22.

 

Nora Kelly probeerde de herrie van de tentoonstellingszaal buiten te sluiten en zich te concentreren op de zandbak die voor haar lag. Aan de ene kant had ze de voorwerpen gelegd die ze wilde tentoonstellen: een skelet in doorzichtig plastic verpakt, samen met een stel grafgiften - kostbare voorwerpen van goud, jade, kleurig keramiek, bot en gebeeldhouwde schelpen. Aan de andere kant van de zandbak had ze een foto van een echt graf neergezet, een foto die vlak na de verbijsterende vondst gemaakt was. Het was het graf van een negentiende-eeuwse Mayaprinses, Chac Xel, en dat moest Nora tot in de kleinste details nabootsen voor de tentoonstelling Sacred Images.

 

Terwijl ze naar het werk keek, hoorde ze achter zich de zware ademhaling van een uitermate geërgerde bewaker die uit zijn doen was omdat hij van zijn normale werk, de bewaking van de slaperige zaal met zeevogels, plompverloren was overgeplaatst naar de manische bijenkorf vol hectische activiteit in het hart van Sacred Images. Ze hoorde de bewaker zijn grote lichaam verschuiven en theatraal zuchten, alsof hij maar wilde dat ze opschoot.

Maar Nora liet zich niet opjagen. Dit was een van de belangrijkste stukken in de hele expositie. De kunstvoorwerpen die moesten worden tentoongesteld waren bijzonder broos en vergden uiterste aandacht en zorg.

 

Nogmaals probeerde ze de hectiek van de bouwactiviteiten, het gegrom van boren en het gejank van elektrische zagen, het gebrul, het eindeloze af en aan draven van curatoren, vormgevers en assistenten te negeren. En als klap op de vuurpijl moesten ze bij tijd en wijle alles uit hun handen laten vallen en de zaal uit omdat er nieuwe sensoren werden geïnstalleerd en nieuwe software werd uitgetest in het kader van de vernieuwde beveiliging  voor de opening van de tentoonstelling. Het was één groot gekkenhuis.

 

Nora richtte haar aandacht weer op de zandbak voor haar. Ze begon de botten te rangschikken en legde ze in het zand in de oorspronkelijke positie zoals die op de foto te zien was. De prinses was niet languit neergelegd, zoals in de westerse beschaving gebruikelijk is. Haar lichaam was tot een rol gebonden, met haar knieën naar haar neus gebracht en haar armen daaromheen geslagen; daarna was het geheel als een pakketje in schitterende geweven dekens gewikkeld. Doordat de verpakking was vergaan, was het skelet uiteengevallen en waren de botten in een lukraak patroon op de bodem van het graf gevallen.

Dat moest Nora nu zorgvuldig kopiëren.

Daarna moesten de voorwerpen die in het graf gevonden waren, gerangschikt worden. In tegenstelling tot de botten waren dit echte vondsten - en daarom van onschatbare waarde. Ze trok een paar katoenen handschoenen aan en pakte het grootste voorwerp, een zware hanger van een gehamerde legering van goud en zilver, met daarop een poema omringd door schrifttekens.

Ze hield hem in de lucht en voelde even de betovering van de lichtflonkeringen die over de gouden krommingen speelden. Behoedzaam legde ze het sieraad op de borst van het skelet. Daarna kwam een gouden halsketting, die ze rond de nekwervels plaatste.

Een handvol gouden ringen werd aan de vingerbotjes geschoven, en op de schedel kwam een massief gouden tiara, bezet met jade en turkoois. Zorgvuldig zette ze een stel potten in een halve kring, gevuld met offeranden van gepolijste jade, turkooizen en glanzende stukken zwart obsidiaan. Daarna een ceremonieel mes van obsidiaan, bijna een voet lang met een groot aantal kartels, nog scherp genoeg om je gemeen aan te snijden als je niet uitkeek.

Ze hield even op met haar werk. Als laatste kwam nu een jaden masker, miljoenen waard, gesneden uit één enkel, perfect stuk diepgroene nefrietjade, met robijnen en witte kwarts in de ogen en turkooizen tanden.

 

‘Dame,’ zei de bewaker, haar dagdroom onderbrekend. ‘Over een kwartier heb ik pauze.’

