Hoofdstuk 9
Edam, 16 april, 1940 Lieve Annabel,
Vanmorgen heb ik de eerste bus naar Amsterdam genomen. Mijn moeder kwam uit bed. 'Waarom ga je zo vroeg weg?' vroeg ze nieuwsgierig en ook misnoegd, want ik had haar wakker gemaakt (terwijl ik juist zo stil was geweest!). 'Ik wil nog even afscheid nemen van Léons ouders, die vandaag voor vakantie naar Engeland vertrekken,' antwoordde ik.
'Wat een aanstellerij. Als ze nu voorgoed vertrokken, kon ik je begrijpen, maar voor een vakantie...' Mama snoof afkeurend.
Ik zei niets. Ik kon toch moeilijk uitleggen dat Léons ouders voorlopig niet meer terugkwamen omdat de dreiging van Hitler te groot werd? Hoe minder mensen dit wisten, hoe beter het was, vond ik.
'Hoelang blijven die ouders van je verloofde in Engeland?' wilde mama weten.
Je verloofde, niet Léon... Nog steeds had mijn moeder Léon niet geaccepteerd als haar aanstaande schoonzoon. 'Dat weet ik niet,' antwoordde ik.
'Weet je dat niet? Wat raar. Als je op vakantie gaat, weet je toch precies wanneer je thuiskomt?'
Ik haalde enkel mijn schouders op. Mijn moeder mopperde nog wat na: 'Wie gaat er nu in april op vakantie en nog wel naar Engeland? Alsof het daar zulk mooi weer was. In Londen regent het nog meer dan in Amsterdam.' Dat had ze uit onverdachte bron: mevrouw Kooiman. Die kon het weten, want die kwam wel eens in Engeland.
Zwijgend pakte ik mijn tas in en verliet snel de winkel. Léons ouders gaan niet naar Londen, maar naar Caustonbury, maar dat hoeft mama niet te weten. Hoe eerder ik weg was, hoe beter.
Toen ik op de Brouwersgracht kwam, was iedereen al klaar voor vertrek naar Rotterdam. Léon zou zijn ouders wegbrengen met de auto.
Mevrouw Irrgang zat met een wit gezichtje aan tafel in de salon.
'Als jullie nu maar meegingen, vond ik het niet zo erg,' zei ze, terwijl ze me aankeek.
'Mama, wij komen zodra ik hier de zaken heb geregeld, hè, Beatrijs?' Léon keek me afwachtend aan en ik knikte onmiddellijk. Natuurlijk zou ik ook meegaan. Ik hoorde toch bij Léon?
'Maar misschien valt alles wel mee, mama. Misschien winnen Frankrijk en Engeland wel de oorlog en komen jullie gewoon hier weer terug in jullie vertrouwde omgeving,' zei Léon in een poging om zijn moeder te troosten. 'Het huis blijft gewoon in deze staat.' Meende hij het werkelijk, vroeg ik me af. Ook meneer Irrgang keek wat bedenkelijk, maar het gezicht van mevrouw Irrgang klaarde op. Ik nam afscheid. Léons moeder omhelsde me. 'Liefje, tot gauw. Zorg voor hem, Beatrijs. Zul je hem niet in de steek laten?'
Ik was verbaasd. Hoe kon ze dat nu vragen? Natuurlijk zou ik Léon niet in de steek laten. Hij is toch mijn grote liefde? Ik kon geen woord uitbrengen en schudde alleen maar heftig met mijn hoofd. Ook meneer Irrgang kuste me ten afscheid, een droge kus ergens bij mijn oor. Ik raakte er verward van. Toen iedereen ingestapt was, reed de auto weg. Ik bleef wuiven tot hij om de hoek van de gracht verdween. Toen liep ik naar de winkel aan de overkant van de gracht. De hele morgen was ik van slag.
Om half een - ik moest eerst nog wat klusjes afwerken - ging ik naar Léon. Het was mijn vrije middag. Toen ik aanbelde, deed Léon zelf open en liet me binnen. Het huis leek wel dood. Al het personeel was ontslagen, met uitzondering van de werkster. Die zou twee keer per week langskomen om de boel bij te houden. Omdat we allebei nog niets gegeten hadden, gingen we naar een restaurant in de Kalverstraat. Het was heel gezellig. Daarna zijn we in de tuin gaan zitten. Léon was erg afwezig. Hij was zeker met zijn gedachten bij zijn ouders die op de boot zaten. Gelukkig is het geen lelijk weer met storm, regen en wind. Ik weet dat Léons moeder snel zeeziek is.
Ik vind stilte niet erg, dus het stoorde me niet dat Léon bijna niet sprak.
'Dat is nu een van de dingen die ik zo in je waardeer, mijn liefste Beatrijs,' zei hij aan het einde van de middag. 'Je zeurt niet aan mijn hoofd zoals sommige andere meisjes kunnen doen. Ik houd zo veel van je.'
Ik werd er helemaal blij van. Om vijf uur ging ik naar huis. En daar barstte de bom. Nietsvermoedend kwam ik de winkel binnen. Mijn vader groette een beetje besmuikt, maar mijn moeder, die naast hem stond, vroeg zonder te groeten op scherpe toon: 'Waar kom jij vandaan?'
'Uit Amsterdam,' antwoordde ik verbaasd. Mijn moeder wist toch dat ik elke dinsdagmiddag bij Léons ouders zat en nu dan alleen bij Léon?
'Je wilt me toch niet vertellen dat je alleen naar die man bent gegaan?'
'U bedoelt Léon?' vroeg ik bits, want ik werd ook kwaad. 'Ja, die,' antwoordde mijn moeder. Haar ogen straalden boosheid uit.
'Ik ben vanmiddag inderdaad bij Léon geweest.' Raar, ik was helemaal niet bang voor mijn moeders ogen, terwijl ik dat anders wel ben.
'Ben je helemaal gek geworden? Zoiets doe je niet, op bezoek gaan bij een man alleen, al is hij dan ook tien keer je verloofde.'
'Belachelijk,' vond ik.
'Je vader en ik willen niet dat jij daar in je eentje naartoe gaat.' Stomverbaasd keek ik haar aan. 'Waarom niet?' vroeg ik.
'Dat hoort niet, jij alleen met die man.'
Ik begreep er niets van. 'Wat bedoelt u nou eigenlijk?'
'O Bee, houd je nu niet van den domme, je begrijpt best wat ik bedoel. Allereerst komen er praatjes van, maar er kan nu ook van alles gebeuren.'
'Maar wat dan?' wilde ik weten.
'Moet ik het voor je uitspellen?' snibde mama. 'Dat die man je naar zijn slaapkamer meeneemt en... Nou ja, je weet wel. Voordat je het weet, zit je opgescheept met een baby.' Ik wist niet hoe ik moest reageren en begon van narigheid te blozen. Bedoelde ze dat? Waarom denken mensen toch altijd het slechte? Waarom moet iets moois onmiddellijk worden aangetast? Waarom liet mijn moeder mij niet met rust en waarom deed ze net of Léon een onbetrouwbare vreemdeling is?
