Hoofdstuk 8
Edam, 31 december, 1938 Lieve Annabel,
Oudejaarsavond... We zijn net terug uit de kerk. Het hele gebouw stonk naar de oliebollen. Heel vervelend. Mijn moeder heeft ook oliebollen en appelflappen gemaakt. Ik houd wel van appelflappen, maar niet zo van oliebollen. Die lust ik alleen als ze net gebakken zijn. Na de dienst wenste iedereen elkaar 'Gelukkig Nieuwjaar'. Maar de familie Van Anrooy liep met een bocht om ons heen. Nog steeds lijken ze kwaad, ik bedoel mevrouw Van Anrooy. Kinderachtig, vind ik. Mathijs gaat me uit de weg en dat begrijp ik wel. Ik ontwijk hem ook zo veel mogelijk.
Ik zit hier en Léon zit thuis en ik mis hem. Léon wilde bij zijn ouders blijven en ik kon mijn vader en moeder ook niet in de steek laten. Gelukkig komt hij morgen wel naar me toe. We spraken af dat we het volgend jaar anders doen. 'Misschien zijn we dan wel getrouwd,' zei Léon. Dat lijkt me heerlijk, maar eerlijk gezegd denk ik niet dat dat gebeurt. Mijn ouders vinden dat je op z'n minst drie jaar verkering moet hebben voordat je in het huwelijk treedt met iemand. 'Want eenmaal getrouwd is er geen weg terug,' merkte mijn vader een beetje dreigend op toen ik over trouwen begon. 'Zoals je de jas knipt, moet je hem naaien,' voegde mama eraan toe.
Ik begrijp hen niet. Willen ze soms niet dat ik met Léon trouw? Ik weet dat mama niet zo dol is op Léon, maar ze is wel reuze trots dat hij bankier is. Papa vertelde me dat ze het nieuws overal had rondgebazuind en dat bijna iedereen in de kerk weet hoe rijk Léon en zijn familie zijn. Straks ga ik weer naar beneden, want het is koud in mijn slaapkamer, hoewel het amper meer vriest. Op de 27e december begon het te dooien. De sneeuw is bijna helemaal verdwenen. Alleen op een paar beschutte plaatsen ligt nog wat sneeuw. Jammer.
Nieuwjaarsdag, 1 januari, 1939
Nog nooit zo'n opwindende en ook schokkende Nieuwjaarsdag meegemaakt. Over de morgen valt niets te vertellen, maar de middag en de avond...
Léon kwam kort na het middageten. Hij droeg een jas met een grote bontkraag, een bontmuts en leren autohandschoenen afgezet met bont. Heel chic! Hij had weer een cadeautje voor me, maar voordat hij het gaf, zei hij plechtig tegen mijn ouders: 'Hierbij wil ik u om de hand van uw dochter vragen. We trouwen nog niet, maar ik wil wel dat we ons verloven op korte termijn, tenminste, als Beatrijs het ook wil.' Vragend keek hij me aan.
Ik kon geen woord uitbrengen van vreugde, maar vooral van verrassing. We hadden het namelijk nog nergens over gehad. Ik knikte alleen maar. Ook mijn ouders waren overvallen door de vraag. Mijn moeder was de eerste die haar stem weer terugkreeg. 'Wij zijn wat verrast,' zei ze een beetje afgemeten, 'want we hadden deze vraag nog niet verwacht. Jullie kennen elkaar nog niet zo lang.'
'Maar we geven wel onze toestemming.' Mijn vader knikte heftig met zijn hoofd alsof hij de woorden van mijn moeder wilde afzwakken.
Ik was dolblij. Binnenkort verloven met Léon... een droom die in vervulling gaat.
Léon gaf me een pakje. 'Ik ben heel blij dat je mijn vrouw wilt worden, Beatrijs. Dit is een blijk van mijn vreugde.' Hij sprak de woorden op dezelfde plechtige toon uit als de vraag die hij mijn ouders had gesteld en keek me daarbij ernstig aan. Met trillende handen wikkelde ik het cadeaupapier van het pakje. Er zat een witleren etui in. Voorzichtig klapte ik het deksel open. Niemand zei iets. Alleen het geluid van de flakkerende vlammetjes en het in elkaar vallen van hoopjes uitgebrande kolen in de brandende kachel verstoorde de stilte. Op een bedje van wit fluweel lag een collier. Het leek wel op fijn spinrag van zilverwit metaal dat bezaaid was met blauwe steentjes en zag er betoverend uit.
'Witgoud met saffieren,' legde Léon uit. Hij pakte het collier, legde het teder om mijn hals en deed de sluiting dicht. Ik slikte. Zoiets kostbaars... Ik werd er een beetje bang van. Als in een droom liep ik naar de gang en ging voor de spiegel staan. 'Wat prachtig,' fluisterde ik. Léon was me achternagegaan. Spontaan sloeg ik mijn armen om zijn hals. 'Dat had je niet moeten doen,' zei ik een beetje beverig en ik kuste hem. 'Het lijkt wel een sieraad uit een sprookje.'
'Je bent het waard, mijn allerliefste Beatrijs. Ik heb het collier speciaal voor jou laten maken. Je bent voor mij net zo uit een sprookje als het sieraad voor jou.'
Ik schudde alleen maar mijn hoofd. Wat zag hij toch in mij? 'We moeten straks de datum van onze verloving vaststellen, maar eerst moeten mijn ouders jouw ouders ontmoeten.' Daar had ik even niet aan gedacht. Mijn vader en moeder voor het eerst op bezoek bij Léons ouders, of andersom? Zeg nou zelf, Annabel, dat laatste zie jij toch ook niet zitten, die deftige en rijke mensen hier in Edam op bezoek? Ik moet iets verzinnen, maar wat? Was jij maar hier, dan kon je me even helpen. Je leek me altijd zo vindingrijk. 'Die man verwent je verschrikkelijk,' merkte mama naderhand een beetje afkeurend op toen ik alleen met haar in de keuken stond om de afwas weg te werken. 'Witgoud met saffieren...' Zou mama het me niet gunnen? Dat kan ik me eigenlijk niet voorstellen. Hè, waarom moet ik nou altijd zo piekeren? Was ik maar zo vrolijk als jij, Annabel.
Nadat Léon was vertrokken, merkte mama kribbig op: 'Ik moet zeggen, Beatrijs, dat die man soms erg overdreven doet. Zo'n kostbaar sieraad... Werkelijk, zoiets geef je alleen bij een huwelijk of bij de geboorte van een eerste kind. Een beetje minder had ook gekund, vind je niet, vader?' Mijn vader knikte bedremmeld en wreef zenuwachtig in zijn handen. Hij was het klaarblijkelijk niet met mijn moeder eens, anders zou hij niet zo nerveus reageren.
