Hoofdstuk 4

Tessa liep het gebouw binnen waar zich het biologiepracticum bevond. Ze had vanmorgen getwijfeld of ze wel zou gaan. Het liefst was ze doorgegaan met lezen in het spannende levensboek van haar grootmoeder, maar ze zag zelf wel in dat ze zich dit niet kon permitteren. In september wilde ze afstuderen. Ze liep een zaal binnen waar al meer studenten aanwezig waren. 'Ha, mevrouw Kist,' begroette een medestudent haar. Ze keek de jongen koel aan en trok alleen haar wenkbrauwen even op. Toen liep ze door. Arend-Jan Kist had zijn werk goed gedaan, merkte ze. Zelfs dat stel half zachte biologen dat nu aanwezig was in de practicumzaal, had het stomme verhaaltje voor waar aangenomen. 'Is het dan niet waar?' klonk het achter haar. Tessa draaide zich om naar de jongen die haar juist zogenaamd geestig had begroet. 'Wat is niet waar?' vroeg ze. 'Nou, jij en die jongen van Kist?'

'Allereerst is dat jouw zaak niet en ten tweede: waarom neemt iedereen voetstoots aan dat ieder meisje valt voor de charmes van Arend-Jan Kist? Ja, hij heeft bij mij geslapen toen het zo ellendig glad was. Maar bij me, niet met me. Dat zal ook nooit gebeuren. Tevreden?' Ze had de neiging om zich om te draaien, naar huis te fietsen en verder te lezen in de brieven van haar grootmoeder. Maar de hoofddocent kwam binnen en dus was het te laat om het lokaal alsnog te verlaten.

'Dames en heren...' Het praktijkcollege was begonnen. Ze nam haar microscoop, knipte de lamp aan, legde een paar zaadjes op een objectglaasje en dekte dat af met een dekglas. Ze boog zich voorover en tuurde door de lens. Onmiddellijk verdwenen de gedachten aan haar grootmoeder. Tessa had alleen nog maar oog voor wat zich onder de microscoop bevond.

Toen ze 's middags met haar fiets aan de hand de fietsenstalling wilde verlaten, werd haar de weg versperd door de lange gestalte van Arend-Jan Kist.

'Dag Tesje,' groette hij warm. Hij keek haar veelbetekenend aan.

Tessa bleef staan. 'Dag Arend-Jan,' zei ze koel. 'Nou, iets enthousiaster mag ook wel,' zei hij. 'O ja?' Vervelend dat die man haar niet met rust liet, dacht Tessa geïrriteerd. Waarom bleef hij nou zo pontificaal voor haar staan?

'Ja. Ik wilde je juist uitnodigen voor een etentje.'

'Geen tijd,' zei Tessa kort.

'Je weet niet eens voor wanneer.'

'Luister, Arend-Jan, je verspilt je tijd aan mij. Ik heb al mijn tijd nodig, want ik wil in september klaar zijn,' legde het meisje uit.

'Een etentje kan er toch wel af?' Tessa zuchtte.

'Je wilt niet,' zei Arend-Jan. Nog nooit had hij meegemaakt dat een meisje nee tegen hem zei. Daarom werd Tessa van Anrooy dubbel begeerlijk voor hem. Tessa aarzelde. Ze hield er niet van om mensen te kwetsen, maar hoe moest ze hem nu duidelijk maken dat ze helemaal niets in hem zag?

'Tesje, als je het nog niet weet, ik ben hopeloos verliefd op je.' Arend-Jan keek haar smekend aan. 'Je bent niet verliefd op me, Arend-Jan, geloof me nu maar. Je kunt het alleen niet hebben dat iemand niet gelijk in vuur en vlam voor jou staat. Dat ben je gewoon niet gewend,' merkte Tessa hoofdschuddend op. 'Dat is niet waar. Ik denk dag en nacht aan je.'

'Maar ik niet aan jou.' Opeens dacht ze aan haar grootmoeder die zo stapelverliefd was geworden op Léon Irrgang. Die in een magisch moment zich helemaal liet meeslepen door haar gevoelens, zonder grenzen, zonder voorbehoud. En zo wou zij het ook: als het moest rampzalig verliefd worden op die ene die je maar één keer in je leven tegenkomt. Ze glimlachte.

'Maar je kunt toch proberen om van me te houden,' drong hij aan. Hoe kwam ze erbij om te veronderstellen dat hij haar alleen maar wilde hebben omdat ze niet op zijn toenaderingen inging? Zag ze dan niet dat hij dodelijk verliefd was?

'Nee Arend-Jan, reken er niet op, want ik houd niet van surrogaat. Er zijn tig meisjes die het geweldig zouden vinden om jouw vriendin te zijn. Laat mij met rust. En nu moet ik er echt vandoor. Dag.'

Ze duwde hem met een hand opzij, schoof haar fiets langs de verblufte man en reed daarna haastig de fietsenstalling uit. Ze had een beetje met hem te doen, maar niet veel. Hoeveel keer had Arend-Jan niet een meisje zonder scrupules aan de kant gezet? Al snel was ze Arend-Jan vergeten. Het leek wel of ze door een soort koorts was bevangen. De brieven van haar grootmoeder hadden haar volledig in hun greep.

Zo gauw ze thuiskwam, maakte ze een kop koffie klaar en pakte weer het herbarium met de brieven.

Amsterdam, 4 februari, 1937

Lieve Annabel,

Het is tussen de middag en ik heb een half uur pauze. Ik ben niet naar de personeelskamer gegaan. Daar zitten de coupeuses en juffrouw Benedict die ruzie met elkaar hebben en ik houd nu eenmaal niet van ruzie. Het is allemaal begonnen met het ziek worden van mevrouw Laméris. Ze heeft angina, dat is een soort keelontsteking. De dokter heeft haar Permangaan, een paarse spoeldrank, voorgeschreven waarmee ze moet gorgelen. Ik heb de fles zelf van de apotheek gehaald. Zie je wel dat ik gelijk had toen ik schreef dat ze er zondag uitzag alsof ze koorts had?

