Hoofdstuk 12

Edam, 11 juni, 1942 

Lieve Annabel,

Vanmorgen werd ik wakker. Even bleef ik doodstil liggen en dacht diep na. Ik had gedroomd. Ik liep alleen over de Herengracht op weg naar huis. Plotseling reed er een grijsgroene, Duitse wagen voorbij. Ik keek in de auto. Op de achterbank zaten mevrouw en meneer Irrgang en Léon. Ze wuifden naar me. Opeens kwam er een hand die over het raampje streek. Plotseling waren de mensen van de achterbank verdwenen. De auto reed door en ik rende hem achterna. 'Stop!' riep ik. Ik hoorde een baby klagend huilen, maar ik zag niet waar het geluid vandaan kwam. Radeloos keek ik de lege gracht af.

Toen sloeg iemand een arm om mijn schouders. Een scherm van veiligheid leek zich over mij te ontvouwen. Ik draaide mijn hoofd omhoog en keek in het vertrouwenwekkende gezicht van Mathijs van Anrooy. Hij glimlachte. 'Ik zal voortaan voor je zorgen,' zei hij en hij kuste me. Ik werd helemaal gelukkig. Op dat moment werd ik wakker. Vreselijk, ik had gedroomd van Mathijs van Anrooy. Om je dood te schamen. Hoe kan dat nu? Ik houd van Léon, ik ben toch niet... verliefd op Mathijs? Dat kan niet. Ik moest die droom onmiddellijk verbannen uit mijn hoofd, want hij voelde als verraad naar Léon en zijn ouders. Maar de hele dag kwam de droom tergend terug in mijn hoofd. Toen Mathijs vandaag de winkel in kwam om verder aan de douchecel te werken - hij zou een granieten vloer storten in de kleine ruimte - durfde ik hem nauwelijks aan te kijken. Waarschijnlijk zag hij mijn verlegenheid niet eens, want hij groette kort en liep kalm door naar boven. Stel dat ik verliefd op hem zou kunnen worden, dan had het toch geen zin. Mathijs beschouwde me gewoon als een aardig meisje, niets meer. Ik durf het nauwelijks neer te schrijven, maar het idee dat hij me niet meer leuker vindt dan andere meisjes, raakt me. Over verwarring gesproken. En ze zijn zo vreselijk verschillend: mijn liefste Léon, niet zo groot, met donkerbruine ogen, donker krulhaar en een olijfkleurige huid, en dan Mathijs die zo lang is dat ik tegen hem op moet kijken; met zijn blauwe ogen, zijn blonde haar en zijn gebruinde, enigszins verweerde huid, die typisch is voor mensen die werken in de buitenlucht. Ik begrijp er niets van. Gelukkig hoefde ik niet verder te denken, want de bel ging: werk aan de winkel. Straks komt Janet, want meestal is het donderdags vrij druk. Ik hoef dan ook niet alleen koffie te drinken met Mathijs. Een plezierig idee.

Over twee weken is het zomer, maar daar merk je weinig van. Het is gelukkig droog, maar de temperatuur is veel te laag. 's Avonds trek ik een trui aan, want de kachel staat al op zolder. Die komt in oktober weer tevoorschijn, tenminste, zo hoort het. Maar ik denk dat ik hem al in september laat zetten. Ik houd niet van kou.

Edam, 28 juni, 1942

Vanmorgen naar de kerk geweest. Ik zat als vanouds naast mijn ouders op de galerij. Niet omdat zij dat willen of dat het zogenaamd hoort, maar omdat ik dan een betere kijk heb op de mensen die beneden zitten. Nou ja, ook op Mathijs, dat wil ik heus wel toegeven. Maar tot mijn spijt keek hij niet omhoog. Ik voelde me een beetje treurig worden. Nu wist ik zeker dat het over en uit was. O, je zult wel denken: was het dan aan? Nee, maar vroeger had Mathijs wel belangstelling voor mij. O, was het maar niet zo'n chaos in mijn hoofd. Ik kan er geen wijs uit worden. Mathijs en ik hebben helemaal geen contact meer, want de douchecel is klaar en voor de rest komen we elkaar niet tegen. Ik vind het jammer, want ik kon wel met hem praten en we lachten vaak om dezelfde dingen en met Janet erbij durfde ik ook meer mezelf te zijn. Ik voelde me zelfs weer een beetje jong worden, net als vroeger.

Mathijs kan ik dus afschrijven. Maar wat had ik dan gewild? Dat Mathijs al die tijd op mij zou wachten? Nog kan ik mij zijn teleurstelling herinneren toen Léon en ik wandelden door de sneeuw en we Mathijs tegenkwamen. Dat moet een klap voor hem zijn geweest. Dus het is logisch dat hij niets van mij wil weten. Ik kan hem geen ongelijk geven. Na kerktijd ging ik bij mijn ouders koffiedrinken. Nog niet waren we binnen, of mijn moeder zei op afkeurende toon: 'Dat komt ervan. Alle interesse van die jongen in jou is weg en het is je eigen schuld. Je kunt nu wel je ring hebben afgedaan, maar dat helpt niet meer. Daar ben je te laat mee. Had je hem maar eerder moeten aanmoedigen.'

'Welke jongen?' vroeg ik kalm. Kon ze me dan niet met rust laten?

'Houd je maar niet van den domme, Beatrijs, ik bedoel natuurlijk Mathijs van Anrooy. Zo'n goede partij, maar nee, mevrouw moest zo nodig met een ander in zee gaan.' Nog steeds kon ze het niet verkroppen dat ik me had verloofd met Léon en dat ik Mathijs had afgewezen (volgens mijn moeder dan, want Mathijs en ik hebben nooit verkering gehad). 'Hè Nita, laten we nu maar over iets anders praten. Gedane zaken nemen geen keer. Mathijs en Beatrijs horen nu eenmaal niet bij elkaar. Natuurlijk vinden we het jammer, Bea, dat het niets tussen jullie is geworden. We moeten het accepteren zoals het is. Overigens moet ik je er wel op wijzen dat het niet goed gaat met de Joden. Weet je al dat sinds mei iedere Joodse man, vrouw of kind een davidster moet dragen?' Hij keek me doordringend aan en schudde zijn hoofd. Ik knikte. Ik herinnerde me nog de pijnlijke schok toen ik de aankondiging in de kranten las van de verfoeilijke davidsterren. 'En wist je ook dat de Duitsers tegenwoordig Joden oppakken en afvoeren, eerst naar Westerbork en dan naar Duitsland? Ik geloof niet meer zo in werkkampen,' onderbrak mijn vader mijn gedachten. 'De Heer weet wat ze daar met die arme drommels uitvoeren.'

'Houd op, ik wil het niet horen.' Ik stopte mijn vingers in mijn oren. Afschuwelijk, waarom was ik meegegaan om koffie te drinken? Mijn ouders maakten me alleen maar verdrietig. 'Ja, sluit je ogen en oren maar voor de werkelijkheid en verspeel je kansen op geluk,' merkte mijn moeder op. 'Die Léon... Denk je werkelijk dat hij nog leeft? Waanzin.' Ik stond op. Ik hoefde hen niet meer aan te horen. Zonder groeten trok ik mijn korte jasje aan en ging weg. Thuis kwam ik een beetje bij, maar werd daarbij ook overvallen door zelfmedelijden. Wie was er nog over in deze wereld die werkelijk van mij hield? Roerloos keek ik door het raam naar buiten. Een koude wind blies over de Dam. Er liepen maar heel weinig mensen op straat. Ik moest iets doen om uit dit dal van neerslachtigheid te klimmen. Vanmiddag moet ik maar met mijn botaniseertrommel eropuit.

