63
Ze kwamen bijeen in de zitkamer van Harrison Grainger, algemeen directeur van Affiliated Transglobal Insurance. Dit was een suite, hoog in de toren van het kantoorgebouw, met uitzicht op de brede kloof van de Avenue of the Americas die een eind verderop doodliep in de donkere rechthoek van Central Park. Precies om één uur kwam Grainger zelf zijn kantoor uit, een man met een smal, rood aangelopen gezicht en bloemkooloren. Een breedsprakige, kalende, opgewekte man.
‘Nou, zijn we er allemaal?’ Hij keek om zich heen.
Smithback keek rond. Zijn mond was gortdroog en hij zweette als een otter. Hij vroeg zich af waarom hij in godsnaam ingestemd had met dit waanzinnige plan. Wat eerder op de dag geklonken had als een geweldig avontuur, een kans op een volslagen unieke primeur, zag er in het schelle licht van de werkelijkheid uit als een volkomen krankzinnig plan: Smithback stond op het punt te gaan meewerken aan een heel zware misdaad - om nog maar te zwijgen van het feit dat hij de journalistieke ethiek met voeten ging treden.
Glimlachend keek Grainger om zich heen. ‘Sam, kun jij ons even allemaal voorstellen?’
Samuel Beek, hoofd Bewaking, kwam met een hoofdknik naar voren. Ondanks zijn nervositeit viel het Smithback op dat hij heel elegante, kleine ballerinavoetjes had.
‘De heer George Kaplan,’ begon Beek. ‘Senior partner van de Amerikaanse Raad van Edelsteendeskundigen.’
Kaplan, een keurige man in het zwart met een beschaafd ringbaardje en een bril zonder montuur, bezat de verfijnde uitstraling van vervlogen tijden. Hij maakte een korte, abrupte buiging. ‘Frederick Watson Collopy, directeur van het New Yorkse Museum voor Natuurlijke Historie.’
Collopy schudde alle aanwezigen de hand. Hij leek niet bijzonder blij om hier te zijn.
‘William Smithback van de New York Times.'
Smithback zag kans iedereen een klamme hand te geven. ‘Harrison Grainger, algemeen directeur van de Affiliated Trans- global Insurance Group Holding.’
Hierna volgde een nieuwe reeks gemompelde begroetingen.
‘Rand Marconi, financieel directeur van Affiliated Transglobal Group.’
O god, dacht Smithback. Gingen al die mensen mee?
‘Foster Lord, secretaris, Affiliated Transglobal Group.’
Weer werden er handen geschud, werd er met hoofden geknikt. ‘Skip McGuigan, thesaurier, Affiliated Transglobal Group.’ Opnieuw plukte Smithback zenuwachtig aan zijn kraag.
‘Jason McTeague, beveiliging, Affiliated Transglobal Group.’
Het leek wel op de aankondigingen van de adel bij een formeel bal. Een zwaarbewapende bewaker verplaatste even zijn gewicht van het ene naar het andere been, knikte maar stak niet zijn hand uit. ‘En ik ben Samuel Beek, directeur Beveiliging, Affiliated Transglobal Group. Ik hoef waarschijnlijk niet te zeggen dat we allemaal gecontroleerd, dubbelgecheckt en doorgelaten zijn.’ Hij glimlachte even om zijn eigen grap, waarop Grainger meteen in hartelijk lachen uitbarstte.
‘Oké, dan gaan we maar,’ zei de directeur, met uitgestoken hand naar de lift gebarend.
Ze daalden af naar de diepste diepten van het gebouw, via een eerste lift, een tweede en tot slot een derde. Uiteindelijk liepen ze door een reeks lange, non-descripte gangen van betonblokken voordat ze uitkwamen bij de grootste en glimmendste kluisdeur die Smith- back ooit van zijn leven gezien had. Hij staarde naar de deur, en de moed zonk hem in de schoenen.