'Waarom doen ze nou nooit eens gewoon?' vroeg mama. Wie 'ze' en hoe 'gewoon'? Ik veerde overeind. 'Wat bedoelt u?'
'Gunst, Bee, wees niet meteen zo aanvallend. Ik bedoel alleen maar dat Joodse mensen soms zo vreselijk uitbundig, bijna aanstellerig zijn en vaak zo overdreven met geld smijten. Zeg nou zelf, die jas met al dat bont en die muts... Zo koud is het toch niet meer? En daarmee miszeg ik toch niets?' Voor de eerste keer bekeek ik mijn moeder alsof ze een vreemde was. Mijn moeder van wie ik hield... Hoe kon ze zulke stomme dingen zeggen en nog wel over mijn Léon? Ze leek wel een beetje op een... Ik durfde bijna niet verder te denken, maar deed het toch. Mama leek een beetje op een NSB'er, die ook van die akelige praat kon uitbraken. Ik werd er dieptreurig van.
'Hè Nita, Léon is toch een aardige man? Je moet inderdaad niet van die rare dingen zeggen,' trachtte papa de zaak te sussen.
'O, mag ik opeens niet in mijn eigen huis zeggen waarop het staat?' merkte mijn moeder fel op.
Zonder nog een woord terug te zeggen, draaide ik me om en liep naar boven. Ik ben geschokt, Annabel. Wat moet ik in vredesnaam doen? Hoe kan ik mijn moeder veranderen en haar overtuigen dat iedereen gelijk is? Ze zingt toch altijd: Kinderen van één Vader, reikt elkaar de hand? Misschien dat God mijn moeder kan veranderen. Papa en ik kunnen dat niet. Laat ik nu maar gaan slapen.
Liefs van een treurige Beatrijs
Dus oma was ook nog verloofd geweest met Léon Irrgang. Hoe was het mogelijk dat niemand in de familie op de hoogte was geweest van het bestaan van die Joodse verloofde van grootmoeder Beatrijs, dacht Tessa terwijl ze de brief nog eens nalas. Of mocht niemand het weten? Maar opa Mathijs had alles meegemaakt. Hij wist wie Léon Irrgang was. Waarom waren deze feiten geheim gehouden? Waren ze te pijnlijk geweest? Tessa kon zich er wel iets bij voorstellen. Waarschijnlijk zouden de brieven wel uitkomst geven. Dat kon niet anders. Maar wat een geweldig verlovingscadeau: dat witgouden collier met de saffieren. Die man moest stapel zijn geweest op oma. Die overgrootmoeder Nita... wat een heks. Het werd Tessa opeens duidelijker waarom er in de oorlog zo ontzettend veel Joden waren omgekomen. Om akelig van te worden. En Tessa was in de verte nog familie van dit mens. Jakkes.
De volgende brief bleek uit twee afzonderlijke brieven te bestaan, die waarschijnlijk bij elkaar hoorden. Daar ging Tessa tenminste van uit. Ze nam de eerste set blaadjes, vouwde ze open en begon te lezen.
Edam, 14 maart, 1939
Lieve Annabel,
De kennismaking tussen Léons ouders en de mijne was geen succes (nu druk ik me heel zacht uit). Omdat ik nog steeds op dinsdag mijn vrije middag heb, vond het bezoek ook plaats op deze dag. Mijn vader had voor deze gelegenheid de winkel gesloten. Ik haalde mijn ouders om twee uur op van de pont. Hun gezichten stonden strak van de zenuwen, zag ik. 'Dat hoeft niet,' wilde ik hun toeroepen, maar dat zou toch niet helpen, wist ik uit ervaring.
'Willen jullie lopen of met de bus en de tram?' vroeg ik, omdat het nogal kil weer was. De lucht zag eruit alsof het straks zou gaan regenen.
'Wij gaan lopen,' besloot mijn moeder. 'Zo ver is het niet.' Toen we voor het deftige huis stonden, belde ik aan en Lea, het eerste binnenmeisje, deed open. Nu werd ik toch wel zenuwachtiger. Hoe zou het chique echtpaar Irrgang reageren op het veel eenvoudiger echtpaar Voordewind? Léon en zijn ouders zaten in de salon, waar ook de indrukwekkende vleugel staat. Léon stond op en stelde mijn ouders eerst voor aan zijn moeder en daarna aan zijn vader. 'Gaat u toch lekker zitten,' zei mevrouw Irrgang en ze wees op twee makkelijke crapauds. Mijn ouders namen een beetje schutterig plaats.
Mama was vreselijk zenuwachtig en babbelde bijna de blaren op haar tong. Mijn vader en Léons vader hebben geen stom woord met elkaar gewisseld. Ja, een paar beleefdheden, maar meer ook niet. Gelukkig bleef het bezoek beperkt tot thee- en later koffiedrinken.
Mevrouw Irrgang zag mijn moeders nervositeit en reageerde heel aardig en kalm. Mijn moeder bedaarde wel, maar ze vond later, toen we weer thuis waren, dat Léons moeder een behoorlijk hautaine vrouw was. Ik werd echt kwaad. 'Daar heb ik helemaal niets van gemerkt,' zei ik. 'Ze is juist heel erg aardig en kijkt op niemand neer. Ze is helemaal niet arrogant.' Mama haalde nukkig haar schouders op. Ze was waarschijnlijk gewoon jaloers en voelde zich minder dan mevrouw Irrgang. Daarom zei ze die onaardige dingen. Na het avondeten ging ik naar buiten. Ik had behoefte om even alleen te zijn en wandelde door de Kwakelsteeg naar de Schepenmakersdijk en via de Singelweg naar de Zuidervesting. Het was al bijna donker en er scheen bijna geen verlichting, dus ik wandelde niet al te ver. Ik probeerde mijn gedachten op een rijtje te krijgen. Hoe moest dat nu in de toekomst? Mama die niets wil weten van de familie Irrgang? En eens komt het uit dat Léon en zijn ouders Joods zijn en helemaal niet bekeerd zoals papa denkt, maar naar de synagoge gaan in plaats van naar een kerk. Wat zou er dan gebeuren?
's Avonds toen ik net naar bed wilde gaan, zei mama dat papa en zij het contact tussen hen en Léons ouders niet verder ambieerden. Ik moest er rekening mee houden dat ze nog wel op het verlovingsfeest en eventueel later op de trouwerij zouden komen, maar daarna was het afgelopen. Die opmerkingen maakten me dieptreurig. De familie Irrgang was alleen maar aardig geweest. Zelfs Léons vader had later nog geprobeerd een gesprek aan te knopen met mijn vader. Tevergeefs. Mijn vader weet niets af van bankzaken en Léons vader niets van een kruideniersbedrijf. Eerlijk gezegd, ik had dit wel voorzien. Léons ouders en de mijne leven in zulke verschillende werelden. Ze passen gewoon niet bij elkaar. Maar ze stellen me wel voor een probleem: hoe moet ik Léon en zijn ouders nu uitleggen dat mijn ouders geen contact meer willen, terwijl ze zo hartelijk zijn ontvangen? Ik vind mijn ouders vreselijk onbeleefd. Mijn moeder wilde verder praten, maar ik had geen zin meer in onaardige opmerkingen. Ik wenste hen welterusten en liep naar boven. Hoe moet ik de reacties van mijn ouders uitleggen aan Léon?
