26.

Margo aarzelde even bij de deur van Menzies’ kantoor, haalde diep adem en klopte aan. Menzies kwam zelf de deur opendoen; al ja- ren geleden had hij gezegd dat hij geen secretaresse nodig had, dat zo iemand hem alleen maar afleidde. Hij glimlachte, knikte tegen haar, deed een stap opzij en gebaarde dat ze binnen moest komen. Ze kende het kantoor maar al te goed. Tijdens haar eerste aanstelling bij het museum, voor haar afstuderen, was dit het kantoor geweest van Menzies’ voorganger, _ haar scriptiebegeleider, dr. Frock. In die dagen had het er vol gestaan met zwaar, donker, ouderwets meubilair, fossielen en curiosa. Onder Menzies zag het er ruimer en prettiger uit, de stoffige fossielplaquettes waren vervangen door smaakvolle etsen en de zware meubels weggedaan om plaats te maken voor een stel comfortabele leren fauteuils. In een van de hoeken stond een nieuwe iMac met een LCD-scherm. De laatste stralen van de ondergaande zon vielen door een van de ra-

men op het westen en tekenden een rood parallellogram op de muur achter Menzies’ mahoniehouten bureau.

 

Menzies manoeuvreerde Margo naar een stoel en ging zelf achter het bureau zitten. Hij klemde zijn handen in elkaar en boog zich voorover. ‘Dank je dat je zo snel kon komen, Margo.’

‘Geen probeem.’

‘Nog laat aan het werk, zie ik?’

‘Ik moet Museology vanavond afmaken.’

‘Aha.’ Hij haalde zijn handen uit elkaar en leunde achterover in de zon, zijn wilde witte haardos plotseling omgeven door een stralenkrans van goud. ‘Zoals je misschien al dacht, heb ik je hier gevraagd omdat ik antwoord heb gekregen van de raad van commissarissen. Over de Tano-maskers.’

Margo ging verzitten en probeerde een blik van assertief zelfvertrouwen op haar gezicht te leggen.

Hij slaakte een lange zucht. ‘Ik zal er niet omheen draaien. We hebben verloren. De raad heeft gestemd: ze willen de maskers houden.’

Margo voelde zich verstijven. ‘Ik kan u niet zeggen hoe erg ik dat vind.’

‘Ik ook. God weet dat ik mijn best gedaan heb. Collopy was er op zich niet tegen, maar de raad voelde er niets voor. De meesten van hen zijn juristen en bankiers, met net zoveel verstand van antropologie als ik heb van dagvaardingen of koersontwikkelingen. Helaas zit de wereld zo in elkaar dat zij ons de wet kunnen voorschrijven, en niet andersom. Eerlijk gezegd verbaast deze uitkomst me niet in het minst.’

Margo zag dat de normaal zo mild gestemde curator geprikkeld was. Ze had gehoopt dat de raad, ondanks alle tekenen van het tegendeel, de juiste beslissing zou nemen. Het leek haar zo duidelijk. Maar goed, zelfs op haar eigen afdeling was niet iedereen het met haar eens, dus hoe kon ze dan verwachten dat een stel Wall Street- juristen het zou begrijpen?

Menzies boog zich met een felle blik naar haar over de tafel heen.

 

‘Hiermee wordt jouw positie niet bepaald gemakkelijker.’

‘Dat besef ik.’

‘Er zal heel wat druk op je uitgeoefend worden om dat artikel niet te publiceren. Ze zullen zeggen dat de beslissing toch al genomen is - dus waarom zou je nog verder problemen maken?’

‘Dat artikel komt er.’

‘Ik dacht wel dat je dat zou zeggen. Margo, je moet weten dat ik voor de volle honderd procent achter je sta. Maar je moet realistisch zijn: dit zal gevolgen hebben.’

‘Daar ben ik klaar voor. Museology is al meer dan een eeuw lang een onafhankelijke stem binnen het museum, en ik ga niet bij mijn eerste nummer al door de knieën.’

Menzies glimlachte. ‘Ik bewonder je spirit. Maar er is nog een complicatie waar ik je over moet vertellen.’

‘Wat dan?’

‘De Tano zijn van plan een protestmars dwars door het hele land te houden. Op de avond van de opening komen ze bij het museum aan. Niet alleen om de aandacht te vestigen op hun eisen, maar kennelijk ook om “de verloren zielen van de maskers terug te roepen”, of iets in die trant. Ze gaan een religieuze ceremonie met dansen organiseren op Museum Drive, vlak voor het museum, en die gaat de hele nacht duren. De raad is vandaag op de hoogte gesteld.’

Margo fronste haar wenkbrauwen. ‘Dat zal de pers leuk vinden.’

‘Zeg dat wel.’

‘De directie komt in haar hemd te staan.’

‘Dat lijdt geen twijfel.’

‘De opening wordt een complete chaos.’

‘Dat staat wel vast.’

‘God, wat een puinhoop.’

‘Precies.’

