Ivo wist dat hij even moest hebben geslapen. Halfzeven volgens de wekkerradio. Slaap was nu verder onbereikbaar, bijna iets van een andere wereld. Dit werd de vierde dag van Mir- jams afwezigheid, zoals hij het soms bij zichzelf eufemistisch noemde. Nog geen minuut had hij aan zijn werk besteed, behalve dan aan het cancelen van afspraken. Hij had zich ziek gemeld. Geen bezichtigingen, noch met kopers, noch met verkopers.

Hij ging onder de douche staan en zette de kraan eerst zo heet mogelijk. Daarna draaide hij het warm water weg. Duizend spelden prikten in zijn lichaam. Hij rilde en bewoog bijna springend van zijn ene op zijn andere voet.

Toen hij zich afdroogde, ging de deurbel.

Politie... dit moest politie zijn. 's Ochtends vroeg, nog geenzeven uur, het kon niet anders. Hij probeerde zich al te wapenen tegen het verschrikkelijke nieuws.

De bel ging opnieuw. Hij trok zijn ochtendjas aan en liep naar de buitendeur. Aanvankelijk wilde hij het niet geloven. Kon hij het ook niet geloven. Hij keek haar aan alsof ze een geestverschijning was, alsof een van zijn onmogelijke fantasieën nu in de donkere, koude ochtendwerkelijkheid werd nagespeeld. Ze liet zich bijna naar voren vallen, en hij was net bij machte om haar op te vangen en tegen zich aan te klemmen.

'Mirjam,' prevelde hij, 'Mirjam.'

Ze snikte, terwijl hij haar voorzichtig mee naar binnen voerde, naar de bank in de woonkamer. Ze zaten naast elkaar en hielden elkaar vast. Dit moest eeuwig duren, dit was vele malen beter dan wat ongetwijfeld zou volgen, maar waar hij aan weigerde te denken.

Mirjam zag er verschrikkelijk uit. Haar haar hing half voor haar ogen. Ze droeg een broek en een trui. De broek was bespat met moddervlekken. Op haar rechterpols zat wat bloed. Ze was terug, goddank, ze was ongedeerd teruggekomen. Slechts een paar seconden daarna drong een andere realiteit zich op. Ze moest op een of andere manier zijn ontsnapt. Als alles geregeld was zoals Karel had gewild, dan was ze hier keurig voor de deur afgeleverd.

'Wat is er gebeurd?' vroeg hij.

Nog altijd huilend schudde ze haar hoofd.

Hij bleef naast haar zitten, zijn arm om haar schouder gesla gen, maar tegelijk had hij de indruk haar niet werkelijk te kunnen bereiken. Toch moest hij weten hoe het kwam dat ze hier nu was, liefst zo snel mogelijk. Maar Mirjam bleek volkomen in- communicado.

Zo zaten ze minutenlang bij elkaar. Af en toe snikte Mirjam nog. Met haar arm veegde ze de tranen weg uit haar gezicht. Hij had een paar papieren zakdoekjes voor haar gepakt en haar daarna weer naar zich toegetrokken.

'Ik wil naar bed,' zei ze. 'Ik kan niet meer.'

Toen ze wakker werd, herinnerde ze zich vaag dat Ivo haar naar boven had gedragen, haar geholpen had om zich uit te kleden en het dekbed over haar heen had getrokken. Volgens de wekkerradio was het nu bijna halfvier. Uit alle macht probeerde ze zich voor te stellen dat de gebeurtenissen van de laatste dagen, scènes uit een droom moesten zijn, maar het lukte niet om die illusie ook maar even vol te houden. Haar geradbraakte lichaam vertelde een niet te ontkennen verhaal. Het bloed aan haar pols was duidelijk genoeg. Voor ze het huis had verlaten, was ze in een soort keuken terechtgekomen waar in een besteklade een paar messen lagen. Moeizaam manipulerend had ze het touw rond haar polsen weten door te snijden, waarbij het mes een keer was uitgeschoten.

Nu pas keek ze naast zich. Geheel gekleed lag Ivo daar op zijn rug te slapen. Terwijl ze opstond, werd hij licht kreunend en steunend wakker. Zonder iets te doen ofte zeggen, keken ze elkaar daarna een tijdje aan.

'Kijk, dit lag hier toen jij weg was, toen ze je hadden meegenomen.' Hij pakte een stuk papier van het nachtkastje en liet het haar zien. 'Ik was verschrikkelijk ongerust, maar ik wist niet wat ik moest doen... Ik kon niks doen.'