'Dus niet meer daar naartoe gaan. Ik wil geen zogenaamd ongelukje,' zei mijn moeder pinnig.
Ongelukjes... Zo werden de baby's genoemd die eigenlijk niet geboren hadden mogen worden. Het kostte me moeite om niet uit te vallen, want ik wist dat mama niet onder de indruk zou raken. Ik knikte maar wat en nam me tegelijk heilig voor om wel naar Léon te gaan als ik vrij ben. Hij heeft me nodig, zoals ik hem nodig heb. Ik laat hem niet in de steek. Dat heb ik zijn moeder beloofd. Mijn moeder moet niet zo raar doen. Wat jammer toch dat ze zo is: altijd maar wantrouwend en altijd maar bang wat de mensen van ons zullen zeggen en denken. Afschuwelijk. Was ik maar meerderjarig, dan kon ik tenminste mijn eigen weg gaan.
Ik hoop dat Léon en ik snel naar Engeland kunnen vertrekken. Ook al zou ik geen toestemming krijgen, ik ga toch. Dan trouwen we daar en blijven we voor altijd bij elkaar. Zou ik in Engeland ook toestemming van mijn ouders moeten krijgen om te kunnen trouwen? Ik hoop maar van niet, want anders hebben we een probleem.
Liefs van Beatrijs
Tessa schudde haar hoofd toen ze de dunne blaadjes papier weer in elkaar vouwde. Oma Nita Voordewind... wat een naar en wantrouwig mens was die geweest. En dat Tessa daar nu ook familie van was. Nou ja, ze was eigenlijk meer familie van oma Beatrijs. Gelukkig dat die meneer en mevrouw Irrgang net bijtijds waren vertrokken. Als ze een maand langer hadden gewacht, waren ze te laat geweest en had hun waarschijnlijk ook het concentratiekamp gewacht. Stom dat die Léon niet meteen was meegegaan. Ach, hij wist natuurlijk niet dat een maand later de hel zou losbarsten. Soms kreeg Tessa het wonderlijke gevoel dat ze over het leven van een onbekend meisje las en niet over dat van haar grootmoeder. Alsof de brieven losgekoppeld werden van Beatrijs van Anrooy en een eigen leven gingen leiden.
De dagen gingen in een vreemde cadans voorbij, 's Morgens en 's middags besteedde Tessa tijd aan onderzoek, het schrijven van haar scriptie en het leren van de laatste tentamens, en 's avonds dook ze in de brieven van haar grootmoeder. Vrienden en kennissen ging ze stelselmatig uit de weg, omdat ze geen tijd wilde vrijmaken voor bezoekjes of etentjes. Zelfs Minoes was een beetje uit haar leven verdwenen. Het leek wel of Tessa 's avonds pas echt begon te leven.
Elke brief bracht weer nieuwe feiten over het leven van haar grootmoeder aan het licht. Zou oma Beatrijs werkelijk tegen de wensen van haar ouders in durven gaan? Die oma Nita was niet voor de poes. Tessa was vreselijk benieuwd.
Edam, 23 april, 1940
Lieve Annabel,
Het is dinsdag. De ouders van Léon zijn precies een week weg. Vanmiddag was ik gewoon bij mijn verloofde. Mijn moeder stond me op te wachten toen ik om zes uur de winkel binnenwandelde.
'Je gaat me niet vertellen dat je toch alleen naar die man bent geweest,' zei ze op dreigende toon.
'Léon was niet alleen,' merkte ik onschuldig op. 'De werkster was er, dus er kon er helemaal niets gebeuren.' Zelf vond ik de smoes geweldig gevonden, hoezeer het me ook tegen de borst stootte dat ik zo tegen mijn moeder loog, maar mama dwingt me ertoe, echt!
Even was mijn moeder perplex, toen kreeg ze een diepe kleur. 'Wij hadden afgesproken dat je niet meer alleen naar dat huis zou gaan, werkster of geen werkster,' snauwde ze. We hadden niets afgesproken, zij had iets afgesproken en dat was iets heel anders, vond ik.
'Als je je niet aan onze afspraak houdt, zeg je je baan maar op en kom je maar in de winkel helpen. Papa kan best een paar extra handen gebruiken.'
Gek, ik ben bijna nooit kwaad, maar plotseling werd ik overmand door een diep gevoel van razernij. Ik wou met beide handen op dat rode gezicht van mijn moeder timmeren. De kwaadheid werd zo groot dat ik er bijna in dreigde te stikken. 'Beatrijs?' vroeg mijn moeder verbaasd. De kleur in haar gezicht trok weg, maar op dat moment had ik dat niet eens in de gaten.
Ik balde mijn vuisten en hapte naar adem. 'Johan?! Johan, kom vlug, er is iets met het kind aan de hand,' hoorde ik mijn moeder opeens schreeuwen. Plotseling werd het zwart om me heen. Toen ik heel langzaam wakker werd, lag ik op de divan in de kamer. Mijn vader stond zenuwachtig handenwringend naar mij te kijken en mijn moeder zat naast me op haar knieën. Ze drukte een koude, natte doek tegen mijn voorhoofd. Ik knipperde met mijn ogen en ineens begon ik te huilen en wel zo erg, dat ik dacht dat ik niet meer op zou kunnen houden.
'O Beetje, niet huilen,' zei papa na een tijdje met trillende stem. 'Daar kan ik niet tegen. Wat heb je in vredesnaam tegen dat kind gezegd, Nita?' vroeg hij toen aan mama die hem dadelijk verontwaardigd aankeek. 'Niks, helemaal niets.'
'Waarom huilt ze dan?'
'Door allerlei emoties.'
Langzaam kwam ik tot mezelf, ik zuchtte diep, maar ging nog wel door met hartbrekend snikken, omdat ik zag dat de situatie dat van mijn verlangde. 'Ik mag niet meer naar Léon,' zei ik huilend tegen mijn vader. 'Natuurlijk wel,' sprak mijn vader sussend. O Annabel, ik kan af en toe vreselijk stiekem en berekenend zijn. Ik heb gewoon gebruikgemaakt van de situatie en speelde mijn moeder tegen mijn vader uit. 'Maar mama wil het niet,' ging ik klagend verder. 'Zelfs niet als de werkster er is.'
'Jij mag naar die jongen, als de werkster er is,' sprak mijn vader heel beslist. Ik ben hier toevallig de baas, stond er op zijn gezicht te lezen.
Ik liet me weer op mijn rug zakken en huilde zachtjes door. Door mijn wimpers keek ik even naar mijn moeder. Ze legde geen koude doek meer op mijn voorhoofd en er lag een verbeten trek om haar mond. Mama had de strijd verloren en vond dat niet prettig.
Voortaan zou ik elke dinsdagmiddag gewoon naar Léon gaan, omdat dan ook de werkster aanwezig zou zijn. Het mocht van mijn vader.