En het wordt ook tijd dat ik geen valse hoop meer koester op enige vorm van geluk: Léon is dood, dat kan niet anders; Mathijs is onbereikbaar, want hij toont totaal geen interesse meer en mijn kleine zoon Reuben behoort aan andere mensen toe. Hij is nu een half jaar en kan natuurlijk al zitten en kruipen, denk ik. Ik weet niet zoveel af van opgroeiende baby's.

Hoewel het koud was, scheen de zon en daarom ben ik maar gaan wandelen. Ik heb in de luwte van een paar struiken gezeten, waardoor ik de koude wind niet meer voelde. De warmte van de zon doortrok me en mijn verdriet loste een beetje op. Er zijn toch nog altijd dingen waar ik van kan genieten: een mooi blad of een bloem, de vorm van een wolk die langs de blauwe hemel drijft of het heldere geluid van vogels die zich schuilhouden in de bomen.

Liefs, Beatrijs

Dat schiet niet op, dacht Tessa. Hoeveel brieven moest ze nu nog lezen om te ontdekken dat haar grootvader dol was op haar grootmoeder en dat zijn liefde ook werd beantwoord?

Edam 25 december, 1942 Lieve Annabel,

Het is avond en ik heb een vreemde en heel gelukkige eerste kerstdag achter de rug. Ik weet eigenlijk niet waar ik beginnen moet, want ik heb je al heel lang niet geschreven. Eerst maar het vervelende deel: de oorlog. Ik zie voorlopig het eind niet in zicht komen. Integendeel, de Duitsers worden hoe langer hoe gewelddadiger. Ze hebben arbeiders nodig voor de wapenindustrie en daarom werden heel veel studenten opgeroepen om voor het einde van de maand zich aan te melden. Die moeten naar Duitsland. Je kunt wel nagaan dat die jongens allemaal onderduiken. In Utrecht hebben ze de studentenadministratie in brand gestoken. Ik geef ze groot gelijk.

Hoewel de laatste maanden druk waren, zijn er niet echt belangrijke dingen in mijn leven gebeurd. Daarom heb ik jou geen brieven geschreven De naaicursussen sloegen aan en raakten vol. Ik hielp vrouwen die het niet breed hadden, oude kleding uit elkaar tornen om die stof opnieuw te gebruiken, want textiel wordt langzaamaan wat schaarser. Ze waren me erg dankbaar, maar dat zijn geen feiten die noemenswaardig zijn, vind ik zelf.

En dan nu vandaag. Kerst. Vroeger moest ik altijd een beetje lachen als mensen zeiden dat kerst zo romantisch was. Ja, sfeervol met sneeuw en kaarsen, maar romantisch... Ik heb nu gemerkt dat kerst heel romantisch kan zijn en het lijkt erop dat mijn gelukskansen eindelijk keren.

Janet Hetjes had me voor vandaag uitgenodigd om de dag bij haar en haar gezin door te brengen en ik nam die uitnodiging met beide handen aan. De verhouding tussen mijn ouders en mij is nog steeds gespannen. Vooral mama neemt het me kwalijk dat ik op mezelf ben gaan wonen. Janet weet iets van deze situatie af, maar niet veel. Je hangt niet graag de vuile was van je familie buiten. Ze weet ook van mijn baby en ze reageerde zo warm en meevoelend toen ik vertelde dat ik mijn Reuben had moeten afstaan. 'Ach meid,' zei ze. 'Het is alsof ze je hart uit je lichaam halen.' Janet is wat overdreven, maar toch heeft ze wel gelijk. Het lijkt net of er een lege plek in mijn lichaam zit. Zou het jongetje gemerkt hebben dat hij niet bij zijn eigen moeder was? Mijn armen zouden willen koesteren, maar er is niets om te koesteren en voor te zorgen. Toen ik het aan Janet had verteld, voelde dat als een opluchting en haar meelevende woorden deden me zo goed. Ik weet dat Janet niets verder zal vertellen. Mijn geheim is veilig bij haar. Ik heb bij Iris geprobeerd om de naam en het adres van de adoptieouders van Reuben te achterhalen, maar dat is niet gelukt. En toch, als de oorlog over is, ga ik nog een keer naar haar toe. Misschien wil ze me dan wel de naam en het adres van die adoptieouders geven. Hè, nu dwaal ik weer af. Ik had het over vandaag, over kerst. Het vroor, niet veel en het sneeuwde heel licht, ideaal kerstweer. Vanmorgen ging ik natuurlijk eerst naar de kerk. Ik zat beneden, want sinds mijn moeder zo onredelijk doet en mijzelf soms ook op straat zogenaamd niet ziet, zit ik niet meer naast hen op de galerij. Maar er was nog een reden dat ik beneden zat: ik wilde Mathijs niet zien. Het leek me vreselijk als hij binnenkort met een meisje de kerk binnenkwam. Hoe ik ook tegen mijn verliefdheid vocht, ik redde het niet en nu dacht ik meer aan Mathijs dan goed voor me was. Was mijn liefde voor Léon dan zo weinig waard? Ik wou dat ik er met iemand over kon praten.

De kerstdienst was mooi en de organist, je weet wel, die jongen, speelde prachtig. Boer Veltman komt niet meer in de kerk, omdat hij geen organist meer mag zijn. Hij was zo razend, dat hij naar een andere kerk is overgestapt. Daar konden ze zijn geld best gebruiken en dus speelt hij daar. Nou, spelen...

Toen de kerkdienst afgelopen was en ik weer buiten liep, kwam Mathijs me plotseling achterop lopen en ik bleef staan. Verwonderd keek ik hem aan en mijn hart sloeg een paar tellen over. Je weet het natuurlijk allang, Annabel, ik ben verliefd op Mathijs en ik kan er echt niets aan doen. Het gezegde is dus waar: uit het oog, uit het hart. Soms kan ik me niet eens meer het gezicht van Léon voor de geest halen. Dan vind ik mezelf zo'n akelig, verraderlijk en oppervlakkig mens. Ik pak dan dadelijk de foto die genomen is ter gelegenheid van onze verloving. Ik zie zijn lieve gezicht, maar op de een of andere manier wordt het steeds vreemder, afstandelijker. Die tijd die ik heb doorgebracht met hem en zijn ouders doet me meer denken aan een mooi sprookje dan aan iets dat werkelijk is gebeurd. Alleen Reuben is nog steeds dezelfde harde werkelijkheid waarover ik eindeloos kan huilen. Maar nu dwaal ik voor de zoveelste keer af. Mathijs...

'Ik miste je. Waar zat je?' vroeg Mathijs. Zijn stem klonk een beetje nors.

Een sprankje blije hoop flitste door mij heen. Mathijs had me gemist. Wat moest ik antwoorden? Dat ik hem niet wilde zien, omdat ik dan zo treurig word als hij niet meer omhoogkijkt en naar me glimlacht?