De volgende avond, toen ik thuiskwam van mijn werk, bleek de boze bui van mijn moeder nog niet overgewaaid. 'Waarom ben je toch met die man thuisgekomen, terwijl je Mathijs van Anrooy had kunnen krijgen? Zijn familie past toch veel beter bij ons? Zo gewoon. Ze hebben ook geld, maar ze pronken er tenminste niet mee,' zei mama verwijtend. 'Dat doet Léons familie ook niet,' verdedigde ik mijn aanstaande schoonouders, maar mama keek me alleen boos aan. Ik heb haar maar laten praten. Hoe moet dat nu met de verloving? Zouden ze dan net zo bokkig doen? Zal ik Léon maar niet voorstellen om onze verloving alleen met z'n tweeën te vieren? Waarom doen mensen elkaar zulke onaardige dingen aan? Over onaardige dingen gesproken... Ik hoorde over de radio dat Duitsland Praag is binnengevallen. Tsjechië hoort voortaan bij Duitsland. Léon had gelijk: Hitler heeft dus met het annexeren van Oostenrijk nog niet genoeg Lebensraum. Welk land zou nu aan de beurt zijn? Als hij maar niet onze kant op komt.
Liefs van je Beatrijs.
Wat een vervelend stel waren die overgrootouders geweest, vond Tessa. Die Johan viel eerst wel mee, maar later liet hij zich volledig overvleugelen door zijn vrouw. Hij had haar toch wel kunnen afremmen, de slappeling? Wat Tessa vooral opgevallen was, was dat de ouders van haar grootmoeder alleen maar aan zichzelf dachten en het geluk van hun dochter totaal ondergeschikt vonden. Die overgrootmoeder Nita wilde dat haar dochter zou trouwen met Mathijs van Anrooy en liet dat te pas en te onpas merken.
En dan aan het eind van de brief dat arme Tsjechië, onder de voet gelopen door dat vreselijke leger van Hitler. De hele wereldgeschiedenis leek opnieuw tot leven te komen. Ze nam de volgende blaadjes van de brief.
Edam, 12 april, 1939
Lieve Annabel,
Half zeven in de morgen. Omdat ik niet langer kan slapen, schrijf ik je maar even een brief. Vandaag is onze verlovingsdag en je zult het niet geloven: na die toch wel koude winter is het hier de laatste dagen bijna zomer. Ik draag vandaag dan ook een luchtige jurk van lila Franse mousseline waarop kleine boterbloempjes zijn geborduurd. Mevrouw Laméris heeft hem voor mij gemaakt. 'Dat is mijn speciale verlovingscadeau aan jou,' zei ze. Aardig, hè. De jurk draag ik bij de receptie. Er horen korte, zachtgele kanten handschoentjes bij, gele, opengewerkte schoenen met een bandje en een klein hakje en een paars strooien hoedje waarop een lila corsage is bevestigd. Van Léon heb ik een collier met amethist gekregen. Dat past er natuurlijk prachtig bij.
De jurk voor het feest, die ik heb gekocht bij de Bonneterie, is gemaakt van zachtblauwe zijde. Ik heb expres voor die kleur gekozen omdat het collier met de saffieren er zo mooi bij past. Daarbij horen parelmoerwitte schoenen en lange witkanten vingerhandschoenen. Het kostte bijna al mijn spaargeld, maar dat hindert niet. Als ik met Léon trouw, heb ik toch geld genoeg. Wat klinkt dat berekenend, hè, maar zo bedoel ik het niet. Het betekent alleen dat ik anders het spaargeld had moeten gebruiken voor een uitzet en dan had ik die jurk echt niet gekocht. Mama had natuurlijk kritiek. Al dat zuurverdiende geld. Ze vond twee jurken erg overdreven, maar ik liet haar gewoon praten.
Je zult je wel afvragen hoe dat verder is gegaan met mijn ouders en de familie Irrgang. Léon had al gemerkt dat het niet zo boterde tussen mijn en zijn ouders. Ik durfde haast niet te vertellen wat mijn moeder had gezegd. Léon haalde alleen maar zijn schouders op. 'Ik trouw met jou, mijn liefste, en niet met je ouders. Ze zullen altijd welkom bij ons zijn, maar als ze niet willen, dan houdt het op.' Hij leek helemaal niet onder de indruk. Net alsof hij gewend is om afgewezen te worden. Afschuwelijk vind ik dat. Wat ik eigenlijk niet had verwacht: papa heeft voor de grote dag een nieuw pak aangeschaft en mama heeft een mantelpakje gekocht, nog wel bij Krause Vogelzang in de Kalverstraat. Het staat haar heel mooi, moet ik zeggen. Daarover hoef ik me dus tenminste geen zorgen te maken. Helemaal begrijpen doe ik het niet. Of zouden ze niet onder willen doen voor Léons ouders?
De receptie, het diner en het verlovingsfeest worden gehouden in een chic hotel-restaurant aan de Amstel. Na de receptie is er een diner en daarna begint een feest met veel genodigden. Daar zie ik wel tegenop. Al die rijke familieleden, vrienden en kennissen van Léon jagen mij toch wel schrik aan. Ik ben zo bang dat ik foute dingen doe of zeg. Ook maak ik me zorgen over mijn ouders en grootouders en de rest van de familie. Die zullen zich vast als katten in een vreemd pakhuis voelen. Laat ik me maar geen zorgen maken voor die tijd. Het allerbelangrijkste is dat ik me ga verloven met Léon. Als ik nog puf heb, maak ik vanavond de brief af.
Wat ben ik moe! Mijn handen doen pijn van het handen schudden en mijn voeten gloeien alsof ik uren op een hete vloer heb gelopen (dat kwam natuurlijk door mijn nieuwe schoenen), maar ik kan nog niet slapen. Ik moet je eerst vertellen hoe het was. Vlak voor de receptie begon, schoven wij de verlovingsringen, die we een maand geleden hebben uitgezocht, bij elkaar over de ringvinger van de linkerhand. Ik wilde een gewone, gladde ring en gelukkig wilde Léon dat ook. Nu waren we dus echt verloofd.