Ik vind mezelf een akelig loeder, maar zeggen ze niet dat in liefde en oorlog alles geoorloofd is? Hoe eerder Léon klaar is met het regelen van zijn zaken, hoe liever het mij is. Ik moet zorgen dat ik een paspoort krijg; dat ik meteen weg kan als Léon dat vraagt. Wat lijkt me dat fijn: niemand die me ooit meer vertelt wat ik wel en niet mag doen. En ook geen stomme Hitler die, als hij niet gestopt wordt, alles kapotmaakt in Europa, behalve in Engeland, want dat ligt achter de Noordzee.
Liefs van Beatrijs
Nooit verwacht dat haar grootmoeder zo de zaken kon manipuleren, dacht Tessa glimlachend. Ze had altijd wel geweten dat er onder dat masker van deemoedige meegaandheid een andere Beatrijs van Anrooy school, maar zoveel gewiekstheid... Het wierp weer een heel ander licht op haar grootmoeder. Tessa was benieuwd of er nog meer van die onvermoede karaktereigenschappen tevoorschijn kwamen. Zou oma werkelijk in staat zijn geweest om zomaar, zonder toestemming van haar ouders, naar Engeland te verhuizen?
Ze pakte de volgende brief en vouwde die open. Met een schokje zag ze de datum: 10 mei, 1940.
Edam, 10 mei, 1940
Lieve Annabel,
Ik was zo moe dat ik, toen ik thuiskwam, eigenlijk meteen naar mijn bed had willen gaan. Mevrouw Laméris zegt dat die vermoeidheid door de emoties komt. Vreemd dat je door je gevoelens zo moe kunt worden. Maar toen ik eenmaal in bed lag, kon ik niet slapen. Eigenlijk is dat geen wonder, want vandaag is de oorlog uitgebroken. Oorlog... Wat een dreigend woord. Omdat ik dus toch niet slapen kan, zit ik rechtop in bed en schrijf deze brief aan jou.
Vanmorgen vroeg werd ik wakker door een dreunend geluid, alsof een zware vrachtwagen door de Lingerzijde reed. Ik wilde me weer omdraaien om verder te slapen toen ik merkte dat het geluid niet stopte. Ik hoorde ook stemmen die verschrikt iets riepen. Snel kwam ik uit bed. Ik trok de gordijnen open en knipperde even met mijn ogen tegen het licht van de opgaande zon. Toen keek ik omhoog. Het luchtruim leek gevuld met grote, donkere vogels: vliegtuigen. Ik rende naar beneden, waar mijn ouders in nachtkleding in de opening van de winkeldeur stonden. De Lingerzijde stond vol met mensen die allemaal angstig naar buiten waren gerend, omhoogkeken en met hun handen wezen naar de hemel. Papa draaide zich handenwringend naar mij om. 'Bee, liefje, het is oorlog!' zei hij op geschokte toon alsof hij dit totaal niet had verwacht. De zwarte dreiging die al tijden boven ons land hing, was werkelijkheid geworden. Léon, flitste het toen door me heen. Léon... Als de Duitsers in Amsterdam zouden komen, zou hij in gevaar komen. Hij moest weg en wel vandaag. Misschien dat er nog een boot naar Engeland voer. De angst greep me naar de keel. Haastig draaide ik me om en rende naar boven om me aan te kleden. Ik moest de eerste bus halen. Léon, Léon, ging het onafgebroken door mijn hoofd. 'Waar ga je naartoe?' riep mijn vader boven het gedreun van de vliegtuigen uit toen ik weer naar beneden kwam, maar nu aangekleed.
'Ik moet naar Léon,' zei ik met trillende stem. 'Ben je gek, Beatrijs!' riep mijn moeder uit. 'Straks bombarderen ze Amsterdam, de hoofdstad van ons land. Jij gaat nergens heen. Waarschijnlijk rijden er niet eens bussen!' Ze greep me bij mijn arm, maar ik rukte me los en rende de winkel uit. Ik vloog over straat en hoorde niet eens wat mensen mij nariepen. Ik wist maar één ding: ik moest naar Léon. Hij had mijn hulp nodig.
Raar, alles leek zo normaal, maar dat was niet zo. De treinen vervoerden alleen soldaten en alle scholen waren gesloten. Wel reden er nog bussen in Amsterdam en voer de pont langzaam over het IJ. Ik was bang op de pont. Telkens als er vliegtuigen overvlogen, keek ik, net als alle andere mensen, angstig omhoog. Waar gingen die ellendige machines in vredesnaam naartoe? In de verte klonk gedonder. 'Luchtafweergeschut,' zei een man ernstig. Toen we aan de overkant kwamen, wist ik niet hoe snel ik op de Brouwersgracht moest komen. Ik belde aan. Het duurde toch nog behoorlijk lang eer Léon de deur opendeed. Een beetje verbaasd keek hij me aan. 'Beatrijs?' vroeg hij verwonderd. 'Het is oorlog!' riep ik uit. Wist hij dat dan nog niet? Dreunend geluid kondigde de komst van de volgende zwerm oorlogsvogels aan. Een trek van verbijstering verscheen op Léons gezicht. Hij staarde omhoog. Toen trok hij me snel naar binnen en klemde me vast tegen zich aan. 'Je moet weg,' zei ik. 'Waarnaartoe?' vroeg Léon.
'Engeland, naar je ouders in Caustonbury,' antwoordde ik. Ik maakte me los en schudde hem heftig aan zijn armen. Léon schudde zijn hoofd. 'Dat kan niet, lieverd,' zei hij. 'Alle boten zijn vast al vertrokken uit de haven van IJmuiden.'
'Neem dan de trein naar het zuiden,' riep ik vertwijfeld uit. 'Lieverd, de Duitsers zitten toch al in Frankrijk? Straks is België ook aan de beurt. Dan kan ik toch beter hier blijven?!' Ik barstte in tranen uit.
'Rustig maar, Beatrijs,' zei Léon kalmerend. Gek, het leek wel of ik zenuwachtiger was dan hij. Zag hij dan de ernst van de situatie niet in?
'Wees nou niet zo bang. Er is nog zoiets als het Nederlandse leger. Op het moment wordt er vast al hard gevochten. En ook Frankrijk en Engeland vechten. De strijd is nog lang niet gestreden.'
'Vind je dat echt?' vroeg ik hoopvol. Léon knikte.
Maar ik was er niet gerust op. Hoe eerder Léon wegging, hoe beter het was, vond ik. Desnoods naar Noorwegen of Zweden. Daar zaten de Duitsers toch nog niet? Toch werd ik wel enigszins gerustgesteld door zijn houding.
De dag ging voorbij als in een roes. Alle klanten hadden het maar over één ding: de oorlog. Hitler had zijn belofte gebroken. Er gingen geruchten dat de koningin en de rest van de koninklijke familie was gevlucht, maar dat kan natuurlijk niet. Een koningin laat haar volk toch niet in de steek? 's Middags bracht Léon me naar de pont. 'Wat doe je als de Duitsers hier in deze stad komen?' wilde ik weten.
