13.

 

Smithback ging op zijn vaste plek zitten in The Bones, de donkere kroeg achter het museum, waar museummedewerkers na het werk graag heen gingen. Kennelijk werden ze de aanblik van botten nooit moe. De officiële naam van het café was Blarney Stone Tavern; de bijnaam was ingegeven door het feit dat de eigenaar de gewoonte had botten van alle vormen en maten en iedere herkomst tegen de muren en het plafond te spijkeren.

 

Smithback keek op zijn horloge. O wonder, hij was tien minuten te vroeg. Misschien zou Nora ook te vroeg komen, en dan hadden ze een paar minuten extra. Hij had het gevoel dat hij zijn kersverse echtgenote in geen jaren gesproken had. Ze had afgesproken om hem hier te treffen voor een hamburger en een biertje voordat ze terugkeerde naar het museum, waar ze moest overwerken vanwege de belangrijke expositie die binnenkort begon. En hijzelf moest een verhaal zien te schrijven en in te leveren vóór de deadline van twee uur ’s ochtends.

Hij schudde zijn hoofd. Wat een bestaan: twee maanden getrouwd en hij had al in geen week de liefde bedreven. Maar dat was niet eens wat hij het meest miste; dat was Nora’s gezelschap. Praten. Vriendschap. Nora was namelijk Smithbacks beste vriend, en momenteel had hij zijn beste vriend hard nodig. Dat artikel over de moord op Duchamp liep moeizaam. Hij had niets meer boven water gekregen dan de andere kranten. De politie liet niets, maar dan ook niets los en zijn gebruikelijke bronnen hadden hem niets te bieden. Daar zat hij dan, Smithback van de Times, en zijn laatste artikelen waren niets meer dan opgewarmde kliekjes van een paar persconferenties. Intussen kon hij Bryce Harrimans ambitie bijna ruiken: die vent wilde in zijn verhaal binnendringen, het van hem afpakken, hem opschepen met die ellendige Venter die hij zo handig op hem had afgeschoven toen de zaak-Duchamp voor het eerst aan het licht kwam.

 

‘Vanwaar die duistere blik?’

Smithback keek op, en daar stond Nora. Nora, met haar bronskleurige haar dat over haar schouders viel, haar sproetenneus gerimpeld in een glimlach, haar groene ogen sprankelend van het leven.

‘Is deze stoel bezet?’ vroeg ze.

‘Is dat een grap? Jezus, mens, je bent de vreugde van mijn oude dag.’

Ze liet haar tas op de grond glijden en ging zitten. De eeuwig sombere, trage kelner verscheen, als een grafdelver bij een begrafenis, en bleef zwijgend op hun bestelling staan wachten.

‘Worst met puree, en frietjes - en een glas melk,’ zei Nora.

‘Niets sterkers?’ vroeg Smithback.

‘Ik moet weer aan het werk.’

‘Ik ook, maar dat heeft mij nooit weerhouden. Ik wil wel een glas van die vijftig jaar oude Glen Grant, en om te eten een steak and kidney pie.’

De kelner neeg bedroefd het hoofd en verdween.

Smithback pakte haar hand. ‘Nora, ik mis je.’

‘Ik jou ook. Wat een krankzinnig leven leiden we eigenlijk.’

‘Wat doen we hier in New York City? Waarom gaan we niet terug naar Angkor Wat, de rest van ons leven wonen in een boeddhistische tempel in de jungle?’

‘En een kuisheidsgelofte afleggen?’

 

Smithback maakte een luchtig handgebaar. ‘Kuisheid? Wij zullen leven als Tristan en Isolde in onze eigen grot vol juwelen, waar we dag en nacht de liefde bedrijven.’

Nora bloosde. ‘Het was wel een schok, die terugkeer naar de werkelijkheid na de huwelijksreis.’

‘Ja. Zeker toen ik die circusaap van een Harriman met een grijns van oor tot oor in mijn deuropening aantrof.’

‘Bill, hou toch eens op over die Harriman. Er zijn zoveel van dat soort mensen. Negeer hem, ga door met je leven. Je zou eens moeten zien met wat voor mensen ik in het museum moet samenwerken. Daar zijn er bij die je zou moeten nummeren en in een vitrinekast stoppen.’

