham Court Road, na eerst alle soortgelijke gelegenheden van Oxford Street te zijn langsgegaan. Hij zag hoe ze haar laatste geld verspeelde en zich, in een tot reflex verworden gebaar, tot de man naast zich wendde om te zien of ze van hem niet wat geld kon loskrijgen. Philip zag hoe ze zijn weigering incasseerde. De man keek zelfs niet op. Hij bleef star kijken naar het rijtje vruchten of wat het ook waren, met de concentratie van iemand die een ogentest ondergaat. Hij schudde een paar keer zijn hoofd en liet dat tenslotte gepaard gaan met een gebaar van zijn vrije hand in de richting van Cheryl, een wegduw-gebaar. De vuurrode en gouden lichten, sommige flikkerend, andere gestaag brandend, de duistere nissen van het speelhol, met hun verlichting van sterren, spotjes en vuurspugende ovens, deden de hal op een helledÇcor lijken.
Het was moeilijk iets uit haar te krijgen want, nu hij achter haar verslaving was gekomen, kon het haar kennelijk niets schelen wat hij van haar dacht. Als ze al iets zei, dan was het met wrokkige verveling. Ze had een slok van haar koffie gedronken en het kopje toen met een aanstellerige huivering van zich afgeduwd.
‘Hij was dood. Er was niks anders waardoor ik hem zo dichtbij voelde. Het was net of ik hem w†s. Ja, zo zou je het kunnen noemen. Of misschien zit het wel in mijn bloed, misschien heb ik het gewoon meegekregen.’
‘Zoiets krijg je niet mee.’
‘Wat weet jij daar van. Ben jij een dokter?’
‘Hoe lang doe je het al? Al sinds hij dood is?’ Ze knikte en trok een akelig verveeld gezicht, maar ze was ongedurig en in haar onrust pakte ze het koffielepeltje en tikte er mee tegen de rand van het schoteltje. ‘Hoe is het eigenlijk begonnen?’
‘Ik liep erlangs en dacht aan pap. Zo te zien trok geen van jullie je zijn dood zo aan als ik. Ook mam niet. Ik liep erlangs en dacht aan hem. Ik dacht aan die avond toen we terug kwamen van vakantie. We zaten op de ferry en hij speelde op zo’n gokmachine en telkens als hij won gaf hij mij het geld en liet mij spelen. Het was niet druk op de boot en jullie zaten ergens te eten en pap en ik waren met ons tweetjes met alleen de sterren. Ik weet niet hoe ik aan die sterren kom want die machines stonden toch niet aan dek. Het leek wel toveren, zoals pap maar bleef winnen en het geld uit dat ding bleef rollen. Daar liep ik over te denken en toen dacht ik, laat ik het ook maar eens proberen – ja waarom niet?’
‘En toen raakte je er aan verslaafd.’
‘Ik ben niet verslaafd. Het is geen heroãne!’ Voor het eerst kwam er wat leven in haar gezicht. Ze keek verontwaardigd. ‘Daar ginder was een vent die ook al zei dat ik verslaafd was. Alsof hij me met een injectiespuit bezig zag. Dat heb ik van mijn leven niet gedaan, en ook geen stuff gerookt, of hoe heet dat spul. Wat mankeert de mensen toch te zeggen dat je verslaafd bent, alleen omdat je iets graag doet?’
‘Je gaat er toch voor uit stelen. Je steelt toch om door te kunnen gaan met je verslaving?’
‘Ik doe het gewoon graag, Phil, snap dat dan toch. Er is niets dat ik liever doe. Noem jij het maar een verslaving. Net als Darren met zijn sport. Hem noem je toch ook niet verslaafd? Het is een hobby en dat is immers zo goed voor een mens? Je hebt mensen die biljarten en mensen die golf spelen en mensen die kaarten; van hen zeg je toch ook niet dat ze verslaafd zijn?’
Hij zei met vaste stem: ‘Daarmee kan je het niet vergelijken. Jij kan er niet mee stoppen.’
‘Ik w°l er helemaal niet mee stoppen. Waarom zou ik? Maak je over mij maar geen zorgen. Ik zou helemaal geen problemen hebben als ik aan wat geld kon komen. Dat gebrek aan geld is mijn probleem, niet dat spelen.’ Ze legde het lepeltje neer en duwde haar hand over de tafel naar hem toe met de palm naar boven. ‘Je zei dat je vijf pond voor me had.’