‘Weet ik,’ zei Nora droog.

Net toen ze het masker wilde pakken, hoorde ze in de verte de stem van Hugo Menzies, niet luid maar toch boven de herrie uit stijgend. ‘Schitterend werk!’ zei hij. ‘Werkelijk schitterend.’

Nora keek op en zag de gestalte met zijn wilde haardos de hal

door komen. Behoedzaam stapte hij over de stroomkabels, het zaagsel, de stukken verpakkingsmateriaal en overige bouwtroep heen die her en der over de vloer lagen. De alomtegenwoordige canvas-vistas die hij in plaats van een aktetas gebruikte, hing over een schouder. Hij schudde mensen de hand, knikte goedkeurend en had voor iedereen een bemoedigend woord. Hij kende alle namen, van timmerlieden tot curatoren. Iedereen kreeg een knikje, een glimlach, een vriendelijk woord. Wat een verschil met Ashton, de hoofdcurator van deze tentoonstelling: die vond het beneden zijn waardigheid te praten met mensen zonder academische titel.

 

Na de vergadering was Nora razend geweest op Menzies omdat hij partij had gekozen voor Margo Green. Maar op iemand als Menzies kon je niet lang boos blijven: hij geloofde zo overduidelijk in wat hij deed, en ze had persoonlijk al zo vaak gezien hoe hij, in grote en kleine zaken, de afdeling steunde. Nee, op Hugo Menzies kon je niet lang kwaad blijven.

Maar met Margo Green lagen de zaken anders.

Menzies kwam aanlopen. ‘Hallo, Frank,’ zei hij tegen de bewaker, terwijl hij een hand op zijn schouder legde. ‘Fijn om je hier te zien.’

‘Insgelijks, meneer Menzies,’ zei de bewaker, terwijl hij zijn rug rechtte en een vriendelijker blik op zijn gelaat toverde.

‘Aha,’ zei Menzies toen hij bij Nora aankwam. ‘Dat hoogklassieke jaden masker is een van mijn favoriete stukken in het hele museum. Weet je hoe ze het zo dun kregen? Met de hand afgevijld met grassprieten. Maar ik neem aan dat je dat al wist.’

‘Eerlijk gezegd wel, ja.’

Menzies lachte. ‘Natuurlijk. Waar heb ik mijn verstand? Schitterend werk, Nora. Dit wordt het hoogtepunt van de tentoonstelling. Mag ik kijken terwijl je het masker plaatst?’

‘Natuurlijk.’

Met haar handen in witte handschoenen gestoken, pakte ze, licht gespannen, het masker beet. Voorzichtig vlijde ze het in het zand boven het hoofd, waar het was gevonden, legde het recht en keek of het goed lag.

‘Ietsje naar links, Nora.’

Ze schoof het masker een heel klein eindje op.

‘Perfect. Ik ben blij dat ik op tijd was om hier getuige van te zijn.’ Hij glimlachte, gaf haar een knipoog en liep verder de chaos in. In zijn kielzog liet hij mensen achter die bereid waren zo mogelijk nog harder te werken dan voorheen. Nora had grote bewondering voor zijn motivatietechnieken.

 

Het graf was nu compleet, maar ze wilde het nog eenmaal controleren. Ze nam de lijst met items door en vergeleek ze met de foto.

Ze had maar één kans om het te doen: als het graf eenmaal opgeborgen was onder kogelvrij, breukbestendig glas, kon het niet meer open zolang de tentoonstelling liep - en dat was vier maanden. Tijdens haar laatste controle dwaalden haar gedachten om de een of andere reden af naar Bill.

Die was overhaast afgereisd naar Atlantic City vanwege een casinoverhaal, en hij kwam pas... Plotseling besefte ze dat ze niet eens wist wanneer hij terugkwam. En het was allemaal zo snel gegaan. Was dit normaal als je getrouwd was met een verslaggever? En wat was er gebeurd met die moord die hij moest verslaan? En waarom zat hij niet op het stadsnieuws? Ze nam aan dat een casinoverhaal in New Jersey kon doorgaan voor stadsnieuws, maar toch...

Hij had raar geklonken aan de telefoon: buiten adem en gespannen.