Beek ging in de weer met een cijferblok, een reeks sloten en een oogscanner. De anderen wachtten.
Uiteindelijk draaide Beek zich om. ‘Heren, we moeten nu vijf minuten wachten voordat de sloten opengaan. In deze kluis,’ vervolgde hij trots, ‘liggen al onze originele, gehonoreerde polissen, van de eerste tot de laatste. Een verzekeringspolis is een contract, en de enige geldige exemplaren van die contracten liggen hier - ter waarde van bijna een half biljoen dollar. De kluis wordt beveiligd door middel van de meest recente systemen. Deze kluis kan een aardbeving met een kracht van negen op de schaal van Richter doorstaan, een F5-tornado, en de explosie van een honderd-kiloton kernbom.’ Smithback probeerde aantekeningen te maken, maar hij transpireerde nog steeds zo hevig dat de pen uit zijn hand gleed. Denk aan je artikel. Denk aan je artikel.
Er klonk een zacht belletje.
‘En dat, heren, is het teken dat de sloten van de kluis open zijn.’ Beek haalde een hendel over en er klonk een zacht motorgegons. De deur zwenkte langzaam naar buiten. Het was een verbijsterend massief stuk roestvrij staal, bijna twee meter dik.
Ze gingen de kluis in, de gewapende bewaker als laatste, en liepen nog twee massieve deuren door, waarna ze uitkwamen in wat zo te zien de kluis zelf was: een enorme stalen ruimte met metalen kooien met daarin rijen en rijen metalen laden, van de vloer tot aan het plafond.
Nu deed de directeur een stap naar voren, zichtbaar genietend van zijn rol. ‘De binnenste kluis, heren. Maar ook hier wordt de diamant niet onbeschermd bewaard - onze vertrouwde medewerkers mochten eens in verleiding komen. Hij ligt opgeslagen in een speciale kluis-in-een-kluis, en er zijn niet minder dan vier directieleden van Affiliated Transglobal nodig om deze kluis te opener ikzelf, Rand Marconi, Skip McGuigan en Foster Loyd.’
De genoemden, alle drie in identiek grijs pak, kalend en zo sterk op elkaar lijkend dat ze voor broers hadden kunnen doorgaan, glimlachten bij deze woorden. Kennelijk kregen ze niet vaak de kans om zich belangrijk te voelen.
De binnenkluis stond achter in de ruimte, een stalen deur in de wand. Over de hele breedte waren vier sleutelgaten op een rij te zien. Daarboven brandde een rood lampje.
‘Nu moeten we wachten tot de buitenste kluisdeuren weer op slot zitten voordat we de binnenkluis open kunnen maken.’
Smithback wachtte. Hij luisterde naar het motorgonzen, het klik en het diepe gerommel.
‘Nu zitten we opgesloten. En zolang de binnensafe open is, blijven de buitenste kluisdeuren op slot. Al wilde een van ons de diamand stelen, we zouden er niet mee wegkomen,’ grinnikte Grainger. 'Heren, uw sleutels.’
Alle vier haalden ze een kleine sleutel uit hun zak.
‘We hebben een tafeltje opgezet voor de heer Kaplan,’ zei de directeur, met een gebaar naar een sierlijke tafel.
Kaplan tuurde ernaar met afkeurend samengeknepen lippen.
‘Is alles in orde?’ vroeg de directeur.
‘Breng de diamant,’ zei Kaplan kortaf.
Grainger knikte. ‘Heren?’
Elk van de vier mannen stak zijn sleutel in een van de vier sleutelgaten. Even keken ze elkaar aan, en toen draaiden ze gelijktijd.; hun sleutels om. Het rode lichtje werd groen en de safe klikte open. Daarin stond een simpele stalen kast met acht genummerde laden. ‘La nummer twee,’ zei de directeur.