Hij haalde het bankbiljet uit zijn portefeuille, en gaf het haar. Het was afschuwelijk. Hij wilde er geen ritueel van maken en haar het geld met een snel gebaar toeschuiven, als eten voor een uitgehongerde, of als besluit van een lange tantaluskwelling, zoals sommige mensen doen met hun hond: hem een koekje voorhouden en het dan om hem te plagen op het laatst weer weghalen. Maar hij had het biljet nog niet te voorschijn gehaald, met het terloopse gebaar als van iemand die geleend geld teruggeeft, of zij graaide het uit zijn handen. Ze haalde diep adem, en perste de lippen op elkaar. Ze hield het briefje stijf in de hand en stopte het niet weg. Dat was de moeite niet waard, daarvoor zou ze het niet lang genoeg in haar bezit hebben.
Toen ze weg was, verdwenen tussen de machines met hun schitterende exotische namen, ging hij terug naar de auto die hij in een zijstraat had gezet. Het was even na half elf en donker. Het gesprek met Cheryl had het terrein van zijn zorgen wat verschoven. Zijn gedachten waren vervuld van Cheryl en haar vertwijfelde pleidooi. Ze zal weer tot diefstal gedreven worden, dacht hij, ze steelt waarschijnlijk aldoor al en zal betrapt worden en naar de gevangenis gaan. Zijn zelfzuchtige ego, die zich veilig wilde stellen, zei dat dat misschien wel het beste voor haar zou zijn. In de gevangenis zouden ze haar onder handen nemen, misschien wel helpen. Haar broer wist dat het haar ondergang zou betekenen. Ik moet er iets aan doen, dacht hij. Ik moet.
Hij zag dat hij de terugkeer naar Senta niet langer op de lange baan kon schuiven. Er viel niet aan te ontkomen. Ze zou toch al in angst zitten, en zich bezorgd afvragen waar hij bleef. Onder het rijden begon hij allerlei manieren te formuleren om haar te vertellen dat ze uit elkaar moesten. Als de politie iets op het spoor was geweest dan had hij bij haar moeten blijven, maar wonderlijk genoeg wist die van niets. Dat kwam ongetwijfeld doordat geen getuigen waren komen opdagen, niemand had hun verteld van een meisje met bloedvlekken op haar kleren, of van een meisje helemaal alleen in een lege trein op een zondagochtend. Het kwam doordat ze niet met Myerson in verband gebracht kon worden, dacht hij. Het was de moord op een onbekende door een onbekende, van het soort dat het moeilijkste is om op te lossen, het soort waar geen reden of motief achter zit.
Ben ik dan een soort medeplichtige aan moord? Verberg ik een moord? Wat hadden ze er aan als de moordenaar van Myerson aan het gerecht werd uitgeleverd? Zou dat die arme Myerson terugbrengen? Een van de redenen voor het insluiten van een moordenaar was het verhinderen dat die moordenaar opnieuw zou toeslaan. Hij wist al dat ze eerder iemand had vermoord. Ze had het hem weliswaar langs een omweg doen weten, maar ze had het hem verteld. Daar had ze haar eerste glazen dolk voor gebruikt.
Het huis in Tarsus Street lag in het donker. De luiken van het souterrain waren open, maar er scheen binnen geen licht. Terwijl hij het huis binnenging herinnerde hij zich de keer dat ze hem had buitengesloten en hoe diep en hartstochtelijk ongelukkig hij toen geweest was. Hoe was het mogelijk dat hij toen, nog maar zo kort geleden, een dergelijk gevoel had gekend, gezien het gevoel dat hij nu in zich omdroeg? Als hij haar niet had voorgelogen over die zogenaamde moord op John Crucifer, dan was Myerson nu misschien nog in leven geweest. En die leugen had hij enkel en alleen verteld om iemand terug te winnen, die hij nu niet meer wilde.