 

Met een zucht schudde ze haar hoofd. Waarschijnlijk was het maar het beste ook, want zij had amper tijd voor hem gehad met al die gekte rond de opening. Alles liep, zoals gebruikelijk, achter op schema en Ashton was op het oorlogspad.

Ze hoorde de stem van de hoofdcurator, hoog en klaaglijk, in een verre uithoek van de zaal. De bewaker achter haar slaakte nog een theatrale zucht en doorbrak daarmee haar dagdroom.

‘Nog heel even,’ zei ze over haar schouder. ‘Eerst moeten we dit hier verzegelen.’ Ze keek op haar horloge. Halfvier al. En ze was al vanaf zes uur die ochtend aan het werk. Ze zou zeker niet voor middernacht klaar zijn, en iedere minuut die ze nu verspilde was een minuut slaap minder.

Nora wendde zich tot de voorman, die niet ver van haar vandaan had staan wachten op dit moment. ‘Klaar voor verzegeling.’

 

Even later begon een groep expositieassistenten onder leiding van de voorman al grommend en vloekend de monsterlijk zware glasplaat over het graf heen te passen.

‘Nora?’

Ze draaide zich om. Daar stond Margo Green. Beroerde timing, alweer...

‘Hallo, Margo,’ zei ze.

‘Wauw. Dat ziet er prachtig uit.’

Vanuit haar ooghoek zag Nora het gezicht van de balende bewaker en de groep werklieden die het graf aan het verzegelen waren.

‘Bedankt. We hebben het hier nogal druk, zoals je ziet.’

‘Ja, dat zie ik.’ Ze aarzelde. ‘Ik wil je niet langer ophouden dan nodig.’

Dit is al te lang, dacht Nora, terwijl ze probeerde haar opgeplakte glimlach in stand te houden. Ze moest hierna nog vier kasten inrichten en verzegelen.

Onwillekeurig volgde ze de manoeuvres van de mannen die het glas aan het plaatsen waren. Als ze de ruit lieten vallen...

Margo kwam dichter bij haar staan en dempte haar stem. ‘Ik wilde mijn excuses aanbieden voor die rotopmerking tijdens de vergadering.’

Nora rechtte haar schouders. Dit was onverwacht.

 

‘Die was nergens voor nodig. Jouw punten waren duidelijk en volkomen professioneel. Ik was de enige die zich onprofessioneel opstelde. Alleen...’ Margo aarzelde.

‘Alleen wat?’

‘Jij bent zo... zo verdomde goed in je werk. En je weet het allemaal zo goed te brengen. Ik was helemaal nergens meer.’

Nora wist niet goed wat ze hierop zeggen moest. Ze keek Margo onderzoekend aan; die stond te blozen van de spanning. ‘Nou, je laat zelf ook niet bepaald over je heen lopen,’ zei ze uiteindelijk.

‘Weet ik. We zijn allebei een beetje koppig. Maar koppigheid is goed - vooral voor een vrouw.’

Daar moest Nora om glimlachen, en ditmaal echt. ‘Zullen we het anders noemen? Laten we zeggen dat het geen koppigheid is, maar de moed der overtuiging.’

Nu moest Margo lachen. ‘Dat klinkt mooi. Hoewel veel mensen het gewoon “bitchy” zouden noemen.’

 

‘Nou en?’ vond Nora. ‘Niks mis mee.’

Margo lachte hardop. ‘Maar goed, Nora, ik wilde alleen maar zeggen dat het me spijt.’

‘Dat vind ik aardig van je. Echt waar. Dank je, Margo.’

‘Tot volgende keer.’

Nora bleef verbaasd staan, de grafvitrine tijdelijk vergetend in haar verbazing, terwijl Margo’s ranke figuurtje zich een weg terug baande door de amper beheerste chaos van de tentoonstellingsruimte.

 

Hoofdinspecteur Laura Hayward zat op een plastic stoel in het laboratorium voor sporenonderzoek op de twaalfde verdieping van Police Plaza nummer 1 en probeerde heel bewust om niet op haar horloge te kijken.