Enkele minuten later werd hun eten gebracht, samen met Smith- backs whisky. Hij pakte zijn glas en stootte Nora’s glas melk aan. ‘Slamte.’

 

‘Chin-chin.’

 

Smithback nam een slok. Zesendertig dollar per glas, en iedere cent waard. Hij keek hoe Nora op haar eten aanviel. Die vrouw kon eten - niet dat gemier met van die salades en zo. Hij herinnerde

zich een zeker moment dat deze bewering kon staven, ergens in de ruïnes van Banteay Chmar, en hij voelde een verliefde tinteling in zijn lendenen.

‘Hoe is het in het museum?’ vroeg hij. ‘Laat je ze allemaal netjes door de brandende hoepel springen, doen ze hun best op die nieuwe tentoonstelling?’

‘Ik ben nog maar een juniorcurator, dus als er al iemand door een hoepel springt, ben ik dat.’

‘Ai.’

‘Wat een toestand. Zes dagen voor de opening, en een kwart van de stukken is nog niet eens klaar om de vitrines in te gaan. Het is een gekkenhuis. Ik heb nog maar één dag om de teksten te schrijven voor dertig stukken, en dan moet ik nog een complete expositie organiseren en beheren over de Anasazi-begrafeniscultuur. En uitgerekend vandaag kreeg ik te horen dat ik voor de lezingencyclus een lezing moet geven over de prehistorie in het zuidwesten van de Verenigde Staten. Dat is toch niet te geloven? Dertienduizend jaar zuidwestelijke prehistorie in anderhalf uur met dia’s.’ Ze nam nog een hap.

‘Ze vragen te veel van je, Nora.’

‘Iedereen zit in hetzelfde schuitje. Sacred Images is de grootste expositie in jaren. En bovendien heeft de directie in haar onmetelijke wijsheid besloten over te stappen op een beter beveiligingssysteem. Weet je nog wat er met het inbraakalarm is gebeurd bij de vorige grote tentoonstelling? Superstition, je weet wel?’

‘O, god. Breek me de bek niet open.’

‘Dat mag nooit meer gebeuren, zeggen ze. Maar bij iedere zaal waarin het nieuwe systeem wordt aangebracht, moet de zaak een tijdlang vergrendeld worden. Je kunt geen stap meer zetten - je weet nooit waar het nu weer dichtgaat. Het enige lichtpuntje is dat het over zes dagen allemaal voorbij is.’

‘Ja, en dan zijn we wel weer aan vakantie toe.’

‘Of rijp voor opname...’

‘ “We’ll always have Angkor,”’ citeerde Smithback op theatrale toon. Nora lachte en kneep even in zijn hand. ‘En hoe gaat het met het artikel over Duchamp?’

‘Vreselijk. De leiding is in handen van iemand van Moordzaken, een vrouwelijke hoofdinspecteur, ene Hayward. Een echte kenau. Heeft de wind er goed onder. Geen lek te bekennen. Al ging ik op m’n kop staan, ik heb geen enkele kans op een primeur.’

‘Rot voor je, Bill.’

 

‘Nora Kelly?’

 

Er klonk een vaag bekende vrouwenstem. Smithback keek op en zag een vrouw op hun tafeltje afkomen - klein, met een felle blik, bruin haar en een bril. Hij verstarde van verbazing, en zij ook. Even bleven ze elkaar zwijgend aanstaren.

Plotseling glimlachte ze. ‘Bill!’

Smithback grijnsde. ‘Margo Green! Ik dacht dat jij aan het feesten was in Boston, dat je bij dat bedrijf werkte... hoe heet het ook weer?’

‘GeneDyne. Was ook zo, maar het bedrijfsleven bleek niets voor mij. Een smak geld, maar geen voldoening. Dus zit ik nu weer bij het museum.’

 

‘Dat wist ik helemaal niet.’

‘Ik ben net zes weken geleden begonnen. En jij?’