Met trage zware tred liep hij de trap af. Hij draaide het licht weer uit en opende in het donker de deur naar de donkere kamer. Er heerste absolute stilte, maar toen hij dichter bij het bed kwam hoorde hij haar in haar slaap zuchten. Haar ademhaling en diepe slaap vertelden hem dat ze weer een slaappil van Rita had genomen. Anders zou ze bij zijn nadering wakker geworden zijn. Hij kleedde zich uit en ging naast haar liggen. Dat leek het enige dat hij kon doen. Lange tijd, voor hij door de slaap werd overmand, lag hij te kijken naar de bleke ronding van haar wang tegen het bruine katoen van de kussensloop. Lokken zilveren haar vingen het beetje licht dat er was en glansden in de schemering. Ze lag op haar zij, met haar kleine handen tot vuisten gebald onder de kin. Hij bleef eerst een eind van haar vandaan liggen, maar legde toen, als een verlegen aanbidder die vreest verstoten te worden, zijn hand om haar middel, en trok haar naar zich toe in de kromming van zijn arm.
Ze waren in haar kamer en het was ochtend, vroeg nog, nog maar even over zevenen, maar al klaarlichte dag. De zon stroomde uitbundig door de vies aangekoekte ruiten de armoedige vervallen kamer binnen.
Philip had koffie gemaakt. Er stond nog een restje melk in een fles, maar die was zuur geworden. Senta wikkelde zich in een tweetal sjaals, de ene rond haar middel, de andere om haar schouders. De wortels van haar haar toonden hun rode kleur. Ze was nog half verdoofd van de slaappil, haar ogen stonden suf, haar bewegingen waren traag, maar hij zag wel dat ze de verandering in hem aanvoelde. Het maakte haar onzeker en bang. Hij zat op het voeteneind van het bed en zij bij het hoofdeinde tegen de kussens geleund. Maar nu kroop ze over de bulten van het dekbed en stak schuchter haar hand uit om de zijne te vatten. Het liefst had hij zijn hand weggerukt, maar hij deed het niet. Hij liet hem met dichtgesnoerde keel in de hare rusten.
Zijn stem klonk hem zwaar verkouden in de oren. Hij schraapte zijn keel. ‘Senta,’ zei hij, ‘heb je hem met de andere glazen dolk doodgestoken?’
Het was zo’n zotte vraag, niet alleen de woorden en hun samenhang zelf maar ook het feit dat hij ze in alle ernst had uitgesproken tegen iemand van wie hij zogenaamd hield, en met wie hij van plan was geweest te trouwen, dat hij zijn ogen dichtkneep en zijn vingers tegen zijn slapen drukte.
Ze knikte. Hij wist wat er in haar geest omging. Zijn vragen, de feiten en het gevaar lieten haar koud. Het enige dat zij verlangde was dat hij van haar bleef houden. Met een poging kalm te blijven en met vaste stem te spreken zei hij: ‘Besef je dan niet dat de politie je zal vinden? Het is toch al een wonder dat ze je nog niet hebben opgespoord. Die twee glazen dolken vormen het verband tussen de twee moorden. Op den duur zullen ze op dat verband stuiten. Ze moeten de bijzonderheden ergens op hun computer hebben – waarom zijn ze nog niet hier geweest?’
Ze keek hem aan en glimlachte. Zijn hand zat vast in de hare, dus kon ze glimlachen. ‘Ik wil dat je jaloers bent, Philip. Het is niet aardig van me, maar ik vind het echt leuk als je jaloers bent.’
Haar uitleg van zijn vragen opende zijn ogen voor weer iets nieuws – dat ze van het normale afgleed naar de waanzin. Dat haar zwakke greep op de werkelijkheid verslapte.
‘Ik ben niet jaloers,’ zei hij, trachtend zijn geduld te bewaren. ‘Ik weet dat die Martin niet belangrijk voor jou was. Ik maak me zorgen om jou, Senta, ik maak me zorgen over wat er kan gebeuren.’
‘Ik hou van je,’ zei ze, zijn hand met de hare knedend zodat het pijn deed. ‘Ik hou meer van jou dan van mezelf, dus wat kan het me schelen wat er met mij gebeurt.’
