Hoofdstuk 5

'Zo, je hebt er dus een vijand bij,' zei Minoes, die binnen was gekomen en zich meteen op de bank liet vallen.

'Ik? Een vijand? Over wie heb je het?' vroeg Tessa met opgetrokken wenkbrauwen van verbazing. 'Houd je nou niet van den domme. Arend-Jan natuurlijk, wie anders. Dacht je soms dat je die man ongestoord aan de kant kon zetten?'

'Ik heb hem niet aan de kant gezet, want we hadden helemaal geen relatie,' merkte Tessa kalm op. 'Zo dacht hij er anders niet over.'

'Dat kan ik niet helpen. Wat wil je drinken?'

'Doe maar koffie.' Minoes keek haar vriendin aan. Er was iets met Tessa en dat had vast en zeker te maken met het overlijden van haar grootmoeder. 'Mis je haar erg?' informeerde ze voorzichtig. Tessa begreep onmiddellijk op wie Minoes doelde. Ze knikte.

'Dat merk ik. Je bent de laatste tijd zo afwezig. Je denkt zeker veel aan haar?'

'Ja.' Tessa stond in dubio. Zou ze Minoes vertellen wat er aan de hand was en waarom ze zo aan haar grootmoeder dacht? Hoewel Minoes heel uitbundig en soms een verschrikkelijke flapuit was, kon ze, als dat moest, best een geheim bewaren.

'Ik lees op het moment brieven van mijn grootmoeder.'

'Liefdesbrieven?' Er verscheen een nieuwsgierige trek op het gezicht van Minoes.

'Ja en nee. Het is meer een autobiografie over wat ze heeft meegemaakt. Heel spannend.'

'Spannend?'

'Ja, spannend. Mijn grootmoeder blijkt vlak voor de oorlog een Joodse vriend te hebben gehad.'

'Zeker in een concentratiekamp omgekomen.'

'Dat weet ik niet. Zover ben ik nog niet met lezen. Maar het intrigeert me wel wat er met hem is gebeurd en wat mijn grootmoeder ermee had te maken.'

'Mag ik ze ook lezen?'

Verbaasd keek Tessa haar vriendin aan. De privé-correspondentie van haar grootmoeder was toch niet bestemd voor vreemden? 'Nee,' antwoordde ze kort. 'Nou ja, het leek me wel geinig,' mompelde Minoes. Ze begreep dat ze te ver was gegaan. Stom, stom, stom. 'Zeg, ga je mee naar de film? Ik heb twee vrijkaartjes voor vrijdagavond,' ging ze snel verder.

'Ik ga het weekend naar huis,' antwoordde Tessa. Vervelend, ze had beter haar mond kunnen houden tegen Minoes. Af en toe was haar vriendin wel heel erg onbescheiden.

's Avonds haalde ze het brievenherbarium tevoorschijn en bladerde het door. Waar was ze gebleven? Ze draaide de bladzij met de edelweissversiering om en pakte een dikke brief uit de envelop van het volgende blad.

Edam, 11 oktober, 1937

Lieve Annabel,

September was al met al een onrustige maand, hoewel er verder helemaal niets gebeurde. Maar juist omdat er niets gebeurde en ik Léon niet zag, werd ik onzeker en ongedurig. Was hij nu weer weggegaan voor zaken en zou het weer acht maanden duren eer ik hem weer zou zien? Wat een afschuwelijk vooruitzicht. Met opzet ging ik elke dag tussen de middag naar buiten en wandelde over de gracht in de hoop dat Léon me achteropkwam, maar hij liet zich niet zien. Ik weet nu ook hoe zijn moeder eruitziet. Ze is klein met grijs, krullend haar dat onder een pothoedje vandaan komt en ze zit in een rolstoel, je weet wel zo'n hoog houten geval met grote wielen. Ze lijkt me wel een vrolijk iemand, want ze praat honderduit tegen haar man die de rolstoel voortduwt en nauwelijks een woord zegt. Ik heb haar maar één keer gezien. Toch komt ze waarschijnlijk wel regelmatig buiten, want ze heeft een gezonde kleur, of zou dat uit een doosje komen? Ach welnee, ze hebben natuurlijk een tuin waarin ze regelmatig zit. Vandaag, ik had pauze, ging ik naar buiten om even te wandelen. Het was stralend weer, dus niemand vond dat vreemd, ook juffrouw Benedict niet. Herfst is een mooi seizoen, maar ook droevig: de bomen die op het punt staan hun bladeren te verliezen en het zonlicht dat weemoedig in warmgouden banen over de gracht valt. Midden op een brug bleef ik staan en tuurde in het water. Toen hief ik mijn hoofd naar de zon en deed mijn ogen dicht. Zo'n prettig gevoel. Plotseling stond er iemand naast me. Ik opende mijn ogen: Léon! 'Geniet je een beetje, Beatrijs Voordewind?' vroeg hij glimlachend terwijl hij een arm over mijn schouders legde.

'Wat doe jij hier?' stamelde ik. Ik durfde mijn ogen bijna niet te geloven. Droomde ik? Van blijdschap kon ik amper iets uitbrengen.

'Ik sta naast het mooiste meisje van de wereld,' antwoordde hij complimenteus.

Opeens werd ik kwaad. Ik trok mijn schouders onder zijn arm vandaan.

'Wat is er?' vroeg hij verwonderd. Zijn glimlach verdween. 'Moet je dat nog vragen? Steeds zie ik je even en dan verdwijn je weer voor maanden zonder afscheid te nemen, zonder te vertellen wat je gaat doen,' barstte ik los. Ik, die nooit driftig word (ik wil niet op mama lijken), verloor opeens mijn beheersing. Ik hoorde mezelf praten. Vreselijk! 'Wat wil je eigenlijk van mij? Waarom zoek je me op? Het lijkt wel of je me de ene keer naar je toe trekt en dan weer wegduwt en maanden niets van je laat horen. Wat moet ik daarvan denken? Ik weet niet eens of je me echt aardig vindt. Ik... ik...' Ik schudde verward mijn hoofd, mijn neus prikte van de tranen die niet wilden komen. Ik knipperde met mijn ogen. Wat moest hij wel niet van me denken? Ik draaide me af. Op dat moment wilde ik het liefst wegrennen en hem nooit meer ontmoeten. Het werd toch niets tussen hem en mij. Ik ben maar een jong meisje en hij een man van... Zelfs zijn leeftijd weet ik niet eens.

Léon legde zijn handen op mijn schouders en draaide me naar zich toe. Zijn gezicht stond bedroefd. Ik schrok ervan. 'Je hebt helemaal gelijk, kleine Beatrijs, maar wat kan ik je bieden? Vanaf het moment dat ik je opraapte uit de sneeuw, ben je niet meer uit mijn gedachten geweest; zag ik je mooie gezichtje met de grote, grijsblauwe ogen. Ik wilde je vergeten, maar dat lukte niet. Steeds weer werd ik naar je toe getrokken.' Hij trok me tegen zich aan en streek me bijna troostend over mijn hoofd.