De receptie was overweldigend. Er waren zo veel mensen en we kregen zo veel cadeaus. Ook mevrouw Laméris, de huishoudster en de coupeuses kwamen langs. Ze hadden geld bij elkaar gelegd voor een prachtig tafellaken en bijpassende servetten. Het feest is me enorm meegevallen. We hebben zelfs gedanst. Léon vindt dat ik op dansles moet gaan. 'Je hebt aanleg,' zei hij. Ik zou wel willen, maar ik weet zeker dat ik geen toestemming krijg van mijn ouders. Die vinden dansen erg lichtzinnig en zelfs onbehoorlijk. 'Ons soort mensen danst niet,' zegt papa en altijd op zo'n manier alsof God persoonlijk een hekel heeft aan dansen. Dat heb ik nooit begrepen. In de Bijbel wordt er juist veel gedanst. Misschien niet door de apostel Paulus, maar die had ergens een doorn in zijn vlees en dan kun je ook niet goed dansen. Zo gauw we getrouwd zijn, ga ik op dansles.
De gasten op het feest waren allemaal bijzonder aardig en ik kreeg veel complimenten, iedereen bewonderde vooral mijn collier. Ik werd zo in beslag genomen door de gasten die kwamen feliciteren dat ik helemaal niet gezien heb hoe het met mijn familie ging. Vast wel goed, want ik hoorde naderhand geen klachten. Nu was het diner geweldig. Ik heb zulke heerlijke dingen gegeten. Er was speciaal joods eten voor wie dat wilde: linzensoep met lamsvlees en komijn, heel veel gevulde groenten, verse sardientjes met kruidenvulling, allerlei kipsoorten gevuld of met sausjes, gebakken heilbot met mierikswortelsaus en dan ten slotte diverse zoete desserts. Het was allemaal even lekker.
Léon heeft ons om twaalf uur naar Edam gebracht. Daar waren mijn ouders en ik natuurlijk blij mee. Hoe hadden we anders thuis moeten komen? Maar mijn ouders deden wel alsof het de gewoonste zaak van de wereld was dat Léon ons thuisbracht, terwijl ze hem eigenlijk maar niets vinden. Heel raar, vind ik. Zouden mijn ouders zich nou nooit schamen voor hun ongemanierde houding?
Nadat ik afscheid van Léon had genomen, hebben mijn ouders en ik nog even nagepraat. Ze hadden vooral het diner apart en deftig gevonden.
'Maar jammer dat er niet werd gebeden voor het eten,' merkte mijn vader somber op.
'Ik had op z'n minst verwacht dat de oude heer Irrgang zou voorgaan in gebed,' voegde mijn moeder er een beetje verontwaardigd aan toe.
'Dat gebeurt nooit bij een diner,' wist ik zeker. 'Hier in Edam wel,' meende mama.
Het ontbrak er nog maar aan dat ze de familie Van Anrooy er niet bij haalde. 'Ik ben moe,' zei ik en ik draaide me om en liep naar boven. Er was toch alleen maar kritiek, terwijl ze zelf geen stuiver hadden bijgedragen aan de receptie, het diner en het feest. Het maakte me zo neerslachtig. Ik maak me geen illusies meer: mijn ouders zijn gewoon niet ingenomen met Léon. Ze hadden liever Mathijs van Anrooy gehad, maar ik houd nu eenmaal niet van Mathijs.
Liefs van je gelukkige, maar tegelijk ook treurige vriendin Beatrijs
Langzaam vouwde Tessa de brieven in elkaar. Wat een schraperig en vervelend stel waren die Johan en Nita geweest met alleen maar kritiek. Ze kon haar grootmoeders treurigheid zo navoelen. En dan die schaamte... Maar niet gek: een receptie, een diner en een feest in een chic hotel aan de Amstel. Tessa begon te glimlachen. Als de Tweede Wereldoorlog niet was gebeurd, wat zou haar grootmoeder dan schathemelrijk zijn geweest. Niet te geloven! En dat niemand in de familie Van Anrooy op de hoogte was van deze geschiedenis. Dat Tessa de eerste was die kennismaakte met een Joodse familie die zo'n belangrijke rol had gespeeld in het leven van haar grootmoeder. Wat zou er met ze gebeurd zijn? Gevlucht naar Engeland? Nee, het was veel waarschijnlijker dat ze waren omgekomen in een van die vreselijke concentratiekampen.
Tegelijk schoot haar een gedachte te binnen. Stel dat haar grootmoeder was getrouwd met Léon Irrgang, had ze dan hetzelfde lot ondergaan als haar schoonfamilie? Daar moest Tessa even niet aan denken.
Edam, 5 september, 1939
Lieve Annabel,
Het is oorlog. Nee, niet hier in Nederland, maar Engeland en Frankrijk hebben Duitsland de oorlog verklaard, omdat Hitler een paar dagen geleden met zijn legers Polen is binnengevallen. Léon is doodsbang en ik ook. Veel mensen zeggen dat Nederland neutraal kan blijven zoals in de Eerste Wereldoorlog, maar daar geloof ik niets van. Léon wil dat zijn ouders naar Engeland vertrekken. 'Ik red het wel als de Duitsers komen, maar mijn ouders niet. Daarom wil ik dat ze verhuizen.'
En nu is Léon op weg naar Engeland om huisvesting te zoeken voor zijn ouders. Ik hoop dat hem niets overkomt op zee. Die Duitse onderzeeboten zijn overal. Als hij maar weer veilig terugkomt. Ik heb Léon moeten beloven om elke dinsdagmiddag even bij zijn ouders langs te gaan. 'Je bent per slot van rekening hun aanstaande schoondochter en vooral mijn moeder is wat eenzaam. Ze vindt het heerlijk als je komt.' Met zijn moeder heb ik inderdaad geen moeite, maar zijn vader is nog steeds afstandelijk. Een enkele keer als hij denkt dat ik niet kijk, kan hij mij met zo'n vreemde blik opnemen. Dan ben ik benieuwd naar wat hij op dat moment denkt. Hoor ik niet met zijn zoon verloofd te zijn omdat ik niet-Joods ben, of omdat ik niet tot hun rijke, voorname klasse behoor? Vanmorgen moest ik naar de firma Lindeboom in de Handboogstraat om nieuwe bruidssuikers te halen. Ik wilde net de winkel ingaan, toen ik een bekende stem hoorde zeggen: 'Ach so, Fraulein Voordewind. Zeker bruidssuikers kopen voor haar bazin.' Verschrikt draaide ik me om. Daar stond juffrouw Benedict. Haar gezicht was hevig opgemaakt. Haar ogen leken wel blauwe karbonkels. Er lag een hoogmoedige trek om haar mond. Wat deed ze hier? Woonde ze nog steeds in Amstelveen? Ze hoorde toch in Duitsland te zijn? Juffrouw Benedict stak een hand uit en greep mijn arm. Ik probeerde me los te trekken, maar dat lukte niet. Wat wilde ze van me?