Juffrouw Benedict is nu de baas en dat merken we allemaal. Zij moet nu de patronen op de stoffen leggen. De coupeuses vinden haar - het zijn niet mijn woorden maar de hunne - 'een Duits rotwijf' en 'kunnen haar bloed wel drinken'. Aan dat laatste wil ik even niet denken. De sfeer in de winkel is afschuwelijk. Ik hoop maar dat mevrouw Laméris snel beter wordt. Nog steeds blijf ik de nachten over op de Herengracht, want het weer is erg slecht. Helaas heb ik Léon Irrgang niet meer gezien sinds we naar de Westerkerk wandelden. Het lijkt wel of hij van de aardbodem is verdwenen. Zou hij net zoveel aan mij denken als ik aan hem of is hij me allang vergeten? 's Avonds sta ik voor het raam en kijk naar de overkant of er ook een licht gaat branden achter het raam op de tweede verdieping, maar het blijft donker. Ik word er verdrietig van. Soms voel ik de neiging om naar het huis te gaan, aan te bellen en te vragen waar hij is. Maar daar ben ik natuurlijk veel te verlegen voor. Of misschien is hij me wel helemaal vergeten. Ik moet er niet aan denken dat het weer verandert en ik weer naar huis moet. Dan is de kans wel heel erg verkeken dat ik hem ooit nog zie. Gelukkig blijft het weer slecht. Ik heb naar huis gebeld. Papa en mama missen me erg, zeggen ze. Ik moest beloven dat ik onmiddellijk zal thuiskomen als de sneeuw voorbij is. Ik wou maar dat Léon vanavond weer achter het raam staat. Lieve Annabel, ik schrijf vanavond wel verder.

Vanmiddag is er vreselijke ruzie geweest. De coupeuses hebben gedreigd om op staande voet ontslag te nemen als juffrouw Benedict niet haar houding verandert. Daar schrok die Duitse vrouw wel van. Als er geen coupeuses zijn, wie moet dan de japonnen in elkaar zetten? Ze beloofde beterschap, maar ik zag dat haar gezicht op drie dagen storm stond. Vanmiddag reed er ook een auto voor het huis aan de overkant, een soort bestelwagen: zwart met gouden letters. Er werden dozen en kisten ingeladen. Juffrouw Benedict keek over het glas dat de etalage afscheidt van de winkel naar de overkant en zei iets in het Duits. Het klonk beslist niet vriendelijk, iets in de trant van verdammter Jude. Ik vermoed dat het verdoemde of verwenste Joden betekent. Waarom haat ze die mensen? Ze kent ze toch niet? Ze hebben haar toch niets aangedaan?

Ik vroeg waarom ze zo boos was. Ze keek me aan, wilde iets zeggen maar schudde haar hoofd. 'Dat begrijp je toch niet. Jullie willen ons niet geloven.' Wie is ons en wat willen wij niet geloven, wilde ik vragen, maar dat durfde ik niet. Ik wou dat mevrouw Laméris weer terug was. Ik zal maar hard voor haar bidden.

Nog één keer ga ik naar het raam dat overdekt is met ijsbloemen. Met mijn mond wijd open adem ik op het glas zodat er een waterig gaatje ontstaat in het witte bloemenveld. Ik kijk erdoor. Het raam aan de overkant blijft donker. Teleurgesteld draai ik me af en kruip onder de dekens. Ik vouw mijn handen en bid of God met mevrouw Laméris wil zijn, maar ook met Léon, waar hij zich ook mag bevinden. Was ik maar niet verliefd op hem geworden.

Liefs van je Beatrijs

Peinzend vouwde Tessa de brief in elkaar. Was die Léon voorgoed van het toneel verdwenen? Dat kon toch niet? Het verhaal over de grote liefde van haar grootmoeder was net begonnen. Ze was benieuwd wat de volgende brief haar had te vertellen. Ze sloeg de bladzij om en opende de volgende envelop. Het was een dubbeldikke envelop. Er zaten dan ook twee brieven in. Vreemd... Tessa pakte de voorste brief.

Edam, 13 februari, 1937

Lieve Annabel,

Ja, je leest het goed, ik zit op het moment weer in Edam en schrijf deze brief in mijn oude, vertrouwde kamer. De dooi viel gisteren plotseling in en dat betekende dus dat ik weer als vanouds met de bus naar huis moest. Elke dag weer van Edam naar Amsterdam en weer terug. Wat een saai vooruitzicht. En ik word bedroefd en bang. Stel nu voor dat Léon plotseling thuiskomt, 's avonds voor het raam gaat staan en ziet dat ik er niet meer ben? Ach, waarschijnlijk is hij me al vergeten. Ik ben nog erg jong, niet knap en ik heb ook geen deftige, rijke ouders. Ik moet hem maar vergeten.

Vanavond om zes uur pakte ik mijn tas in, nam afscheid van mijn kamer, zei dag tegen iedereen en vertrok richting Edam. Op het Centraal Station kocht ik een doosje chocoladeflikken voor mijn moeder en een blikje kleine sigaartjes voor mijn vader. Ik had ze al zo lang niet gezien en wou de thuiskomst toch een beetje feestelijk maken. Toen ik op de pont stond en ik omkeek naar het halfronde dak van het Centraal Station dat donker afstak tegen de grijze lucht, kreeg ik een beetje heimwee, raar hè. Ik weet niet wat er met me aan de hand is. Ik moet toch blij zijn dat ik weer naar huis ga en mijn ouders ga zien?