'Waarom wil je dat weten?' vroeg ik toen maar. 'Doe je dat altijd: een vraag met een wedervraag beantwoorden?' vroeg hij.

'Dat doe ik alleen als ik het antwoord niet weet.' Wat wilde Mathijs van mij? Mensen liepen langs en keken ons nieuwsgierig aan. In menig huis zou er over ons heerlijk gebabbeld worden tijdens de kerstkoffie, wist ik zeker. Ik zag aan Mathijs' gezicht dat hij geïrriteerd raakte door die blikken. 'Ik moet je spreken. Vanmiddag kom ik je ophalen bij je ouders.'

'Ik ben niet bij mijn ouders,' zei ik vlug. 'Janet Hetjes heeft me uitgenodigd om eerste kerstdag bij haar gezin door te brengen.'

'O... Nou... Dan kom ik je daar wel ophalen.' Mathijs knikte, draaide zich om en liep toen met grote passen weg. Hij wachtte niet eens af of ik wel wilde dat hij me kwam ophalen (dat wilde ik dus wel!).

Mijn moeder wuifde vanuit de verte dat ik moest komen. Ze was natuurlijk doodnieuwsgierig en verwachtte me zeker voor de koffie, omdat het kerst was, maar ik schudde mijn hoofd. Ik had met Janet Hetjes afgesproken, dus ging ik daar naartoe. Mama zou het niet begrijpen, dus ik hoefde het haar ook niet uit te leggen.

Vanmiddag om een uur of drie kwam Mathijs. Ik had Janet van tevoren uitgelegd dat hij me kwam halen. We stonden in de keuken af te wassen.

Haar ogen begonnen ondeugend te glanzen toen ik het haar vertelde. 'Die jongen is verliefd op je, Bee, zeker weten.'

'Maar hoe moet het dan met Léon?'

'Houd je nog van hem?'

'Ja, nee, ja... ik weet het niet. Het is al zo lang geleden. Natuurlijk houd ik van hem, maar op zo'n heel andere manier, meer de liefde die je wel eens voelde voor een leraar of een filmster.'

'Nounou, da's wel eventjes een verschil: een filmster of een leraar van school,' meende Janet grinnikend. 'Maar begrijp je me?' drong ik aan.

'Ja, want je wist dat jouw verliefdheid op die leraar en zeker die op de filmster op niets uitliep. Die mannen waren onbereikbaar.'

'Ja, en dat vind ik ook van Léon. Ik zal altijd van hem blijven houden. Hij is mijn eerste, mijn grote liefde, maar ik wil verder. Ik ben...'

'... voor de tweede keer verliefd,' maakte Janet de zin voor me af. Ik knikte.

'Dat is goed. leder mens heeft recht op geluk, Bee, en jij ook. Je hebt nu wel genoeg verdriet gehad in je leven. Ga voor die man.'

Ik voelde me zo dankbaar en blij worden onder haar woorden.

Toen ik Mathijs zag, viel het me weer op dat hij zo knap en aantrekkelijk is. Even schoot er een vreselijke gedachte door mij heen: waarom was ik vroeger niet verliefd op hem geworden in plaats van op Léon? Dan had ik nu niet zoveel verdriet gekend en was ik misschien al met Mathijs getrouwd geweest. Ik schrok van mezelf. Zou papa dan toch gelijk hebben met zijn stelling dat ieder mens geneigd is tot alle kwaad? Dan ben ik zeker geen uitzondering.

Mathijs nam mijn arm en met z'n tweeën liepen we weg. De sneeuw knisperde een beetje onder onze voetstappen. 'Mijn auto staat om de hoek,' zei Mathijs. 'Ik wil ergens met je praten zonder dat half Edam ons in de gaten houdt. Heb je je papieren bij je voor als we aangehouden worden?' Ik knikte. Mathijs mocht in verband met zijn werk een auto hebben. Het is eigenlijk meer een kleine vrachtwagen. Ik was benieuwd waar we naartoe zouden rijden. Ik ken geen gebied in de omgeving van Edam waar je ook in de winter kunt wandelen.

Het leek wel of hij mijn gedachten kon raden. 'Ken je dat middeleeuwse kerkje in De Rijp?' vroeg hij. 'Wij zijn daar bezig met restaureren. Onder de witkalk van de muren bleken muurschilderingen te zitten die nu weer tevoorschijn mogen komen. En ook de rest van het interieur wordt onder handen genomen. Ik heb de sleutel.' De rest van de weg werd zwijgend afgelegd. Het kerkje stond aan het einde van een lange oprijlaan die omzoomd werd door beuken. De wind zwierde met klepperend geluid door de kale takken.

Mathijs parkeerde de auto voor de kerk. In de verste omtrek was geen mens te zien. Mathijs opende de deur. De temperatuur binnen viel me mee. Ik had het kouder verwacht. Overal in de ruimte stonden stellages en lag er timmergereedschap. Een paar wandschilderingen waren al ontdaan van de witkalk. Ik was er niet van onder de indruk. De kleuren waren bleek, de donkere lijnen beschadigd en hier en daar verdwenen. Ik wist absoluut niet wat de schildering moest voorstellen. We liepen door de kerk. Onze voetstappen klonken hol in de kale stenen ruimte. Ik rilde even.

Mathijs keerde zich naar mij om. Hij stond een paar passen van me af, net of hij bang was om me aan te raken. Zo voelde ik het tenminste.

'Beatrijs, ik moet je iets vragen,' zei hij. Er lag een trek van wanhoop op zijn gezicht, leek het wel.

'Ben je nog steeds verloofd met die... die man? Ik heb gezien dat je zijn ring niet meer draagt.'

'Ik... ik weet het... niet,' antwoordde ik stamelend.

'Wat weet je niet?' Zijn stem klonk ongeduldig, bijna kwaad.

'Of hij nog leeft. Het is al zo lang geleden.'

'Houd je nog van hem?'

Ik haalde mijn schouders op en durfde hem niet aan te kijken, bang dat hij mijn gevoelens zou raden. 'Ik vind mezelf... Ik hield echt van Léon,' zei ik bijna fluisterend. 'Maar het lijkt alsof langzaam maar zeker zijn beeltenis wordt uitgewist en dat mijn gevoel...' Hoe moest ik Mathijs nu uitleggen wat er in mijn binnenste woelde als ik mezelf niet eens begreep? Dat ik soms een melancholiek heimwee had naar Léon, maar dat de pijn om zijn verlies minder scherp werd? Hoe moest ik hem dat duidelijk maken? Dat ik van twee mannen kon houden?

'Beatrijs, ik weet dat ik tweede keus ben. Nee, laat me uitpraten.' Hij hief zijn hand op toen hij zag dat ik iets wilde zeggen. 'Zolang ik je al ken, houd ik van je, Beatrijs. Ik wil je gelukkig maken. Wil je me een kans geven? Je hoeft niet meteen ja te zeggen. Ik kan wachten. Ik...'

'Maar ik denk... Ik denk dat ik ook van jou houd, tenminste, dat ik verliefd op je ben,' zei ik dwars door zijn woorden heen. O Annabel, ik heb nog nooit een ernstig gezicht zo zien opklaren. Alsof de zon doorbrak op zijn gezicht. 'Echt?' vroeg hij toen blij maar ook een beetje onzeker. Ik knikte.