'Ich hab gehoord,' zei ze in gebroken Nederlands, 'das du verlobt bist mit de buurman van die überkant. Doch?' Ze keek me scherp aan.
Hoe wist ze dat? Was ze soms een spionne? Had ze zich alleen maar voorgedaan als verkoopster? 'Höre, kleine Beatrijs, du solsst diesen Mann verlassen, er ist nicht gut für dich. Nun kan es noch. Sonst ist es zu spat.' Dreiging klonk door in de akelige stem.
Ik rukte me los en liep snel de winkel in. Nog even zag ik haar gezicht: fanatiek en onheilspellend. Wat bedoelde ze met te laat? Wat wist zij wat wij niet wisten? Ik kreeg de bestelde bruidssuikers en verliet de zaak. Ik wist niet hoe gauw ik terug moest zijn. Terug in de bruidswinkel vertelde ik het verhaal aan mevrouw Laméris.
'Is ze nog steeds in ons land?' vroeg ze verbaasd, maar ook bezorgd. 'Ik dacht echt dat ze vertrokken was naar haar heimat.' En allebei vroegen wij ons af: wie was juffrouw Benedict? Ik ben bang, Annabel, vreselijk bang. Woonden we maar met z'n allen in Engeland, dan was er tenminste een grote zee tussen ons en de Duitsers.
Het wordt herfst. Voor het eerst vind ik het jammer dat de zomer voorbij is.
Voordat ik een bezoek bracht aan Léons ouders ging ik naar de Gebroeders Winter, een grote kantoorboekhandel aan de Rozengracht waar ik altijd het speciale papier voor mijn herbarium koop en tegelijk een pakje enveloppen. Mijn stapel brieven aan jou wordt wel erg groot, Annabel. Ik moet een plaats vinden waar ik ze veilig kan opbergen, zonder dat vreemde ogen ze kunnen lezen. Ik denk al dat ik weet hoe ik dat ga doen.
Ver na de middagpauze, het was al half drie, ben ik naar Léons ouders gegaan. Het was eigenlijk best leuk. Ik miste Léon natuurlijk wel, maar zijn moeder deed heel hard haar best om me op mijn gemak te stellen. Ze vroeg me uitvoerig naar mijn hobby: planten en bloemen drogen en verzamelen, en vindt dat nog steeds heel apart. Léons vader kwam pas veel later. Hij viel wel mee en deed tenminste niet zo streng. Aan het eind van de middag heeft hij me zelfs naar de pont gebracht. Hoewel ik protesteerde en zei dat het echt niet hoefde, stond hij erop om me te begeleiden. We liepen wat schutterig naast elkaar. Ik was als de dood dat ik tegen hem aan botste, want je had toch niet verwacht dat we gearmd liepen? Daarvoor is meneer Irrgang veel te formeel. Ik was opgelucht dat we bij de pont aankwamen. Toen we afscheid namen van elkaar, boog meneer Irrgang stijfjes en ging toen weer terug. Ik keek hem na. Er hing iets verlatens om hem heen, alsof hij een vreemdeling was in een hem onbekende stad. Het raakte me opeens heel diep. Zou hij misschien ook bang zijn? Bang voor plotselinge scheldwoorden of misschien wel lichamelijke aanvallen omdat hij Joods is, zoals het schering en inslag is in Duitsland? Het lijkt me zo erg om steeds maar op je hoede te moeten zijn.
Het carillon begint te spelen, zo vrolijk, zo licht alsof er in de wereld geen problemen ronddolen. Ik mis Léon en bid dat hij snel en veilig naar huis komt.
Liefs van je Beatrijs
Het dagboek kreeg zo langzamerhand trekken van een thriller, vond Tessa. Wie was dat akelige mens met haar fanatieke poppengezicht? Soms een lid van de vijfde colonne? Tijdens een geschiedenisles waarin de Tweede Wereldoorlog werd behandeld, was de term 'vijfde colonne' voor het eerst gevallen. Het waren mensen die vooruit waren gestuurd om het land waarop Hitler zijn begerige ogen had laten vallen, te verkennen. Pure spionage. Grootmoeder Beatrijs had dat vermoeden vast eveneens gehad. Dat kon je aan alles merken. Tessa was benieuwd of deze Gertrud Benedict verder nog een rol had gespeeld in het leven van haar grootmoeder.
Die vader van Léon Irrgang vond ze een buitengewoon intrigerende man. Aan de ene kant liet hij, althans volgens haar grootmoeder, merken dat zijn zoon met de verkeerde was thuisgekomen, maar aan de andere kant was hij aardig en galant genoeg om zijn aanstaande schoondochter naar de pont te brengen. Tessa vond hem toch een aannemelijker man dan haar overgrootvader Johan, die alleen maar zenuwachtig in zijn handen kon wrijven als zijn vrouw de zoveelste onzinnige en discriminerende opmerking maakte.
Met een nadenkende blik op haar gezicht staarde Tessa naar de brief in haar hand. Te gek voor woorden dat mensen om de meest uiteenlopende redenen elkaar niet accepteerden: oma's ouders hadden moeite met Léon Irrgang omdat hij Joods was, want dat kon je toch echt wel stellen, en Léons vader was niet ingenomen met de keuze van zijn zoon omdat het meisje nou net niet-Joods was. Tessa vouwde de papieren in elkaar. Wat had de volgende brief te melden?
Edam, 18 oktober, 1939 Lieve Annabel,
Het heeft lang geduurd, maar Léon is eindelijk weer terug. Heerlijk om weer zijn armen om me heen te voelen en zijn warme stem te horen die me allerlei lieve dingen in mijn oor fluistert. Hij had weer een cadeau voor me meegebracht: een prachtige armband van zalmroze pareltjes. Eerlijk gezegd, ik was er niet zo blij mee. Léon merkte dat wel. Verbaasd en een beetje teleurgesteld vroeg hij mij: 'Houd je niet van parels, mijn kleine Beatrijs?'
'Dat is het niet,' antwoordde ik wat onhandig. 'Maar ik heb al zoveel sieraden en ik kan niets voor jou kopen, omdat ik zelf niet zoveel geld heb.'
Hij keek me ernstig aan en zei lief: 'Ik hoef helemaal niets van jou. Jij bent zelf het grootste cadeau dat ik ooit heb gekregen.'
'Maar dat ben jij toch ook voor mij!' riep ik verbaasd uit. Hij begon te lachen. 'Maar het verschil is gewoon dat ik veel geld heb en jij niet. Laat me nu maar. Ik word helemaal blij als ik jou iets kan geven. Trouwens, geld is zo onbelangrijk.' Ja, als je het hebt, dacht ik. Maar het wordt wel belangrijk als je het niet hebt.