Toen ik de winkel binnenstapte, stond alleen mijn moeder achter de toonbank. Ze liep op me toe en sloeg haar armen om me heen. 'Gelukkig, je bent weer thuis,' zei ze voldaan. 'Ik vond het maar niets, jij daar heel alleen in die grote stad.' Ze kuste me en ik gaf haar het doosje flikken. 'Dat had je nou niet moeten doen. Heel lief van je.' Ze nam me van top tot teen op. 'Van wie is die jas?' vroeg ze toen wantrouwend. 'Van mij. Die heeft mevrouw Laméris voor me gekocht,' liet ik me argeloos ontvallen. Dat had ik beter niet kunnen doen. 'Gekocht? Waarom niet gemaakt? Ze kan toch zo goed naaien? Was je eigen jas soms niet warm genoeg?' Mama's stem klonk agressief.

'Ze heeft hem zomaar gekocht,' zei ik verlegen. Waarom moest mama dadelijk weer ruziemaken? Mijn stemming werd wat minder juichend.

'Voortaan moet je maar zeggen dat je zelf of anders je ouders wel voor je kleren kunnen zorgen,' merkte mama scherp op.

'Nou, Nita, laat dat kind nu maar,' zei vader, die de winkel binnenkwam. 'Dag Beatrijs, welkom thuis. Je bent lang weggeweest. We hebben je gemist.' Hij kuste me op mijn wang.

'Voor u.' Ik overhandigde hem het metalen doosje met de sigaartjes.

'Nou, nou, nou, wie het breed heeft, laat het breed hangen,' merkte papa op. 'Je had dat niet hoeven doen, maar evengoed bedankt, meisje. Ik zal ze in gezondheid oproken, als ik tenminste tijd van leven krijg.'

Papa gebruikt altijd een voorbehoud als hij over de toekomst praat. Deo Volente, als God het wil, als we tijd van leven krijgen enzovoort. Ik denk dat hij bijgelovig is; ik denk dat hij bang is om gestraft te worden als hij zo'n zinnetje niet gebruikt. Papa is gelovig en bijgelovig tegelijk.

'Laten we maar snel naar de kamer gaan, het is hier in de winkel nog knap koud.'

Raar, ik voelde me precies een vreemde die op bezoek kwam. 'En hoe was het afgelopen zondag? Je bent toch wel naar de kerk geweest?' Papa keek me indringend aan. Ik knikte. 'Ik ben naar de Westerkerk gegaan.'

'Waar preekte de dominee over?'

Die vraag had ik verwacht, maar niet zo snel. Was de kerkgang dan zo belangrijk voor hem, belangrijker dan hoe ik het die tijd in Amsterdam had gevonden?

'De dominee preekte over de gelijkenis van de verloren zoon,' antwoordde ik.

'En wat zei de dominee erover?'

'Dat wij allemaal verloren zonen zijn en dat we allemaal naar huis terug moeten keren.' Ik zei maar wat om mijn vader tevreden te stellen. Toen vroeg ik: 'En waarover preekte de dominee hier afgelopen zondag?'

Ik zag dat papa in verwarring raakte. Papa valt vaak in slaap tijdens de preek, omdat hij dan te moe is om te luisteren. Waarschijnlijk was dat afgelopen zondag ook weer het geval geweest.

'Zeg, houdt dat gezeur over die preken nu eens op? We eten vanavond stamppot van andijvie en uitgebakken spek. Je lievelingseten,' zei mama een beetje ongeduldig. Mama houdt niet van praten over preken. Ze houdt überhaupt niet van preken. Ik verdenk haar ervan dat ze nog nooit echt goed naar een preek heeft geluisterd.

'Ik zal even mijn spullen naar boven brengen,' zei ik. 'Ja, doe dat en dan dek ik onderhand de tafel.' Mama liep naar de keuken en ik ging naar boven. De thuiskomst was me behoorlijk tegengevallen.

Ik kon er niets aan doen, maar tijdens het eten dwaalden mijn gedachten de hele tijd weg naar Amsterdam, naar Léon. Waar zou hij zijn?

Mijn ouders merkten wel op dat ik met mijn gedachten ver weg was.

'Heb je soms iemand ontmoet?' vroeg mijn vader wantrouwend, terwijl mijn moeder me aankeek met een veelbetekenend lachje.

'Ik ontmoet elke dag mensen,' antwoordde ik een beetje brutaal. Ik peinsde er niet over om ook maar met één woord over Léon te reppen.

'Dat bedoelde papa niet, Beatrijs, dat weet je best,' zei mama bestraffend.

'Maar ik ontmoet alleen maar klanten,' zei ik schouderophalend.

Tja, meer was er niet te zeggen. Ik vertelde wat over mevrouw Laméris, dat ze zo ziek was geweest, angina, en dat juffrouw Benedict niet zo aardig was.

'Benedict? Wat een wonderlijke naam! Dat vond ik in het begin al. Waar komt dat mens vandaan?'

'Duitsland,' antwoordde ik. 'Ze wilde het vak van coupeuse en verkoopster leren van mevrouw Laméris.' Mama knikte goedkeurend. Mevrouw Laméris steeg in haar achting, dat kon ik zien aan haar gezicht. Na het eten luisterden we naar de radio. Er was een hoorspel, maar het hele verhaal ging langs me heen. Had ik nu maar een vriendin in Edam waar ik even naartoe kon gaan en die me helemaal zou kunnen begrijpen. Wat is het toch jammer, Annabel, dat jij er niet meer bent. Misschien waren we wel hartsvriendinnen geworden. Om negen uur ging ik naar boven. 'Ik moet er morgen vroeg uit,' zei ik. Mijn ouders knikten goedkeurend.