‘Ik heb nog een paar boeken geschreven, zoals je waarschijnlijk weet. Ik werk tegenwoordig bij de Times. Net een paar weken terug van mijn huwelijksreis.’

‘Gefeliciteerd. Dan vrees ik dat je me nooit meer Lotusbloesem zult noemen. En dit is de gelukkige?’

‘Jazeker. Nora, dit is een oude vriendin van me, Margo Green. Nora werkt ook bij het museum.’

‘Weet ik.’ Margo draaide zich naar Nora toe. ‘Ik moet je zelfs zeggen, Bill: ik wil je niet beledigen, maar ik was op zoek naar haar, niet naar jou.’ Ze stak haar hand uit. ‘Misschien weet je het niet meer, Nora, maar ik ben de nieuwe hoofdredacteur van Museology. We hebben kennisgemaakt bij de vorige afdelingsvergadering.’ Nora drukte haar de hand. ‘Natuurlijk. Ik heb alles over je gelezen in Bills boek De vloek van het oerwoud. Hoe gaat het?’

‘Mag ik er even bij komen zitten?’

‘Nou, eerlijk gezegd waren we...’ Nora’s stem stierf weg terwijl Margo plaatsnam.

 

‘Ik blijf maar heel even.’

Smithback staarde haar aan. Margo Green. Het leek wel iets uit een vorig leven, zo lang geleden was het allemaal. Ze was niet echt veranderd, alleen zag ze er nu ontspannener uit, alsof ze meer zelfvertrouwen had. Nog steeds slank en atletisch. Ze had een duur maatpakje aan, iets heel anders dan de slobberige T-shirts en de Levi’s uit haar studententijd. Hij keek even naar zijn eigen Hugo Boss-pak. Ze waren allemaal wat volwassener geworden.

‘Niet te geloven,’ zei hij. ‘Twee heldinnen uit mijn boeken, voor het eerst bij elkaar.’

Vragend hield Margo haar hoofd schuin. ‘O ja? Hoezo?’

‘Nora was de heldin in mijn boek De verloren stad.''

‘O, sorry. Niet gelezen.’

Smithback bleef dapper glimlachen. ‘Hoe is het om weer in het museum te zijn?’

‘Er is heel wat veranderd sinds de vorige keer dat we hier waren.’ Smithback voelde Nora’s blik. Hij vroeg zich af of zij dacht dat Margo een ex-vriendinnetje van hem was en of er misschien bepaalde pikante zaken waren die hij uit zijn memoires had weggelaten.

‘Wat lijkt dat lang geleden,’ ging Margo verder.

‘Het is lang.’

‘Ik heb me vaak afgevraagd wat er geworden is van Lavinia Rick- man en dr. Cuthbert.’

‘Ongetwijfeld is er voor dat tweetal een stel speciale zetels gereserveerd in de hel.’

Margo grinnikte. ‘En die agent, D’Agosta? En Pendergast?’

‘Van D’Agosta weet ik niets,’ antwoordde Smithback. ‘Maar bij de Times, afdeling buitenland, wordt gefluisterd dat Pendergast een paar maanden geleden onder raadselachtige omstandigheden is verdwenen. Naar Italië afgereisd voor een onderzoek, en nooit teruggekomen.’

 

Margo’s gezicht kreeg even een geschokte uitdrukking. ‘Echt? Wat raar.’

Het bleef even stil aan tafel.

‘Maar goed,’ hervatte Margo, en ze richtte zich weer tot Nora. ‘Ik wilde je hulp inroepen.’

‘Aha,’ zei Nora. ‘Wat kan ik voor je doen?’

‘Ik ga een redactioneel stuk publiceren waarin ik stel dat het van groot belang is om de Grote Kiva-maskers terug te geven aan de Tano-stam. Je weet dat ze daarom gevraagd hebben?’

‘Ja. En het artikel heb ik ook gelezen. Dat doet, in conceptversie, de ronde op de afdeling.’

‘Uiteraard stuit ik op enig verzet van de museumtop, met name van Collopy. Nu ben ik bezig contact op te nemen met alle leden van de afdeling antropologie om te kijken of ik een verenigd front kan opbouwen. Museology moet een onafhankelijk blad blijven, en die maskers moeten terug. Daar moeten we ons als afdeling samen sterk voor maken.’