Léon haalde zijn schouders op. 'Dan duik ik onder,' antwoordde hij laconiek. Duik ik onder? Wat bedoelde hij daarmee? 'Onderduiken betekent dat je je verstopt, zoals een eend soms kan onderduiken in het water,' legde Léon uit.
'En waar ga je dan onderduiken?' vroeg ik.
'Dat weet ik nog niet. Misschien wel boven op de vliering van ons huis.'
'En dan zorg ik wel voor je,' riep ik opeens enthousiast uit. 'Doe ik de boodschappen en zo.' Ik zag het helemaal zitten. Léon hoefde niet meer het huis uit, ik zou voor hem zorgen. Het leek dan wel een beetje of we al getrouwd waren. 'Zie je, mijn kleine Beatrijs, dat het wel goed zal komen?' merkte Léon glimlachend op.
Daar houd ik me dan maar aan vast, Annabel, dat alles wel goed zal komen. Ik zal proberen om wat te slapen. Tot de volgende brief.
Liefs van je Beatrijs
Dat alles wel goed zal komen, dacht Tessa. Wat afschuwelijk dat die twee geen idee hadden van wat er boven hun hoofd hing. Die arme Léon die waarschijnlijk het concentratiekamp niet overleefd had en oma Beatrijs die zonder haar grote liefde verder had moeten gaan met haar leven. Wat waren die twee argeloos geweest. Tessa snufte even. Als ze niet oppaste, zou ze zo in tranen uitbarsten. Ze pakte de volgende brief.
Edam, 11 mei, 1940
Lieve Annabel,
Nog tril ik van narigheid als ik denk aan vandaag. De Duitsers hebben Amsterdam gebombardeerd. Heel dichtbij, op de hoek van de Herengracht en de Blauwburgwal, is een bom gevallen: eenenvijftig doden! Het was een oorverdovend lawaai. De ruiten van de etalages rinkelden in de sponningen en de grond trilde. Ik dacht even dat de aarde verging. Even later klonken er sirenes en reden er ambulances af en aan. Een paar huizen waren volledig verwoest. In de winkel viel een oude mevrouw, de oma van een klant, flauw. Ik haat de Duitsers en ook de NSB'ers. Die stonden in hun belachelijke zwarte pakken de Duitsers op te wachten en toe te juichen. Mevrouw Laméris sloot de winkel en ik ging naar de overkant, naar Léon. Met een bleek vertrokken gezicht opende hij de deur. Hebben de Duitsers nu al gewonnen, vroeg hij zich af. Ik wist het antwoord niet.
Toen ik 's middags thuiskwam en ik vertelde wat er die dag gebeurd was, zei papa handenwringend dat ik mijn baan moest opzeggen.
'Maar papa, dat kan toch niet? Wat moet mevrouw Laméris dan? Ze kan mij niet missen,' riep ik uit. 'En ik kan Léon toch ook niet in de steek laten? Wie moet er dan voor hem zorgen en zijn boodschappen doen? Hij durft amper de straat op.' Daar zat wat in, vond ook mijn vader.
'Trouwens, er kan toch ook een bom op Edam vallen?' merkte ik ten slotte op.
'Doe niet zo raar, Bee. Waarom zouden de Duitsers Edam willen bombarderen?' vroeg mijn moeder hoofdschuddend. Ja, dat wist ik ook niet, maar je kon niets uitsluiten. Wat ziet de toekomst er somber uit. Léon kan dan wel zeggen dat de oorlog niet zo lang zal duren omdat de Fransen en de Engelsen ook vechten, maar daar ben ik niet zo zeker van. Wat zou het geweldig zijn als hij gelijk kreeg. Ik stop nu maar met schrijven.
Edam, 15 mei, 1940
Wat een afschuwelijke dag was het vandaag. Ons leger, nou ja, de regering, heeft gecapituleerd. Die vreselijke Duitsers hebben gewonnen en ze hebben gisteren nog Rotterdam gebombardeerd. Omdat Hitler dreigde ook Utrecht te bombarderen, heeft de regering gecapituleerd. En raad eens, de koningin zit met haar regering in Londen. Afschuwelijk. Het valt me zo tegen van haar. Wie laat nou zijn volk in de steek?! Onbegrijpelijk. En prinses Juliana had het Nederlandse volk nog zo bezworen dat de Oranjes nooit hun volk in de steek zouden laten. Dat stond nog te lezen in de Telegraaf van 8 mei. Mama was in tranen en ook papa had moeite om zijn tranen de baas te blijven. Wat moeten we nou? België en Luxemburg zijn eveneens onder de voet gelopen door dat afschuwelijke Duitse volk. Overal zijn parachutisten geland en Duitse troepen trekken massaal over de grens. Nu is de hele wereld met elkaar in oorlog.
Vanmiddag hoorde ik in de winkel een vreselijk bericht. Een vrouw vertelde dat er Joden waren die zelfmoord hadden gepleegd, zo bang waren ze voor de Duitsers. Zelfs een Joodse wethouder heeft de hand aan zichzelf geslagen. Ik wilde mijn vingers in mijn oren stoppen om dat angstaanjagende nieuws niet te horen, maar dat durfde ik niet. Die arme mensen... Het lijkt me zo eng om zelfmoord te plegen. Dan moet je echt wel doodsbang zijn. Om zes uur ben ik meteen naar Léon gegaan. Aan zijn gezicht kon ik zien dat hij eveneens al die vreselijke berichten had gehoord. Maar hij was ook blij dat zijn ouders tenminste op tijd waren gevlucht. Hij durft niet zo goed buiten te komen, omdat hij bang is voor NSB'ers die nu weer massaal op straat durven te lopen in hun zwarte pakken, hun glimmende petten en hun zware laarzen. 'Ik zie er niet bepaald uit als een Hollander,' zei Léon triest lachend. Hij heeft wel gelijk. Had hij maar blond haar en blauwe ogen, dan was er niets aan de hand. Duitsers zijn dol op blonde mensen. Mathijs van Anrooy bijvoorbeeld hoeft niet bang te zijn voor NSB'ers. Die afschuwelijke partij van Mussert was verboden, maar nu is er niemand meer die hen kan verbieden, want de regering zit immers in Engeland en Duitsland wordt hier de baas. Vroeger lachten we die NSB'ers uit, maar dat durft niemand meer te doen. Voor je het weet, krijg je een pak ransel. De toekomst ziet er vreselijk uit. Ik ben zo bang dat die afschuwelijke mensen Léon iets aandoen. Hij moet maar zo snel mogelijk onderduiken en zich verstoppen op de vliering van zijn huis. Was hij maar weggegaan, dan hoefde ik niet zo bang te zijn. Het ergste is dat mama het me kwalijk lijkt te nemen dat ik met Léon verloofd ben. 'Je was beter af geweest met Mathijs,' zei ze gisteren. 'Je komt alleen maar in de problemen met die verloofde van jou.' Ik werd zo kwaad, dat ik tot nu toe geen woord meer tegen haar heb gezegd. Vanmiddag probeerde ze het goed te maken. Mama had soep gemaakt en gebakken aardappels met kapucijners en uitgebakken spekjes, eten waar ik meestal erg dol op ben, maar nu raakte ik het nauwelijks aan. Mama werd kwaad en begon te schreeuwen (dat doet ze altijd als ze machteloos is), maar ik keek haar alleen maar aan en haalde mijn schouders op. Als ik volgend jaar meerderjarig word, ga ik onmiddellijk het huis uit. Papa keek me met trieste hondenogen aan. 'Bee,' zei hij droevig, 'laat de zon niet ondergaan over je toorn.'