Toen deed hij twee grote stappen naar voren en sloeg zijn armen stevig om me heen en kuste me, niet teder, niet aftastend zoals de eerste kus van Léon, maar stevig en hard. Het was een bijzondere ervaring die ik absoluut niet kon vergelijken met de kussen van Léon. Appels en peren vergelijk je toch ook niet met elkaar? Ik durfde eerst niet, maar kuste hem ten slotte ook terug. Het was een gevoel vol zekerheid en veiligheid. Het was goed, wist ik. Niet alleen hij wilde mij gelukkig maken, ik hem ook. Maar nooit zou ik mijn eerste liefde vergeten, wist ik. Dat magische gevoel dat je volledig bij iemand past en een eenheid vormt, zal ik nooit meer meemaken.

'Je weet het heel zeker?' vroeg Mathijs, terwijl hij me over mijn haren streek. Ik knikte en glimlachte.

'Ik wil dat we ons zo snel mogelijk verloven. Wat vind je van 25 januari?'

Het leek alsof de muren van de kerk op me afkwamen en daarna om me heen begonnen te cirkelen. Ik voelde nog hoe mijn hoofd een houten bank raakte en toen werd het donker om me heen.

'Beatrijs,' zei een diepbezorgde stem. Een hand sloeg me zacht op mijn wangen. Langzaam kwam ik bij. We zaten op een bank.

Mathijs had zijn armen om me heen geslagen en hield me op zijn schoot. Zijn ogen keken me verontrust aan. 'Beatrijs?' Ik zuchtte diep. Wat deed ik hier? Afschuwelijk, wat een vertoning. Dat ellendige flauwvallen ook. Dat deed ik meestal als ik ergens heel erg van schrok. Opeens herinnerde ik me weer de oorzaak. 25 Januari... De geboortedag van mijn zoon Reuben... En Mathijs wist nog helemaal niets van hem. Wat zou hij zeggen? Me van zich afstoten? 'Beatrijs?' vroeg Mathijs nog een keer dringend. 'Ik moet je iets vertellen,' zei ik. Nog een beetje duizelig stond ik op. Mathijs wilde me weer op zijn schoot trekken, maar ik weerde hem af.

Mijn gezicht voelde prikkelend aan, mijn lippen stonden strak alsof ze elk moment konden barsten.

'Ik heb een zoon. Hij heet Reuben. Op 25 januari wordt hij één jaar,' zei ik met vlakke stem.

'Dat vermoedde ik al,' merkte Mathijs kalm op. 'Ik heb die onzinnige smoes van je moeder nooit geloofd. Ik zag jou echt niet naar Frankrijk reizen. Waar is je zoon nu?'

'Ik weet het niet. Ik heb hem moeten afstaan.'

'Moeten?' Mathijs' gezicht had een afwerende trek gekregen.

'Ja, moeten, voor zijn eigen veiligheid.' Ik legde heel in het kort uit wat er gebeurd was.

Nu was hij wel geschokt, zag ik. Hij ging staan en sloeg zijn armen om me heen. 'Maar je ouders dan?' Ik schudde mijn hoofd. 'Ik mocht terugkomen, maar wel zonder kind.'

Geschokt keek hij me aan. 'Arme, arme Beatrijs,' fluisterde hij toen. Het geluid van die meelevende stem brak door de muur van zelfbeheersing die ik al een lange tijd om me heen had opgetrokken. Ik begon te huilen, met diepe snikken, zoals de laatste keer in het ziekenhuis toen ik mijn eigen kind had moeten afstaan. Mijn lichaam schokte, maar nu was er iemand die me troostend tegen zich aan hield. 'Huil maar,' zei Mathijs. 'Het geeft helemaal niets.'

Hoe lang we zo hebben gestaan, weet ik niet. Langzaam droogden mijn tranen op. Ik voelde me slap van verdriet, maar ik wist dat er nu iemand naast me stond om me te helpen dit verdriet te dragen en te verwerken. Ik was niet meer alleen. 'Zo gauw de oorlog afgelopen is, gaan we naar jouw zoon op zoek,' beloofde Mathijs beslist toen ik weer een beetje tot mezelf was gekomen.

'Wil je dat echt doen?' vroeg ik met betraande ogen. Ik durfde hem nauwelijks te geloven, maar aan zijn ogen zag ik dat het hem ernst was. O Annabel, stel je nu eens voor dat ik mijn Reuben weer terugkrijg... De toekomst krijgt wat meer glans. Gearmd verlieten we de kerk.

Zie je, Annabel, zo mooi, zo ontroerend kan kerst zijn en natuurlijk ook wel romantisch.

We gaan ons verloven op 1 februari. Benieuwd wat mijn ouders zullen zeggen, en de zijne.

26 december, 1942

Mathijs haalde me vanmorgen om tien uur op en samen gingen we eerst naar mijn ouders, die nog helemaal van niets wisten. Mathijs heeft zijn ouders wel al op de hoogte gesteld. 'Wat zei je moeder?' vroeg ik een beetje benauwd. Ik heb altijd het idee gehad dat ze me niet zo mocht. 'Wat ben je soms een bang wezeltje, Beatrijs Voordewind,' zei Mathijs plagend lachend. 'Mijn ouders zijn allebei verschrikkelijk blij. Ze wisten dat er maar één meisje voor me bestond en dat ik niet van plan was met minder genoegen te nemen. Dus je kunt wel nagaan dat ze je met open armen zullen ontvangen.'

Ik heb Mathijs voor de zekerheid verteld dat de verhouding tussen mijn ouders en mij niet geweldig is. Ik had al eerder de indruk gekregen dat Mathijs niet zo gecharmeerd is van mijn ouders en zeker niet van mijn moeder. Mijn vader deed open nadat Mathijs had aangebeld. Ik zag dat papa schrok toen hij ons zag. Hij begreep er waarschijnlijk niets van. Zijn dochter wilde toch nooit iets van Mathijs van Anrooy weten? 'Wie is daar, Johan?' hoorde ik mama vanuit de woonkamer roepen. Ze kan altijd vreselijk kwaad worden als klanten buiten sluitingstijd aanbellen en zeker op een dag als deze. Achter mijn vader aan liepen we naar de huiskamer. 'Raad eens wie hier zijn?' vroeg mijn vader handenwrijvend. 'Hoe moet ik dat nu...' Mijn moeder stopte midden in haar zin en keek ons volledig overrompeld aan. 'Kijk aan, wie hebben we hier,' zei ze.

Ik voelde hoe Mathijs verstrakte. Hij houdt er vast niet van om toegesproken te worden alsof hij een kind is. 'Mevrouw Voordewind.' Hij stak zijn hand uit. Zijn stem klonk beleefd, maar zijn gezicht stond strak.

Mama schudde zijn hand. 'Zo Mathijs, je weet niet hoe blij ik ben dat mijn dochter eindelijk haar verstand gebruikt. Ga daar maar zitten. En jij, Beatrijs, kunt me even helpen bij het koffiezetten,' redderde mijn moeder. Ze duwde me als het ware de kamer uit, de keuken in.