De lade werd geopend; Grainger boog zich voorover en pakte een grijs metalen kistje, dat hij naar de tafel bracht en met een eerbiedig gezicht voor Kaplan neerzette. De edelsteendeskundige ging zitten en begon omstandig een aantal gereedschappen en lenzen klaar te leggen, die hij met grote precisie op het tafelblad legde. Hij pakte een opgerolde lap zwart fluweel en legde die keurig in het midden van de tafel, zodat er een vierkant zwart eilandje ontstond. Iedereen keek hem op de vingers, in een halve kring rond de tafel - met uitzondering van de bewaker, die op enige afstand met zijn armen over elkaar geslagen stond.
Als laatste stap trok Kaplan een paar chirurgische handschoenen aan. ‘Ik ben zover. De sleutel, graag.’
‘Het spijt me, meneer Kaplan, maar volgens de regels moet ik het kistje openen,’ zei het hoofd Bewaking.
Kaplan wuifde geërgerd met zijn hand. ‘Vooruit dan maar. Maar laat hem niet vallen. Een diamant mag dan hard zijn, maar hij breekt even makkelijk als glas.’
Beek boog zich over het kistje, stak de sleutel in het slot en tilde het deksel op. Alle ogen waren op de inhoud gevestigd.
‘Niet aankomen met die blote zweethanden,’ zei Kaplan op scherpe toon.
Het hoofd Bewaking trok zich terug. Kaplan stak zijn hand in het kistje en plukte de edelsteen eruit, nonchalant alsof het een golf- bal was. Hij legde hem op het fluweel op tafel, klapte een loep open en boog zich over de steen.
Plotseling rechtte hij zijn rug en zei met scherpe, hoge, ruzieachtige stem: ‘Het spijt me wel, maar ik kan mijn werk natuurlijk niet doen als u allemaal zo om me heen gedromd staat. En vooral niet als u achter me staat. Alstublieft!’
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ zei Grainger. ‘Mensen, allemaal een stapje achteruit, geef meneer Kaplan de ruimte.’
Ze schuifelden achteruit. Weer boog Kaplan zich over de edelsteen. Hij pakte hem met een grijpertje beet en draaide hem om. Hij legde de loep neer. ‘Geef me het Chelsea-filter eens aan,’ zei hij.
‘Eh... welke is dat?’ vroeg Beek.
‘Dat langwerpige witte ding daar.’
Het hoofd Bewaking pakte het filter en reikte het aan. Kaplan nam het in zijn hand, opende het en bestudeerde nogmaals de steen, terwijl hij iets onverstaanbaars mompelde.
‘Is alles naar tevredenheid, meneer Kaplan ?’ vroeg Grainger bezorgd.
‘Nee.’
De spanning in de kluis steeg.
‘Hebt u genoeg licht?’ informeerde de directeur.
IJzige stilte.
‘Geef me de DiamondNite. Nee, niet die. Dié.’
Beek gaf hem een eigenaardig voorwerp met een scherp uiteinde. Heel voorzichtig raakte Kaplan de steen ermee aan. Er klonk een korte pieptoon en er ging een groen lichtje branden.
‘Hm. Nou, het is tenminste geen moïssaniet,’ zei de deskundige afgemeten, terwijl hij het apparaatje teruggaf aan Beek, die niet blij leek met zijn nieuwe rol als assistent.
Meer gemompel. ‘De polariscoop, graag.’
Na een paar valse starts gaf Beek hem het juiste instrument aar. Een lange blik, een laatdunkend gesnuif.
Kaplan stond op en keek om zich heen, waarbij hij zijn ogen om beurten op alle aanwezigen liet rusten. ‘Voor zover ik op dit moment kan zeggen - en dat is niet veel, gezien de afgrijselijke belichting hier - is dit waarschijnlijk een kopie. Een fraaie kopie, maar desalniettemin een kopie.’
Geschokte stilte. Smithback wierp een verstolen blik op Collopv. Het gezicht van de museumdirecteur was lijkbleek weggetrokken. ‘Maar daar bent u niet zeker van?’ vroeg de directeur.