'Hoe oud ben je?' fluisterde hij met zijn gezicht in mijn haar. 'Zeventien, bijna achttien,' antwoordde ik terwijl ik mijn armen om hem heen sloeg en mijn gezicht stevig tegen hem aan drukte. Er was niets meer over van mijn onbeheerste boosheid. Ik voelde me alleen maar intens gelukkig. Een torenklok sloeg. Hemel, één uur, mijn pauze was om. 'Ik moet terug naar de winkel,' fluisterde ik en ik maakte me los uit zijn arm.

'Vanmiddag moeten we verder praten. Hoe laat ben je klaar met je werk?'

'Om zes uur, tenminste, als er verder geen klanten meer zijn. Maar wacht me alsjeblieft niet voor de winkel op. Ik wil niet dat juffrouw Benedict je ziet. Weet je, ik heb zo'n idee dat ze jullie expres in de gaten houdt. Heel vaak betrap ik haar erop dat ze naar jullie huis staart en dan mompelt ze wat. Ze...' Léon legde even glimlachend zijn hand op mijn mond. 'Ik weet wat je bedoelt, maar ze kan ons niets doen. We zijn hier in Holland, Beatrijs. Hier is geen Führer die de mensen ophitst tegen elkaar.'

Maar wel een meneer Mussert van de NSB, dacht ik snel. En die deugt ook niet.

Hij greep mijn handen en drukte er een kus op. 'Maak voort, je bent al te laat,' zei Léon toen en hij liet me los. Voor het eerst lachte hij vrolijk en onbezorgd.

Ik knikte, liep snel weg en nam me voor om voor de eerste tijd mijn handen niet te wassen, wat natuurlijk niet haalbaar is, want ik moet altijd mijn handen wassen als ik mee moet helpen bij het borduren of zomen van een bruidstoilet. Bij een bocht in de gracht bleef ik staan en draaide me om. Jammer, hij was al verdwenen.

'Je bent te laat,' bitste juffrouw Benedict. Ze keek afkeurend naar mijn gezicht, dat er behoorlijk blozend moet hebben uitgezien, maar het kon me niets schelen. We leefden in Holland en niet in Duitsland. Wat zou ik het fijn vinden als die vrouw ontslagen werd. Misschien gebeurde dat nog wel. De laatste tijd boterde het niet meer tussen mevrouw Laméris en die Duitse.

Om zes uur precies stond ik buiten. Er waren gelukkig geen lastige klanten geweest die niet konden beslissen waardoor de tijd zo gauw kon uitlopen. Ik liep over de brug van de Brouwersgracht en keek verwachtingsvol naar het huis van de familie Irrgang, maar ik zag geen Léon. Ik zou me toch niet verbeeld hebben dat we elkaar tussen de middag hadden ontmoet? Ach, ik moest me niet zo aanstellen. Bij de kruising van de Brouwersgracht en de Haarlemmerstraat voelde ik ineens hoe mijn arm werd vastgepakt en een stem zei: 'Dag Beatrijs.' Ik keek in Léons glimlachende gezicht. Gelukkig, hij was de afspraak toch niet vergeten. 'Zullen we ergens iets drinken?' stelde hij voor. 'O nee, dat kan niet. Ik bedoel, mijn ouders...'

'Wanneer ben je vrij?' sneed hij dwars door mijn antwoord heen.

'Morgen, morgenmiddag.'

'Dan neem ik je morgenmiddag mee naar het Rijksmuseum. Er is daar een prachtige schilderijententoonstelling van George Breitner. Heb je wel eens van hem gehoord of iets van hem gezien? Hij maakt ook heel mooie foto's. En dan kunnen we daar ondertussen heel rustig praten, want we moeten met elkaar praten, Beatrijs.'

Ik knikte. Ik had, eerlijk gezegd, nog nooit van die schilder gehoord, maar ik weet ook niet veel af van schilderkunst. Dat hebben we niet gehad op de MULO. 'Zouden je ouders je toestemming geven?' Ik lachte. 'Natuurlijk,' antwoordde ik op besliste toon, maar ik nam me onmiddellijk voor om niets over Léon te zeggen. Geen slapende honden wakker maken, dat kwam later wel. Gearmd liepen we via de omweg naar de pont. Lieve Annabel, ik weet nu wat ze met de zevende hemel bedoelen. Bij de pont namen we afscheid Hij boog zich voorover en kuste me heel licht op mijn mond. Het leek of er elektriciteit door mijn lichaam stroomde en het kon me helemaal niets schelen dat mensen die langsliepen, allerlei opmerkingen maakten. Ik wist maar één ding: Léon is verliefd op mij zoals ik op hem.

Bijna liep mijn vrije middag in de soep. Mijn moeder lag dwars. Het ging zo. Ik vroeg: 'Ik hoorde van mevrouw Laméris' (ja, ik verzon maar wat) 'dat er een speciale schilderijententoonstelling is in het Rijksmuseum, van George Breitner. Ik zou daar morgenmiddag wel naartoe willen. Ze was zo enthousiast.'

Mama keek me verwonderd aan en zei toen een beetje spottend: 'George Breitner? Toe maar. Nooit geweten dat jij van schilderijen hield. Ik dacht dat jij alleen geïnteresseerd was in bloemen en planten.' Ik mompelde wat.

'En met wie ga jij daar naartoe?' wilde ze toen weten. Ze rook vast onraad.

'Alleen,' antwoordde ik. Ik kon toch moeilijk zeggen 'met een jongen'.

'Ach, weet je wat, ik ga wel met je mee. Dat lijkt me best leuk, samen naar dat museum. Ik wil die schilderijen ook wel eens zien.' Ze keek me lacherig aan.

Ik schrok vreselijk. Nee, ik wilde helemaal niet dat mijn moeder meeging. Ik wilde mijn vrije middag doorbrengen met Léon. Gelukkig wist ik mijn gezicht in de plooi te houden. Ik ken mijn moeder zo langzamerhand. Ze wil helemaal niet naar die tentoonstelling, maar ze probeert op deze manier alleen maar erachter te komen of ik geen geheimen voor haar heb. 'Gezellig. Komt u me ophalen van de winkel?' Je ziet, Annabel, ik heb voor heter vuren gestaan.

'Nou, niet zo snel, ik moet het eerst met je vader overleggen,' antwoordde mijn moeder. Ik zag aan haar gezicht dat ze mijn antwoord niet had verwacht. 'Je weet dat dinsdagmiddag de meeste leveranciers langskomen die allemaal hun verhaal willen doen. Ik laat het je morgenochtend wel weten.' Dat is ook een trucje van haar: je in onzekerheid laten tot het laatste moment. Ik maakte me niet meer druk. Ze ging toch niet, wist ik ineens heel zeker. Ze wilde me alleen even dwarszitten.

En ik kreeg gelijk. Mama zei 's avonds dat ze toch liever thuisbleef om in de winkel te helpen als papa de leveranciers te woord zou staan.