Weet je dat ik al mijn juwelen bij elkaar in een blikken koekdoos bewaar? Die doos heb ik achter een balk van de kleine vliering boven mijn kamer gezet. Ik weet geen andere plaats en hij is tenminste veilig. Mijn moeder komt niet zo heel vaak op de vliering, want ze is nogal bang voor de muizen die er regelmatig op bezoek komen. Als ze ze hoort, moet papa muizenvallen zetten, wat ik wat wreed vind. Die beestjes doen toch niets? Alleen maar wat knabbelen aan oude boeken. Léon is wel veranderd. Hij was al geen uitbundige lachebek, maar nu kijkt hij wel heel ernstig. Het lijkt wel of hij voortgedreven wordt door onrust. Dat komt omdat zijn ouders de ernst van de situatie niet helemaal goed inschatten. Het liefst wil hij ze vandaag nog op de boot naar Engeland zetten. Tegenwoordig breng ik meer bezoekjes aan de Brouwersgracht dan voorheen en ik begin het eigenlijk steeds leuker te vinden. Na mijn werktijd ga ik ernaartoe en blijf dan eten, tot grote boosheid van vooral mijn moeder. 'Maar mama, ik moet mijn aanstaande man toch beter leren kennen voordat ik met hem trouw,' zei ik onschuldig toen mijn moeder me terechtwees dat ik niet zo vaak naar mijn aanstaande schoonouders moest gaan. 'Jullie zeggen zelf dat er geen teruggang meer is als ik eenmaal getrouwd ben.' Daarop wisten ze even geen antwoord. 'Je moet niet zo brutaal zijn,' bitste mijn moeder. 'Eert uw vader en uw moeder.' Dat zegt ze altijd als ze het even niet meer weet. Maar ik ga gewoon. Vanmiddag was ik erbij toen Léon voor de zoveelste keer aandrong dat zijn ouders zouden vertrekken, maar vooral zijn moeder kan geen afscheid nemen van Amsterdam. 'Ik word zo moe van het vluchten. Nu weer naar Engeland. Ik ben net gewend in Amsterdam. Zo'n vrolijke stad. We hebben hier onze kennissen en vrienden. De meesten van hen zijn ook gevlucht uit Duitsland. Dat schept een band,' zei ze bijna wanhopig toen Léon voor de zoveelste keer begon over verhuizen naar Engeland. Trouwens, Hitler heeft gezegd dat hij Nederland niet zal binnenvallen, net zo min als België, Zwitserland, Luxemburg en Denemarken. Hij heeft beloofd deze landen met rust te laten.'
'En u gelooft die boef?' vroeg Léon. 'Mama, die man is een woordbreker. Ik weet zeker dat hij Nederland niet met rust zal laten. Ga weg, nu het nog kan. Jullie zijn veilig in Engeland. Als Hitler met zijn trawanten hier komt, kunnen jullie met geen mogelijkheid meer vertrekken.'
'Maar mogen we daar dan blijven?' wilde zijn moeder weten. 'Jullie gaan daar eerst zogenaamd vakantie houden. Als hier de oorlog uitbreekt, zullen ze jullie heus niet terugsturen. Engeland is een beschaafd land,' antwoordde Léon. 'Maar jij dan? Waarom blijf jij wel hier als het zo gevaarlijk is om te blijven?'
'Mama, ik moet hier de zaken afhandelen. Ik zal proberen de bank te verkopen of onder te brengen bij een andere bank. En ik ben jong. Ik red me wel. Zo gauw krijgen ze mij niet in handen. Jij bent gehandicapt, mama. Alsjeblieft, ga weg nu het nog kan.'
Meneer Irrgang aarzelde. Aan de ene kant wilde hij wel weg, maar hij hield ook rekening met zijn vrouw die nu al heimwee krijgt als ze aan Engeland denkt.
'Wat moet er gebeuren om mijn ouders weg te krijgen?' vroeg Léon mij wanhopig toen hij me wegbracht naar de pont. Ik wist het niet.
O Annabel, de berichten uit Duitsland worden steeds ernstiger. Joden worden opgepakt, mishandeld en als ze proberen te vluchten, wil geen land hen opnemen. Waarom doen Léons ouders zo dom? Alles ziet er even belabberd uit en het weer valt ook niet mee. Ik word moe en akelig van de regen die maar neer blijft stromen en stromen en stromen.
Liefs van je treurige Beatrijs
Tessa kon als het ware de wanhoop van Léon Irrgang navoelen. De paniek dat de mensen die je zo lief waren, niet naar je wilden luisteren. Waarschijnlijk sloot die moeder haar ogen voor de ernst van de situatie, omdat ze anders wel moest verhuizen. En dan haar grootmoeder Beatrijs die zo dol was op zonneschijn en last had van de eindeloze regen die over het land trok. Snel schoof Tessa de bladen in elkaar en nam de volgende brief.
Edam, 13 december, 1939 Lieve Annabel,
Léons ouders zijn eindelijk zover dat ze gaan verhuizen. Ze zien in dat Hitler alle Joden wil vernietigen, maar ze zijn ook wakker geschud doordat Joodse vluchtelingen opgevangen worden in een kamp in Westerbork, een plaatsje ergens in Drenthe. Wat moeten ze daar in vredesnaam doen? Het lijkt me zo saai. Kunnen ze niet gewoon opgevangen worden in de steden in gewone huizen, of zijn er geen huizen over? Je ziet, ik ben niet de snuggerste op dit gebied. Léon zal de zaken van zijn vader afwikkelen en proberen het Irrgang-deel van de bank te verkopen. Misschien dat de partner van Léons vader er iets voor voelt. Ik ben toch wel vreselijk opgelucht dat Léon niet meegaat met zijn ouders. 'Als ik wegga, neem ik jou mee,' zegt hij altijd.
Natuurlijk ga ik dan mee, al zal ik vreselijk heimwee krijgen, dat weet ik nu al, maar een leven zonder Léon kan ik me niet voorstellen.
Meneer en mevrouw Irrgang zijn van plan om in januari naar Engeland te vertrekken. Léon heeft een huis gekocht in Caustonbury, een dorpje in de Cotswolds dicht bij Oxford. Hij heeft meteen geregeld dat het huis waarin zijn ouders gaan wonen, volledig gemeubileerd is, want een volledige verhuizing van de meubels uit Amsterdam is niet mogelijk. Léon zou anders in een ongemeubileerd huis moeten wonen. Wel gaan de meeste schilderijen op transport, zogenaamd voor een tentoonstelling die ze daar willen organiseren. Ik vind dat toch zo slim van Léon. Om het echt te laten lijken, heeft hij zelfs affiches - dat zijn een soort aanplakbiljetten - laten drukken, zodat de douane geen argwaan krijgt. Gek, ik zal ze missen. Léons vader is heel erg bijgedraaid. Hij is niet meer afstandelijk en lacht zelfs om mij als ik iets leuks uit de winkel vertel.