Het was vreemd, angstaanjagend, maar hij wist dat dat waar was. Op die manier hield zij van hem en dat stond op haar gezicht te lezen. Haar woorden waren overbodig. Hij hield haar tegen zich aan in het heldere stofbezwangerde, onverschillige zonlicht, drukte zijn handen in haar rug, zijn wang tegen de hare, zijn gevoelszenuwen uitgeschakeld, zijn ongedurig lichaam vol verlangen weg te gaan. Ze nestelde zich dicht tegen hem aan en de tijd verstreek, lange minuten die uren leken tot hij tenslotte moest zeggen,
‘Senta, ik moet gaan.’
Ze klemde zich nog eens zo stevig aan hem vast. ‘Ik kan niet nog een dag vrij nemen,’ zei hij, ‘ik moet naar mijn werk.’
Hij vertelde haar niet dat hij allereerst naar Fee en Darren wilde, voor ze naar hun werk gingen. Hij moest haar handen losmaken en dat goedmaken met een zoen. Met de beide sjaals over zich heen rolde ze zich op als een embryo onder het bruine dekbed. Om het brutale gele licht te weren trok hij de luiken op een kier en verliet snel de kamer, zonder nog naar haar te kijken.
Zijn zwager aan de ontbijttafel bood een plezieriger aanblik dan ’s middags of ’s avonds als hij uitgezakt voor de buis zat. Glad geschoren was hij weer de knappe bruidegom, ietsje ouder door de frons van concentratie waarmee hij, raar maar waar, de Financial Times bestudeerde. En Fee, fris en wakker met een haardroger in de ene hand en een bordje met geroosterd brood in de andere, had verondersteld dat hij zo vroeg was omdat hun moeder iets was overkomen. Haar alles vertellen was zo erg niet vond Philip, met verbazing over die frase die zo helemaal niets voorstelde.
Toch stelde hij het gesprek over de ware reden van zijn komst nog even uit. Misschien deden de meeste mensen dat wel, dacht hij. Eerst maar de bijkomstigheden afhandelen, de kleinere zorgjes. Maar het feit dat hij Cheryl daarbij onderbracht bezorgde hem een vlaag schuldgevoelens. Fee, die het eerst niet wilde geloven, vond het gànant. Ze stak een sigaret op, alsof verslaving het laatste was waar ze het over wilde hebben.
‘Gokmachines?’ zei Darren. ‘Van die fruitmachines ? Daar speel ik ook wel eens mee, maar niemand die mij verslaafd noemt!’
‘Jij bent ook niet verslaafd. Jij hebt je aanvechting om ze te bespelen in de hand en kan er mee stoppen als je wilt. Dat kan Cheryl niet.’
Philip zag wel dat hij met deze twee geen stap verder kwam, hoewel ze zeker oog gehad zouden hebben voor de gevaren van alcoholisme bijvoorbeeld. Dat bewees hoe Fee en hij uit elkaar gegroeid waren, en hoeveel dichter ze bij Darren stond. Misschien was dat nodig en onvermijdelijk, wilde een huwelijk stand houden. Het was zo ver, het kon niet langer worden uitgesteld. Darren was al van tafel opgestaan en zocht naar zijn autosleuteltje. Philip zei:
‘Wie is Martin Hunt?’
‘Wat?’
‘Martin Hunt, Fee. Ik weet zeker dat ik die naam door jou en Darren ken.’
Ze fronsde haar wenkbrauwen, en trok haar neus op ten teken van haar verontwaardiging of ongelovigheid. ‘Je weet best wie dat is. Wat is er toch met dat geheugen van jou aan de hand, de laatste tijd?’
‘Is hij – is hij dood?’
‘Weet ik veel? Ik dacht van niet. Hij is nog jong, een jaar of vier-, vijfentwintig. Waarom zou hij dood zijn?’
‘Wie is het, Fee?’
‘Hem ken ik niet,’ zei ze. ‘Rebecca, die kende ik. Rebecca Neave met wie ik op school heb gezeten. Hij was haar vriendje. Meer weet ik ook niet, plus wat ik van de televisie en uit de kranten te weten kwam.’