Vanmorgen bij het weggaan stopte mama me wat geld toe. 'Om een toegangskaartje te kopen, en als je nog wat overhoudt, koop daar maar iets lekkers van,' zei ze. Verrast nam ik het geld aan. Zie je, zo hartelijk kan mijn moeder ook weer zijn. Ik houd toch wel veel van haar. Maar kun je mijn opluchting begrijpen toen ik in de eerste bus naar Amsterdam zat?

Vanmiddag wandelden Léon en ik hand in hand door de zalen van het Rijksmuseum. Léon had al van tevoren kaartjes gekocht. Ik was erg onder de indruk van die hoge plafonds, de brede, statige trappen en de zalen die vol hangen met kostbare schilderijen. In elke zaal stond een suppoost, iemand die de schilderijen in de gaten moet houden. Léon voerde me mee naar de zalen waar de Breitners hingen. Weet je dat die schilder net drie jaar na mijn geboorte, dus veertien jaar geleden, is overleden? Ongelooflijk, hè. Nog nooit heb ik zulke prachtige schilderijen gezien. Ik werd er stil van. Breitner is een moderne schilder. Als je heel dichtbij komt, zie je alleen maar vegen verf, maar vanaf een afstand worden die verfvegen huizen en mensen. Weet je dat er in die tijd nog paardentrams reden? Léon vertelde me allerlei dingen van de schilder. Dat hij in het begin van zijn carrière niets verdiende en dat hij een keer van de honger in het ziekenhuis terechtkwam. Dat kun je je toch niet voorstellen? Wat zou ik graag een schilderij van die man willen hebben, maar daarvan kan ik alleen maar dromen. Het zijn geen vrolijk gekleurde schilderijen, maar dat hoeft ook niet voor mij. Bijna alle schilderijen gaan over Amsterdam. Donkere huizen, gebouwen, kerken, bruggen en mensen die hard werken, zoals dienstmeiden en sjouwers en scheepstimmerlieden. En sneeuw, heel veel sneeuw. Maar de leukste schilderijen vond ik de meisjes in Japanse kimono's, lange gewaden met kleurige bloemen. Als je veraf staat, lijkt het net of de kimono's van kostbare, glanzende zijde zijn gemaakt. Wat ben je vreselijk knap als je dat kunt schilderen. Toen we alle schilderijen hadden gezien, nam Léon me mee naar een bankje. Het was doodstil in de grote zaal. Er stond alleen een suppoost in de zaaldoorgang. Léon streek afwezig over mijn haar.

'Beatrijs...' begon hij. Hij zuchtte. 'Je bent zo verschrikkelijk jong.' ging hij verder.

'Dat wordt elk jaar minder,' merkte ik snel op. Léon glimlachte zijn halfernstige lach. 'Weten je ouders van mij?' Ik schudde ontkennend mijn hoofd.

'Dat dacht ik wel. Ze zullen het zeker niet goedvinden als jij met mij thuis zou komen. Ik ben te oud.'

'Hoe oud ben je dan?' wilde ik weten. 'Vijfentwintig.'

'Dat vind ik helemaal niet oud en daar gaat het toch om?!'

'Ik ben niet alleen te oud, Beatrijs, ik ben ook Joods. Het is tegenwoordig erg gevaarlijk om met Joden om te gaan.'

'In Duitsland, niet in Nederland,' wierp ik tegen. 'Ze kunnen ook hier komen. Hitler wil meer land, meer ruimte, meer Lebensraum voor zijn landgenoten. Ik kan het weten. En hij wil zeker geen Joden meer binnen zijn landsgrenzen. Joden hebben geen burgerrechten meer; ze mogen bepaalde beroepen niet meer uitoefenen en ze mogen zeker niet meer studeren aan de universiteiten. Het wordt hun bijna onmogelijk gemaakt om te leven. Velen van ons zijn al gevlucht, net als

mijn ouders en ik. Ik ben bang dat hier in Holland hetzelfde zal gebeuren.'

'Daar hoef je niet bang voor te zijn. Zo zijn Hollanders niet. Wij zullen je beschermen,' zei ik vurig, maar Léon lachte wat treurig. Toen zei hij: 'Ik moet weer een lange tijd weg om zaken te regelen in het buitenland.'

'Alweer? Voor hoelang?' vroeg ik teleurgesteld. 'Een paar maanden, Beatrijs. Zolang ik weg ben, zal ik je elke week een brief schrijven. Dan leren we elkaar wat beter kennen, want jij weet weinig of niets van mij en ik ook niet van jou. We kunnen beter maar niet over één nacht ijs gaan. Misschien zeg je na een paar maanden wel dat je niets meer van me wilt weten.'

'Hoe kom je daarbij?! Dat gebeurt nooit!' riep ik uit. 'We horen bij elkaar. Ik weet het zeker.' Ik bloosde toen ik mezelf hoorde. Wat moest hij wel niet van me denken?

'Je bent lief,' zei hij glimlachend. 'Geef me je adres maar.' Léon pakte een agenda uit de binnenzak van zijn jasje.

O nee, dat kon niet. Mijn ouders mochten nog niets van Léon weten. Vooral mama niet. Die zou vast en zeker de brieven willen lezen. 'Kun je ze niet naar de winkel sturen,' vroeg ik een beetje benauwd.

'Vind je dat veiliger?'

Ik knikte.

'En die juffrouw Benedict dan?'

'Als je nou eens een andere naam, een meisjesnaam als afzender op de achterzijde van de envelop schrijft? Dan lijkt het net of ik met een vriendinnetje correspondeer,' stelde ik voor. 'Jij bent een slimmerdje,' zei Léon lachend. 'En wat is het adres van de bruidswinkel?'

'Herengracht 12,' antwoordde ik. 'Mijn adres schrijf ik onder elke brief die ik je stuur.'

'Wanneer ga je weg?'

'Morgenmiddag.'

'Dan al?' riep ik geschrokken uit.

Léon knikte. 'Maar als ik nu thuiskom, is het voorgoed en blijven we altijd bij elkaar, tenminste, als jij het nog wilt.'

Dat was gelukkig een grote troost voor me. 'Hangt hier ook de Nachtwacht?' vroeg ik opeens. Léon keek me verbaasd aan. 'Ja, heb je die nog nooit gezien?' Ik schudde mijn hoofd.

'Kom,' zei hij toen. Hij stond op en samen liepen we door de zalen naar de grote zaal waar de Nachtwacht van Rembrandt hing. Ik had niet verwacht dat het schilderij zo groot zou zijn. Ik keek werkelijk mijn ogen uit. Het leukste vond ik het meisje in de gele kleding midden op het doek. Het leek wel of er een grote schijnwerper op haar gericht stond. Wij waren niet de enigen die het schilderij wilden zien. Om ons heen stonden behoorlijk wat mensen, veel meer dan bij de tentoonstelling van Breitner. Eerlijk gezegd, ik heb liever een schilderij van Breitner aan de muur dan van Rembrandt, maar dat ga ik natuurlijk aan niemand zeggen, ook niet aan Léon. Na het bezoek aan het Rijksmuseum gingen we ergens iets drinken in een duur en deftig restaurant. Ik wilde eigenlijk de tijd zo lang mogelijk rekken, maar dat ging natuurlijk niet. Als ik te laat thuiskwam, zouden mijn ouders ongerust worden en misschien wel argwaan krijgen en dat moest ik voorkomen. O Annabel, wat was het een heerlijke dag.