Archibald Quince, hoofdwetenschapper van de afdeling vezelanalyse, stond te oreren: hij beende heen en weer voor een volgeladen tafel met bewijsmateriaal en klemde nu eens zijn handen ineen achter zijn witte laboratoriumjas, om dan weer breed te gebaren. Het was een onsamenhangend verhaal vol herhalingen, passie en enthousiasme, maar waar het in wezen op neerkwam was niet moeilijk te doorzien: hij had geen enkel resultaat te melden.

Halverwege hield Quince halt en wendde zich tot haar, zijn lange, knokige lijf een en al hoekige elleboog. ‘Kortom...’

Goddank, dacht Hayward. Eindelijk kwam er dan licht aan het eind van de tunnel.

‘Er is slechts een handjevol vezels vergaard die niet afkomstig waren van de locatie zelf. Een paar zaten er aan het touw waarmee het slachtoffer gekneveld was; eentje op de bank waar het slachtoffer rond het tijdstip van overlijden was neergezet. We kunnen dus redelijkerwijs aannemen dat er een vezeluitwisseling is geweest tussen de moordenaar en de plaats delict. Correct?’

 

‘Correct.’

‘Aangezien alle vezels hetzelfde waren qua lengte, samenstelling, twijnmethode en noem maar op, kunnen we ervan uitgaan dat dit primaire, en geen secundaire vezeloverdracht was. Met andere woorden, het zijn vezels van de kleding van de moordenaar, en geen vezels die toevallig op de kleding van de moordenaar zaten.’

Hayward knikte en dwong zich op te letten. De hele dag, bij al haar werk, had ze een volslagen krankzinnig gevoel gehad, alsof ze los van alles net buiten haar eigen lichaam zweefde.

Ze wist niet of dat kwam door vermoeidheid of door de schok van Vincent D’Agosta’s plotselinge, onverwachte vertrek. Kon ze daar maar boos om worden - maar dat lukte haar niet; ze was alleen maar verdrietig. Ze vroeg zich af waar hij nu was en wat hij deed. En, wat haar belangrijker leek: hoe iets wat haar zo goed had geleken in zijn optiek plotseling zo verkeerd had kunnen gaan. ‘Mevrouw?’

Hayward besefte dat er een onbeantwoorde vraag in de lucht hing. Snel keek ze op. ‘Pardon?’

‘Ik zei: wilt u een monster zien?’

Hayward stond op. ‘Graag.’

‘Het is een uitzonderlijk fijne dierlijke vezel, van een type dat ik nog nooit gezien had. We hebben uiteindelijk kunnen bepalen dat het een bijzonder zeldzame soort kasjmier is, gemengd met een gering percentage merinoswol. Onbetaalbaar. Zoals u zult zien zijn beide vezeltypes zwart geverfd voordat ze samen zijn gesponnen. Kijkt u zelf maar.’ Quince deed een stap achteruit en gebaarde naar de stereoscopische microscoop die naast de laboratoriumtafel stond.

 

Hayward liep erheen en keek door de lenzen. Ze zag een handvol dunne zwarte draden tegen een lichte achtergrond, glad en glanzend en bijzonder gelijkmatig van dikte.

Onbetaalbaar. Hoewel ze nog zat te wachten tot de psychologische dienst met een profiel afkwam, stonden een paar dingen over de dader al vast. Hij, of zij misschien, was een erudiet, bijzonder intelligent en bemiddeld iemand.

‘Ook de kleurstof hebben we niet kunnen identificeren. Hij is gemaakt van een natuurlijk, plantaardig pigment, maar we hebben de werkzame stof nog niet kunnen opsporen. Hij staat niet in de databases die we tot nu toe geraadpleegd hebben. Het enige wat we tot nu toe hebben gevonden is iets wat erop lijkt, en dat is een zeldzame bes die op de berghellingen van Tibet groeit en gebruikt wordt door de stammen ter plekke en door sherpa’s.’

Hayward liep weg van de microscoop.

 

Terwijl ze naar Quince stond te luisteren had ze een lichte huivering van herkenning gevoeld. Haar intuïtie werkte uitstekend, en normaal gesproken betekende die lichte tinteling dat er twee puzzelstukken aan elkaar gepast werden. Maar momenteel kon ze zich onmogelijk voorstellen wat die twee stukken konden zijn.