'Kind, wat doe je ons een plezier,' zei ze voldaan met glanzende ogen. 'Nu worden de Van Anrooys toch nog familie van ons. Hier, klop jij de slagroom eens op.' Ze zag waarschijnlijk een glanzende toekomst waarin ze eindelijk met de familie Van Anrooy zou omgaan, maar daarvan was ik niet zo zeker. 'Nu maar zo snel mogelijk het verleden vergeten,' ging mijn moeder opgewekt verder. 'Hij weet toch niet van dat kind, hè?' Ze keek me onderzoekend aan. 'Hij weet alles, mama,' antwoordde ik koel. 'Nou, dan mag je hem wel heel erg dankbaar zijn. Niet iedereen accepteert een meisje met zo'n verleden.'

'Nee, zelfs mijn ouders deden dat niet.'

'Ouders hoeven niet alles van hun kind te nemen,' merkte mama op, overtuigd van haar gelijk. 'En je hoeft ook niet zo verongelijkt te doen. Wij zijn altijd zeer goede ouders voor jou geweest. Het wordt tijd dat je wat terugdoet.' Wat terugdoen? Wat bedoelde mijn moeder daarmee? Ik keek haar vol onbegrip aan, terwijl ik een beetje doelloos met de garde in de slagroom klopte.

'Daar wil ik het nu niet over hebben, maar je trouwt een rijke aannemer en in dit huis moet aardig wat opgeknapt worden. Denk daar maar eens over na.'

Ik was werkelijk overbluft. Mijn moeder was niet goed wijs. Ze verwachtte dus van mij dat ik uit dankbaarheid Mathijs zou overhalen om hier de zaak te verbouwen. Het gebeurt niet, dacht ik onmiddellijk. Het liefst had ik me omgedraaid en waren we weggegaan. Maar ik ben niet zo moedig. Ik vind ruzie afschuwelijk. Kon je maar van je ouders scheiden. Het bezoek duurde niet lang. Mathijs stond al snel op. 'Kom, Beatrijs, we gaan.'

'Nu al?' vroeg mijn moeder verbaasd. Ze was bijna constant aan het woord geweest. 'Jullie zijn er net. Ik had zo gedacht...'

'Het is tijd,' onderbrak Mathijs haar. Hij trok me overeind, gaf mijn vader en moeder een hand en nam me toen mee naar de gang, waar hij mijn jas van de kapstok pakte. Ik trok hem aan. Zonder nog een woord te zeggen, gingen we naar buiten. De koude wind sneed me in mijn gezicht. Halverwege de Lingerzijde hield Mathijs stil en begon te lachen, terwijl hij naar mijn gezicht keek. 'Wat kijk je ontdaan,' zei hij. 'Wilde je soms nog blijven?'

Ik schudde mijn hoofd. Ik was zoveel daadkracht niet gewend. Eindelijk iemand die zich niet liet manipuleren en intimideren door mijn moeder.

Langzaam wandelden we naar het huis van zijn ouders, waar Mathijs overigens ook woont. Het huis is heel groot en staat aan de Nieuwehaven. Zijn familie heette me inderdaad heel hartelijk welkom. Mathijs heeft twee broers. Ik vroeg me af of Mathijs' ouders zouden weten dat ik een kind heb gekregen en dat ik dat heb afgestaan. Niets duidde erop. iedereen was even hartelijk. We dronken koffie en aten roomsoezen versierd met grote toeven slagroom. Het leek wel of er geen oorlog was. Gek, ik ben zo bang geweest voor deze ontmoeting en het is me zo enorm meegevallen. Ik voel me veilig en beschut. Dit was wat ik wilde. Niet eens zozeer liefde, maar veiligheid en bescherming. Ik denk zomaar dat ik weer gelukkig kan worden.

Liefs, Beatrijs

Eindelijk keerde het tij, dacht Tessa terwijl ze de brief terugstak in de envelop. Wat heerlijk voor haar grootmoeder dat opa Mathijs zich totaal niet liet ringeloren door die vreselijke overgrootmoeder Nita. Die vrouw had ze niet allemaal op een rijtje gehad. Tessa nam de volgende brief.

Edam, 1 januari, 1943 Lieve Annabel,

Een nieuw jaar ligt voor ons. Wat zal het ons brengen? Ik zie alleen maar een verschrikkelijke oorlog die maar duurt en duurt. Wanneer zouden de Duitsers verslagen worden? Dit waren de gedachten die in mij opkwamen toen ik wakker werd. Zwartgallig. Kon ik ze maar uit mijn hoofd verbannen, maar gedachten laten zich helaas niet dwingen. Terwijl er ook zulke goede dingen in mijn leven gebeuren. Vind je me erg ondankbaar? Vanmorgen hebben we koffiegedronken bij mijn ouders. Het was geen succes. Mijn moeder wrokt nog steeds over het feit dat we op tweede kerstdag niet langer gebleven zijn. Mathijs was niet onder de indruk. Wat moet hij wel niet denken van mijn moeder? Mathijs' moeder is warm en hartelijk en zal niets zeggen wat haar kinderen verdriet kan doen. Vanmiddag wandelden Mathijs en ik over de Zuidervesting. 'En wat zijn jouw goede voornemens voor het nieuwe jaar?' vroeg Mathijs een beetje plagend. Ik dacht even na. Toen antwoordde ik: 'Vanaf vandaag wil ik niet meer praten over de oorlog en er ook niets meer over lezen of horen.' Mathijs keek me verbaasd aan. 'Maar we zitten er middenin, lieve meid, of je het nu wilt of niet.'

Ik knikte heftig met mijn hoofd. 'Ik weet het, maar al die verschrikkelijke verhalen over razzia's, kampen, verraders... Ik... ik word er zo vreselijk treurig van.'

Waar het werkelijk om gaat, Annabel, is dat ik geen verhaal over de Joden kan horen zonder me vreselijk schuldig te voelen. Ik heb de belofte aan zijn moeder niet gehouden: ik heb Léon in de steek gelaten en onze zoon afgestaan. Ik had Léon kunnen redden door hem mee te nemen naar Edam en hem daarna ergens te laten onderduiken, en misschien had ik mijn ouders kunnen overtuigen om toch de baby hier geboren te laten worden.

Mathijs begreep me niet erg, dat zag ik aan zijn gezicht. 'Dan praten we er niet meer over,' zei hij toen beslist.

22 januari, 1943

Vanavond gaf ik weer naaicursus. Sinds mensen weten dat ik met Mathijs van Anrooy verkering heb, bekijken ze me met andere ogen en behandelen ze me met een soort respect, of beeld ik me dat nu maar in? Een van de deelneemsters, mevrouw Van Koten, kwam als laatste binnen. Ik houd niet zo van mevrouw Van Koten. Ze is erg sensatiebelust en is niet vies van een roddeltje. 'Hebben jullie het al gehoord?' vroeg ze met een meewarig gezicht, terwijl ze met haar hoofd schudde.

'Wat bedoelt u, mevrouw Van Koten?' vroeg ik argeloos. Had ik dat maar niet gevraagd. 'Gisteren... De Duitsers hebben dat gekkenhuis in Apeldoorn leeggehaald. Al die arme Joodse stakkers zijn als beesten afgevoerd, werkelijk als beesten en...'