Je zult wel denken, wat een saai verhaal en ik geef je dadelijk groot gelijk. Er valt hier niets te beleven. Morgenochtend ga ik gelukkig weer naar Amsterdam.

Liefs van je Beatrijs

Tessa legde de brief opzij. Wat saai en bekrompen waren de ouders van haar grootmoeder geweest. Arme oma Beatrijs, dacht ze. Vooral die moeder was onuitstaanbaar met haar kritiek. Oma die altijd maar in de pas had moeten lopen. Tessa was blij dat ze in 2004 leefde. Wat hadden de mensen van nu veel meer vrijheid. Hoezo die goede, oude tijd? Ze pakte de tweede brief. Tot haar stomme verbazing gleed er een hangertje aan een dunne ketting uit dat op de grond viel. Tessa bukte zich. Wat een schattig sieraad en wat knap gemaakt. Het hangertje, een roosje, bestond uit helderrood ingelegd email in een zilveren zetting en was bevestigd aan een zilveren ketting. Nog nooit eerder had Tessa het sieraad gezien. Haastig begon ze de brief te lezen.

Amsterdam, 15 februari, 1937

Lieve Annabel,

Na regen komt zonneschijn. Gisteren zo'n saaie dag en nu... Er is iets geweldigs gebeurd. Ik ben dan ook in de zevende hemel. Maar laat ik met het begin beginnen. Je moet weten dat het gisteren Valentijnsdag was. Wist ik niet, hoor, maar Hermine vertelde me dat vandaag. Bij ons thuis wordt het feest niet gevierd. Ik denk dat mijn ouders niet eens weten wat voor feest dat is. In Amsterdam is dat anders. Volgens Hermine sturen sommige mensen elkaar dan kaarten met hartjes en bloemen en lieve briefjes.

Vandaag begon heel gewoon: vroeg op, met de bus naar Amsterdam-Noord en daarna met de pont over. Het was nog heel erg donker. Met een groepje mensen liep ik de achterkant van het Centraal Station in. Via een hele lange, schaars verlichte gang kun je zo bij de voorkant van het station komen. Het mag niet, maar iedereen doet het. In m'n eentje zou ik het niet in mijn hoofd halen om door die schemerige gang te lopen. Dan moet ik altijd aan griezelige verhalen denken. Lopend ging ik naar de Herengracht. Ik keek even snel naar de overkant van de Brouwersgracht. Het huis met de kettingen en de paaltjes was donker. Nergens brandde licht. Mevrouw Laméris is beter en alles is weer bij het oude. Ik moest mevrouw Laméris helpen met het aannaaien van kleine parelknoopjes aan de manchetten en aan het rugpand van een prachtig bruidstoilet. Een heel precies en akelig werkje. Ik borduur liever bloemen met zijde op een sluier. Zelfs smokken vind ik leuker dan het aannaaien van knoopjes. We zaten in de opkamer achter de winkel. De bel ging en er klonken stemmen. Zeker klanten. Even later kwam juffrouw Benedict de kamer binnen met een postpakketje in haar handen. 'Voor Fraulein Beatrijs,' zei ze een beetje opgewonden maar vreemd genoeg ook wat afkeurend en ze legde het neer op de tafel. 'Voor mij?' vroeg ik verbaasd. Plotseling begon er ergens in mij iets te zingen. Léon? Ik kreeg een kleur. Haastig nam ik het pakje en stopte het in een zak van mijn jurk. 'Je mag het wel openmaken, hoor,' bood mevrouw Laméris aan, maar ik schudde mijn hoofd. 'Dat doe ik straks als ik helemaal alleen ben,' zei ik.

Ik wilde absoluut geen pottenkijkers bij het uitpakken. Het duurde en duurde, maar eindelijk was het zes uur. Ik kleedde me snel aan, nam afscheid en verliet de winkel. Het pakje brandde in mijn zak. Toen ik op de pont stond in het overdekte gedeelte, pakte ik het pakje. Voorzichtig verwijderde ik het luxe cadeaupapier. In mijn handen hield ik een donkerblauw leren etuitje. Met kloppend hart maakte ik het open. Even hield ik mijn adem in: op een blauwfluwelen bedje lag een plat hangertje in de vorm van een roos. Het was gemaakt van zilver en ingelegd met rood email. Een lange, dunne zilveren ketting was door het hangeroogje gehaald. In het holle deksel van het doosje zat een dubbelgevouwen papiertje. EenValentijn voor Beatrijs, stond erop geschreven in ronde letters. Tranen sprongen in mijn ogen: hij was me dus toch niet vergeten en hij vond me leuk, anders had hij mij dat mooie sieraad niet gegeven. Ik stopte het hangertje met de ketting samen met het papiertje weer in het doosje en deed het onder in mijn tas. Dit was het kostbaarste cadeau dat ik ooit heb gekregen en nooit meer zal krijgen, dacht ik. Ik voelde me intens gelukkig en ik wilde hem bedanken, maar hoe? Waarschijnlijk was hij weer thuis, maar ik durfde daar echt niet aan te bellen en vragen aan het dienstmeisje of ik Léon even kon spreken. Stel je voor dat zijn vader zou opendoen. Het was beter om hem een briefje te schrijven. Ja, dat zou ik doen. Ik zou het zelf niet afgeven maar met de post sturen. Dan wist ik zeker dat juffrouw Benedict mij niet kon betrappen, dat akelige mens.