Waarschijnlijk had ze meer last van vermoeidheid dan ze zelf dacht. Ze zou naar huis gaan, vroeg eten en dan proberen te slapen.

‘De vezels zijn weliswaar heel dun, maar bijzonder dicht geweven,’ zei Quince. ‘U weet wat dat betekent?’

‘Een heel zacht, bijzonder comfortabel kledingstuk?’

‘Ja. Maar daar gaat het niet om. Uit zo’n kledingstuk raken niet makkelijk vezels los. Het is meestal geen donor. Vandaar dat er zo weinig gevonden is.’

‘Duidt het misschien op een worsteling?’

‘Precies.’ Quince fronste zijn wenkbrauwen. ‘Normaal gesproken is het feit dat die stof zo zeldzaam is belangrijk voor degene die het vezelonderzoek doet. Het is handig bij het identificeren van de verdachte. Maar in dit geval is de stof zo zeldzaam dat het de informatie juist hindert. In geen van de textielvezeldatabases is precies deze vezel te vinden. En nog iets vreemds: de ouderdom van de vezel.’

 

‘Hoe oud is die dan?’

‘Volgens onze tests moet de stof minstens twintig jaar geleden geweven zijn. Maar er is geen enkel bewijs dat de kleding zelf oud is. De vezels vertoonden geen slijtage. Je ziet niet het soort schade dat je zou verwachten van jaren gebruik en chemisch reinigen. Het lijkt wel of de stof gisteren nog in de winkel heeft gehangen.’ Eindelijk zweeg Quince. Hij strekte zijn armen en draaide zijn handpalmen omhoog alsof hij ergens om smeekte.

‘En?’ vroeg Hayward.

‘Dat is het. Zoals ik al zei: verder hebben onze zoekacties niets opgeleverd. We hebben navraag gedaan bij de textielindustrie, bij kledingfabrikanten, overal. In binnen- én buitenland. Het is net als met het touw: gezien de informatie die wij eraan kunnen ontlenen, kan die stof wel op de maan gemaakt zijn.’

 

Pardon? ‘Sorry, maar ik heb toch echt meer nodig.’ Vermoeidheid en ongeduld legden een scherpe klank in haar stem.

‘We hebben zo goed als geen bewijzen in deze zaak, dr. Quince, en die vezels vormen een van de belangrijkste onderdelen van dat bewijsmateriaal. U zei zelf dat de stof bijzonder zeldzaam is. Als u al hebt geïnformeerd bij de industrie en de kledingfabrikanten, dan zou u verder moeten gaan met de zelfstandige kleermakers.’

Quince kromp ineen bij de schrobbering. Hij knipperde met zijn grote, vochtige hondenogen naar haar en keek haar met gekwetste blik aan.

‘Maar mevrouw Hayward, er zijn zo ontzettend veel kleermakers op de wereld... Dat wordt zoeken naar een speld in een hooiberg.’

‘Als die stof inderdaad zo bijzonder is als u zegt, dan hoeft u alleen de duurste en meest exclusieve kleermakers maar te benaderen. En dat in drie steden: New York, Londen en Hongkong.’ Hayward merkte dat ze zwaar ademde en dat ze met stemverheffing sprak. Kalm aan, zei ze in zichzelf.

In de onbehaaglijke stilte die nu viel, hoorde Hayward iemand tactvol zijn keel schrapen. Ze keek over haar schouder en zag hoofdinspecteur Singleton in de deuropening staan.

 

‘Glen,’ zei ze, terwijl ze zich afvroeg hoe lang hij daar al stond. ‘Laura.’ Singleton knikte. ‘Kan ik je even spreken?’

‘Uiteraard.’ Tegen Quince zei ze: ‘Ik wil morgen graag een uitgebreider rapport.’ Daarna liep ze achter Singleton aan de gang in.

‘Wat is er?’ vroeg ze toen ze in de drukke hal bleven staan.

‘Het is bijna tijd voor Rockers voltallige vergadering.’

Singleton antwoordde niet meteen. Hij had een modieus krijt-streeppak aan, en hoewel het al laat in de middag was, zag zijn witte overhemd er nog kraakhelder uit, alsof hij het net aangetrokken had.