'Huttinga zat er dus achter,' zei ze, 'vanwege dat geld dat je hem moet betalen, die zogenaamde schuld.'

Terwijl hij half van haar wegkeek, knikte Ivo. Misschien zou ze nu woedend tegen hem moeten uitvallen, omdat hij haar in deze situatie had gebracht, maar ze voelde gek genoeg geen woede, eerder een soort berusting. En ook kameraadschap, net zoals vroeger. Dit was iets waar ze samen in zaten, zeker na haar vlucht uit het half vervallen huisje.

'Hoe kan het dat je weer thuis bent?' vroeg Ivo.

'Dat vertel ik straks wel. Eerst douchen.'

Toen ze onder de douche vandaan kwam, rook ze dat Ivo koffie had gezet. Ze voelde nu een enorme honger.

In de keuken bakte hij een paar roereieren voor haar en aan het kleine tafeltje begon ze enigszins schrokkerig te eten, terwijl Ivo in de deuropening stond toe te kijken met een kop koffie. Bijna leek alles gewoon, maar hun leven zou nooit meer normaal worden.

Zij nam koffie mee naar de kamer. Daar begon ze te vertellen, vanaf de eerste tot de laatste minuut, toen ze het huis verlaten had.

'Weet je wie het was?' vroeg Ivo. 'Had je hem wel 's eerder gezien?'

'Nee.'

'Maar hij is dus dood,' zei Ivo op een toon alsof hij hoopte het bij het verkeerde eind te hebben.

'Ja, dat moet wel.'

Hij sloeg twee handen voor zijn gezicht.

'Ik kon toch niet anders.'

Ivo reageerde niet.

Mirjam dronk het laatste slokje koffie. Even was ze weer terug in die kamer bij die man. De snelheid waarmee hij op haar af was gekomen, was bijna overweldigend, alsof hij werd gekata- pulteerd. Ze móest de trekker overhalen. De knal resoneerde nu nog in haar oren; dat geluid zou ze nooit meer kwijtraken. Zelfs in het schemerduister had ze het ongeloof in de ogen van de man kunnen zien. Maar het was waar, het was onomstotelijk waar. Met een schorre schreeuw stortte hij op de vloer van de kamer, vlak voor haar.

Ivo vroeg wat ze met het pistool had gedaan.

'Weggegooid, ergens in het water.'

'Weet je wat er nu kan gebeuren?'

Ze haalde haar schouders op.

' Dat ze weer komen, dat ze wraak gaan nemen. Ze willen n iet alleen maar geld, maar ze zoeken ook wraak.' Hij vloekte een paar keer achter elkaar. 'Wat moeten we doen?'

Ivo had natuurlijk gelijk. Zelf had ze ook al bedacht dat dit nog maar het begin was geweest. Die Huttinga zou zeker niet werkeloos blijven toekijken. 'Misschien...' begon ze.

'Wat moeten we doen? Wat moeten we doen?' bleef hij herhalen, maar ze kreeg de indruk dat hij absoluut geen antwoord verwachtte.

'Misschien naar de politie gaan,' stelde Mirjam toch voor. 'Alles vertellen.'

'Politie?' Ivo schrok. 'Ik weet niet of dat zo'n goed idee is.'

'Waarom niet?'

Hij zuchtte en wreef over zijn gezicht. 'Jij hebt die man neergeschoten. Gewoon... paf... dood.'

'Dat moest,' zei ze. 'Wat had ik anders kunnen doen?'

Hij reageerde niet. Ze stond op, maakte met de Senseo twee nieuwe koppen koffie en ging weer zitten. Er hing een zware, ongemakkelijke stilte in de keuken.

'Je gelooft me niet?' vroeg ze.

'Natuurlijk geloof ik je. Daar gaat het niet om. De vraag is of de politie je gelooft.'

Ze ging met haar koffie voor het raam staan en staarde naar buiten zonder iets te zien. Ze had een ongewapende man neergeschoten, zomaar, in één keer. Waarom had ze hem niet in zijn been geschoten, desnoods in zijn onderlijf? Ze had niet eens kunnen nadenken, zo snel was het gegaan, maar misschien had ze hem inderdaad voorgoed uit willen schakelen, simpelweg omdat het zijn verdiende loon was. Nadat het schot gevallen was, had hij iets gemompeld en gekreund, nauwelijks verstaanbaar, iets over hulp en telefoon. Ze was naar hem blijven kijken, zelf als aan de grond genageld, naar zijn doodsstrijd, en op een bepaalde manier had haar dat goed gedaan. Toen er geen enkel geluid meer uit zijn mond kwam, had ze pas het huis verlaten. Misschien had ze daar naar een telefoon moeten zoeken om Ivo te bellen, maar ze kon nog maar aan één ding denken: zo snel mogelijk weg.