Wat jammer dat ik die avond niet op de Herengracht sliep, dan hadden we misschien weer naar elkaar kunnen wuiven. Op dansende voeten liep ik naar de bus die me naar Edam zou brengen. In de bus moest ik weer even de hanger bewonderen. Het liefst had ik hem om mijn hals gedaan, maar ik weifelde. Als ik thuiskom en mama ziet de hanger... Dan wil ze dus weten waar het vandaan komt. Ach, ik zal zeggen dat ik het gekocht heb in de Franse Bazaar in de Reguliersbreestraat, nog van het extraatje dat ik van mevrouw Laméris heb gekregen en waarvan ik ook de chocolaatjes en de sigaartjes heb gekocht. De Franse Bazaar is een goedkope winkel. Dat is natuurlijk een leugentje, maar soms moet ik het wel gebruiken, want mijn ouders willen alles weten en ik kan niet alles vertellen. Ze dwingen mij tot liegen, maar evengoed voel ik me wel een beetje schuldig. Zou God het heel erg vinden dat ik lieg? Ik denk het niet. Ik denk dat God veel aardiger is dan de dominee en mijn ouders denken en zeggen. Zij willen misschien wel een God die altijd boos is en dreigt met vreselijke straffen, maar ik geloof er niet in. Ik denk dat Hij ook wel eens lacht en mij heel goed begrijpt.

Voorzichtig hing ik de dunne ketting om mijn hals en legde mijn hand op de hanger. Wat was ik gelukkig.

Mama vroeg inderdaad waar ik die hanger vandaan had. Mijn antwoord beviel haar kennelijk niet. Ze pakte de hanger en bekeek hem nadrukkelijk. Ik wilde hem uit haar hand rukken en zeggen: 'Blijf eraf,' maar ik kijk wel uit. Mama kan soms zo boos worden.

'De Franse Bazaar, hè. Als je weer eens een extraatje krijgt van die mevrouw van jou, dan moest je ook maar eens voor mij zo'n dingetje kopen.'

'Maar er hing er maar één,' zei ik rap. Waar haalde ik het antwoord zo snel vandaan?

'Jammer,' merkte mijn moeder op. Ze vertrouwde me voor geen cent, kon ik zien. Had ik maar meer zusjes en broers. Dan was de aandacht van mijn ouders niet alleen maar op mij gericht. Heel vervelend. Jij had ook geen broertjes of zusjes, hè. Zie je wel dat we bij elkaar horen? Vlak voor ik naar bed ging, heb ik het briefje aan Léon geschreven. Morgenochtend doe ik het in Amsterdam op de bus bij het Centraal Station, dan krijgt hij het nog dezelfde dag als het meezit.

Liefs, je Beatrijs

Tessa legde de brief weg en bekeek het hangertje. Iemand die zoiets liefs uitkoos, moest wel aardig zijn, meende ze. Vreemd dat ze, zover zij het zich kon herinneren, haar grootmoeder nooit het hangertje had zien dragen, terwijl ze er zo dol op was. Tessa kon zich moeilijk voorstellen dat zoveel mensen dit sieraad in hun handen hadden gehad of althans hadden aangeraakt: de juwelier die het verkocht had; Léon Irrgang, dat Joodse jeugdvriendje van haar grootmoeder; haar overgrootmoeder Nita Voordewind... En al die mensen waren waarschijnlijk dood, tenminste... Nee, die Léon had vast de oorlog niet overleefd. Misschien had hij iets te maken met het vreselijke schuldgevoel van haar grootmoeder. Had hij willen onderduiken bij Beatrijs Voordewind, maar hadden haar ouders dat geweigerd, bang voor de gevolgen? Tessa kon nog wel meer situaties bedenken, maar dat had natuurlijk weinig zin. Waarschijnlijk zouden de brieven opening van zaken geven.

Amsterdam, 17 februari, 1937 Lieve Annabel,

Ik heb even een korte pauze ingelast om je te schrijven en nog wel in de winkel. Het zit zo: mevrouw Laméris is naar een klant, juffrouw Benedict helpt een coupeuse in een van de naaikamers, terwijl ik op de winkel moet passen. Het sneeuwt weer, jammer genoeg natte sneeuw en er is geen klant te bekennen, maar dat zal jou verder niet interesseren. Wat nu komt, wel. De hele dag deed ik al mijn best om zo veel mogelijk in de winkel te zijn en, geloof het of niet, ik zocht naar werkjes: ik zeemde de glazen vitrines, wreef de stoeltjes in met bijenwas en poetste ze daarna zo fanatiek uit alsof mijn leven ervan afhing. Ze glansden als spiegels. Maar ondertussen hield ik wel de overkant van de gracht in de gaten om maar een glimp op te vangen van Léon Irrgang. Ik deed het zo voorzichtig mogelijk, want juffrouw Benedict mocht niets in de gaten hebben. Als ze iets zou merken, was ik bang dat ze razend werd. Ze heeft het niet begrepen op de familie Irrgang en nog steeds begrijp ik het niet. Ik was nieuwsgierig naar de vader en moeder van Léon. Voor de zoveelste keer keek ik over het glazen etalagescherm naar buiten en wat zag ik? De deur van het huis ging open. Iemand kwam naar buiten. Nee, het was niet Léon, het was een lange man in een donkere jas met een donkere hoed op zijn hoofd. Ik kon zijn gezicht niet goed zien, maar ik kreeg de indruk dat hij een kort, grijs baardje droeg. Hij liep statig de gracht af. Was dat soms Léons vader? Wat een deftige man, echt een bankier. Ik kwam diep onder de indruk en werd ook een beetje bedroefd. De kloof tussen mij en Léon Irrgang is wel heel erg diep. Als ik alleen maar mijn vader met de zijne vergelijk... Ik hoor opeens geluid achter me. Vanavond ga ik wel verder. Tot dan, Annabel.

Ik was gebleven bij dat ik een geluid hoorde. Plotseling hoorde ik de stem van juffrouw Benedict achter me. 'Was du macht, Liebchen, ist sehrgevaarlijk,' zei ze waarschuwend in een mengelmoes van Duits en Hollands. 'Maar waarom dan?' vroeg ik. 'Ik doe toch niets.'

