Hij wist niet meer hoe lang hij al gelopen had. Toen hij wegging, had hij niet op zijn horloge gekeken. Nu was het bijna acht uur. Hij had blaren op zijn voeten. Laarzen bleken niet het beste schoeisel om een lange wandeltocht te maken. Maar hij had het vooral koud, omdat zijn jas nog in de auto had gelegen met zijn gsm en zijn portefeuille en daarin ook zijn pinpas en zijn creditcard. En het pistool, dat verdomde ding dat hun zo veel ellende had gebracht. Die twee mannen gingen regelrecht op hun doel af. Ze hadden geweten wat ze moesten zoeken en waar ze moesten zoeken. Iemand moest het hun verteld hebben, het kon niet anders.
Na zich een tijd te hebben stilgehouden, was hij door het bos teruggelopen naar het huis, maar hij was onzichtbaar tussen de bomen en de struiken gebleven. Wel was hij tegen een laaghangende tak gelopen, die zijn gezicht had gestriemd. Zo te voelen had hij enigszins gebloed. Met de mouw van zijn overhemd had hij langs zijn wang geveegd. Voor het huis stond een politieauto. Omdat de luiken niet dicht waren, kon hij zien dat Mirjam met twee agenten in de kamer zat. Het leken hem tenminste agenten, maar hij stond meer dan honderd meter van het huis af te blauwbekken. Daarbinnen had hij voldoende kleren liggen, een warme trui, betere schoenen, want met die laarzen aan was het net of zijn voetzolen direct op de koude bosgrond drukten. Hij sloeg zijn armen beukend om elkaar, tegen zijn lichaam, in een desperate poging om het een beetje warm te krijgen. Hij stampvoette als een kind dat zijn zin niet kreeg. Na een klein uur was Mirjam uit het huis gekomen, begeleid door twee mannen in uniform.
Het was inmiddels bijna zeven uur. Alle lichten waren uitgedaan, de luiken gesloten, en de deur op slot. In een politieauto waren ze weggereden. Hij sloop iets dichter naar het huis toe, hoewel hij wist dat het gevaarlij k was. Elk moment zouden ze terug kunnen komen, de mannen die hier eerder geweest waren of andere. Misschien mensen die technisch onderzoek moesten doen. Vingerafdrukken, sporen. De mannen en vrouwen van de Waalse versie van Crime Scene Investigation zouden binnenkort verschijnen. Deze plek was verre van veilig. Hij moest weg, zo ver mogelijk hier vandaan.
Toen hij eenmaal voorbij Rochefort was, durfde hij het struikgewas te verlaten en op de weg te gaan lopen, aan de linkerkant. Hij probeerde af en toe een stukje te rennen om het warm te krijgen, maar als er auto's zijn richting uit kwamen, vertraagde hij zijn pas. De grote weg was anoniem en veilig. Daar waren tankstations, restaurants, naamloze massa's mensen stopten er, probeerden er iets te eten, uit te rusten. Zijn financiële reserve was twaalf euro, had hij al eerder geteld. Twaalf euro! Hoe kwam hij daarmee in godsnaam in Nederland? Hij probeerde niet verder te denken dan Nederland. Nederland was veilig, zijn enige houvast.
In Han-sur-Lesse waren verschillende restaurants, ook een frituur. Ja, nu een reuzenzak Belgische frites. Daarvoor had hij in ieder geval geld genoeg. Maar hij durfde niet; het was te dichtbij. De grotten. Als hij echt stom was, zou hij zich in de grotten proberen te verstoppen.
Bij een huis aan de rand van het stadje hingen kleren aan een waslijn. Hij keek om zich heen; niemand te zien. Snel bewoog hij zich naar het wasgoed. Verdomme, alleen T-shirts en onderbroeken. Hij rukte vier T-shirts van de lijn, en holde weer naar de straat. Op een plek waar de straatverlichting was uitgevallen, deed hij alle vier T-shirts over elkaar aan. Toevallig was de bovenste een shirt met een reclame voor Jupiler.