Ivo kwam achter haar staan, drukte zich tegen haar aan en sloeg zijn armen om haar heen. 'Misschien moeten we dit voor onszelf houden. Wie weet wat er gebeurt als we de politie inschakelen.'

'Ik weet niet.'

'Heeft iemand je daar gezien, daar bij dat huis waar je vastzat?'

Ze draaide zich om. 'Nee, ik dacht het niet.'

'Liggen daar dingen van je? Heb je iets achtergelaten, sporen of zo?'

'M'n horloge... Waarom weet ik niet, maar hij had m'n horloge van me afgenomen. Ik ben het vergeten toen ik wegging. Het moet daar ergens liggen.'

Ivo keek haar onderzoekend aan. 'Hoe ben je eigenlijk thuisgekomen?'

'Lopend... liftend, toen weer lopend naar een metrostation. Vanaf Amsterdam met de metro.' Haar aanvankelijke intuïtie was juist gebleken, had ze gemerkt toen ze de deur achter zich had dichtgeslagen. Het huis lag aan een soort landweg, die ze hollend was afgelopen. Ze was gevallen over een tak. Daarna kwam ze op een secundaire weg. Ze meende zich te herinneren dat ze op de kruising linksaf waren gereden, dus nu was ze zelf rechtsaf gerend, tot ze een stekende pijn in haar zij voelde en noodgedwongen verder strompelde. Na een minuut of twintig kreeg ze een lift van een man die boe noch bah zei. Ze had gevraagd of hij langs een grote weg kwam. Hij knikte. Of hij haar daar dan wilde afzetten. Hij knikte opnieuw. Bij een tankstation was ze uit zijn auto gestapt. Begerig had ze naar de broodjes en de koffie gekeken, maar zonder geld waren die onbereikbaar. Al snel had ze een lift naar Amsterdam. De man vertelde over zijn werk - hij bleek opzichter bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn te zijn en vertelde over allerlei problemen bij de bouw -, maar vroeg goddank niets over haar. Ze vertelde Ivo het verhaal van de tocht.

'Dus minstens twee mensen hebben je gezien.'

'Ja, natuurlijk, maar niet bij dat huis.'

'Zou je het terug kunnen vinden?'

Terug naar dat huis. Ze moest er niet aan denken, tenminste nu niet. 'Ja, waarschijnlijk wel, maar...'

'Misschien moeten we teruggaan. Je horloge zoeken, eventueel andere dingen.'

' Ik weet niet of ik dat kan.'

'Niemand weet verder dat ze je in feite hadden ontvoerd... nou ja...'

'Niemand?' vroeg ze.

Hij keek van haar weg. 'Misschien had ik het niet moeten doen, maar ik heb het Michiel verteld. Ik heb hem gebeld en hij kwam hier. Om me te helpen, om me te steunen. Ik móest het aan iemand vertellen. In m'n eentje hier werd ik stapelgek. Op je werk heb ik gewoon gezegd dat je ziek was, maar dat zei ik, geloof ik, al.'

'Dus hij weet het?' Ze deed haar uiterste bestom haar emoties onder controle te houden.

Ivo zat in zijn kantoortje en bladerde door een paar dossiers zonder dat de informatie tot hem doordrong. Peter Linders was gezakt tot vierhonderdvijftienduizend. Hij zou zelf Leguit hierover moeten raadplegen. Driehonderdachtennegentig en vierhonderdvijftien, ze lagen nu dicht bij elkaar. Misschien moesten ze zelf naar vierhonderdtwee. Werk, huizen, appartementen, bezichtigingen, overleg met kopers, hypotheekoffertes... alles leek even ver weg. Of misschien niet ver weg, maar eerder van elk belang ontbloot. Het telde allemaal niet meer. Het enige wat telde, was hoe Karel zou reageren. Ivo kon zich twee typen reacties voorstellen, diametraal van elkaar verschillend. In de eerste deed Karel aanvankelijk niets, hij wachtte af, belde misschien een keer, voerde de druk langzaam op. Bij het tweede type was het in een keer de volledige oorlog. Karel zou meteen alle geoorloofde en liefst ongeoorloofde middelen inzetten en Ivo wist dat zijn opponent zich niet zou laten verblinden door zijn wraakgevoelens, alles zou geordend, maar meedogenloos gaan. Alles zou afhangen van de vraag wie nu was uitgeschakeld door Mirjam, welke relatie Karel met hem had, bij wie Karel nu een schuld zou hebben te vereffenen. En die zou weer op hen worden verhaald. Mirjam... als hij het zich probeerde voor te stellen, dan sloeg zijn geest op hol. Het kon niet gebeurd zijn, maar het was de onontkoombare waarheid.