'Du hast dich verliebt auf den man, dort! Ze wees naar de overkant van de gracht. Haar stem klonk scherp. Hoe was juffrouw Benedict erachter gekomen dat ik verliefd was geworden op Léon Irrgang? Ze had ons toch nooit samen gezien?

'Zij deugen niet. Zij zijn de oorzaak van alle kwaad, sagt mein Führer,' merkte ze op. Haar blauwe ogen glansden zilverachtig terwijl ze me met een felle blik aankeek. De Führer,die vreselijke schreeuwlelijk in Duitsland. Ik ben bang voor hem. Papa zegt dat dat niet hoeft. Wij krijgen geen oorlog want wij blijven, net als in de Eerste Wereldoorlog, neutraal. Toch ben ik bang.

'Nog even en we zullen verlost worden van die...' Juffrouw Benedict maakte de zin niet af, maar er verscheen een boosaardige blik in haar ogen. 'Darum, kleine Beatrijs, bemoei je niet meer met die man. Je zult in moeilijkheden komen. Ik waarschuw jou.' Ik schrok van de dreigende toon in haar stem. Op dat moment kwam gelukkig mevrouw Laméris de winkel in. Onmiddellijk zag ze aan mijn gezicht dat er iets aan de hand was. 'Wat is hier aan de hand?' vroeg ze en ze keek juffrouw Benedict argwanend aan, maar die keek met heel onschuldige ogen terug. 'Ik zei tegen Beatrijs dat ze voorzichtig moet zijn met het uitkiezen van haar vrienden, anders kon ze wel eens in de toekomst in moeilijkheden komen, nietwaar, Beatrijs?' zei ze liefjes. Ze keek me op een speciale manier aan of ze me wilde waarschuwen om vooral niet te vertellen wat ze werkelijk had gezegd, en ik zweeg en knikte. Mevrouw Laméris leek me niet te geloven, maar drong niet verder aan. Ze verdween naar de opkamer.

'Goed,' zei juffrouw Benedict. Het klonk als koet. Ze gaf me een goedkeurend tikje op mijn wang.

Ik ben daarna onmiddellijk naar de wc gegaan en heb daar mijn wang stevig afgewassen bij het fonteintje. Als ik Léon ooit nog zie, zal ik hem vertellen wat die vreselijke juffrouw Benedict heeft gezegd en dat hij moet oppassen. Ja, waarvoor eigenlijk? Hier zijn toch geen Duitsers? Ik hoop maar dat ik hem gauw zie.

Liefs van je Beatrijs

Waarheen zou die Léon Irrgang zijn gegaan? Konden Joden in die tijd nog wel vrij reizen, vroeg Tessa zich af, want dat hij op reis was, stond voor haar vast. Misschien nog wel naar Frankrijk, België en Engeland en naar de Scandinavische landen, maar zeker niet naar Duitsland of Oostenrijk. Alle Duitssprekende landen waren in die tijd taboe voor de Joden, behalve dan Zwitserland. Ze schoof de brieven terug, maar ze hield het hangertje eruit. Toen sloeg ze het blad papier om, maar voordat ze de volgende brief pakte, bekeek ze vol bewondering de bloemen die om de envelop waren geplakt. Het leken wel bloemen van het edelweiss. Maar die waren toch beschermd, of gold dat pas voor de laatste tien, twintig jaar? En wanneer had oma die dan geplukt, toch niet voor de oorlog en zeker niet in de oorlog. Misschien had Léon ze wel geplukt in de Alpen. Dat kon toch? De bloempjes met de witte, viltachtige blaadjes en gele hartjes leken wel wat op sterretjes. Je kon ze tegenwoordig zelf kweken. Tessa pakte een brief die maar uit twee blaadjes bestond en vouwde hem open.

Edam, 22 mei, 1937

Lieve Annabel,

Het is bijna weekend. Ik ben al een uur thuis en heb papa nog even geholpen om een paar boodschappen weg te brengen. Sinds februari heb ik niets meer gehoord van Léon Irrgang. Ik heb nog heel veel dagen gelogeerd op de Herengracht. Eind februari begon het weer te ijzelen en te sneeuwen en zelfs in maart bleven de winterse buiten komen. Ik houd van sneeuw, maar toen begon het wel te vervelen. Ik snakte naar de lente. Soms denk ik dat ik het gedroomd heb; dat ik Léon maar gefantaseerd heb, maar dan voel ik onmiddellijk aan mijn hanger en weet ik dat het niet waar is; dat Léon Irrgang werkelijk bestaat. Gelukkig is het nu beter weer. Het wordt echt lente. Ik moet hem maar uit mijn hoofd zetten. Wie ik wel weer heb gezien, is Léons vader. Ik kwam hem tegen op de gracht toen ik op weg was naar de Kalverstraat om een boodschap te doen voor mevrouw Laméris. Ik herkende de statige, donkere figuur dadelijk. Nu kon ik zijn gezicht van heel dichtbij zien: een streng gezicht met donkere ogen en een korte, grijze baard. Ik denk dat die baard hem ouder maakt dan hij is. Toen ik langsliep, groette ik, maar hij had me niet in de gaten en keek recht voor zich uit. Hij mocht er dan streng uitzien, hij had ook iets schichtigs over zich, of verbeeldde ik me dat maar? Als ik nu heel brutaal was, had ik hem natuurlijk kunnen vragen waar Léon, zijn zoon, was, maar dat durfde ik niet. Stel je voor... Was ik nu maar zo'n echte Amsterdamse geweest, die durven alles. Ik vraag me af of jij het wel gedurfd zou hebben. Ik denk het wel. Jij leek ook nooit bang. Ik ben meestal zo'n wezel. Hoe zou Léons moeder eruitzien, of leeft die niet meer? Ik vind de familie Irrgang een geheimzinnige familie.