'De zon is al onder,' merkte ik op. Ik laat me voorlopig niet verleiden om iets te zeggen. Mama is te ver gegaan. Nog steeds ben ik boos, maar ook bedroefd. Dat mama niet met me meevoelt, kan ik niet begrijpen. Mama en de koningin... Allebei egoïstische vrouwen.
Liefs, Beatrijs
Tessa legde de brief weg en liep naar haar computer, die ze aanzette. Ze typte Google in en daarna Joden 1940. Was het werkelijk waar wat oma Beatrijs over sommige Joden had geschreven? Dat ze uit pure angst zichzelf van het leven hadden beroofd? Ze begon de brief weer te lezen. Haar grootmoeder had geen woord gelogen. Wat moesten die mensen ten einde raad zijn geweest. Ergens gaf Tessa hun ook nog gelijk. Hadden ze soms geweten wat hun te wachten stond? Wisten ze van de vreselijke concentratiekampen? Wat zou Tessa hebben gedaan als ze in dezelfde omstandigheid was geweest? Dat was natuurlijk praten achteraf. Ze schakelde de computer uit. Nog één brief en dan was het weer mooi geweest voor vandaag. De laatste tijd had ze iedereen verwaarloosd. Ze moest het binnenkort maar goedmaken, allereerst met Minoes en daarna ging ze een weekend naar Dalsum.
Tessa nam de volgende brief uit een envelop, die weer extra dik was.
Edam, 25 april, 1941
Lieve Annabel,
Eindelijk weer een brief. Er is natuurlijk weer van alles gebeurd. Heel belangrijk: ik ben in januari meerderjarig geworden. Niet dat het iets veranderde. Ik woon nog steeds thuis, maar als het me werkelijk niet zint, kan ik gewoon weggaan. Mama kan me niet zomaar meer iets verbieden of gebieden. De meeste dingen die in de afgelopen tijd zijn gebeurd, waren zo dieptreurig dat ik bang ben dat ik nog verdrietiger word als ik ze opschrijf. Niemand wordt vrolijk als ik weer over een strenge winter met sneeuw en ijs schrijf en jij zeker niet, Annabel. Jij leek me echt een zomermens. Helaas moet ik je toch wel een paar vervelende dingen vertellen. Deze maand heeft iedereen, zelfs kinderen vanaf veertien jaar, een brief ontvangen waarin staat dat ze een persoonsbewijs moeten ophalen bij het bevolkingsregister van de gemeente. Dat lijkt niet zo erg, maar het gemene is dat bij de Joodse Hollanders een grote, zwarte J op de voor- en achterkant wordt gedrukt. Zo kunnen Joden heel gemakkelijk opgespoord worden, vooral bij een razzia. Ook Léon heeft zo'n afschuwelijk papier moeten ophalen. Je weet misschien niet wat een razzia is? Het is ook zo'n akelig, on-Nederlands woord, raz-zie-a... Een razzia is een klopjacht, een soort overval op mensen. Soldaten beuken de voordeuren van de huizen in en slepen dan de mensen naar buiten en gooien ze in vrachtwagens. In februari is er in Amsterdam een grote razzia op Joden gehouden, iedereen in Amsterdam was razend en bijna iedereen legde zijn werk neer. Er reden geen trams en bussen en ook de pont voer niet meer. Maar die staking heeft niet lang geduurd. Twee dagen daarna maakten de Duitsers er een afschuwelijk eind aan. Als ik weer terugdenk aan die vreselijke dagen, lopen de rillingen nog over mijn rug. Léon komt bijna niet meer buiten. Ik zorg voor hem. Hij geeft mij geld en ik doe de boodschappen en als ik zeker weet dat er niemand op de Brouwersgracht loopt, open ik (want ik heb een huissleutel gekregen) vliegensvlug de voordeur van Léons ouderlijk huis en glip dan naar binnen. En nu maar hopen dat er geen verraders wonen in de andere huizen. Papa zegt altijd: uw verrader slaapt nooit. Wat klinkt dat dreigend, hè, uw verrader slaapt nooit.
Léon komt nooit meer in Edam. Hij durft de tocht niet aan. Er kan van alles onderweg gebeuren. Wat bijvoorbeeld als er NSB'ers of Duitsers op de pont komen of in de bus zijn? Hij is zijn leven niet meer zeker. Mensen in de kerk kijken me af en toe aan met bepaalde blikken. Zouden ze soms weten dat Léon Joods is? Ik weet zeker dat mama niets heeft verteld. Die schaamt zich, denk ik zomaar, voor het feit dat haar dochter verloofd is met een Joodse man.
In de bruidszaak is het ook niet meer als vroeger. Er komen andere klanten, ordinair en schreeuwerig. Mevrouw Laméris vindt het vreselijk, maar ze kan er helemaal niets aan doen. Sommige vrouwelijke klanten worden begeleid door WA-mannen. Mevrouw Laméris doet beleefd, maar heel erg op een afstand. Vanmorgen moest ik koekjes halen bij bakker Lindeboom in de Spuistraat (mevrouw Laméris vond de petit-fours opeens overdreven). Plotseling kwam er een groepje Duitse officieren om de hoek van de Spuistraat en de Raadhuisstraat. Aan hun platte petten zag ik dat het officieren waren. Ik hapte even naar adem, want midden tussen hen in liep juffrouw Benedict. Ik schrok geweldig. Dat mens mocht me absoluut niet zien. Ze kwamen nogal snel dichterbij. Ik keek om me heen. Snel dook ik de Raadhuisstraat in en liep naar de overdekte winkelgalerij, waar ik haastig voor een etalage van een winkel ging staan. Vanuit mijn ooghoeken hield ik de Spuistraat in de gaten en hoopte maar dat de groep snel voorbij zou lopen. Ik wilde niet dat die vrouw me zag, want ik heb zomaar het gevoel dat ze dan meteen denkt: hé, is dat niet die verkoopster die bevriend is met die Joodse jongen van de Brouwersgracht? Misschien zou ze dan op het idee komen om haar vrienden te waarschuwen en hen op Léon af te sturen. Dat kan toch? Dat afschuwelijke mens verafschuwde toch Joden? Nee, hoe minder Fraulein Benedict aan ons denkt, hoe beter het is. Ook voor mevrouw Laméris, want met haar heeft juffrouw Benedict nog een appeltje te schillen. Of zou ze ons zijn vergeten? Dat kan ik me eigenlijk niet voorstellen. Ik ben vanavond weer bij Léon geweest. We hebben samen gegeten. Léon at bijna niets. Hij is bang, dat zie ik aan zijn gezicht. Kon ik maar een veiliger plek voor hem verzinnen. In Amsterdam is het niet veilig. Léon zegt van wel. Hij heeft een onderduikplek gemaakt op de zolder van het huis. Er is een raam waardoor hij weg kan vluchten over de daken, mochten de Duitsers onverhoeds het huis binnenstormen, maar ik vind het maar niets. Ja, hij kan wel vluchten over de daken, maar dan? Waar moet hij heen? Overal kunnen soldaten zijn, want die Duitsers zetten bij een razzia hele buurten af. Niemand kan dan toch ontkomen? Ik moet maar eens goed nadenken. Tijdens de maaltijd kreeg ik opeens een prachtig idee. Als Léon nou eens bij ons thuis in Edam kon onderduiken? Dat zou toch geweldig zijn? Ik stelde het idee aan Léon voor. Zijn gezicht klaarde even op, maar daarna verscheen er een sceptische trek op zijn gezicht. 'Maar zouden je ouders dat dan wel willen, Beatrijs? Het is gevaarlijk, hoor, om Joden te verbergen.'