‘Hoe kan ik daar nou zeker van zijn? Hoe kunt u verwachten dat een expert van mijn kaliber een gekleurde diamant beoordeelt bij tl-licht?’
Stilte. ‘Maar had u dan geen eigen lamp moeten meebrengen?’ probeerde Grainger.
‘Mijn eigen lamp?’ riep Kaplan uit. ‘Meneer, vergeeft u me, maar uw onwetendheid is werkelijk schokkend. Dit is een gekleurde diamant, grade Vivid, en je kunt niet zomaar een lamp meenemen om daarnaar te kijken. Ik heb écht licht nodig om het zeker te weten. Daglicht. Dat is de enige oplossing. Er was mij niet gezegd dat ik de mooiste diamant ter wereld zou moeten bekijken bij tl-licht. Dit is een belediging aan het adres van mijn professie.’
‘Dat had u dan moeten zeggen toen we de afspraak maakten,’ zei Beek.
‘Ik ging ervan uit dat ik te maken had met een beschaafd bedrijf, waar enige kennis heerste op het gebied van edelstenen! Ik had geen idee dat ik gedwongen zou zijn een diamant te bestuderen in een benauwde, ondergrondse kluis. Om nog maar te zwijgen van het feit dat er een hele horde mensen in mijn nek staat te hijgen alsof ik een aap ben die een circuskunstje doet. In mijn rapport zet ik dat het waarschijnlijk een vervalsing is, maar dat de eindbeslissing pas kan plaatsvinden na her-examinatie bij daglicht.’ Kaplan sloeg zijn armen over elkaar en keek de directeur uitdagend aan. Smithback slikte moeizaam. ‘Nou,’ zei hij, terwijl hij naar hij hoopte enkele intelligente aantekeningen maakte. ‘Dat is het dan. Ik heb mijn artikel.’
‘Wat voor artikel?’ zei Collopy, als een adelaar op hem neerduikend. ‘Dit is geen artikel. Er is geen uitslag bekend.’
‘Nee, dat geloof ik ook niet,’ zei Grainger met onvaste stem. ‘Laten we geen voorbarige conclusies trekken.’
Smithback haalde zijn schouders op. ‘Volgens mijn oorspronkelijke bron is het een vervalsing. Nu zegt de heer Kaplan dat het misschien een vervalsing is.’
‘Precies, ja, misschién,’ zei Grainger.
'Wacht eens even,’ zei Collopy tegen Kaplan. ‘Bij daglicht kunt u uitsluitsel geven?’
'Dat zei ik toch net?’
Collopy richtte zich tot de verzekeringsdirecteur. ‘Kan hij de steen niet ergens bij daglicht bekijken?’
Even bleef het stil.
Collopy rechtte zijn schouders. ‘Grainger,’ zei hij op scherpe toon, ‘de beveiliging van deze steen was jóuw verantwoordelijkheid.’
‘We kunnen de steen naar de directiekamer brengen,’ zei Grainger. ‘Op de achtste verdieping. Daar is meer dan genoeg licht.’ ‘Pardon, meneer Grainger,’ zei Beek, ‘dat staat de polis niet toe: de diamant mag de kluis niet uit.’
‘Je hebt gehoord wat hij zei. Hij heeft beter licht nodig.’
‘Met alle respect, meneer, ik heb mijn instructies, en daar kunt zelfs u niets aan veranderen.’
De directeur wuifde met zijn hand. ‘Nonsens! Dit is een zaak van het grootste belang. Daar kunnen we toch zeker wel een vrijstelling voor krijgen?’
‘Alleen na schriftelijke permissie van de verzekerde, met notarieel stempel.’
‘Nou dan! De museumdirecteur staat vlak naast je. En Lord is notaris, ja toch, Foster?’
Lord knikte.
‘Dr. Collopy, geeft u de benodigde schriftelijke toestemming?’ ‘Absoluut. Dit móét nu uit de wereld geholpen worden.’ Hij zag grauw, bijna lijkwit.