Ik voelde hoe mijn gezicht begon te prikkelen. Niet flauwvallen, zei ik tegen mezelf. Ik kneep mezelf hard in mijn arm, een probaat middel tegen flauwvallen, en liep weg. 'Ik moet even iets halen,' zei ik. Gelukkig luisterde niemand naar me, want alle aandacht was gericht op mevrouw Van Koten. Snel liep ik naar mijn eigen etage. Ik hield mijn polsen onder het stromende water van de kraan en maakte mijn gezicht nat, net zolang tot ik mezelf weer onder controle had. Was Mathijs maar hier of kon ik hem maar bellen, maar er bevond zich geen telefoon in de winkel. Ten slotte liep ik weer terug naar beneden, naar de cursusruimte. 'Wie kan ik het eerste helpen?' vroeg ik met luide stem.

Onmiddellijk staken een paar dames tegelijk hun vingers op. De aandacht voor de gebeurtenis in Apeldoorn ebde dadelijk weg. iedereen wilde geholpen worden. Toen alle dames aan het werk waren, begon ik te vertellen over de bruidswinkel. Ik beschreef de prachtige stoffen die mevrouw Laméris gebruikte. De dames waren verrukt. Ze wilden alles weten over de winkel, de chique klanten, de accessoires en de coupeuses. En of het werkelijk waar was dat koningin Wilhelmina met haar dochter Juliana eens in de winkel was geweest. 'Nee, helaas niet, maar het zou wel hebben gekund,' zei ik beslist. Ik wist nu dat het praten over de winkel voortaan een prachtige afleidingsmanoeuvre was. Aan het eind van de avond ging iedereen tevreden naar huis.

Ik ben moe, Annabel, moe en treurig. Ik moet steeds maar denken aan die arme geestelijk gehandicapten die weggevoerd zijn en er natuurlijk helemaal niets van hadden begrepen wat er met hen gebeurde. Men zegt dat Hitler geestelijk gehandicapten niet als mensen beschouwt. Wat zou er met hen gebeuren? Laat ik maar snel aan iets anders denken, anders kom ik nooit in slaap. Over ongeveer een week ga ik me verloven met Mathijs.

1 februari, 1943

Vandaag ben ik officieel verloofd met Mathijs van Anrooy. We hielden geen groot feest, alleen een receptie bij de familie Van Anrooy aan huis. De grote kamer-en-suite was veranderd in een receptieruimte. Onwillekeurig moest ik denken aan mijn eerste verloving, die plaatsvond in het chique hotel-restaurant aan de Amstel. De prachtige bloemstukken, de grote hoeveelheid mensen, de meesten gekleed in haute-couturekleding; de schitterende cadeaus en de overvloed aan de meest exquise gerechten. Nee, ik mag daar nu niet meer aan denken. Ik draag een gladde gouden ring. We zijn ervoor naar een juwelier, een relatie van de Van Anrooys, in Alkmaar geweest. Ik heb ook een verlovingscadeau gekregen van Mathijs: een snoer kornalijnen kralen. Heel mooi, werkelijk hoor, maar ik ben niet zo'n type voor kornalijnen. Dat heb ik natuurlijk niet laten merken. De huwelijksdatum is ook al vastgesteld: 15 juli. Soms kan ik het me nauwelijks voorstellen dat ik al zo gauw ga trouwen met Mathijs. Wie had dat vroeger ooit gedacht: Beatrijs Voordewind met Mathijs van Anrooy? Ik zeker niet. Maar ik houd echt van hem. Ja, niet zoals ik van Léon heb gehouden. Dat was zo anders, zo overweldigend, alsof ik in een sprookje leefde. Maar zeg nu zelf, wie trouwt er werkelijk met zijn grote liefde? En misschien blijkt die grote liefde later erg tegen te vallen. Toch?

15 Juli... Dan heet ik niet meer Voordewind maar Van Anrooy. Vreemd idee.

Liefs, Beatrijs

Tessa keek peinzend op van de brief. Had haar grootmoeder nu wel of niet echt van haar grootvader gehouden? Ze begon er eerlijk gezegd aan te twijfelen. Steeds weer dook de naam van Léon Irrgang op. Oma was anders één brok schuldbesef geworden en dat was niet veranderd in de loop van de jaren. Wat had ze er intens onder geleden. Hoe noemde ze dat zelf ook weer? Het hangt als een molensteen om mijn hals. Maar zoveel had ze niet kunnen doen, vond ze. Waarom had haar grootmoeder geen hulp gezocht? Ach, dat deden vrouwen van die generatie niet. Die wilden zelf hun problemen oplossen. Was oma daarna ooit werkelijk gelukkig geweest?

Edam, 15 juli, 1943

Lieve Annabel,

Mijn echtgenoot slaapt en ik zit aan een kleine tafel om jou nog een brief te schrijven. Vandaag ben ik getrouwd. Vanmorgen had ik het er wel even moeilijk mee. Nog steeds voel ik me schuldig tegenover Léon. Stel je nu voor dat hij nog leeft... Maar dan spreekt mijn verstand: hij kan gewoonweg niet meer leven. Als hij werkelijk gevlucht was, had hij me natuurlijk wel op de een of andere manier laten weten dat hij nog leefde. Een klein briefje... En als hij niet was gevlucht, hadden de Duitsers hem zeker die avond opgepakt. Bij die razzia kon geen muis meer in of uit het centrum van Amsterdam. Nee, Léon is een prachtige herinnering aan een sprookjesachtige tijd.

Ik ben getrouwd in een grijs mantelpakje dat ik zelf heb gemaakt. Het stond me heel goed. 'Waarom trouw je niet in het wit?' vroeg mijn moeder teleurgesteld. Ik keek haar vol onbegrip aan. In het wit trouwen doe je toch alleen als je nog nooit met iemand naar bed bent geweest. Mama haalde haar schouders op. 'Wie weet dat nu van jou?'

'Mathijs,' antwoordde ik.

'Dom, hoor. Juist nu gaat iedereen denken: waarom trouwt ze niet in het wit?'

Maar ik hield vast aan mijn mantelpakje. Trouwens, een bruidsjurk draag je maar één keer, terwijl je een mantelpakje elke zondag kunt dragen.

We trouwden vanuit het huis van mijn ouders. Mijn ouders straalden, hoewel mijn moeder niet zo dol meer is op Mathijs. Ze vindt hem hooghartig en eigenwijs. Zelfs zei ze een keer dat Léon Irrgang toch wel een echte heer was geweest. En dat uit mijn moeders mond! Jammer dat ze dat nooit eerder had gezegd. Nu was het te laat.

We gaan zolang wonen op de verdieping boven de winkel van Janet Hetjes. Ik blijf werken, want we kunnen het geld wel gebruiken. Zo rijk is de familie Van Anrooy tegenwoordig niet. Het gaat niet zo goed met de zaak. Het wordt erg moeilijk om aan goede materialen te komen.

Achter mij in het grote bed hoor ik Mathijs zachtjes snurken. Ik denk terug aan die wonderlijke middag in de zomer samen met Léon, het oranje zonlicht dat de zolder in een magische ruimte veranderde, het intense geluk... Met Mathijs was het totaal anders. Ook goed, maar niet met de intensiteit van die middag op de Brouwersgracht.

Ik houd van Mathijs en ik ga hem echt gelukkig maken.