Halfin trance liep hij door in de richting van de A4. Vreemd, een papierformaat als aanduiding van een autoweg. Hij probeerde zijn gedachten zo precies mogelijk te concentreren op het lopen, op elke volgende stap, op de richting die hij uitging, maar toch schoot hij voortdurend terug naar wat Karel hem had verteld over Mirjam en Michiel, naar Mirjam, die met de politieagenten stond te praten, naar die agenten bij de vuilstortplaats. Langzaam vormde zich een idee, maar zodra het contouren begon te krijgen, probeerde hij het los te laten en weg te blazen, omdat het te pijnlijk was. Lopen... het ene been voor het andere... verder... het geluid van de A4 was al te horen... Mirjam en Michiel... dat sms'je... banden op de weg... auto's... vervoer... naar Nederland... weg van hier... de politie was getipt, het kon niet anders... maar Mirjam kon toch niet... een wegrestaurant, warmte, een broodje, koffie... gisteravond had Mirjam gekookt... vrolijk, gezellig met z'n drieën... lekker gegeten... lopen... proberen om niet te denken aan de pijnlijke voeten... vlees had iets te lang gebraden... had hij niets van gezegd... Mirjam en Michiel... die had hem soms zo aangekeken... nee, verbeelding, fantasie...
hou je bij de werkelijkheid... een richtingbord... bijna vier kilometer naar de grote weg.
In Ave-et-Auffe passeerde hem een politieauto. Hij stapte onwillekeurig in de berm en bleef daar staan, terwijl hij omkeek of de auto zou stoppen en keren.
Ivo ging eerst plassen, en kocht daarna een kop koffie en een stuk stokbrood met ham tegen een onbeschaamde woekerprijs. Bij de wc's had hij op het punt gestaan om het geld op een schoteltje in de gang ervoor weg te grissen. Nee, dat zou stom zijn. Bij een wasbak had hij de wond op zijn wang met water schoongemaakt. Het was net of iemand met een nagel een streep over zijn gezicht had getrokken. Toen hij uit de wc's kwam, zag hij boven in een hoek een camera hangen.
De man met wie hij was meegereden, was nergens meer te zien. Bijna een uur had Ivo langs de oprit naar de A4 gestaan voordat er een auto stopte. Achter het stuur zat een ongeveer veertigjarige man met een grote snor en een pet op. Hij keek zelfs niet op van Ivo's uitmonstering of de wond op zijn wang, en stelde evenmin vragen over zijn bestemming. De man mompelde iets, waarschijnlijk een plaatsnaam, maar Ivo had het niet goed kunnen verstaan en het was waarschijnlijk beter om niet om verduidelijking te vragen. De auto was prettig warm geweest en de man prettig zonder conversatie. Ze hadden geen woord gewisseld; zelfs niet toen de man de parkeerplaats bij dit wegrestaurant opdraaide en uitstapte.
Ivo liet opnieuw zijn ogen door het restaurant gaan, maar de borstelige snor en de bijna tot over de ogen getrokken pet waren nergens te bekennen. Hij zag wel een man die een beetje leek op Leguit, een even chagrijnig gezicht. Die onderhandeling over dat huis in de Uiterwaardenstraat had hij nooit meer afgewikkeld. Alweer een klant kwijt, en Peter Linders die hem niet bepaald dankbaar zou zijn. Maar dat deed nu nauwelijks meer ter zake. Ivo liep naar het zelfbedieningswinkeltje met al z'n overbodige spullen: dvd's, computerspelletjes, vazen, grotsouvenirs, lampen, speelgoedautootjes, cd's, oorbellen, poppen, snoepgoed in de waanzinnigste verpakkingen en hoeveelheden. Allemaal dingen die mensen aanschaften om zichzelf en vooral hun kinderen rustig te houden. Wat dat betreft zou hij zelf zo'n heel winkeltje leeg moeten halen, en dan nog, en dan nog... Hij wist nu niet eens waar hij naartoe ging, en wilde dat ook niet weten.
Een klein meisje pakte een hoogblonde pop met een gemeen roze jurk en gouden strikken uit de stellage. 'Non,' gebood de moeder ferm. Daarna opnieuw 'non'. Ze zette de pop terug, die door het meisje onmiddellijk weer werd gepakt. De moeder keek even om zich heen, deelde toen een flinke pets uit en rukte de pop uit de handen van het meisje. Het kind begon als een sirene te huilen, met lange uithalen waartussen ze snel adem moest halen. De moeder wilde het meesleuren, maar het kind liet zich op de grond vallen. Met grote passen kwam een man aanlopen, die haar omhoogtrok, een paar stevige klappen voor haar billen gaf en het winkeltje uitdroeg. Het kind spartelde als een gek, maar wist zich niet te bevrijden uit de klemmende greep van haar vader.