‘Foster, stel het document op.’
‘Als hoofd Bewaking teken ik protest aan,’ zei Beek zacht. ‘Meneer Beek,’ zei Grainger, ‘ik stel uw bezorgdheid op prijs. Maar ik geloof niet dat u de situatie helemaal door hebt. We hebben een limiet van honderd miljoen dollar op onze museumpolis. Voor Lucifer’s Heart is er echter een speciale clausule, en een van de condities waaronder de steen hier bewaard wordt, is dat er geen limiet is aan de aansprakelijkheid. Wanneer de GIA een onafhankelijke taxatie van de steen maakt, moeten wij dat bedrag uitkeren, wat het bedrag ook is. We móéten antwoord hebben op de vraag of dit de echte steen is, en wel nu.’
‘Desalniettemin,’ zei Beek, ‘teken ik, voor de goede orde, protest aan tegen het verwijderen van de steen uit de kluis.’
‘Staat genoteerd. Foster? Stel het document op, dan kan dr. Collopy het ondertekenen.’
De secretaris haalde een vel papier uit zijn zak en schreef een paar regels. Collopy, Grainger en McGuigan zetten hun handtekening en Lord maakte het geheel officieel met zijn eigen handtekening.
‘Kom,’ zei Grainger.
‘Ik bel om extra bewaking,’ zei Beek op duistere toon. Tegelijkertijd zag Smithback dat hij een pistool uit zijn broekband haalde en de veiligheidspal terugduwde, zodat het wapen schietklaar was. Kaplan pakte met het grijpertje de diamant op.
‘Dat doe ik wel, meneer Kaplan,’ zei Beek beheerst. Hij pakte het handvat van de grijper en legde de steen voorzichtig in zijn fluwelen kistje. Toen drukte hij het deksel dicht en draaide de sleutel om, stak die in zijn zak en nam het kistje onder zijn arm.
Ze wachtten tot Kaplan zijn spullen bijeengepakt had, sloten de binnenste kluisdeur en wachtten tot de buitendeuren opengingen. In processie liepen ze terug tussen de massief stalen deuren door, waar ze werden opgewacht door een stel bewakers. Die vergezelden hen naar een klaarstaande lift, en nog geen vijf minuten later werd Smithback binnengelaten in een kleine, maar bijzonder fraaie directiekamer, helemaal gelambriseerd met tropisch hardhout. Door wel tien brede ramen stroomde er daglicht naar binnen. Beek zette de twee extra bewakers op de gang voor de deur, deed die dicht en draaide de sleutel om in het slot.
‘Allemaal achteruit, graag. Meneer Kaplan, hebt u hier genoeg aan?’
‘Uitstekend,’ zei Kaplan met een brede glimlach. Zijn hele stemming leek veranderd.
‘Waar wilt u zitten?’
Kaplan wees naar een stoel in een hoek, tussen twee ramen in. ‘Daar lijkt me perfect.’
‘Ga uw gang.’
De deskundige legde al zijn instrumenten en apparaatjes weer neer en spreidde het fluweel uit. Toen keek hij op. ‘De steen, graag?’ Beek zette het kistje naast hem neer, opende het met de sleutel, en tilde het deksel op. Daar lag de edelsteen, in zijn fluwelen nest. Kaplan stak zijn hand uit, viste de steen met de grijper op en vroeg om een dubbele Grobet-lens. Daarmee keek hij naar de diamant, eerst door de ene, toen door de andere lens, en tot slot door beide tegelijk. Terwijl hij de steen om en om draaide, viel het licht er- :p en werden de muren van de zaal bespikkeld met stippen van een intens kaneelrode kleur.
Er verstreken enkele minuten in doodse stilte. Smithback betrapte zichzelf erop dat hij zijn adem inhield. Uiteindelijk legde Kaplan ie diamant langzaam op het fluweel, draaide de Grobet-lenzen weg van zijn ogen en schonk zijn ademloze publiek een stralende glimlach.