Voor zichzelf ging Ivo opnieuw na welke stappen Karel nu zou kunnen zetten. Daardoorheen zag hij voor de zoveelste keer de fel oplichtende letters: mijn schuld, mijn schuld! Hoe had hij zo stom kunnen zijn om met Karel deze afspraak te maken, die voor hem redelijk onschuldig had geleken. Hij had zich laten inpakken en afbluffen tegelijk. Het was allemaal begonnen met de Conradstraat, waar hij in de fout was gegaan. Maar alles was beter geweest dan die afspraak met Karel om zo Mirjams geld los te krijgen. Een simpele overeenkomst, in die termen had hij erover gedacht, maar het was op iets totaal anders uitgelopen.

Om zijn zinnen te verzetten, probeerde hij te lezen in de Nieuwsbrief van Tips & Advies Vastgoed, een artikel over verkoop van een huis bij echtscheiding. 'U krijgt een woning in de verkoop van een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is getrouwd en dat in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld. U vindt een koper. Maar nu wil de vrouw opeens niet meer meewerken. Hoe lost u dat op?' Hij las iets over de echtscheidingsbe- schikking die moest zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, maar kon zich niet verder concentreren op de tekst. Echtscheiding... Mirjam... hij zou haar verliezen, hoe dan ook, maar tegelijk was het hem duidelijk dat hij open en eerlijk moest zijn, anders zou het alleen maar erger worden.

De telefoon liet hem schrikken. Het was zijn moeder die hem inlichtte over het feit dat Yoram, het vierjarige zoontje van zijn broer Arjen, ongelukkig was gevallen met zijn fietsje en zijn been had gebroken. Vorig jaar had hij al een keer zijn pols gebroken; waarschijnlijk zwakke botten. Hij lag nu in het ziekenhuis. Ivo maakte een notitie om een beterschapkaart naar zijn neefje te sturen.

Mirjam deed iets in de keuken. Dit alledaagse huiselijke geluid zou moeten betekenen dat alles weer goed en normaal was, maar leek daardoor juist des te alarmerender. Een bord dat werd neergezet, kopjes die een plaats kregen in de afwasmachine, een mes op het aanrecht, een lopende kraan. Het was nu belangrijk om naar haar toe te gaan, maar hij bleef machteloos achter zijn bureau zitten, zijn handen tastend naar het keyboard voor hem, zonder dat zijn vingers de toetsen raakten.

De buitendeur ging open en dicht. Het was of Mirjam hem harder dichtdeed dan noodzakelijk was. Hij wilde haar achternagaan, vragen wat haar plannen waren, maar het lukte niet om overeind te komen van zijn stoel.

Ze had zichzelf voorgehouden dat ze boodschappen moest halen, maar dat idee vervluchtigde toen ze eenmaal buiten de deur stond. 'Ben even weg' had ze op een briefje gekrabbeld dat ze in de keuken had neergelegd. Natuurlijk had ze het gewoon tegen Ivo kunnen zeggen, maar om een of andere reden zag ze daartegen op.

Een boodschappenkar voor zich uit duwend liep ze door de supermarkt. Ze deponeerde er het een en ander in: vlees, groen- te, pasta, een kant-en-klaarsaus, kaas, maar ze voelde zelfs een zekere weerzin tegen eten, ondanks de ruim drie dagen met slechts enkele sneetjes brood. In de hoek, bij de koeling met de pakken melk, yoghurt, potten vla en kwark lag hij op de grond, met zijn gezicht tegen de koude tegels, die rood kleurden door het bloed. Gek dat niemand het zag. Mensen stapten er gewoon overheen. Ze liet haar kar staan en liep zo snel mogelijk naar buiten.