‘Ik heb een telefoontje gekregen van het hoofd van de New Yorkse vestiging van de FBI, special agent Carlson,’ zei hij, terwijl hij haar gebaarde een stap opzij te doen om uit het hoefgetrappel weg te komen. ‘Hij was bezig met een verzoek uit Quantico.’

‘Wat voor verzoek?’

‘Heb jij ooit gehoord van ene Michael Decker?’

Hayward dacht even na en schudde toen haar hoofd.

‘Dat was een hoge ome binnen de FBI. Hij woonde in een chique buurt in Washington. Gisteren is hij vermoord. Met een bajonet door de mond gestoken. Akelige toestand, en zoals je je kunt voorstellen zitten ze er bij de FBI bovenop. Ze zijn momenteel bezig met Deckers collega’s, om na te gaan of er in zijn verleden iets was waardoor een of andere crimineel met hem zou willen afrekenen.’ Singleton haalde zijn schouders op. ‘Het schijnt dat een van Deckers collega’s en tevens een van zijn beste vrienden ene Pendergast was.’

 

Plotseling keek Hayward naar hem op. ‘Agent Pendergast?’ ‘Precies. Daar heb jij toch mee samengewerkt bij die Cutforth-moord, dacht ik?’

‘Ik heb al een paar keer met hem te maken gehad.’

Singleton knikte. ‘Aangezien agent Pendergast vermist wordt en waarschijnlijk dood is, heeft Carlton me gevraagd om bij eventuele bekenden van hem bij de NYPD te informeren. Om te zien of Pendergast het ooit over Decker gehad heeft, of hij misschien iets gezegd heeft over eventuele vijanden. Ik dacht dat jij misschien iets zou weten.’

Hayward dacht even na.

‘Nee, ik heb Pendergast nooit de naam Decker horen noemen.’ Ze aarzelde. ‘Maar je zou brigadier D’Agosta moeten vragen. Die heeft in de afgelopen zeven jaar minstens drie zaken met hem gedaan.’

‘O?’

Hayward knikte, in de hoop dat haar gezicht professioneel onaangedaan was blijven staan.

Singleton schudde zijn hoofd.

 

‘Het rare is, ik kan D’Agosta nergens vinden. Hij heeft zich sinds de middagpauze niet meer gemeld, en niemand die aan zijn zaak werkt, heeft hem nog gezien. En om de een of andere reden krijgen we hem ook niet te pakken via de radio. Jij weet zeker niet toevallig waar hij zit?’ Al pratend hield Singleton zijn stem bestudeerd neutraal, zijn blik gevestigd op de mensen die hen voorbijliepen.

Op dat moment besefte Hayward dat hij op de hoogte was van haar en D’Agosta. Ze voelde zich ten prooi aan een plotselinge, al- lesverterende gêne. En wij maar denken dat het allemaal supergeheim was. Ze vroeg zich af hoe lang het zou duren voordat Singleton erachter kwam dat D’Agosta al niet meer bij haar woonde. Ze likte langs haar lippen. ‘Sorry. Ik heb geen idee waar brigadier D’Agosta zou kunnen zitten.’

Hij aarzelde. ‘En tegenover jou heeft Pendergast het nooit over Decker gehad?’

‘Nooit. Nou was dat ook iemand die niet echt open was. Hij zei nooit iets over iemand, en al helemaal niet over zichzelf. Sorry dat ik niet meer voor je kan betekenen.’

‘Zoals ik al zei, het was de moeite van het proberen waard. Laat de FBI zelf zijn klusjes maar opknappen.’ Voor het eerst keek hij haar aan. ‘Zullen we ergens koffie gaan drinken? We hebben nog een paar minuten voor die vergadering.’

 

‘Nee, dank je. Ik moet nog een paar telefoontjes plegen.’ Singleton knikte, schudde haar de hand en liep weg.

Hayward keek hem even met peinzende blik na voordat ze zich langzaam omdraaide om terug te lopen naar haar kantoor. En op dat moment viel plotseling alles om haar heen weg: het gemurmel van gesprekken, de mensen die haar voorbijliepen, zelfs de verse, bonzende pijn in haar hart.

Ze wist wat het verband was.