'Ah, ja,’ zei hij. ‘Wonderbaarlijk toch. Daglicht maakt alle verschil. Dit is hem, heren. Geen twijfel mogelijk: dit is Lucifer’s Heart.’ Hij legde hem terug op het fluwelen kussentje.
Er werd opgelucht ademgehaald, alsof Smithback niet de enige was geweest die zijn adem ingehouden had.
Kaplan wuifde met zijn hand. ‘Meneer Beek? U mag de steen wegbergen. Met de grijper, alstublieft.’
‘Goddank,’ zei de verzekeringsdirecteur, terwijl hij Collopy’s hand greep.
'Zeg dat wel, goddank,’ antwoordde de museumdirecteur, die met zijn andere hand zijn voorhoofd bette. ‘Dat was even een benauwd moment.’
Intussen had Beek, met ondoorgrondelijk maar nog steeds somber gelaat, de grijper gepakt om de edelsteen op te rapen. Tegelijkertijd kwam Kaplan uit zijn stoel overeind en stootte tegen hem aan. ‘Pardon!’
Het gebeurde zo snel dat Smithback pas achteraf besefte wat hij gezien had. Plotseling had Kaplan de steen in zijn ene en Becks pistool in zijn andere hand, op Beek gericht. Hij vuurde bijna in Becks gezicht, waarbij hij de loop net zover draaide dat de kogels langs hem heen vlogen en in de muur terechtkwamen. Driemaal vuurde hij, snel achter elkaar, en de onvoorstelbaar luide dreunen dompelden de aanwezigen in doodsangst en verwarring. Iedereen liet zich op de grond vallen - ook Beek.
En toen was hij weg, verdwenen door de deur die op slot had moeten zitten.
In minder dan geen tijd stond Beek overeind. ‘Grijp hem! Hou hem tegen!’
Terwijl Smithback zichzelf met tuitende oren overeind hees, zag hij door de dubbele deuren de twee bewakers languit op de grond liggen. Maar dat duurde niet lang, en even later renden ze de gang in, terwijl ze naar hun wapens tastten.
‘Hij heeft de diamant!’ riep Collopy, terwijl hij overeind krabbelde. ‘Hij heeft Lucifer’s Heart! Mijn god, grijp hem, doe iets!’
Beek had zijn radio al in zijn hand. ‘Bewaking? Hier Samuel Bek. Sluit het gebouw af! Hermetisch vergrendelen! Niemand mag eruit - niets mag eruit - geen vuilnis, geen post, geen mensen, mets Hoor je me? Sluit de liften en de trappenhuizen af. Ik wil groot bewakingsalarm en alle bewakingspersoneel gaat op zoek naar George Kaplan. Niemand gaat het gebouw uit voordat we een bewakingskordon opgesteld hebben. Dat maakt me geen ruk uit, die brandweervoorschriften! Dit is een order! En ik wil een röntgenapparaat waarmee je een ingeslikte of verstopte edelsteen kunt zien, samen met een volledig technisch team om het te bemannen, bij de ingang aan Sixth Avenue. Nu!’
Hij wendde zich tot de anderen. ‘En niemand, ik zeg niémand, verlaat zonder toestemming van mij deze kamer.’
Twee uitputtende uren vol beproevingen later stond Smithback in. een rij met zo te zien wel duizend medewerkers van Affiliated Transglobal Insurance. De rij liep in een bijna eindeloze lus door de lobby van het gebouw en slingerde zich driemaal rond de liftschacht. Aan de andere kant van de lobby zag hij medewerkers bezig met karren vol post en pakketjes, die ze allemaal door hetzelfde soort röntgenapparaat haalden dat je op vliegvelden ziet. Kaplan was nergens gevonden - en zoals Smithback wist: hij zou ook niet gevonden worden.