'Ach wat, er komen bijna geen Duitsers in Edam. En als ze komen, kun je gewoon vluchten over de weilanden naar een boerderij. Daar helpen ze je wel verder,' antwoordde ik luchtig. 'Je hebt natuurlijk wel gelijk dat ik het eerst met mijn ouders moet bespreken, maar dat komt wel goed. Je bent toch mijn verloofde? Misschien zit je aan het eind van de week al in Edam. Heerlijk.'
Dat ik niet eerder aan deze oplossing gedacht heb. Liefs, je Beatrijs
Tessa vouwde de tweede brief open. Hier en daar was de inkt uitgevloeid alsof hij in aanraking was geweest met water. Haar grootmoeder had waarschijnlijk gehuild tijdens het schrijven van deze brief, begreep Tessa. Tot nu toe was dat nog niet voorgekomen. Dan moest er wel iets heel ergs zijn gebeurd.
Edam, 26 april, 1941
Lieve Annabel,
Ik schaam me. Ik schaam me zo diep dat ik bijna deze brief niet aan jou durf te schrijven. Vanavond na het eten begon ik over Léon te vertellen. Dat hij zo bang was en ook dat hij in gevaar was. Hij moest echt weg uit Amsterdam en wij moesten hem helpen.
'Wij?' vroeg mijn moeder verbaasd. 'Hoezo, wij?'
'Ik wilde vragen of hij hier kan onderduiken. Op de zolder. We kunnen daar een bed neerzetten en...'
'Komt niets van in,' zei mijn moeder heel beslist.
Ik kon mijn oren niet geloven. Ik had mijn moeder natuurlijk niet goed verstaan, maar toen ik naar haar gezicht keek, zag ik de afschuwelijke waarheid. Mijn mond werd droog en ik begon een beetje te trillen. Haastig ging ik zitten. 'Hij mag niet komen?' vroeg ik toch nog even voor de zekerheid.
'Bee, je weet niet wat je van ons vraagt,' zei papa. Hij wreef zenuwachtig in zijn handen. 'Je wilt dat wij jouw verloofde in huis nemen, terwijl je weet hoe gevaarlijk het is om Joden te verbergen.'
Lieve Heer, dit waren nu mijn ouders! Ik voelde me misselijk worden van schaamte en van ontzetting. Mijn ouders, die in het verleden altijd zo dierbaar hadden gesproken over Joden, die de oogappel waren van God, lieten nu de Joodse verloofde van hun dochter over aan zijn lot. Het was niet te bevatten, zo erg. Hoe moest ik dit aan Léon vertellen? De vernedering...
Ondanks de afwijzing wilde ik het toch nog een keer proberen. Al moest ik me ervoor vernederen, Léon moest een veilig onderkomen krijgen.
'Maar papa, Léon is in gevaar,' zei ik smekend. 'De Duitsers houden overal in Amsterdam razzia's en ze voeren de Joden af naar concentratiekampen. Léon heeft dat zelf gehoord van vrienden uit Duitsland. Het moet er vreselijk zijn.'
'Komkom, Bee, niet meteen zo overdrijven. Natuurlijk is het erg dat de Duitsers de Joden afvoeren, maar ze worden alleen maar naar werkkampen gebracht. Je zult zien, zo gauw de oorlog over is, kunnen ze weer naar hun eigen land terugkeren,' zei mijn moeder.
Wanhopig keek ik mijn moeder aan. Geloofde ze werkelijk die onzin? Waarom hadden zoveel Joden zelfmoord gepleegd toen de oorlog hier uitbrak? Toch zeker niet uit angst dat ze werken moesten? Er was veel meer aan de hand. 'Hier komen bijna geen Duitsers. Welk gevaar lopen jullie nou?' probeerde ik het nog een keer.
'Hier mogen dan bijna geen Duitsers zijn,' merkte mijn vader op, 'nog steeds wonen er ook NSB'ers in Edam. En je weet, Beatrijs, zoals het gezegde luidt: uw verrader slaapt nooit. Je kunt tegenwoordig geen mens vertrouwen. Voordat je het weet hebben ze je aangegeven bij de Duitsers.'
'Dit had ik je dus van tevoren kunnen vertellen,' zei mama. 'Nog een groot geluk dat je alleen maar verloofd bent met die man. Als je nu getrouwd was geweest met hem, zat je in hetzelfde schuitje.'
'En dan had ik ook niet kunnen onderduiken omdat het zo gevaarlijk was?' bracht ik bitter uit.
'O Bee, hoe durf je. Nou, laten we het nu maar snel over iets anders hebben.'
Maar ik stond op en liep de kamer uit. Ik kon niet langer in hun aanwezigheid blijven.
'Beatrijs, probeer onze kant van de zaak te begrijpen!' riep mijn vader me nog achterna, maar dat kon en wilde ik juist niet. Wat moet ik morgen in hemelsnaam zeggen tegen Léon? Ik ben ten einde raad. Ik schaam me zo vreselijk voor mijn ouders. Het liefst wil ik mijn koffers pakken en weggaan, maar waar naartoe? Ik kan toch moeilijk bij Léon intrekken. We zijn toch nog niet getrouwd? Misschien is het wel beter dat we met elkaar trouwen. Ik zal het Léon maandag voorstellen. En morgen ga ik niet mee naar de kerk. Dat kan ik niet. Ik vind mijn ouders zo huichelachtig.