Ivo pakte twee Marsrepen. Terwijl de caissière de repen scande, keek Ivo om zich heen. Bij de ingang zag hij een politieagent, die met een vrouw stond te praten. Heeft u iemand op laarzen gezien? Een Nederlander, begin dertig, donker haar, niet te lang, type 'jonge makelaar', draagt waarschijnlijk geen jas, wat natuurlijk vreemd is bij dit weer, 's avonds na tien uur.
Na het betalen van zijn Marsrepen, had Ivo een halve euro over. Uit een ooghoek keek hij naar de ingang van de winkel. De agent en de vrouw waren nog altijd druk in gesprek gewikkeld. Ivo liep, strak voor zich uit kijkend, langs hen de buitenlucht in.
Hij was nog niet ver gekomen, maar hij was in ieder geval onderweg naar huis. Toen drong de kale waarheid weer tot hem door: hij had geen huis.
'Zo, lekker geslapen?' De chauffeur keek hem vriendelijk aan.
Het duurde even voor Ivo weer wist waar hij was. Een Nederlandse vrachtauto van een bedrijf uit Koog aan de Zaan. Hij had alle geluk van de wereld gehad, want de zesde chauffeur die hij op het parkeerterrein bij de benzinepomp had aangeklampt, had hem in zijn majestueuze truck verwelkomd, zonder verder iets te vragen. In één keer door naar Nederland, en zelfs naar Amsterdam. Ergens voor de Coentunnel zou hij uit moeten stappen.
'Je hebt een klein uurtje geslapen,' ging de chauffeur door. 'Je was bijna meteen vertrokken. Hoe gaat 't nou?'
'Nog niet de gebruikelijke vijftig procent,' zei Ivo.
'Dat ken ik. Heb ik ook af en toe last van. Als je koffie wilt...?' De chauffeur wees naar de thermosfles die in een rek tussen hen in stond. 'Remco heet ik trouwens.' Hij stak een hand uit.
ivo. Nee, ik hoef geen koffie, dank je.'
Ze schudden elkaar de hand. Misschien dat het stom was dat hij zijn naam genoemd had, maar waarom zou ooit iemand aan deze chauffeur vragen of hij een passagier genaamd Ivo in de auto had gehad, vanaf de A4 in België naar Amsterdam?
In stilte reden ze verder. Ivo zag bekende borden verschijnen. St JoB-IN-'T GOOR en MARIA -TER-HEIDE.
Bij de douane moest Remco een aantal formaliteiten vervullen. Het was inmiddels bijna drie uur, en stil op de weg, afgezien van enkele personenauto's, die bijna zonder uitzondering ruimschoots de maximumsnelheid moesten doorbreken, en enkele onvermoeibare vrachtwagens. Ivo at zijn twee Marsen en deed voorzichtig enkele oefeningen om zijn stijve spieren een beetje soepel te krijgen. Een chauffeur van een andere vrachtwagen stond hem schijnbaar geïnteresseerd
op te nemen. Ivo ging weer in Remco's cabine zitten.
Hij was opnieuw weggedoezeld toen Remco de auto startte.
'Slaap rustig verder,' zei Remco. 'Ik heb nergens last van.'
'Nee, ik ben nu toch wakker... lang genoeg geslapen.'
Ze waren in Nederland. Zo ver was hij in ieder geval gekomen.
'Hoe kan het eigenlijk dat je deze kleren aan hebt, en geen bagage bij je, op die rare laarzen? Sorry dat ik het vraag, maar het is een beetje gek, tamelijk opvallend.'
'Ruzie gehad,' zei Ivo, 'ruzie met m'n vrouw.'
' Dat was dan zeker behoorlijk hevig.'
'Tja, het liep een beetje uit de hand. Een beetje erg uit de hand, moet ik misschien zeggen. Ben jij getrouwd?'
Remco wees naar het fotootje dat in een lijstje op het dashboard was geplakt. 'Monica... drie jaar getrouwd... ze is nu zwanger.'
'Leuk.'
'Vijf maanden. Ik hoop dat ik thuis ben als ze moet bevallen, en dat ik niet ergens in het buitenland zit.'
'Nee, dat zou verschrikkelijk zijn,' beaamde Ivo.
'Hebben jullie kinderen?' vroeg Remco.
'Nee, geen kinderen. Komt er misschien ook nooit van.'
Ze reden voorbij Breda.