'Beatrijs, zul je goed voor mijn jongen zorgen?' vroeg Léons moeder eens.
Ik knikte heftig met mijn hoofd en had moeite om niet in tranen uit te barsten, waarom weet ik niet. Ik nam me heilig voor om Léons leven te verdedigen, al was het met mijn eigen leven. Léons moeder keek me aan en had ook tranen in haar ogen. Ze pakte mijn handen en drukte die stevig. 'Ik geloof je,' zei ze toen schor. Toen stond ze moeizaam op en liep naar het hoge tafeltje waarop het zwarthouten beeldje stond van het vrouwenfiguurtje met het lange haar en de sierlijke armen kruislings voor het lichaam gevouwen. Léons moeder nam het beeldje en gaf het aan mij, terwijl ze zei: 'Dit beeldje heb ik bestemd voor jou. Het past zo goed bij je, zo sierlijk en ingetogen.'
Ik kon geen woord meer uitbrengen. Ik schudde alleen maar mijn hoofd. Dat prachtige beeldje dat ze van haar man heeft gekregen...
'Ik heb het er met Reuben over gehad en die vond ook dat jij het moest hebben.' Mevrouw Irrgang ging weer zitten en knikte me bemoedigend toe.
'Dddank... u... wel,' bracht ik stamelend uit. Ik was er dubbel blij mee omdat Léons vader het ook goedvond. Begrijp je het een beetje?
Toen ik thuiskwam en mijn ouders het beeldje liet zien, vond mijn moeder het maar niets, maar mijn vader vond het mooi. Het is niet anders.
Ze zeggen dat het gaat vriezen. Van mij mag het en het mag ook heel erg gaan sneeuwen, want dan blijf ik weer over bij mevrouw Laméris en ga ik elke avond naar Léon en zijn ouders. Ik verheug me er nu al op.
Liefs van je Beatrijs
Dus dat was de weg geweest die het beeldje had afgelegd: oma Beatrijs had het als afscheidscadeau gekregen van de moeder van Léon Irrgang, dacht Tessa. Wat fijn dat haar grootmoeder toch nog geaccepteerd was door Léons vader. Tessa was bijzonder benieuwd of de ouders van Léon nog bijtijds hadden kunnen vluchten voor het dodelijke geweld van Hitlers soldaten.
Edam, 16 januari, 1940
Lieve Annabel,
Vreselijk, ik zit thuis vanwege de sneeuw. Had ik me zo verheugd op een logeerpartij op de Herengracht, maar die gaat mooi niet door. Er ligt een enorm pak sneeuw. Er is geen doorkomen aan. Niet leuk meer. Het vriest dat het kraakt. Overal wordt geschaatst, maar ik ben geen schaatsster. En nu zit ik thuis. Mama vindt het heerlijk. 'Zo gezellig,' jubelt ze, maar ik vind het niets. Ik heb een jurk die ik al had geknipt in elkaar gezet en afgewerkt, maar ik kan niet aan het naaien blijven.
Plotseling wist ik wat ik moest doen. Ik ging naar boven en kwam daarna terug met een doos vol gedroogde planten. 'Wat ga jij doen?' vroeg mijn moeder. Met afkeurende blikken keek ze naar de doos. Ze houdt absoluut niet van gedroogde bloemen en planten en noemt ze rommel. 'Ik ga ze inplakken,' zei ik vrolijk. 'Daar heb ik nu tenminste tijd voor.' Weer ging ik naar boven om even later terug te keren met het pak papier en de enveloppen die ik bij Winter op de Rozengracht heb gekocht.
'Maar wat ga je eigenlijk doen met die enveloppen?' wilde mijn moeder weten.
'Daarin schuif ik briefjes waarop ik schrijf waar ik de planten heb gevonden, de datum en...'
'Jaja, al goed,' zei mijn moeder snel. Ze is helemaal niet geïnteresseerd in het wel en wee van planten en bloemen. Ze vindt een herbarium maar een nutteloos en saai ding. Mama begrijpt ook niet waar ik die afwijking - want zo noemt ze mijn liefde voor de natuur - vandaan heb. 'Zeker niet van mij,' zegt ze altijd met een opgetrokken neus. Ik ging aan het werk. Midden op een blad papier lijmde ik twee enveloppen, maar ik liet ze op het volgende blad verspringen zodat ik geen grote bobbel kreeg in het herbarium. Om de enveloppen heen zette ik de bloemen en planten vast. 'Toch wel mooi,' vond mijn moeder, die af en toe een blik op mijn werk wierp.
Er waren zoveel planten en bloemen, dat ik het werk niet in één dag klaar kreeg, maar dat hinderde niet. Ik had tijd genoeg, want ik kon toch niet naar Amsterdam vanwege het weer. De volgende dagen gebruikte ik voor het verder inplakken en beschrijven van de bloemen en de planten. Onder het wakend oog van mijn moeder schoof ik de brieven in de enveloppen.
'Is één envelop niet voldoende?' vroeg ze, terwijl ze naar een bladzij keek.
Ik schudde mijn hoofd. 'Voor elke plant en bloem is er een aparte envelop,' zei ik heel beslist.
'Wat een verkwisting. Nou ja, wat geeft het ook. Straks kun je zwemmen in je geld.' De woorden klonken bijna venijnig. Ik keek haar aan, maar mama trok alleen maar heel onschuldig haar wenkbrauwen op. Vergiste ik me nou? Het zal wel. Nog steeds is mijn moeder het niet eens met mijn keuze. Léon weet het. Hij is per slot van rekening niet blind. Sporadisch komt hij nog in Edam en als hij komt, is hij stil en in zichzelf gekeerd.
'Wat is er met die man aan de hand? Zijn we soms te min voor hem?' vroeg mijn moeder na afloop van het laatste bezoek.
Ik haalde alleen mijn schouders op en gaf geen antwoord. Als hij druk is, vindt mijn moeder hem typisch Joods en als hij stil is, vindt ze hem arrogant. Ik laat haar maar praten. Dat doet mijn vader ook meestal.
Eindelijk was ik klaar met het inplakken en beschrijven van de planten en de bloemen. 'Wilt u het nog eens zien?' vroeg ik aan mijn moeder.