Liefs, Beatrijs

Tessa had de brief in één ruk gelezen. Grappig dat oma meer hield van Breitner dan van Rembrandt. Dat had ze eigenlijk niet verwacht. Nu begreep ze ook dat het pakje brieven met de kruislings omwonden lintjes van Léon Irrgang waren, die hij vanuit het buitenland aan haar grootmoeder had geschreven. Wat ontzettend romantisch. En wat slim van oma om die meisjesnaam als afzender te verzinnen. Die Harriet van Eersel was dus niemand anders geweest dan Léon Irrgang. Die brieven mocht ze eigenlijk niet lezen. Dat was te privé, vond Tessa. Misschien was het beter de brieven te vernietigen of weg te gooien. Maar nu nog niet. Ze stopte de gelezen brief weer terug op zijn plaats en pakte de volgende.

Edam, 17 oktober, 1937

Lieve Annabel,

Had ik maar niet de Nachtwacht willen zien. Dom, dom, dom. Maar hoe kon ik nu weten dat meneer en mevrouw Kooiman ook in de zaal met de Nachtwacht waren? Meneer Kooiman is gemeentesecretaris en ouderling in onze kerk. Ik heb ze niet gezien, maar zij mij wel. Vreselijk. Vanmorgen begon de ellende. Zoals gewoonlijk gingen we naar de kerk. Nog steeds was het prachtig weer en ik liep een beetje met mijn hoofd in de wolken. Léon mocht dan wel vertrokken zijn, hij zou me wel brieven schrijven. Ik vond dat de toekomst er heerlijk uitzag. Van de preek heb ik weinig gehoord, want ik was met mijn gedachten bij Léon. Zelfs het martelende orgelspel van boer Veltman kon niet mijn plezierige humeur verknoeien. Na de kerkdienst zag ik mevrouw Kooiman, die vreselijk deftig is, naar mama gaan. Ik bleef samen met papa op een afstand staan. Mevrouw Kooiman begon te praten en na een tijdje zag ik dat mama zich verbaasd maar ook boos omdraaide en mij aankeek. Wat was er aan de hand? Had ik iets verkeerd gedaan? Ik dacht diep na. Was er afgelopen week iets gebeurd dat mama kwaad had kunnen maken? Ja, misschien één ding. Als mama erachter kwam dat ik met Léon... Plotseling voelde ik hoe mijn maag zich omdraaide. Stel dat mevrouw Kooiman mij gezien had samen met Léon in Amsterdam, bijvoorbeeld in het Rijksmuseum of in dat dure restaurant? Wat moest ik dan in vredesnaam zeggen? Dat ik hem zomaar had ontmoet? Dat geloofde mama niet. Dan maar de waarheid? Mijn gedachten joegen door mijn hoofd en mijn mond werd droog van de zenuwen. Ik likte zenuwachtig met mijn tong langs mijn lippen. Mevrouw Kooiman liep weg en mama kwam naar ons toe. Haar gezicht stond razend, haar mond leek wel een dunne streep. Zonder een woord te zeggen greep ze papa bij de arm en marcheerde naar huis. Ik volgde gehoorzaam en voelde me opgelaten. Nog niet waren we in huis of ze begon te schreeuwen: Als ik het niet dacht. Mijn dochter, die ik zo vertrouwde, met een vreemde kerel aan de zwier! Hoe durf je, Beatrijs! Hebben wij je zo opgevoed? Toevallig zagen meneer en mevrouw Kooiman jou in het Rijksmuseum, nota bene voor de Nachtwacht. Hoezo, Breitner...'

'Er was echt een tentoonstelling van Breitner, mama. Ik, we...'

'Wie was die man?' wilde mama weten. Ze keek me furieus aan.

'Een vriend,' antwoordde ik zacht.

'Hoe heet hij? Wat doet hij? Hoe oud is hij en waar woont hij?' De vragen buitelden bijna over elkaar heen.

'Hij heet Léon, Léon Irrgang en hij woont aan de overkant van de gracht. Ik heb hem ontmoet in de kerk,' voegde ik er snel aan toe. Dat was een heel goede zet van mij, want het gezicht van mijn moeder werd iets zachter.

'In de kerk?'

'Ja. Toen ik de kerk uit ging en het zo glad was dat ik bijna viel, hielp hij mij.'

'En toen?'

'Niets. Ik heb hem maar een paar keer gezien. Hij is vaak op reis... voor zaken. Deze week was hij weer even thuis. Maandag ontmoette ik hem weer en toen nodigde hij me uit voor de tentoonstelling.'

'En waarom loog je dan tegen mij? Je zei dat je alleen ging.' Ik haalde mijn schouders op. 'Ik dacht dat u dat niet goedvond.'

'Je had ons moeten vertellen dat je die jongen had ontmoet,' vond papa. 'Eerlijkheid voor alles, Beatrijs. En misschien hadden we dan toch wel onze toestemming gegeven. Per slot van rekening was het een jongen uit de kerk.' Ik knikte.

'Hoe oud is hij?' vroeg papa.

'Vijfentwintig.'

'Zo oud al?' riep mama uit.

'Zo oud is dat toch niet,' zei ik en ik haalde mijn schouders op.

'En waar is die man nu?'

'Hij is weer vertrokken naar het buitenland.'

'Welk buitenland?'

'Dat weet ik niet.'

'En wanneer komt hij terug?'

'Dat weet ik ook niet.'

'Ben je bij hem thuis geweest en heb je zijn ouders ontmoet?'

'Natuurlijk niet, mama. Ik heb zijn ouders wel gezien, maar alleen vanuit de verte. Ze wandelden over de gracht. Die vader zag er een beetje streng uit met een donkere hoed en een donkere jas.'

Papa's gezicht fleurde op. Hij denkt namelijk dat mensen in donkere kleren eerlijker, fatsoenlijker en zeker godsdienstiger zijn dan andere mensen.

'Die moeder zit in een rolstoel,' ging ik verder. 'Ach, die arme ziel,' merkte mijn moeder onmiddellijk meewarig op. Mama is altijd wel begaan met zieke en gehandicapte mensen, zo is ze ook weer. Ze keek me aan en zag dat ik de waarheid sprak. Haar gezicht kreeg een bezorgde uitdrukking. 'Luister, Beatrijs, haal je vooral niets in je hoofd, die man is natuurlijk veel te oud voor jou en beschouwt jou gewoon als een aardig kind, meer niet,' zei ze. 'Ik wil voorkomen dat je teleurgesteld wordt. Als hij je nu weer eens uit vraagt, zeg je nee. We moeten echt op je kunnen vertrouwen, want anders kom je maar weer thuis en zoek je hier een baan.' De schrik sloeg me om het hart. 'Ik beloof het, ik zal hem echt niet meer zien,' zei ik vlug.