'En na die ruzie ben je zo weggelopen?'
'Nou ja, niet meteen.' Ivo zocht naar een betrouwbaar verhaal. 'We zaten in zo'n vakantiehuisje, en we hadden een discussie, gewoon over iets kleins, eh... dat ik na het eten de afwas niet had gedaan, en van het één kwam het ander, je weet hoe dat gaat.'
Remco knikte.
'Je wilt het niet, maar het gebeurt gewoon,' vervolgde Ivo. 'En toen ben ik woedend het huis uit gelopen.'
'Nadat ze je een oplawaai had verkocht?' Remco wees naar Ivo's gezicht.
'Ja, ze haalde plotseling uit, met van die scherpe nagels.' Nooit hadden Mirjam en hij elkaar fysiek pijn gedaan. Het was vreemd
om erover te fantaseren, dat ze elkaar zouden kunnen slaan. Do- mestic violence, bedacht hij plotseling. Die uitdrukking was hij niet zo lang geleden tegengekomen, maar hij kon zich met de beste wil van de wereld niet meer herinneren wanneer of waar.
'Hoe heet ze?'
'Ilse.' De naam was eruit voordat Ivo het wist.
'Ivo en Ilse, een mooie combinatie,' zei Remco. 'Hé, rij 's een beetje door, man. Kom op, vijfentachtig, wat is dat nou?' Hij liet de auto naar de linkerrijbaan zwenken en begon in te halen. 'En sloeg je terug?'
'Nee, zo ben ik niet. Ik ben de deur uit gelopen, zonder jas.'
'Wel koud, in deze tijd van het jaar.'
'Ja, dat bedacht ik ook, toen ik na een paar minuten buiten stond te klappertanden. Ik wou weer naar binnen, maar ze had alles afgesloten. Het was zo'n eenzaam huis, ergens in een bos. Toen dacht ik van: krijg het nou ook maar helemaal, en ik ben weggegaan. Ergens een paarT-shirts van een waslijn gerukt,' Ivo wees op zijn Jupiler-T-shirt, 'en gaan liften. En nou zit ik hier dus. Ze zal zich rot geschrokken zijn.'
'Je hebt haar niet gebeld?'
ik heb geen mobieltje bij me.'
'Je mag die van mij wel gebruiken.' Remco pakte een toestelletje uit een vak schuin onder het stuur.
'Nee, dat hoeft niet. Ze moet maar gewoon 's een tijdje flink bang wezen. Misschien dat ze dan leert om niet altijd zo onredelijk te doen.' Terwijl hij het zei, zag Ivo het stel voor zich. Ivo, een andere Ivo dan hijzelf natuurlijk, en zijn Ilse. Aardige, jonge mensen, een paar jaar samen, een leuk huis in de Rivierenbuurt, meestal ging het goed, maar Ilse had af en toe van die buien. Ivo had al veel geaccepteerd, maar op een gegeven moment was de maat vol. Overvol.
'Wat zie jij d'ruit!' Karin staarde hem aan, alsof ze hem maar met moeite kon herkennen. Het had enkele minuten geduurd voordat ze aan de deur was verschenen. Hij had zelfs een tweede keer gebeld en hartstochtelijk gewenst dat er iemand thuis was. Tot nu toe had hij alle geluk van de wereld gehad, zeker met het liften. In de tram was hij niet gecontroleerd.
'Is Annet thuis?'
'Wat is er met jou? Ben je soms tegen een deur opgelopen?'
Hij vroeg of hij even binnen mocht komen.
Karin leek daar even over na te moeten denken. 'Waarom?'
'Ik zit in de problemen.'
'Met Mirjam?'
'Ja, min of meer.'
'Is dat een cadeautje van haar?' Karin wees naar zijn wang.
'Nee, een tak. Ik keek niet goed uit en ben tegen een tak op gelopen.'
'Geloof je het zelf?'
Hij haalde zijn schouders op en vroeg nogmaals of hij binnen kon komen.
'Natuurlijk. Alleen, Annet is er niet.'
Hij stapte naar binnen. In het smalle gangetje stond hij bijna tegen Karin aan. Haar zompige slaapgeur drong zijn neus binnen.
Ze ging hem voor naar de overvolle woonkeuken. Het was een klein wonder dat Karin zich hier nog kon bewegen. Ze stonden nu tegenover elkaar.
'Ligt Annet in bed?'