‘En wat kan ik daarbij doen?’ vroeg Nora.

‘Ik laat geen petitie rondgaan of zo - niet van die opvallende zaken. Maar ik vraag de leden van de afdeling om informele steun als het tot een confrontatie komt. Een toezegging. Meer niet.’ Smithback grijnsde. ‘Nou, dat is geen enkel probleem. Op Nora kun je altijd rekenen...’

‘Ho eens even,’ onderbrak Nora hem.

Verbaasd over haar scherpe toon hield Smithback zijn mond. ‘Margo was aan het woord,’ zei Nora droog.

‘Aha.’ Haastig streek Smithback een weerbarstige lok glad op zijn hoofd en concentreerde zich op zijn whisky.

Met een wat kille glimlach keek Nora Margo aan en antwoordde: ‘Het spijt me, maar ik kan je niet helpen.’

 

Verbouwereerd keek Smithback van Nora naar Margo.

‘Mag ik vragen waarom niet?’ informeerde Margo rustig.

‘Omdat ik het niet met je eens ben.’

‘Maar het staat toch buiten kijf dat die Grote Kiva-maskers het bezit zijn van de Tano...’

Nora hief een hand op. ‘Margo, je kunt me niets nieuws vertellen over die maskers of over jouw argumenten. In zeker opzicht heb je gelijk. Ooit waren ze van de Tano en ze hadden daar nooit weggehaald mogen worden. Maar nu behoren ze toe aan de hele mensheid - ze zijn deel gaan uitmaken van het menselijk cultureel erfgoed. Bovendien zou het een ramp zijn als je die maskers in dit late stadium weghaalde uit de tentoonstelling en ik ben een van de curatoren van Sacred Images. En tot slot: ik ben archeoloog, met het zuidwesten als specialisatie. Daar heb ik voor gestudeerd. Als we alle gewijde stukken in het museum gingen teruggeven, dan hielden we niets over. Alles is heilig voor een indiaan - dat is een van de mooie aspecten van hun cultuur.’ Ze zweeg even. ‘Luister. Gedane zaken nemen geen keer, en de wereld zit nu eenmaal zo in elkaar. Je kunt onmogelijk alle onrecht goedmaken. Het spijt me dat ik je geen beter antwoord kan geven, maar zo denk ik erover. Ik kan hier niet over liegen.’

‘Maar de kwestie van vrijheid van meningsuiting...’

 

‘Daarover ben ik het helemaal met je eens. Dat artikel moet uitkomen. Maar vraag me niet om je argumenten te steunen. En vraag de afdeling niet om jouw persoonlijke opvattingen te verdedigen.’ Na die woorden keek Margo van Nora naar Smithback. Smithback grijnsde zenuwachtig en nam nog een slok van zijn borrel.

Margo stond op. ‘Dank voor je oprechtheid.’

‘Geen dank.’

Tegen Smithback zei ze: ‘Goed om je weer te zien, Bill.’

‘Hm-mm,’ mompelde hij.

Hij keek Margo na. Plotseling besefte hij dat Nora naar hem zat te kijken.

‘Lotusbloesem?’ vroeg ze gepikeerd.

‘Het was maar een grap.’

‘Ex-je?’

‘O, nee, geen denken aan,’ antwoordde hij haastig.

‘Zeker weten?’

‘Nog geen kus.’

‘Gelukkig maar. Ik kan dat mens niet uitstaan.’ Ze keek Margo’s verdwijnende gestalte na en richtte toen haar blik weer op Bill. ‘En het idee dat ze De verloren stad niet gelezen heeft. Geef toe, dat is een heel wat beter boek dan sommige van je eerdere werken. Het spijt me wel, Bill, maar dat De vloek van het oerwoud... laten we het er maar op houden dat je als schrijver behoorlijk gegroeid bent.’ ‘Hoezo, wat was er mis met De vloek van het oerwoud?’

Nora pakte haar vork en at zwijgend haar bord leeg.