'Laten we nu maar deze zaak laten rusten en koffiedrinken,' stelde papa voor.

Die ellendige babbelkous van een mevrouw Kooiman. Waarom had ze haar mond niet kunnen houden? Ik wou maar dat ik ergens anders woonde en niet in zo'n stom, babbelachtig stadje.

Liefs, Beatrijs

Wat was haar grootmoeder in een totaal andere tijd opgegroeid, dacht Tessa verbijsterd. Brieven en dagboeken die niet veilig waren, omdat een moeder ze zonder gewetensbezwaren kon openen en lezen. Dan ben je bijna achttien jaar en moet je nog alle bevelen van je ouders opvolgen. Vreselijk. Ze begreep ook plotseling waarom haar grootmoeder zo'n hekel had gehad aan haar nieuwsgierige schoondochter Hillie. Die leek wel een beetje op de moeder van oma Beatrijs. Alleen was Nita Voordewind aardiger en hartelijker geweest en zeker geen dievegge zoals tante Hillie van Anrooy. Tessa had eigenlijk niet verwacht dat haar grootmoeder soms buitengewoon berekenend was geweest. Zoals oma Beatrijs de kerk erbij haalde, toen haar moeder haar vroeg waar ze Léon voor het eerst had ontmoet. En ook de donkere kleren en hoed van de heer Irrgang was een gouden greep geweest. Grootvader Voordewind was meteen gerustgesteld. Slim. Tessa glimlachte. Ze kreeg door het lezen van de brieven een heel ander beeld van haar grootmoeder. Hoe ging het nu verder met de relatie van Beatrijs met die geheimzinnige Léon? Want geheimzinnig was hij. Wat deed hij eigenlijk voor de kost, dat hij steeds naar het buitenland reisde en waarom aarzelde hij zo om haar grootmoeder aan zijn ouders voor te stellen? Kwam dat alleen door het leeftijdsverschil of had dat ook te maken met het feit dat hij Joods was?

Edam, 26 oktober, 1937 Lieve Annabel,

De dag begon afschuwelijk, dat wil zeggen, de narigheid vond plaats halverwege de morgen. Ik was de ramen van de etalage aan het lappen, toen de postbode eraan kwam. Toen hij dichtbij was, zag ik dat boven op het stapeltje brieven dat bestemd was voor de winkel, een vreemde, blauwe envelop lag. Ik wist meteen dat dit de eerste brief was van Léon. Toen hij dicht bij de winkeldeur was, kwam ik van het trapje af en stak mijn hand uit. 'Geeft u mij, ik breng de brieven wel verder.' Maar de man schudde zijn hoofd. 'Nee, juffertje, ik breng ze tot in de winkel.' Met kloppend hart liep ik achter hem aan. Hij legde het stapeltje brieven en kaarten op de toonbank. Net toen ik de bovenste brief wilde pakken, griste juffrouw Benedict het stapeltje voor mijn neus weg. Ze lachte die gemene, stiekeme lach van haar en zei triomfantelijk: 'Deze brieven behoren aan mevrouw Laméris.' Ze liep naar de opkamer, waar mevrouw Laméris aan de lange tafel zat.

Mijn hart zonk me in de schoenen. Wat zou mevrouw Laméris zeggen van de brief die aan mij gericht was? Waarom had ik haar niet ingelicht en gevraagd of ik brieven op het adres van de winkel mocht ontvangen? Ik stond op het punt om snel naar buiten te gaan en de ramen verder te lappen, toen mevrouw Laméris mij riep. Met knikkende knieën liep ik het trapje op.

Ik zag dat de blauwe brief apart lag van de andere brieven. Gelukkig was hij niet opengemaakt.

'Doe de schuifdeur dicht,' zei mevrouw Laméris op gebiedende toon. Haar gezicht stond boos. Waarom? Zo erg was het toch niet dat er een brief bij haar bezorgd werd die niet van haar was? Toen ik ging zitten, vroeg ze: 'Wil je me uitleggen wat dit betekent?' Ze wees op de blauwe envelop. Wat moest ik doen: liegen en zeggen dat de brief van een vriendinnetje kwam dat verhuisd was naar Engeland of de waarheid vertellen dat Léon de brief had geschreven? Ik moest het er maar op wagen en de waarheid vertellen. 'Hij komt van die jongen van de overkant, Léon Irrgang,' biechtte ik op. 'Hij... ik... hij is een beetje een vriend van mij geworden. Hij zit op het moment in het buitenland.'

'Heb je dan helemaal niet geluisterd naar wat ik je vertelde over de familie Irrgang?' vroeg mevrouw Laméris opgewonden. 'Wil je werkelijk in moeilijkheden komen?'

'Dus niemand mag meer bevriend met hen worden, omdat ze Joods zijn,' zei ik.

'Daar gaat het niet om. Ze hebben kennissen en vrienden genoeg, geloof me maar. Alleen wil ik niet dat jij in de problemen komt.'

'Maar...' Ik wist dat ik het met woorden zou verliezen van mevrouw Laméris. Ik kan niet goed discussiëren, maar ik ben nu eenmaal verliefd op Léon. Wij horen bij elkaar. Waarom bemoeit iedereen zich met mijn leven? Papa, mama, mevrouw Laméris, juffrouw Benedict en zelfs de familie Kooiman. Ik werd overvallen door zelfmedelijden, terwijl ik daar eigenlijk nooit last van heb, maar ik vind alles zo onrechtvaardig. Waarom mag Léon mij niet schrijven, alleen maar omdat mevrouw Laméris misschien iets vervelends heeft ondervonden van de familie Irrgang? Waarom oordeelt mijn moeder dadelijk over Léon, terwijl ze hem helemaal niet kent en waarom moet ik bang zijn dat ze mijn brieven wil lezen? 'Beatrijs?' vroeg mevrouw Laméris.

Ik haalde mijn schouders op en probeerde mijn tranen tegen te houden.

'Vind je het zo erg dat...?' Mevrouw Laméris maakte haar zin niet af.

Ze keek me hoofdschuddend aan en haalde toen haar schouders op.

'Waarom staat er een andere afzender op de envelop, de naam van een meisje?'

'Dat doet Léon omdat ik het hem gevraagd heb. Het is alleen maar om juffrouw Benedict om de tuin te leiden.'

'Juffrouw Benedict? Wat heeft die met Léon Irrgang te maken?'

'Ze houdt niet van Joden... ze haat ze en ze weet dat Léon Joods is. Ik weet niet... Ik ben bang.' Ik haalde mijn schouders op.

'Ik weet wat er in Duitsland gebeurt, Beatrijs, maar Holland is Duitsland niet. Je hoeft niet bang te zijn voor juffrouw Benedict. Maar waarom heb je niet je eigen adres opgegeven in plaats van dit adres?'

Ik zuchtte diep. Afschuwelijk, nu moest ik iets vervelends vertellen over mijn moeder en dat wilde ik eigenlijk niet. Dat voelde aan als verraad. 'Beatrijs?' drong mevrouw Laméris aan. 'Mijn moeder is nogal nieuwsgierig en ik was bang...' Ik zweeg beschaamd.