Zondagmorgen gingen we naar de kerk. We hebben vaste plaatsen op de galerij. Boer Veltman zat weer achter zijn martelwerktuig en de dominee galmde. Hij sprak over de brede en de smalle weg. Waarom preekt hij altijd over zulke akelige dingen? Ik keek uit het raam en zag de blauwe lucht. Mijn gedachten zwierven naar de Brouwersgracht. Stel je nu eens voor dat hij zomaar weer thuis is en dat hij me misschien om zes uur maandagmiddag opwacht bij de brug? Wat zou dat geweldig zijn. Ik droomde weg en hoorde niet meer het afschuwelijke orgelspel, zag niet meer het verwaten gezicht van de man achter het orgel, hoorde niet meer de dreigende taal van de dominee, maar dacht alleen aan dat mooie gezicht met die donkere ogen.

Ik keek naar beneden. Vooraan zaten de burgemeester en zijn gezin. Niet jouw oom, hoor, die is vertrokken naar Rheden in Gelderland. Vlak achter de burgemeester zat de familie Van Anrooy, heel rijke mensen. Meneer Van Anrooy is aannemer. Ze wonen in een heel groot huis aan de rand van Edam. Mathijs is hun oudste zoon.

Tessa stopte even met lezen en keek verward voor zich uit. Mathijs van Anrooy? Haar grootvader? Wat deed hij in dit verhaal? Werd haar grootmoeder nu opeens verliefd op Mathijs van Anrooy? En Léon dan? Haastig las ze verder.

Mathijs is aardig en knap en drie jaar ouder dan ik ben. Hij heeft blond krulhaar en blauwe ogen en hij heeft een aardige lach, maar hij is lang zo knap niet als Léon. Hij is echt nog zo'n jongen, terwijl Léon een man is. Een heleboel meisjes lopen achter Mathijs aan, maar hij lijkt ze niet te zien. De laatste tijd merk ik wel dat hij steeds in de kerk naar boven kijkt naar de galerij, naar mij, en dat vind ik niet prettig. Ik trek me dan altijd terug, zodat hij me niet meer kan zien. Mama haalt van alles in haar hoofd. 'Je moet eens aardiger tegen die jongen zijn,' zegt ze. 'Hij is verliefd op je.' Als ik zeg dat ik niet verliefd op hem ben, wordt ze kwaad. 'Zo'n goede partij,' bitst ze. 'leder meisje in Edam zou in haar handen knijpen met zo'n jongen.' Dan haal ik maar mijn schouders op. Ik vind het vreselijk als een jongen verliefd op me is, terwijl ik zelf niet verliefd ben op die jongen. Dan wil ik niet in zijn nabijheid zijn, maar mama begrijpt me niet. En ik kan haar natuurlijk niet vertellen dat ik al verliefd ben. Ik weet ook niet hoe dat moet in de toekomst. Zouden ze Léon accepteren? Ach, wat ben ik nu aan het fantaseren. Ik ben waarschijnlijk voor Léon alleen maar een grappig kind, een onnozel meisje.

Vanmiddag ben ik een heel eind gaan wandelen over de Zuidervesting, een pad met bomen dat rondom Edam loopt. Ik had mijn botaniseertrommel bij me. Er zijn zoveel planten en bloemen die ik nog niet heb. Tegen kerktijd was ik weer terug. Weer naar de kerk, weer naar een galmpreek luisteren en weer dat gemartel aan mijn oren door iemand die niet kan orgelspelen en ook niet wil oefenen, omdat 'de gemeente het toch niet hoort'. Maar wel heerlijk dat mensen zo kunnen wegdromen, dat ze niets meer horen. Ik keek door de hoge ramen naar buiten en fantaseerde over Léon, over later. Gelukkig ga ik morgen weer naar Amsterdam. Wat zou het fijn zijn als ik daar voorgoed kon wonen, dicht bij de Brouwersgracht, dicht bij Léon, als hij tenminste weer terugkomt. Ik schrik van mijn eigen gedachten. Houd ik dan niet van mijn ouders? Ja, dat wel, maar... Ach, ik weet het niet. Ik vind het leven af en toe erg verwarrend.

Liefs, je Beatrijs

Dus oma was niet op het eerste gezicht verliefd geworden op opa, begreep Tessa. Nu had zij ook altijd wel de indruk gehad dat opa meer hield van oma dan andersom, hoewel oma altijd heel lief voor hem was. Maar opa Van Anrooy was tot aan zijn dood toe verliefd gebleven op oma en dat kon Tessa niet zeggen van haar grootmoeder. Oma zou opa nooit eens omarmen zoals verliefde mensen altijd doen. Of was Tessa nu te kritisch? Welke mens hield het vol om bijna een mensenleven verliefd te blijven op dezelfde persoon? Haar ouders dolden toch ook niet meer met elkaar? Ze zou het eigenlijk ook niet zo leuk vinden als ze het deden. Nog één brief, dan moest ze stoppen. Ze wilde weten wanneer die Léon weer op het toneel verscheen. Ze keek naar de datum: 15 september, acht maanden verder.