Liefs van je diepongelukkige Beatrijs
Heel langzaam vouwde Tessa de papieren in elkaar. Wat was dit erg! Arme oma Beatrijs, smekend om een onderduikplek voor haar verloofde. Tessa had veel verwacht, maar dit niet. Het was diepschokkend. Dat oma niet onmiddellijk de benen had genomen en bij haar verloofde was ingetrokken. Het was natuurlijk wel makkelijke praat achteraf. Het gold zeker in die tijd als zeer onfatsoenlijk om in te trekken bij iemand met wie je niet getrouwd was. Gek, om zulke dingen kon Tessa werkelijk in tranen uitbarsten. Wat zou haar grootmoeder zich beschaamd hebben gevoeld. Wat een lafhartig stel waren die ouders van haar grootmoeder geweest. Tessa begreep nu ook waarom er zoveel Joden waren afgevoerd naar de concentratiekampen. Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking had niet bepaald uitgeblonken in heldendom. Voorlopig kon Tessa geen herbariumbrieven meer openen. Was ze soms bang geworden om te lezen over het kwaad dat haar grootmoeder en haar verloofde bedreigde? Misschien. Maar het werd haar nu te veel. Tessa voelde dat ze weer terug moest keren naar de tegenwoordige tijd. Ze leefde nu. Straks ging het leven van haar grootmoeder haar zo beheersen dat ze er niet meer van kon slapen en dat was niet de bedoeling. Eerst zou ze Minoes maar eens opbellen.
Minoes was blij verrast dat ze belde, maar tot Tessa's lichte verbazing overspoelde haar vriendin haar deze keer niet met de gewoonlijke verwijten van: 'Waar zat je al die tijd', en: 'Een mooie vriendin ben jij. Al tijden laat je niets van je horen.' In plaats daarvan zei Minoes: 'Tes, ik heb een geweldig tentje aan de Neude ontdekt waar je alle mogelijke soorten muffins kunt kopen. Zullen we over anderhalf uur daar afspreken? Ik moet je iets vertellen.' Tessa's verbazing groeide. Wat was er gebeurd? Had Minoes soms een nieuwe vriendin gevonden of misschien wel een vriendje?
The Muffinstore, stond er in sierlijke letters op een Amerikaans aandoend uithangbord te lezen. Tessa liep de winkel annex restaurant in. Binnen was het strak maar toch gezellig ingericht. Minoes zat er al. 'Nou, hoe vind je deze tent? Hip toch? En de muffins zijn om door te eten. Je kunt zelfs hartige muffins bestellen en als je aan de lijn doet, hebben ze nog keus. Kijk maar in deze lijst,' zei Minoes druk. 'Heb jij ooit eerder van fetamuffins, kaasmuffins of pestomuffins gehoord? Ik tenminste niet.' Ze overhandigde Tessa de bestellijst.
Er was iets aan de hand met Minoes, vond Tessa. Haar vriendin was beslist anders dan anders. Wat wilde ze vertellen en waarom ontweek ze telkens Tessa's ogen? 'Ik zou je aanraden om met truffelmuffins te beginnen. Het zijn echte caloriebommen, maar voor een keertje hindert niet,' zei Minoes. 'Ik neem er koffie bij. Wat wil jij?' Vragend keek ze Tessa aan, maar haar ogen zwierven dadelijk weer weg.
'Minoes, wat is er aan de hand?' vroeg Tessa kalm. 'Wat bedoel je?' Er klonk een beetje een onzekere klank door in de stem van Minoes.
'Er is iets, wat, weet ik niet. Heb je soms een andere vriendin gevonden? Dan kan ik me dat wel een beetje voorstellen, want ik heb je de laatste tijd behoorlijk verwaarloosd.'
'Hoe kun je dat nu zeggen! Wij zijn toch hartsvriendinnen?' riep Minoes uit.
'Daar ben ik erg blij mee, want ik zou het vreselijk vinden als je me ingewisseld had voor iemand anders. Maar er is wel iets. Nou, voor de draad ermee.' Minoes slikte. 'Denk je nog wel eens aan Arend-Jan Kist?' vroeg ze toen langzaam.
'Arend-Jan? Nooit. Ik vind hem de minst interessante man van Utrecht. Waarom wil je dat weten?'
'Nou, zie je... Ik weet niet goed hoe ik het moet zeggen...' Verbaasd keek Tessa haar vriendin aan. 'Je wilt toch niet zeggen... Heb jij wat met hem?' Een trek van ongeloof verscheen op haar gezicht.
Minoes knikte. 'Je weet dat ik hem altijd al leuk vond,' zei ze toen een beetje aanvallend. 'Dat ik hem altijd al had willen hebben.'
'En nu heb je hem,' constateerde Tessa kalm. 'Ja. Vind je het heel erg?'
'Waarom zou ik? Als jij hem leuk vindt en hij vindt jou ook het einde, wat kan ik dan tegen jullie relatie hebben?'
'Daar ben ik nu toch zo blij mee. O Tes, ik vind hem toch zo'n stuk. Je weet, ik houd van die machotypes.' Tessa huiverde inwendig. Ze had zich altijd al verbaasd over de merkwaardige smaak van Minoes voor machomannen, dat forse soort dat met ontbloot bovenlijf en het liefst met getatoeëerde armen de reclamefolders of de voorkanten van bepaalde bladen sierde. Niet dat Arend-Jan zo'n ordinaire man was, maar hij kwam toch wel aardig in die richting.
'Maar deep down is hij heel zachtaardig en lief, Tes, nu ik hem beter heb leren kennen. Hij verwent me zo. Elke keer dat we elkaar ontmoeten, heeft hij een cadeautje voor me.' Ja, daar was Minoes altijd al heel gevoelig voor geweest, vond Tessa. Hoe meer hebbedingetjes, hoe beter. Net een ekster die glinsterende voorwerpen naar zijn nest sleepte. 'Arend-Jan zei al: je moet het direct tegen Tessa zeggen en er niet mee wachten,' ratelde Minoes opgetogen verder. In Tessa's achterhoofd begon opeens een alarmbelletje te rinkelen. Je moet het direct tegen Tessa zeggen en er niet langer mee wachten? Wat stak er achter deze woorden, of was ze nu te wantrouwend?
'Hij komt straks ook om te laten zien dat hij helemaal geen rancune voelt.'
'Rancune? Waarom?' wilde Tessa weten. Een vervelend en ongemakkelijk gevoel overviel haar. Wat bezielde Minoes? Tessa had toch alleen met haar afgesproken? Wat was Arend-Jan van plan?
'Dat je hem hebt laten zitten,' antwoordde Minoes. 'Ik heb hem helemaal niet laten zitten. Wat een onzin. Jij weet toch ook dat Arend-Jan en ik geen relatie hadden?'
'Hij zegt van wel.'
'Dan spoort hij niet erg.'
'Laten we er maar over ophouden. Alles is nu goed. Ik heb Arend-Jan en jij vindt dat niet erg.'