'... dat ze jouw brieven zou lezen,' maakte mevrouw Laméris de zin voor mij af. 'Weten je ouders van Léon?' Ze keek me heel doordringend aan.

Ik knikte. Het was de waarheid, maar ook weer niet. 'Nou, vooruit dan maar, Beatrijs, als je dit werkelijk wilt. Jullie mogen dit adres gebruiken voor jullie correspondentie. Maar zeg later niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.' Ik had de neiging om mevrouw Laméris om de hals te vliegen, maar ik wist me te beheersen. Mevrouw Laméris zou dat niet op prijs stellen. Daarvoor is ze net iets te deftig. 'Alsjeblieft.' Mevrouw Laméris schoof de blauwe brief naar mij toe.

Ik pakte het kostbare gevalletje en stopte het in een zak van mijn schort. Toen stond ik op, schoof de schuifdeur opzij en liep met een opgeheven hoofd langs juffrouw Benedict, die onder aan het trapje stond. Ze had ons zeker willen afluisteren, dat griezelige mens.

Ik las de brief pas op de pont. Heel voorzichtig scheurde ik de envelop aan de bovenkant open. 'Mijn allerliefste Beatrijs...'

Lieve Annabel, nu weet ik ongeveer wat Léon doet in Engeland, want daar zit hij. Hij probeert met andere mensen een bank op te zetten ergens in de Cotswolds, dicht bij Oxford, maar daarvoor heb je papieren nodig. Hij moet heel veel gesprekken voeren. Dat kost vreselijk veel tijd, dat kun je wel nagaan. En hij schrijft dat hij van me houdt en dat hij, als hij terugkomt, mij zo snel mogelijk wil voorstellen aan zijn ouders en dat hij daarna meteen kennis wil maken met mijn ouders. Wat ziet de toekomst er toch geweldig uit, hè? Ik weet zeker dat mama en papa hem ook geweldig vinden en dat er van hun bezwaren niets overblijft.

Liefs van je Beatrijs, die nog steeds in de zevende hemel verkeert

Dus de volgende brief zou wel eens de ontknoping van het verhaal kunnen inhouden, dacht Tessa. Oma werd voorgesteld aan de familie Irrgang en Léon ging met oma mee naar Edam. Edam... Wat zal die jongen beteuterd hebben opgekeken, dacht Tessa. Ze moest de volgende brief maar onmiddellijk lezen.

Nieuwsgierig haalde ze de volgende brief uit de envelop.

Edam, 14 maart, 1938 Lieve Annabel,

Ja, je leest het goed, 14 maart. Dat betekent niet dat er helemaal niets gebeurd is de afgelopen maanden, maar ik was zo druk bezig met het schrijven van brieven aan Léon, dat ik er bijna niet aan toekwam om jou te schrijven. In januari is er een prinses geboren. Ze heet Beatrix, bijna mijn naamgenootje. Het hele land was uitzinnig van geluk, want we hebben gelukkig weer een troonopvolgster. De monarchie is gered. Maar dat vond ik echt te weinig om speciaal in een brief aan jou te melden.

En nu... Allereerst het grootste en ook misschien wel het slechtste nieuws: gisteren, 13 maart, nog wel op de zondag, is het Duitse leger Oostenrijk binnengetrokken en die Oostenrijkers vonden het niet eens erg, snap jij dat nou? Ze stonden aan de kant van de weg te juichen. Die Hitler komt geloof ik ook uit Oostenrijk. Nou ja, een geluk bij een ongeluk, nu zal hij wel niet meer land nodig hebben voor de Duitsers, want Oostenrijk is behoorlijk groot, toch?! Dan heeft hij Nederland niet meer nodig. Dit nieuws zal Léon vast wel geruststellen, denk ik.

De laatste tijd leid ik een dubbelleven, ik kan het niet anders noemen. Het voelt niet prettig aan, eerder stiekem. Thuis ben ik de gehoorzame dochter die precies op tijd uit haar werk komt en nooit een vrije middag in Amsterdam doorbrengt. Alles gaat zo normaal dat zelfs mama geen argwaan heeft. Ik weet dat ze regelmatig in mijn kasten kijkt. Ik zie het aan mijn spullen die anders op hun plaats liggen, maar erg vind ik het niet. Mijn kostbare brieven draag ik altijd bij me in mijn tas, die ik dan ook nooit laat rondslingeren. De naam van Léon wordt niet meer genoemd. In november had ik griep. Ik heb de brieven toen maar voor de zekerheid opgeborgen in twee boeken die ik toch nooit meer las. De randen van de bladzijden waartussen ze zaten, had ik dichtgeplakt met gluton, dus als mama ze eruit haalde als ik bijvoorbeeld in bad ging, konden de brieven er niet uitglippen. Ja, je moet met alles rekening houden. Mama droomt nog steeds van een verkering tussen mij en Mathijs van Anrooy. Ik haal alleen maar mijn schouders op. Er bestaat maar één man voor mij en dat is Léon Irrgang. In Amsterdam heb ik een heel ander leven. Daar houd ik het huis aan de overkant van de gracht steeds in de gaten. Wanneer zou Léon eindelijk terugkomen? Ik verlang soms zo erg naar hem dat het pijn doet bij mijn maag. In de pauze tussen de middag schrijf ik mijn brieven aan hem, niet binnen waar de anderen erbij zitten en natuurlijk alleen als het mooi weer is. Ik heb een muurtje gevonden vlak bij een kerk waarop ik heerlijk kan zitten en schrijven. Als het weer druilerig, mistig of regenachtig is, wacht ik met schrijven tot ik naar bed ga, maar ik moet dan wel in de gaten houden dat er niemand boven komt, want ik wil niet betrapt worden. Ik schrijf alles neer wat in me opkomt: over de mensen die in de winkel werken, over de klanten en natuurlijk over mevrouw Laméris; over mijn hobby om planten en bloemen te verzamelen en hun namen op te zoeken; over de dagelijkse dingen die ik meemaak op de pont en in de bus, maar geen woord over juffrouw Benedict. Aan dat vreselijke mens wil ik geen woorden besteden. Ik hoop zo dat ze een keer weggaat. En Léon schrijft over zijn jeugd in Leipzig; dat hij heeft gestudeerd aan de universiteit daar en dat hij piano heeft leren spelen. Dat zijn moeder een ongeluk heeft gehad en daarom in een rolstoel zit. Ze kan nog wel lopen, maar heel moeilijk. En dat ze Leipzig hebben verlaten omdat ze het zo moeilijk kregen en daarom gevlucht zijn naar Amsterdam. Léon is zo lief, Annabel.