Toen Smithback bijna vooraan stond, hoorde hij een paar mensen met stemverheffing praten. Ze hoorden bij een grote groep mensen die opzij gemanoeuvreerd waren omdat ze niet door het röntgenapparaat wilden. Buiten stonden brandweerwagens met zwaailicht, politiewagens en de onvermijdelijke club persmuskieten. Toen de mensen in de rij grondig gefouilleerd en daarna door het röntgenapparaat gestuurd waren tot ze eindelijk in de grauwe januari- middag naar buiten konden, barstte er hier en daar applaus los en waren er lichtflitsen van camera’s.
Smithback probeerde zijn transpiratie binnen de perken te houden. Naarmate de minuten voorbij kropen, was zijn nervositeit alleen maar toegenomen. Voor de duizendste maal vervloekte hij zichzelf dat hij hiermee ingestemd had. Hij was al tweemaal gefouilleerd, inclusief een weerzinwekkende visitatie van lichaamsholten. De enige troost was dat de anderen in de directiekamer aan dezelfde behandeling waren onderworpen. Ook de mensen van Affiliated Transglobal Insurance en Beek zelf. Intussen had Collopy, bijna buiten zichzelf van agitatie, gedaan wat hij maar kon om Smithback te overtuigen dat hij hierover moest zwijgen, dat hij niets moest schrijven. O god, als ze eens wisten...
Waarom, waarom had hij hier ooit mee ingestemd?
Nog maar tien mensen in de rij voor hem. Ze zetten de mensen een voor een in iets wat eruitzag als een benauwde telefooncel, terwijl wel vier technici diverse beeldschermen bestudeerden die aan de cel vastzaten. Voor hem stond iemand naar een transistorradio te luisteren, en alle anderen dromden om hem heen - verbijsterend hoe het nieuws altijd weer naar buiten kwam. Zo te horen was de echte Kaplan een halfuur geleden ongedeerd vrijgelaten bij zijn eigen huis, en werd hij momenteel door de politie verhoord. Niemand wist nog wie de namaak-Kaplan was.
Nog twee mensen. Smithback probeerde te slikken, maar merkte dat dat niet ging. Zijn maag kromp ineen van de angst. Nu kwam het ergste. Het allerergste.
En nu was hij aan de beurt. Twee technici zetten hem op een mat met de gebruikelijke gele voetstappen en fouilleerden hem voor de zoveelste maal, net iets te grondig. Ze bekeken zijn tijdelijke pas voor het gebouw en zijn perskaart. Ze vroegen hem om zijn mond te openen en drukten met een houten stokje zijn tong omlaag. Toen openden ze de deur van het hokje en duwden hem naar binnen. ‘Stilstaan. Armen naast het lichaam. Kijk naar het plaatje op de muur...’ De instructies rolden met razende efficiency over hun lippen.
Er klonk even een zoemtoon. Door het veiligheidsglas zag Smithback dat de technici zich over het resultaat bogen. Na een tijdje knikte er een.
Aan de andere kant werd de deur opengedaan. Iemand legde een stevige hand op Smithbacks arm en trok hem het hokje uit. ‘U mag weg,’ zei hij, met een gebaar naar de uitgang.
Tijdens dat gebaar veegde hij even langs Smithbacks flank. Smithback draaide zich om en legde de drie meter naar de draaideur af - de langste drie meter van zijn leven.
Buiten ritste hij zijn jack dicht, liep spitsroeden tussen de camera- flitsen door, negeerde de geschreeuwde vragen, baande zich een weg tussen de menigte door en liep met stijve passen de Avenue of the Americas op. Bij 56th Street riep hij een taxi en ging achterin zitten. Hij gaf de chauffeur zijn huisadres, wachtte tot de taxi opgetrokken was, draaide zich om en keek wel vijf minuten lang speurend door de achterruit.
Pas toen durfde hij rustig te gaan zitten. Hij stak zijn hand in zijn
binnenzak. Daar, veilig onderin, voelde hij de harde, koude omtrekken van Lucifer’s Heart.