In een café dronk ze koffie, dat op haar tafeltje werd gezet door een vrouw die zich in een te krap jurkje had gepropt. Ze lachte vriendelijk. Nadat ze haar koffie had opgedronken, vroeg Mirjam aan de bar of ze van de telefoon gebruik mocht maken. Kolos had niet alleen haar horloge afgepakt, maar ook haar gsm. Over die gsm had ze nog niets tegen Ivo gezegd. Thuis had ze niet willen bellen. Ivo kon altijd meeluisteren, al of niet per ongeluk. De telefoon stond op de hoek van de bar. De vrouw was bezig glazen te spoelen en op te stapelen.

'Met BioTechNow, met Michiel Langenberg.'

'Met mij... met Mirjam.'

Het bleef even stil.

'je bent er weer,' zei Michiel ten slotte, 'je bent weer vrij?'

'Ja... weer terug, veilig terug.' Uit een ooghoek zag Mirjam hoe de vrouw achter de bar haar schijnbaar achteloos in de gaten hield.

'Alles goed?'

'Ja, redelijk.'

'Ik wil je zien.' Michiel klonk alsof hij geen tegenspraak zou dulden.

Mirjam twijfelde. Ze moest dit met Ivo zien op te lossen. Michiel stond erbuiten, Michiel stond overal buiten. Hij had zijn eigen Iris, zijn bedrijf, zijn werk, zijn verantwoordelijkheden, zijn project en daar was ze al meer dan genoeg bij betrokken, eigenlijk al te veel, meer dan ze aankon.

Michiel herhaalde zijn vraag.

'Ik weet niet of het goed is. Ik heb je alleen maar gebeld om je gerust te stellen.'

De vrouw achter de toonbank begon wijnglazen droog te wrijven. Af en toe hield ze een glas omhoog en keek erdoor naar het licht van een van de lampen boven de bar.

' Maar ik moet je zien.'

'Oké dan.'

'Waar?'

'Over een halfuur, bij het begin van de Bosbaan.'

Ze hadden twee pizza's laten komen, die al half koud waren voor ze op hun bord lagen. Het was gaan regenen en de sterk verlate en zo te zien bijna doorweekte koerier had gezegd dat hij de weg kwijt was geraakt. Dat raken we allemaal wel eens, had Ivo willen zeggen, maar hij had volstaan met een ruime tip. Ze aten nu zwijgend van de taai geworden pizza. Ivo prikte een paar halve olijven en stukjes champignon aan zijn vork.

Vanmiddag was Mirjam een kleine twee uur weggebleven. Ze zei niet waar ze geweest was, en hij durfde er niet naar te vragen. Omzichtig leken ze elkaar te vermijden. Elk woord dat hij zei, zou verkeerd kunnen worden opgevat. Ze dansten om elkaar heen, een en al schijnbeweging. Hij dronk van de wijn en nam een stukje pizza. De hele dag had hij een telefoontje van Karel verwacht, of misschien erger: een bezoek. Maar het bleef stil aan dat front. De kans bestond dat Karel het nog niet wist, dat hij in feite geduldig en vol zelfvertrouwen op zijn geld zat te wachten.

Hij schrok toen Mirjam de stilte doorbrak. 'Ik ben in het Bos geweest,' zei ze, 'gewandeld.'

'Ik had best samen met je...'

'Ik wou alleen zijn,' onderbrak ze hem.

Hij knikte en nam een slok wijn. Ze wou alleen zijn, nadat ze ruim drie dagen gedwongen alleen was geweest. Het was onduidelijk hoe hij dit moest interpreteren. Niets wees erop dat zijn aanwezigheid haar te veel was. Hij keek naar haar pols met het verband. Iemand zou kunnen denken aan een mislukte zelfmoordpoging, maar daar kwam dit misschien ook op neer.

Ze dronken koffie en keken naar de televisie.

Toen ze in bed lagen, begon Ivo weer over het huis waar ze geweest was. 'We moeten naar dat huis toe. Je horloge zoeken.'

'Mijn gsm is er waarschijnlijk ook nog.'

Hij vloekte half onderdrukt. 'We móeten die spullen ophalen.'

Ze draaide zich naar hem toe. 'Laten we naar de politie gaan.'

'Nee. Dan komen we alleen maar verder in de nesten.' Hij schoof naar haar toe en nam haar in zijn armen. Zo'n aangifte moest ze uit haar hoofd zetten, anders was hij verloren. 'Zullen we morgen die spullen ophalen, morgennacht?''Ik weet het niet,' zei ze, 'ik weet niet of ik dat durf.