Gelukkig bleef het lang warm weer, zodat ik elke dag tussen de middag naar buiten kon gaan. Op 27 oktober was het nog bijna vijfentwintig graden, maar in december ging het mis. 10 December sneeuwde het zo hard, dat ik 's avonds alleen met de grootste moeite thuis kon komen en 11 december moest ik thuisblijven. Er was geen doorkomen aan. Maar het winterse weer hield niet lang aan. Het begon te dooien en een witte kerst en oud en nieuw zat er dus niet in, wat ik heel jammer vond. Op 22 januari was ik jarig en ben ik achttien geworden. Ik heb het Léon geschreven en kreeg twee dagen erna een prachtige kaart met daarop rozerode rozen die gemaakt leken te zijn van een soort zijde, met de belofte dat hij me zijn cadeau zal geven als hij weer terug is. Het zijn de liefste felicitaties die ik ooit in mijn leven heb gekregen. Jammer dat er niemand is die ik het kan vertellen. En nu is het bijna lente. Ik hoop zo dat Léon deze maand terugkomt. Ik hoor mama de trap op komen, dus ik stop.

Liefs van Beatrijs

Wat vreselijk naïef van haar grootmoeder om te denken dat Hitler het bij Oostenrijk hield. Dat was pas het begin geweest, dacht Tessa. Nou ja, haar grootmoeder kon natuurlijk niet weten hoever die ellendige kerel zou gaan. Dat was praten achteraf. Maar dat de politici in die tijd niet doorhadden wat die man van plan was. Was dat zo moeilijk geweest? Tessa wist wel dat veel Joden die gevlucht waren naar Nederland, teruggestuurd werden, omdat men niet wilde dat ze de banen van Hollanders zouden innemen en dat het antisemitisme zou worden aangemoedigd. Wat een laffe, barbaarse periode was dat geweest. Het leek wel of die tijd nu heel dichtbij kwam door de brieven van haar grootmoeder. Maar wanneer kwam die Léon nu terug? Haar grootmoeder had wel geduld moeten oefenen. Snel pakte ze de volgende brief.

Edam, 15 maart, 1938 Lieve Annabel,

Hij is eindelijk terug en zij is weg. je begrijpt er natuurlijk niet veel van. Ik zal beginnen met vanmorgen. Mevrouw Laméris was weggegaan naar een deftige klant in de Apollolaan in Amsterdam-Zuid. Juffrouw Benedict maakte onmiddellijk gebruik van de situatie en zette de radio aan. Ze had net zo lang aan een knop gedraaid tot ze een Duitse zender had gevonden. Een man hield een rede. Zijn stem klonk ophitsend. Hij had het over de Joden die niet deugden en die de oorzaak waren van alle ellende in Duitsland. Ik sloeg mijn handen voor mijn oren om maar niet die akelige stem te hoeven horen. 'Dass ist ja Herr Goebbels,' zei juffrouw Gertrud Benedict. Ze lachte en haar poppenogen glinsterden fanatiek. De rede was bijna ten einde. De mannenstem riep drie keer: 'Sieg Heil.' Juffrouw Benedict stak haar arm schuin omhoog en riep trots mee: 'Sieg Heil.' Op hetzelfde moment kwam mevrouw Laméris de winkel binnen. Ze had kennelijk iets vergeten. Geschokt keek ze naar juffrouw Benedict, die haastig de radio uitdraaide en een beetje ongemakkelijk op een stoeltje ging zitten.

'Wilt u onmiddellijk uw spullen pakken. U bent ontslagen,' zei mevrouw Laméris op afgemeten toon.

'Maar...'

'Nu!'

Juffrouw Benedict zakte eerst even in elkaar alsof ze een klap had gekregen. Toen stond ze op, rechtte haar rug en zei dreigend: 'Ik krijg jullie nog wel, als we hier eenmaal de baas zijn. Ich komm zurück und dann...' Ze maakte haar zin niet af, maar liep naar de opkamer waar haar spullen lagen. Daar deed ze haar jas aan, pakte haar tas en liep stijf rechtop het trapje af, de winkel door naar buiten. Nog één keer keek ze om. Haar blauwe poppenogen waren gevuld met haat. Toen stak ze weer haar hand omhoog en riep trots: 'Heil Hitler.' Ze liet expres de deur open.

'Nu ben jij voorlopig de eerste verkoopster, Beatrijs, totdat ik iemand anders gevonden heb, want je bent nu nog ietsje te jong voor die baan,' zei mevrouw Laméris kalm. 'Hoewel je je vrije middag hebt, hoop ik toch dat je blijft.' Ik knikte blij. Natuurlijk bleef ik. Straks zou ik mijn ouders bellen en hun uitleggen waarom ik die middag niet zou thuiskomen.

Intussen liep mevrouw Laméris naar de opkamer waar ze iets pakte en verliet daarna weer, maar nu glimlachend, de winkel. Ik kon haar wel zoenen. Maar het mooiste moest nog komen. Om half zes mocht ik de winkel opruimen. Alle handschoenen moesten weer verpakt worden in cellofaan, de corsages, de kousenbandjes, de waaiers en diademen legde ik terug in de vitrines en daarna nam ik een emmer water en een zeemleren lap om de glazen vitrinedeksels af te nemen. De sfeer in de winkel was ineens zo veranderd, zo ontspannen, zo gezellig. Nooit meer dat afschuwelijke mens achter de toonbank en nooit meer bang te hoeven zijn voor... ja, waarvoor... dat wist ik nog steeds niet. De winkelbel klingelde. Verbaasd keek ik op. Zo laat nog een klant? Maar het was geen klant. In de winkel stond... Léon, gekleed in een lange bruinwollen jas en een donkerbruine stetsonhoed op zijn hoofd. Ik liet pardoes mijn zeem in de emmer vallen, zodat het water eroverheen spatte. 'Léon,' fluisterde ik. Even wist ik niet wat ik moest doen, maar toen vloog ik op hem af. Hij sloeg zijn armen om me heen en wiegde me vol vreugde heen en weer. Daarna wist ik alleen nog dat hij me kuste, niet zo aarzelend op mijn wangen of op mijn voorhoofd zoals ik denk dat jongens kussen, maar stevig op mijn mond als een man. Hoe lang we daar hadden gestaan? Ik weet het niet. Ik wist alleen maar één ding: Léon was terug en hield me vast tegen zich aan gedrukt. Het leek wel of ik droomde.

Iemand kuchte. Ik kwam weer tot mezelf en draaide me om in Léons armen. Mevrouw Laméris stond boven aan het trapje. Met een afkeurend gezicht keek ze naar ons. Onmiddellijk maakte ik me los uit Léons omhelzing en begon te blozen. Ik had iets gedaan wat echt niet hoorde: in het publiek iemand kussen. Stel voor dat er een klant was binnengekomen. Maar Léon leek niet onder de indruk van de koele blikken van mevrouw Laméris. 'Ik wil graag even met u spreken,' zei hij. Mevrouw Laméris knikte en maakte een handgebaar naar de opkamer. Léon liep het trapje op. De schuifdeur schoof jammer genoeg dicht en ik ging weer aan mijn werk, maar intussen hield ik de deur goed in de gaten. Wat bespraken die twee? Ging het over mij of over iets anders, bijvoorbeeld over iets vervelends wat mevrouw Laméris had ondervonden van de familie Irrgang? Het duurde zeker twintig minuten. Toen ging de schuifdeur weer open en met een lachend gezicht kwam Léon het trapje af, gevolgd door mevrouw Laméris, die ook opgeruimd keek. 'Je mag wel gaan,' zei ze. 'De rest van het werk komt morgen wel.'