'Bee, heel mooi, maar ik zal blij zijn als de tafel weer vrij is en je de rommel naar boven hebt gedaan.' Ik zuchtte even, gooide de resten van stengels en blaadjes in de prullenmand. Toen maakte ik met een perforator gaatjes in de papierbladen waardoor ik stukjes koord reeg. 'Zonde van dat mooie koord,' vond mama misprijzend, maar daar trok ik me niets van aan. Als het weer opknapt en ik weer naar Amsterdam kan gaan, koop ik bij Winters karton voor een hoes, zodat het papier van het herbarium niet beschadigd kan worden. Dan lijm ik er vier bandjes aan waarmee ik de hoes kan dichtknopen voor al te nieuwsgierige ogen. Tevreden liep ik met het herbarium naar boven en glimlachte. Mijn plan was gelukt. Vanavond kwam de rest.
Het is avond en ik heb het voor elkaar, Annabel. Vlak voordat ik in bed stapte, heb ik de briefjes met de aantekeningen over de planten en de bloemen uit de enveloppen gehaald en ze in een papieren zak gestopt die ik morgen weg zal gooien. Daarna heb ik de brieven aan jou in de enveloppen gestopt. Nu hoef ik tenminste niet meer bang te zijn dat mijn moeder ze leest. Wat heerlijk dat mijn moeder niet van herbaria houdt. Zo gauw de bussen weer rijden, ga ik naar Amsterdam, want ik mis Léon vreselijk. Ik word er zo ongedurig van. Hoelang zal dit weer nog aanhouden?
De reis van mevrouw en meneer Irrgang is ook uitgesteld vanwege het weer. Wanneer ze nu weggaan, is nog niet bekend.
Edam, 31 januari, 1940
Dorpen in heel Noord-Holland zijn ingesneeuwd door stuifsneeuw. Je gelooft je ogen niet. Op de Zuidervesting ligt de sneeuw opgetast als een muur. Zelfs de telefoon doet het niet meer, want de kabels zijn door de sneeuwlast gebroken. Bijna het hele verkeer in Nederland ligt stil. De kleine kroonprinses Beatrix is jarig. Ik ben benieuwd of ze veel visite krijgt. Dat zal wel niet. Iedereen heeft last van het weer, zelfs de deftige mensen. En ondertussen zit ik nog steeds thuis. Ik heb mijn kamer al drie keer opgeruimd en schoongemaakt. Het herbarium met de brieven staat tussen een stel andere herbaria. Geen haan die ernaar kraait.
Het is inmiddels 4 februari. Het dooit, maar de ellende is niet te overzien. Je moet je even voorstellen: al die sneeuw die smelt... De putten en sloten kunnen het niet meer aan. Overal stromen de straten over. Gelukkig valt het in onze straat nog een beetje mee. Op de straat staan diepe plassen, maar in huis hebben we er geen last van. Ik heb Léon gebeld. Zij hebben wel last van het water. Schuin tegenover hun huis is het plaveisel verzakt en de trams rijden niet meer omdat ze door het water defect zijn geraakt. Er zijn zelfs motorwagens in brand gevlogen wegens kortsluiting. Wanneer is deze ellende over? Ik word er balorig van.
Liefs van je Beatrijs
Kom daar nu eens om, dacht Tessa toen ze de brieven weer in de enveloppen stopte. Wat een winters. Niet dat ze daar nu naar uitzag, maar spannend waren die tijden zeker. Zoveel sneeuw... Als dat nu ook eens in deze moderne tijd gebeurde... Ach, dan zou het nog rampzaliger uitpakken. Bij een paar gladde blaadjes op de rails lieten de treinen het tegenwoordig al afweten! Wat was haar grootmoeder overigens slim te werk gegaan door de brieven op zo'n originele manier te verstoppen voor de nieuwsgierige ogen van haar moeder.
Edam, 4 februari, 1940 Lieve Annabel,
Vandaag is het Carnavalszondag. Nee, wij vieren geen carnaval. Dat doen ze alleen in het zuiden onder de grote rivieren. Een paaps feest, vindt mijn moeder. Het dooit nog en ik wil proberen om morgen in Amsterdam te komen. De veren over het IJ varen tenminste weer. Voor de zekerheid neem ik een tas met kleren mee. je weet maar nooit. Die tas laat ik overigens staan in de logeerkamer van de winkel. Mevrouw Laméris vindt het goed. Ik denk zelfs dat ze hoopt dat het weer gaat sneeuwen of vriezen en dat ik dan in Amsterdam ben. Ik heb zomaar dat idee.
Het is 9 februari, het vriest en hoe! Ik blijf voorlopig in Amsterdam. Léon, zijn ouders en mevrouw Laméris vinden het heel leuk dat ik nu dag en nacht in Amsterdam ben. Léons moeder zei dat ze me heel erg gemist had. Aardig van haar, hé?! In april is het zover. Dan vertrekken Léons ouders naar Caustonbury in Engeland. Ik word al verdrietig als ik eraan denk. Gek hè, nooit verwacht dat ik werkelijk van mijn aanstaande schoonouders zou gaan houden. Ik zit 's avonds afwisselend bij Léon en mevrouw Laméris. Mevrouw Laméris is vaak alleen. Ze vertelt over haar jeugd in Frankrijk, over de lavendelvelden en de mimosa, over het oude huis in Montpellier en over de wijnen die uit die streek, Languedoc-Roussillon, komen. Mevrouw Laméris kan heel goed vertellen. Ik denk dat ze wel heimwee heeft. Ze is naar Nederland gegaan omdat ze zou trouwen met een Nederlander, maar die is vlak voor het huwelijk verongelukt. Omdat ze al een winkel in bruidskleding waren begonnen, is mevrouw Laméris hier gebleven. 'Maar eens ga ik weer terug, Beatrijs,' zei ze. Dat idee vind ik net zo vervelend als het vooruitzicht dat de ouders van Léon naar Engeland vertrekken. Ik ga absoluut met Léon mee als die verhuist, wat mijn ouders er dan ook van mogen vinden.
Elke avond wandelen we over de grachten door de sneeuw. Het is ontzettend koud, maar dat hindert niet. We praten en praten. Dat er iemand bestaat met wie je alles kunt delen, dat vind ik zo'n groot wonder. Léon vertelt over zijn familie die oorspronkelijk uit Polen komt. De meeste familieleden zijn later verhuisd naar Duitsland, Amerika en Engeland en altijd omdat ze moesten vluchten vanwege de pogroms (dat zijn vervolgingen). En nu moeten mevrouw en meneer Irrgang ten slotte weer vluchten.
'Het lijkt me geweldig om jou in de toekomst aan mijn hele familie voor te stellen,' zegt Léon en hij omhelst me midden op de gracht. Niemand die het ziet, want iedereen zit binnen. Ik schrijf aan de tafel in de logeerkamer. Het is vreselijk koud, maar gelukkig brandt het elektrische kacheltje. Ik ga straks naar bed, maar ik probeer nog wel een gaatje in de ijsbloemen op het raam te blazen. Misschien zie ik Léon dan nog wel, wuivend voor zijn raam.
Liefs van Beatrijs