Liefs, Beatrijs van Anrooy-Voordewind

Tessa vroeg zich opeens af of oma Beatrijs ook getrouwd zou zijn met grootvader Mathijs als ze geen baby had gekregen? Het kwam haar nu enigszins voor dat haar grootmoeder getrouwd was uit heel andere motieven, bijvoorbeeld om niet meer alleen te hoeven zijn. Ze was natuurlijk wel verliefd geweest op opa Mathijs, maar uit alles bleek dat opa Van Anrooy tweede keus was geweest en hij had er klaarblijkelijk vrede mee gehad. Léon Irrgang was oma's grote liefde gebleven tot aan haar dood toe. Ondanks alles had haar grootmoeder toch wel een gelukkige indruk gemaakt, vond Tessa.

Ze nam de volgende brief. Vreemd, het was de eerste brief die met potlood was geschreven. Er waren nog maar een paar bladzijden met enveloppen over in het herbarium. De geheime geschiedenis van haar grootmoeder liep naar het eind.

Edam, 15 april, 1944

Lieve Annabel,

Vanmorgen ben ik voor de tweede keer moeder geworden. In mijn armen hield ik een klein hoopje mens: Mathijs van Anrooy junior. Ik huilde van vreugde... en van verdriet om mijn eerste zoon, maar dat kon ik niemand vertellen. De bevalling ging vlot. Ik wist ook precies wat er ging gebeuren. 'Alsof u al een kind hebt gehad,' merkte de vroedvrouw liefjes glimlachend op, maar het wantrouwen was van haar gezicht te scheppen. Ze keek me afwachtend aan, maar ik ging niet op haar opmerking in. Kleine Reuben was mijn geheim. Als een film trok de bevalling in het Diaconessenziekenhuis voorbij. De verpleegster die mijn zoon Reuben meteen na de geboorte van me afpakte; Iris die me later mijn baby liet zien en de handtekening die ik moest zetten om afstand te doen van mijn zoon. Dat afschuwelijke moment... Nu geen zwachtels om mijn bovenlichaam, nu geen meewarige of minachtende blikken van verpleegsters. Ik zag alleen maar liefdevolle blikken van Mathijs. De tranen stroomden over mijn wangen. Ik kon bijna niet ophouden.

Mathijs was trots. 'Wat heb je me enorm gelukkig gemaakt,' fluisterde hij toen hij onze zoon vasthield. Hij was niet verbaasd om mijn tranen. Vrouwen huilen nu eenmaal vaker van geluk dan mannen, zei hij. Hij moest eens weten. Ik keek naar mijn zoon. Hij lijkt op zijn vader. Met moeite gaf ik hem over aan de vroedvrouw. Maar straks zou ik hem weer krijgen om hem te voeden.

'U moet nu echt gaan slapen,' raadde de vroedvrouw aan. Maar hoe kan een mens nu slapen als hij zo gelukkig is? Lieve, kleine Mathijs.

Nu is het avond. Hoewel ik eigenlijk niet uit bed mag komen, ben ik er toch uitgegaan. Ik heb een velletje briefpapier gepakt en een potlood en ging weer terug naar mijn bed. Annabel, ik moest je echt even schrijven hoe gelukkig ik ben. Ik had dat niet verwacht. Als nu ook nog eens die afschuwelijke oorlog zou eindigen... Het gaat niet goed met het Duitse leger. Een heel prettige gedachte, vind ik.

Liefs van een heel gelukkige Beatrijs

Wat grappig om over de geboorte van haar vader te lezen, dacht Tessa. Eindelijk was haar grootmoeder echt gelukkig geweest zonder het noemen van de naam van haar grote liefde. Het ging beslist de goede kant op met haar. Wat kon er in vredesnaam nu nog verkeerd gaan?

Edam, 5 mei, 1945

Lieve Annabel,

We zijn vrij, werkelijk vrij. Na een vreselijke winter zijn de Duitsers als honden met de staart tussen hun poten afgedropen. Het zuidelijke deel van Nederland was vorig jaar al bevrijd, maar het noordelijke deel zat nog onder de knoet van de Duitse bezetter. Dat hebben we geweten. Mensen leden honger. Bewoners uit de grote steden liepen dagreizen ver voor een beetje voedsel. En wat ze dan hadden, werd hun ook nog afgepakt door die afschuwelijke Duitsers en natuurlijk ook door de landwachters (lees maar: landverraders). Veel mensen stierven langs de kant van de weg. Het was afschuwelijk. Wij hadden gelukkig nog wel eten, al was het niet veel. Maar nu zijn we vrij. Overal hingen de vlaggen uit. Edam was vandaag één grote feeststad. Mathijs en ik wandelden met onze kleine zoon in de wandelwagen langs het Spui naar de Dam met de grote stenen brug. Daar zou de burgemeester een toespraak houden. Tegelijk ben ik ook een beetje bang geworden. Stel je voor dat Léon toch terugkomt, wat moet ik hem dan zeggen? Hoe moet ik hem uitleggen...? Nee, het kan niet, Léon is dood en ook zijn ouders zal ik nooit meer zien, want die wonen nu in Engeland en komen zeker niet terug. En al zouden ze terugkomen, dan zou ik hen nog niet onder ogen durven komen.

Over een paar dagen ga ik naar Amsterdam, naar Iris. Ik moet erachter zien te komen waar mijn zoon Reuben is. Ik wil hem terughebben. Ik ben zijn echte moeder. Ik heb hem gedwongen af moeten staan. Dat moeten die adoptieouders begrijpen. Maar eerst gingen we feestvieren. Er werd gezongen en gedanst. Overal kwamen onderduikers uit hun schuilplaatsen. Dit is een feest om nooit te vergeten. Na de toespraak van de burgemeester werd het Wilhelmus gezongen. Nog nooit heb ik zo veel ontroerde mensen bij elkaar gezien. Moe en voldaan gingen we na afloop van het feest naar huis. Eindelijk vrede, eindelijk vrijheid, eindelijk veiligheid.

Liefs, Beatrijs

Edam, 8 mei, 1945

Lieve Annabel,

Vanmorgen ben ik naar Amsterdam gegaan. Ik moest met Iris spreken. Het vooruitzicht dat ik haar zal ontmoeten, maakte me zenuwachtig. Als ze nu maar in het ziekenhuis was. Mijn schoonmoeder wilde wel op onze zoon passen. Ze is dol op hem en dacht dat ik gewoon zomaar even naar Amsterdam wilde, omdat ik er zo lang heb gewerkt. Ik heb haar in die waan gelaten.

'Zal ik meegaan?' vroeg Mathijs, die wist wat ik werkelijk van plan was.

'Nee,' antwoordde ik beslist. Dit karwei moest ik alleen opknappen.

Om elf uur was ik in Amsterdam. In het Diaconessenziekenhuis vertelden ze me dat Iris vrij was. Ze waren zo vriendelijk om mij haar adres te geven. Iris woont op een kamer van een bovenhuis in de Kinkerstraat, vroeger een drukke winkelstraat. Ik vond de buurt er wat armoedig uitzien. Gelukkig was Iris thuis en herkende ze me nog, want het was alweer zo lang geleden dat we elkaar voor het laatst hadden ontmoet. Verrast liet ze me binnen. 'Hoe gaat het met je?' wilde ze weten toen we eenmaal zaten in de twee crapauds vlak voor het raam dat uitkeek op de winkelstraat. 'Ik ben getrouwd en ik heb een zoon,' antwoordde ik. Iris was echt blij voor me. 'Ik had toen zo met je te doen,' zei ze. 'Vooral toen je die handtekening moest zetten. Ik had wel kunnen huilen. Wat een geluk dat alles toch nog goed is gekomen.'