Edam, 15 september, 1937

Lieve Annabel,

Een woensdag met een gouden randje. Ik zit op een roze wolk. Niet echt natuurlijk, maar het betekent dat ik zo ontzettend gelukkig ben. Eindelijk! Maar ik ga weer te snel van start. Ik zal je het verhaal vanaf het begin vertellen. Het was een strenge, maar wel spannende winter, een voorjaar waarin het met Pasen nog sneeuwde (een witte Paas!) en er verder helemaal niets gebeurde en een zomer die ook niet uitblonk in avontuurlijke dingen. Er gebeurde helemaal niets in de afgelopen maanden. Nog ruim een week en dan is het herfst. Vanmiddag om kwart over zes liep verliet ik de winkel om naar huis te gaan. De zon scheen nog en het was heerlijk warm. Op de brug over de Brouwersgracht keek ik gewoontegetrouw opzij naar het huis waar de familie Irrgang woont. Er was niemand te zien. Wist je, Annabel, dat ik soms niet meer precies weet hoe Léons gezicht eruitziet? Had ik maar een foto. Ik liep over de grachten en de Prins Hendrikkade naar het Centraal Station. Het was vreselijk. Stromen fietsers en voetgangers haastten zich naar huis. Trams reden knarsend en luid rinkelend voorbij. Bij het plantsoen voor het Victoriahotel wilde ik oversteken. Opeens voelde ik een hand op mijn schouder en een stem die zei: 'Dag kleine Beatrijs.' Ik stond stokstijf stil. Toen draaide ik mijn hoofd opzij: Léon! Léon stond naast me. Even leek de wereld om me heen weg te vallen. Ik zag alleen maar het gezicht waarnaar ik al maanden zo intens had verlangd. Tranen sprongen zomaar in mijn ogen. 'Kom,' zei hij. Hij trok me tussen de drom overstekende mensen mee naar de overkant van het plantsoen. Als in een droom liep ik mee en ik wist werkelijk niet wat me overkwam. Waar kwam Léon vandaan? Ik kon geen woord uitbrengen en keek hem tijdens het oversteken alleen maar aan. Toen we aan de overkant waren, bleven we staan. Léon glimlachte, een halfernstige glimlach. 'Ik heb je gemist,' zei hij. 'Waarom huil je?'

Ik voelde hoe de tranen over mijn wangen gleden en kon er helemaal niets aan doen. 'Ik ben blij,' antwoordde ik schor. 'Ik dacht dat ik je nooit meer zou zien. Waar was je al die tijd?'

'Ik moest wat zaken regelen, maar dat vertel ik je onderweg wel. Waar moet je naartoe?'

'Naar de pont, achter het Centraal.'

'Dan breng ik je.' Hij stak zijn arm door de mijne. Met opzet nam ik niet de kortste weg door het station. Ik wilde zo lang mogelijk van zijn aanwezigheid genieten. Léon vertelde dat hij zaken had gedaan in Zweden en Noorwegen en dat hij van daaruit naar Engeland was gereisd. Maar wat die zaken precies waren, zei hij niet en ik durfde er verder niet naar te vragen. Hij vroeg hoe ik het had gehad. Ik vertelde over mevrouw Laméris en de ruzie tussen juffrouw Benedict en de coupeuses. 'Léon,' vroeg ik opeens. 'Ken jij juffrouw Benedict?' Verbaasd schudde hij zijn hoofd. 'Hoezo?' vroeg hij toen. 'Het is net of ze jullie kent. Ze zegt...' Ik durfde niet verder te gaan.

'Wat zegt ze?' Léons gezicht stond opeens heel waakzaam. 'Ze heeft het over Joden en dat der Führer, zoals ze die verschrikkelijke man in Duitsland noemt, wel raad met hen weet. Zijn jullie, ik bedoel...'

'Of wij Joden zijn? Ja, Beatrijs, wij zijn gevlucht... uit Duitsland. Wil je me nu nog wel zien?'

Ik keek hem verbaasd aan. 'Natuurlijk!' riep ik uit. 'Waarom niet?'

Hij glimlachte opgelucht. Intussen waren we bij de pont aangekomen. We namen afscheid. 'Tot ziens, Beatrijs,' zei Léon glimlachend. Hij boog zich voorover en het leek of hij mij wilde kussen, maar hij trok zich terug. Wat jammer, wat vreselijk jammer. Ik ben nog nooit echt gekust. Ja, wel door mijn ouders en andere familieleden, maar nooit door een jongen of man. Ik liep naar de pont, draaide me nog een keer om en liep toen het pontdek op. Ik wuifde naar hem tot ik hem niet meer kon zien.

'Je bent laat,' merkte mijn moeder op toen ik de winkel binnenkwam. Ze woog nog wat zakken zout af. 'Het werd iets later in de winkel. Daardoor miste ik de pont en natuurlijk ook mijn bus,' loog ik vlot. 'Mmm.' Ze keek me iets aandachtiger aan. 'Wat kijk je blij. Heb je soms weer een extraatje gekregen van je bazin?'

'Nee, ik ben blij dat het nog zulk mooi weer is,' antwoordde ik.

'En je zegt altijd dat je niet zo van de zon houdt,' hield mijn moeder aan.

'Maar wel van een herfstzon,' zei ik schouderophalend en ik liep naar het achterhuis.

Lieve Annabel, de toekomst lacht me weer toe. Zelfs het akelige nieuws uit Duitsland kan me niet uit mijn stralende humeur halen.

Ik kan niet wachten tot morgen, want misschien zie ik hem dan weer. Hij zei toch tot ziens? En ook al zou ik hem morgen niet zien, dan is dat natuurlijk jammer, maar niet zo erg. Ik vind het al een hele geruststelling dat hij weer thuis is.

Liefs, je Beatrijs

Tessa glimlachte vertederd. Wat was haar grootmoeder toen nog verschrikkelijk jong geweest. Even kroop er een huiver over haar rug. Oma en haar Joodse vriendje hadden werkelijk geen idee gehad wat voor een verschrikkelijke tijd eraan kwam. Tessa voelde de absurde neiging opkomen om die Léon te waarschuwen: Vlucht! Ga naar Engeland nu het nog kan en neem je familie mee. Als je blijft, worden jullie uitgeroeid.

Soms leek het wel of zij de plaats van haar grootmoeder innam. Te gek voor woorden.