Ik wist niet hoe snel ik mijn jas en mijn tas moest pakken. Ik greep Léons arm en samen verlieten we de winkel. Voor het eerst was ik niet meer bang om gezien te worden met hem. Op de brug over de Brouwersgracht bleef hij staan. Hij keek me aan, sloeg zijn armen om me heen en begon me weer te kussen. 'Je moest eens weten hoe erg ik jou gemist heb, kleine Beatrijs Voordewind,' zei hij gesmoord. Toen ik even later in zijn gezicht keek, wist ik maar één ding: of ze het thuis wilden of niet, ik ging trouwen met Léon. We wandelden in het koele lentelicht van de naderende avond over de grachten naar het Centraal Station. Ik vertelde dat die afschuwelijke juffrouw Benedict was ontslagen, maar kreeg dadelijk spijt, want een sombere trek verscheen op Léons gezicht. Hij zuchtte.

'Maar nu hoef je toch niet meer bang te zijn voor haar?' riep ik uit, maar ik begreep hem verkeerd.

'Ik ben niet bang voor die vrouw, ik ben bang voor die man, die Hitler.'

'Dat hoeft ook niet meer,' zei ik vlug. 'Oostenrijk heeft zich aangesloten bij Duitsland. Je vertelde me toch dat hij meer ruimte wilde hebben voor de Duitsers? Die heeft hij nu.' Léon begon te lachen. 'Wat ben je toch een grappig en onschuldig meisje, Beatrijs Voordewind. Als Herr Hitler het over Lebensraum heeft, bedoelt hij iets anders. Hij wil de hele wereld aan zich onderwerpen. Hij vindt dat het Duitse volk recht daarop heeft.'

'Dan is niemand dus meer veilig,' begreep ik teleurgesteld. Léon knikte. Hij zag mijn ernstige gezicht en begon te glimlachen. 'Zullen we het nu maar over vrolijker dingen hebben? Je hebt nog steeds niet je verjaardagscadeau gekregen.' Hij bleef staan en haalde een vierkant pakje dat omwikkeld was met goudpapier uit zijn jaszak. 'Open het.'

Opgewonden haalde ik het papier van een zwartfluwelen doosje met gouden opdruk. Ik draaide het deksel omhoog en zag... Even stokte mijn adem. Met grote ogen staarde ik naar het prachtige juweel. Het was een bewerkte zilveren ring met een roze steen die in een witfluwelen ringenbedje stak. Om de steen lag een randje witte gruispareltjes. 'De steen is van rozenkwarts. Ik vond dat die precies bij jou paste,' zei Léon. 'Vind je hem mooi?'

Ik kon amper een woord uitbrengen. 'Ik vind hem schitterend,' antwoordde ik ademloos.

Léon nam de ring van mij over en schoof hem over de wijsvinger van mijn rechterhand. 'Hier hoort eigenlijk een andere ring te zitten, maar tot die tijd moet je deze maar omhouden,' merkte hij op.

Ik sloeg mijn armen om zijn hals en kuste hem en het kon me helemaal niets schelen of het onbehoorlijk was. Toen we verder liepen, vroeg hij: 'Ik wil je graag voorstellen aan mijn ouders. Wanneer komt je dat uit?'

Ik slikte. Natuurlijk vond ik het heerlijk dat hij het voorstelde, maar tegelijk zag ik er een beetje tegenop. Zijn moeder leek me erg vrolijk, maar zijn vader zo streng, of vergiste ik me daarin? En ik dacht dat Joodse mannen alleen maar met Joodse vrouwen mochten trouwen en omgekeerd. Tenminste, dat had mijn moeder me wijsgemaakt.

'Wat kijk je bedrukt, Beatrijs? Wil je niet kennismaken met mijn ouders?' vroeg Léon benauwd.

Ik schudde mijn hoofd. 'Dat is het niet. Maar vinden je vader en moeder het wel goed... ik bedoel, ik ben niet Joods.'

'Dat kan me niets schelen,' zei Léon luchthartig. 'Ik wil jou en geen ander. Volgende week dinsdagmiddag? Want dan ben je toch vrij?'

'Dat moet ik wel eerst overleggen met mevrouw Laméris, want ik ben nu voorlopig de eerste verkoopster.'

'Tjonge.' Léon lachte. 'Dan wacht ik eerst maar af wat die strenge werkgeefster van jou te vertellen heeft.' Ik knikte een beetje opgelucht.

Wat ben ik toch een raar mens, hè Annabel; nu wil ik zo graag voor altijd bij Léon blijven en met hem trouwen, maar als hij aandringt om me aan zijn ouders voor te stellen, word ik een bange haas en ben ik blij met uitstel.

Léon bracht me weer tot de pont en daar namen we afscheid. 'Wanneer vertel je het je ouders?' vroeg hij een beetje plagend, want hij had zeker mijn bangheid gezien. Ik kleurde. 'Vandaag,' beloofde ik dapper. Hij omhelsde me en ik liep daarna de pont op. Nog één keer wuifde hij. Toen verdween hij tussen de mensenmassa die zich naar huis haastte.

In de bus keek ik naar de ring. Ik was intens blij, maar ik voelde me ook benauwd. Straks moest ik het mijn ouders vertellen. Hoe zouden ze reageren? Maar wat ze ook zeiden, ik was vast van plan om met Léon te trouwen.

Veel liefs van een zenuwachtige Beatrijs

Waarom was haar grootmoeder dan niet met die Léon getrouwd? Kwam dat door de oorlog of mocht het niet van zijn of haar ouders, vroeg Tessa zich nieuwsgierig af. Oma Beatrijs was zo vastbesloten geweest. Tessa stond voor een raadsel. En dan de ring. Ze stond op en keek in het doosje waar ze haar sieraden in bewaarde. Daar lag de zilveren ring met de steen van rozenkwarts omgeven door een randje gruispareltjes, die Léon Irrgang aan oma Beatrijs had gegeven. Tessa deed de ring om. 'Ach oma, waarom is je leven zo anders gelopen? Wat is er met je grote liefde gebeurd? Was je daarom zo vaak melancholiek?' fluisterde ze. Toen keek ze op haar horloge. Kwart over twaalf. Ze zuchtte even. Jammer dat ze morgen een excursie had naar Waterland, waar ze een onderzoek gingen doen naar de bodemgesteldheid van de polder en of daar nog planten konden groeien. Jaren geleden hadden daar gifstortingen plaatsgevonden. Meestal vond ze zo'n onderzoek enorm interessant, maar nu zou ze liever doorlezen in de memoires van haar grootmoeder. Ze schoof de ring van haar vinger, stak die terug in ringenbedje van het zwarte doosje en legde dat bij haar andere sieraden. Vreemd, haar grootmoeder was overleden, maar op de een of andere manier leek ze door het lezen van de brieven tot leven te zijn gekomen.