'Nou, niet helemaal,' zei ik voorzichtig. 'Ik mis mijn eerste zoon zo, Iris. Soms kan ik er niet van slapen. Hoe zou het met hem zijn, vraag ik me dan af. Ik heb werkelijk vreselijke spijt dat ik hem heb afgestaan.'

Ik zag hoe een vastberaden trek op Iris' gezicht verscheen, maar ik liet me daardoor niet tegenhouden. 'Ik wilde hem niet afstaan. Het kwam door de omstandigheden,' legde ik uit.

'Maar dat weet ik toch? Je hebt het gedaan voor de veiligheid van je zoon. Ik vond je heel moedig. Je hoeft jezelf niets te verwijten.'

'Dat doe ik juist wel. Kinderen horen bij hun echte ouders. Reuben hoort bij zijn moeder. Dat moet je begrijpen,' ging ik koppig door. 'Iris, ik wil de naam van de mensen weten die mijn zoon hebben geadopteerd. Ik moet hun adres hebben. Het is niet eerlijk...'

'Wat is niet eerlijk, Beatrijs? Dat die mensen met gevaar voor eigen leven de baby van een Joodse vader en een Hollandse moeder hebben aangenomen als hun eigen kind? Dat ze hem alle liefde gaven die ze bezaten en dat ze hem, nu de oorlog voorbij is, moeten afstaan? Vind jij dat werkelijk eerlijk? Heb je één moment aan hun verdriet gedacht als jij hun zoon - want zo beschouwen ze hem - nu van hen afpakt? En dan jouw kleine zoon Reuben, die opeens in een vreemd gezin wordt opgenomen met een moeder, een vader en een broertje die hij niet kent, denk je dat dat kleine jongetje dat leuk vindt?'

'Hij went snel genoeg aan ons, zo zijn kinderen,' hield ik wanhopig vol. Ik moest het kind van Léon en mij terughebben. Iris schudde haar hoofd. 'Ik geef je de naam van die mensen niet. Je moet hen met rust laten, Beatrijs. Dat is het beste voor hen en vooral voor het kind.'

Ik zag dat ik niet verder bij haar kwam. De sfeer werd er niet beter op.

'Dan probeer ik het bij het bevolkingsregister van Amsterdam, want daar moet hij ingeschreven staan,' zei ik boos. 'Vergeefse moeite, want ze zijn daarna onmiddellijk verhuisd,' merkte Iris koel op.

'Dan heb ik hier niets meer te zoeken,' zei ik en ik stond op. Zwijgend liet Iris mij uit. Pas op weg naar huis zag ik in dat ik wel heel onaardig en onredelijk was geweest. Had Iris niet een beetje gelijk gehad? Je kunt toch niet zomaar het leven van andere mensen overhoop halen?

Maar ik ben zo verdrietig. Zou ik mijn zoon Reuben ooit nog een keer zien?

Liefs, Beatrijs

Edam, 9 mei, 1945

Lieve Annabel,

Ik ben volledig van slag en weet niet meer wat ik moet doen. Nooit geweten dat mijn moeder tot zoiets slechts in staat kon zijn; dat ze het werkelijk leuk vond om me pijn te doen. Hoe kan een moeder zoiets doen? Ik wil haar nooit meer zien. Vanmiddag wandelde ik met mijn kleine zoon naar de Lingerzijde. Het was prachtig weer. Ik dacht dat mijn ouders het wel leuk zouden vinden als ik met hun kleinzoon langs zou komen. Mijn vader, weet ik zeker, is dol op hem. Ik reed de wandelwagen de winkel in. Mijn vader lachte blij, maar hij zag er een beetje vreemd uit. Zijn gezicht kreeg een rode kleur en hij wreef zenuwachtig in zijn handen toen hij me zag. Nu ja, dat gebeurde wel meer. Waarschijnlijk was het van blijdschap. Ik nam mijn zoon uit de wagen en liep door naar de woonkamer. Daar zat mijn moeder. Er verscheen een bijna triomfantelijke lach op haar gezicht en haar ogen glinsterden.

'Raad eens wie hier vanochtend is geweest?' vroeg ze, terwijl ze Mathijs van me overnam. 'Dag schattebout van oma,' zei ze.

'Nou?' vroeg ze toen weer aan mij.

'Ik weet het niet, mama,' antwoordde ik.

'Denk eens goed na? Wie heb jij al een hele tijd niet gezien?'

Ik haalde mijn schouders op.

'Ik zie het al: je bent hem dus al helemaal vergeten.' Wie, hem? O lieve Heer, nee! Mijn hart sloeg een paar keer over. Ik voelde mijn benen slap worden. Haastig ging ik zitten. 'Léon?' fluisterde ik.

Mijn moeder knikte lachend. 'Ja, Léon. Hij zag er mager uit, maar nog altijd even knap. Hij vroeg waar je was. Ik antwoordde dat je niet meer thuis woonde, want je was getrouwd en je had een kind. 'Ja jongen, het is echt: uit het oog, uit het hart,' zei ik tegen hem. 'Ze sprak nooit meer over jou. Waarschijnlijk was ze je al heel snel vergeten. Ik vond het ook heel ondankbaar, hoor.' Die arme jongen was helemaal van de kaart. 'Mijn dochter dacht dat je dood was,' zei ik. 'Toen liet ze zich maar heel snel troosten door een jeugdliefde. Zo gaat dat in het leven, jongen." Mama haalde haar schouders op.

Ik keek in mijn moeders gezicht met de genietende ogen en de liefjes lachende mond. Ze is of gek, of slecht, realiseerde ik me. Ik hield het maar op het eerste, want de laatste mogelijkheid was onverdraaglijk voor mij. Mama had opzettelijk de waarheid verdraaid om wraak te nemen op mij, omdat ik niet de gehoorzame dochter was geweest die ze zich zo gewenst had. Ik had schande gebracht over mijn ouders door een buitenechtelijk kind te krijgen; ik was zonder toestemming ergens anders gaan wonen en ik was getrouwd in een familie die nog steeds niet met haar bevriend wilde zijn. Als mama in haar eer was gekrenkt, deinsde ze nergens voor terug. Ik stond op en pakte Mathijs uit haar handen. Nooit mocht ze hem meer vasthouden.

'Ik kan er toch niets aan doen dat jij zo nodig moest trouwen met die arrogante Mathijs van Anrooy?' zei mijn moeder. 'Dat wilde je toch zelf? Léon was helemaal niet opgepakt tijdens die razzia waarover jij vertelde, 's Morgens was een vriend langsgekomen en die heeft hem naar een onderduikadres gebracht. Zo zie je maar hoe een mens zich kan vergissen.' Ik draaide me om en liep naar de winkel, waar ik mijn zoon in de wandelwagen zette. 'Dag papa,' zei ik.

'Bee?'

Maar ik wilde niets meer horen. Ik wist maar één ding: ik wilde verhuizen uit Edam en zo snel mogelijk. Ik wil mijn moeder nooit meer zien. O Annabel, mijn eigen moeder...

Liefs, Beatrijs