Minoes was nauwelijks uitgesproken toen Arend-Jan Kist, joyeus als altijd, het winkelrestaurant binnenstapte. Hier kwam een winnaar, drukte zijn hele houding uit. Een stralende lach verscheen op zijn gezicht toen hij Minoes en Tessa in de gaten kreeg.'Ladies,' zei hij luid. Hij boog zich naar Minoes en begon haar uitvoerig te omhelzen en te kussen. Tessa wist even niet waar ze kijken moest bij deze uitgebreide demonstratie van aanhankelijkheid. Plotseling ving ze de blik op van Arend-Jan: afwachtend, bijna onderzoekend. Moest Tessa soms jaloers worden? Was dat de opzet? Te belachelijk voor woorden. Hier had ze helemaal geen zin in. Snel stond ze op. 'Ik ga maar, want ik ben hier zichtbaar overbodig,' merkte ze op terwijl ze de man koel aankeek. 'Worden we jaloers?' vroeg hij plagend. 'Ja, vast,' antwoordde Tessa.
'Hè nee, ga nou niet weg, Tes,' sprak Minoes een beetje hijgend. 'Net nu het zo gezellig wordt.' Ze streek haar verwarde haren uit haar gezicht. Maar Tessa liep kalm door naar de uitgang. 'Tes, toe nou. Kun je het soms niet hebben dat Arend-Jan me zoent?' Minoes liep haar achterna en trok Tessa aan haar arm.
'Doe niet zo dwaas, Minoes, je mag hem hebben, maar jullie hebben duidelijk genoeg aan elkaar. Daarom ga ik weg.'
'Laat haar toch gaan, Noesje,' zei Arend-Jan, die er ook bij kwam staan. 'Waarschijnlijk duikt ze liever in de brieven van haar grootje.'
Tessa verstarde. Brieven? Grootje? Had Minoes over haar gekletst? Was Tessa het onderwerp van gesprek geweest tussen deze vervelende kerel en haar vriendin? Waarom in vredesnaam? Het voelde als verraad en dat kon ze er nu net niet bij hebben. Ze voelde zich vandaag al zo aangedaan na het lezen van de laatste brief van haar grootmoeder. Het lafhartige gedrag van haar overgrootouders had diepe sporen nagelaten. Zonder nog een woord te zeggen, verliet Tessa de zaak. Vanavond nog ging ze naar huis, nam ze zich voor. Daar zaten de mensen die ze kon vertrouwen. Ze had genoeg van Minoes, van haar studie, van Utrecht.
Tot haar grote vreugde stond haar vader haar op te wachten op het station in Zutphen.
'Heerlijk dat je er bent, Tes,' zei hij kalm en hij nam dadelijk de weekendtas van haar over.
Tessa zuchtte even. Te lang was ze niet thuis geweest. Ze had iedereen in haar omgeving schromelijk verwaarloosd. Het late zonlicht trok warmoranje strepen door de gelige lucht. Boven de weilanden stegen dunne mistbanken op. Wat was deze omgeving haar vertrouwd, dacht Tessa. Als ze niet oppaste, barstte ze nog in huilen uit. 'Wat is er gebeurd, dat je opeens besloot om naar huis te komen?' vroeg haar vader terwijl hij de auto de provinciale weg op stuurde.
Tessa zuchtte even. Toen vertelde ze wat er die middag was gebeurd.
'Kijk, pap, ik vind het prima dat Minoes met Arend-Jan gaat, hoewel ik haar totaal niet begrijp, maar dat hoeft ook niet. Alleen dat ze over mij gepraat heeft met Arend-Jan. Dat vind ik zo...' Tessa maakte haar zin niet af.
'Je vindt dat verraad,' zei haar vader.
'Ja.' Gelukkig, haar vader begreep haar zonder verdere uitleg.
'Maar wat heeft Minoes nou helemaal over jou gezegd? Dat je bezig was de brieven van je grootmoeder te lezen. Wat is daar mis mee?'
'Ik had dat haar in het diepste geheim verteld. En het gevoel alleen al...'
'Denk je verder dat ze vervelende dingen over je heeft verteld? Dat kan ik me nauwelijks voorstellen. Jullie zijn toch goede vriendinnen? Die laten elkaar echt niet vallen, ook niet tegenover een nieuw vriendje.'
'Ik vertrouw Arend-Jan niet, pap. Ik heb hem diep op zijn ziel getrapt omdat ik niet bevriend met hem wilde zijn. Ik heb zomaar het idee dat hij bezig is om puur uit wraak de vriendschap tussen Minoes en mij stuk te maken.'
'Dat lukt hem dan aardig,' merkte Mathijs van Anrooy laconiek op. 'Wat bedoel je?'
'Jij en je vriendin hebben nu toch al ruzie, of zie ik dat verkeerd?'
'Ja, als je het zo bekijkt...'
'Tes, schenk er niet te veel aandacht aan. Ik heb zo'n idee dat die vriendschap tussen jouw vriendin en die jongeman niet zo lang duurt. Ga gewoon weer een keer met haar uit, maar zonder die man. Hoe gaat het trouwens met je scriptie? Lukt het een beetje?'
Al pratend reden ze door het schemerachtige land naar huis.
's Avonds na het eten ging ze nog even naar de tuin. Met een schok bleef ze staan.
'Ja, je moeder heeft vaart achter haar plannen gezet,' klonk de stem van Mathijs van Anrooy achter haar. Het huis van grootmoeder Beatrijs was bijna helemaal verdwenen. Alleen wat fundamenten en twee lage, brokkelige muurtjes stonden nog overeind. De schok was te groot voor haar. Het voelde of alle bewijzen van haar grootmoeders aanwezigheid op deze aarde tot op de bodem moesten worden uitgewist. Natuurlijk wist Tessa van de plannen van haar moeder, maar deze duidelijke uitwerking schokte haar diep. Plotseling gleden er tranen over haar wangen. Ze probeerde ze niet eens tegen te houden. De afbraak van haar grootmoeders huis was de druppel die de emmer deed overlopen. 'Kind,' zei haar vader. Hij sloeg zijn armen om haar heen.
'Vind je het zo erg, Tes? Je wist toch dat het huisje afgebroken zou worden?'
'Natuurlijk wist ik het wel,' sprak Tessa huilend. 'Maar juist vandaag... O pap, het komt niet alleen door Minoes...'
Snikkend en hakkelend begon ze te vertellen over de brieven van haar grootmoeder. 'En ik vind het allemaal zo erg wat er is gebeurd,' eindigde Tessa, terwijl de tranen nog steeds over haar gezicht stroomden. 'Lieverd, deze geschiedenis heeft zich meer dan zestig jaar geleden afgespeeld.'
'Maar dat die opa en oma Voordewind zulke laffe mensen waren en niet eens hun aanstaande schoonzoon wilden verbergen... O, ik weet ook niet wat me mankeert.'
'Ik denk dat jij je te veel met je grootmoeder hebt geïdentificeerd. Niet meer verder lezen, lieverd,' raadde haar vader haar aan.
'Maar ik moet wel. Ik heb het oma beloofd. Ik moet die mensen, wie het ook mogen zijn, zoeken.'
'Lieverd, die mensen zijn allang dood, geloof me maar.' Maar Tessa schudde haar hoofd.
'Maak dan eerst je studie af, lees dan verder en ga op zoek. Maar wat je nu doet, is niet gezond. Stop voorlopig met het lezen, Tes. En maak het goed met je vriendin. Neem niet alles zo zwaar op.'