Hij had even tijd nodig om dat alles te verwerken en de betekenis van haar woorden te begrijpen en gevolgtrekkingen te maken. Later vroeg hij zich af of het haar was opgevallen hoe bleek hij was geworden. Hij voelde hoe het bloed uit zijn hoofd wegtrok en zijn huid tintelde. Het had waarachtig iets van een flauwte. Hij hield zich vast aan de rug van een van Fees eetstoelen. Darren ging naar Fee toe, zei dat hij er vandoor moest en zoende haar.
Fee was naar de keuken gegaan en kwam terug met een vel keukenpapier waar ze zich de handen mee droogde. ‘Waarom wil je dat allemaal weten over Martin Hunt?’
Hij loog. Dat had Senta hem geleerd en hij kon nu bijna liegen zonder gewetensbezwaren. ‘Iemand heeft me verteld dat hij bij een auto-ongeluk om het leven was gekomen.’
Fee was niet onder de indruk. ‘Daar geloof ik niets van. Dan hadden we het wel gehoord.’ Ze verdween weer om even later gekleed in een katoenen jasje terug te komen. ‘Phil, ik moet naar mijn werk. Kom je? O, dat zou ik bijna vergeten. Mam heeft opgebeld om me te vertellen dat Flora terug was. Ik begrijp echt niet waar ze het over had. Ze zei gewoon dat Flora terug was alsof ze zomaar was komen binnen wandelen.’
Ze liepen de trap af en de straat op, het witte zonlicht in. Deze keer hoefde Philip niet te liegen. ‘Ik heb haar bij toeval gevonden en dacht dat mam haar wel graag terug zou hebben – en dus heb ik haar terug gezet.’
‘Waarom heb je daar niks van gezegd? Mam denkt aan een wonder. Zij denkt dat Flora de tuin ingewandeld is en weer op dat stuk beton geklommen is.’
‘Ach wel nee, dat denkt ze niet echt,’ zei Philip afwezig. ‘Nou ja ik zal het haar wel uitleggen.’
Fee keek hem bij het afscheid nieuwsgierig aan. ‘Ben je zo in de vroegte hier helemaal naar toegekomen alleen om me iets over een vent te vragen waarvan je niet eens zeker wist of je van hem had gehoord?’
Hij probeerde een aantal manieren uit waarop hij Christine uitleg kon geven. Dat leidde hem af van dringender problemen. Het belette hem te denken over datgene dat hij vroeg of laat onder ogen zou moeten zien. Hij zou tegen Christine zeggen dat hij al een hele tijd wist dat Arnham Flora niet meer had, dat Flora verkocht was. Hij, Philip had een advertentie voor haar gezet, had haar tenslotte opgespoord en haar teruggebracht om Christine te verrassen. Maar hij kreeg geen gelegenheid deze verzameling verzinsels op te voeren.
Cheryl had zich in haar kamer opgesloten. Een doodsbleke Christine kwam Philip al tegemoet nog voor hij goed en wel binnen was, nog voor hij de sleutel uit het slot had getrokken. Ze sloeg haar armen om hem heen. Hij pakte haar bij de schouders en trachtte haar te kalmeren.
‘Wat is er? Wat is er aan de hand?’
‘O Phil, de politie is hier geweest, om Cheryl thuis te brengen en het huis te doorzoeken.’
‘Wat bedoel je?’
Hij bewoog haar te gaan zitten. Ze trilde en hij hield haar hand stevig vast. Ze praatte hijgerig, alsof ze adem te kort kwam. ‘Ze is betrapt toen ze iets uit een winkel stal. Het was maar een fles eau de cologne, maar ze had, ze had...’ Christine zweeg, schepte adem en begon opnieuw. ‘Ze had andere spullen in haar tas. Ze hebben haar meegenomen naar het politiebureau en haar beschuldigd, of hoe dat heet en toen hebben ze haar thuisgebracht. Ze waren met hun tweeân een vrouwelijke sergeant van de recherche en een jonge agent.’ Ze kreeg een aanval van hysterie en barstte in snikkend lachen uit. ‘Met al die – die narigheid dacht ik nog, wat gek, dat is de verkeerde wereld.’
Hij voelde zich hulpeloos. ‘Wat gaan ze met haar doen?’
‘Morgen moet ze voorkomen.’ Christine zei het rustig, koel haast, tot een nieuwe huilbui haar overmande en ze met haar hand over haar mond een kreet van ellende uitstootte.