'Je zus is hier niet meer. Ze is vertrokken...' Ivo kon horen hoe Karin tegen de tranen vocht. 'Annet woont ergens anders. Ze is bij me weg.'
Karin begon verschrikkelijk te huilen, met lange, diepe uithalen. 'Ze houdt niet meer van me,' blèrde ze ertussendoor. 'Ze wil me niet meer.' Karin sloeg haar armen om Ivo heen en klemde
zich aan hem vast. 'Ze heeft een ander... een andere vrouw!' Meer tranen. Ivo voelde hoe het grote, weke lichaam van Karin tegen het zijne drukte. Haar hoofd had ze op zijn schouder gelegd, terwijl ze bleef snikken. 'Misschien kan jij 's met haar praten?'
Verdomme, hij wilde iets eten, misschien een paar uur slapen, douchen, schone kleren aantrekken, zijn hoofd op orde brengen, de zaken op een rijtje zetten, en een goed overdacht besluit nemen. Maar wat hij absoluut niet wilde, was in een lesbische relatiecrisis betrokken raken.
'Heb je iets te eten?' vroeg hij. 'Zou je misschien een paar eitjes voor me kunnen bakken?'
'Zomaar van de ene dag op de andere,' jammerde Karin.
Hij probeerde zich uit haar omhelzing te bevrijden, maar ze hield hem stevig vast, alsof hij haar Grote Redder was. 'Ik barst van de honger.'
Het was net of Karin hem niet hoorde. 'Irina heet ze, die trut, ook zo'n zogenaamde kunstenares. Komt uit Bosnië of zoiets. Ik zou haar wel kunnen vermoorden.'
Met enige moeite wist hij zich nu uit de vlezige armen van Karin te bevrijden. Karins ochtendjas was opengevallen. Daaronder droeg ze een zeer doorzichtig nachthemd. Ivo wendde zijn ogen van haar af en ging aan de met kranten, boeken, een paar handdoeken, een supergrote doos tissues, enkele borden, messen en vorken, jampotjes, plantjes, pennen en twee asbakken volgeladen tafel zitten. Toen hij wat beter keek, zag hij zelfs een paar pakjes met tampons, OB, hetzelfde merk als Mirjam gebruikte.
'Heb je brood in huis?' vroeg Ivo. 'Brood, gewoon brood, liefst met kaas, dat heb je toch wel?'
Karin veegde met een mouw van haar ochtendjas snot en tranen van haar gezicht. Daarna legde ze zwijgend een plastic zak met bruinbrood op tafel, en haalde kaas uit de ijskast en een
kuipje margarine. Dieetmargarine, zag Ivo. Zelf pakte ze twee boterhammen, legde ze op een bord, en sneed enkele plakken kaas af, die ze tussen de boterhammen deed. Gulzig begon ze te eten. Ivo volgde haar voorbeeld. Hij was nog maar halverwege, toen zij al aan de volgende twee toe was.
'Thee of koffie?' vroeg ze.
'Koffie graag.'
Ze deed koffie en water in het apparaat. 'Jupiler.' zei ze toen. 'Hoe kom je daaraan?'
'Ergens van een waslijn gerukt.'
Eerst keek ze hem aan of ze het niet wilde geloven, toen begon ze voorzichtig te lachen. 'Mirjam heeft dat volgens jou dus niet gedaan.' Ze wees weer naar zijn gezicht. 'Maar ik denk dat het tussen jullie ook niet allemaal oké is.'
'Klopt.'
' Heeft ze een ander?'
'Misschien.' Om het tegen iemand anders, en dan nog wel Karin, te bevestigen, kwam bijna neer op het zelf erkennen.
'Tsjeses, die stomme rotwijven ook.' Karin pakte weer twee boterhammen. Daarna begon ze plakken van de kaas te snijden, maar het mes schoot uit en ze sneed in de muis van haar hand, waar meteen donkerrood bloed uitweide. 'Godverdomme!'
Ivo pakte een theedoek tussen de rommel vandaan en reikte hem aan.
Karin drukte de doek tegen de wond. 'Teringwijf! Stomme kut!'
'Waar is ze nu?' Ivo nam een hap van zijn brood.
Toen ze het adres noemde, verslikte hij zich zo hevig, dat hij het benauwd kreeg. Karin kwam overeind, liep naar hem toe en gaf hem een paar forse klappen op zijn rug.
'Zo beter?' vroeg ze.
Hij schudde zijn hoofd.