 

Het bleef een tijd stil.

Uiteindelijk zei Menzies: ‘Doe jij wat je doen moet. Academische vrijheid is een kritieke kwestie in deze barre tijden. Mag ik je een raad geven?’

‘Graag.’

‘Zeg niets tegen de pers. Geen woord. Als ze bellen, verwijs ze dan beleefd naar je artikel, en zeg dat je er verder niets over te melden hebt. Vanwege dat artikel kun je niet ontslagen worden, maar je kunt er donder op zeggen dat ze op zoek gaan naar een ander excuus. Hou je gedeisd en hou je mond dicht, dan geef je ze geen reden.’

Margo stond op. ‘Dr. Menzies, ik ben u onuitsprekelijk dankbaar.’ Menzies streek zijn ontembare manen glad en stond ook op, terwijl hij Margo’s hand aannam.

‘Ik vind het heel dapper van je,’ zei hij met een bewonderende glimlach.

 

Er werd even op de glazen kantoordeur geklopt. Laura Hayward, die gespannen naar haar computerscherm had zitten turen, keek verbaasd op. Heel even dacht ze - belachelijk genoeg - dat het misschien D’Agosta was, met zijn koffer in de hand, klaar om haar een lift naar huis aan te bieden. Maar het was de schoonmaakster uit Guatemala die, gewapend met emmer en dweil, glimlachend knikte.

‘Mag ik schoonmaken?’ vroeg ze.

‘Ga je gang.’ Hayward schoof haar stoel weg van het bureau zodat de vrouw bij de prullenbak kon. Ze keek op de klok: al bijna halfdrie in de ochtend. Vroeg naar bed zat er dus niet meer in. Maar plotseling merkte ze dat ze heel veel te doen had - alles om maar niet naar haar lege appartement terug te hoeven.

Ze wachtte tot de vrouw weg was en schoof terug naar haar scherm, waar ze voor de zoveelste maal door de federale database begon te scrollen.

Maar het was in feite een overbodige controle: ze had alles wat ze voorlopig nodig had.

Nog enkele minuten, en daarna draaide ze zich naar haar bureau. Dat was normaal al slordig, maar nu puilde het uit van de uitdraaien, mappen, foto’s van de plaats delict, cd-roms, faxen en indexkaarten - de resultaten van haar zoekactie naar recente onopgeloste moordzaken die aan bepaalde criteria voldeden. De papieren lagen op een vaag soort stapel. In een hoek van het bureau die verder van haar stoel lag en dan ook aanzienlijk netter was, lag nog een stapel, met maar drie mappen. Elk had een naam. Duchamp, Decker, Hamilton. Alle drie kennissen van Pendergast.

En nu alle drie dood. Duchamp en Decker: de één een vriend van Pendergast, de ander een collega.

Was het echt toeval dat ze enkele dagen na elkaar vermoord waren?

 

Pendergast was in Italië verdwenen - onder eigenaardige, bijna ongeloofwaardige omstandigheden zoals bleek uit D’Agosta’s verhaal. Er waren geen getuigen voor zijn dood, er was geen lijk, er waren geen bewijzen. Zeven weken later werden drie kennissen van hem bruut vermoord, de een na de ander. Ze keek naar de stapel. Voor zover zij wist konden er nog wel andere slachtoffers zijn, mensen die tot nu toe onontdekte banden met Pendergast hadden gehad. Maar drie was ook al een verontrustend aantal.

Wat was hier in godsnaam gaande?

 

Ze bleef even rusteloos met haar vingers op het stapeltje mappen zitten trommelen. Toen pakte ze de map met het opschrift HAMILTON, opende hem, greep haar telefoon en koos een interlokaal nummer.

De telefoon ging acht-, negenmaal over voordat er opgenomen werd. Het bleef zo lang stil dat Hayward dacht dat de verbinding verbroken was. Toen klonk er een zware ademhaling en kwam er een onduidelijke, slaapdronken stem aan de lijn.

 

‘Het is te hopen dat er iemand op sterven ligt.’

‘Inspecteur Casson? Met inspecteur Hayward van de NYPD.’

‘Al was je inspector Gadget, het maakt mij niks uit. Enig idee hoe laat het in New Orleans is?’

‘Een uur later dan in New York. Het spijt me. Mijn excuses voor het late uur, maar dit is belangrijk. Ik moet u iets vragen over een van uw zaken.’

‘Verdomme, kan dat niet wachten tot morgenochtend?’

‘De zaak-Hamilton. Torrance Hamilton, de hoogleraar.’

Er klonk een lange, geïrriteerde zucht. ‘Wat is daarmee?’

‘Hebt u al verdachten op het oog?’

‘Nee.’

‘Aanwijzingen?’

‘Nee.’

‘Bewijsmateriaal ? ’

‘Zo goed als niets.’

‘Wat hebt u dan?’

‘Het gif waarmee hij om het leven is gebracht.’

Hayward schoot overeind in haar stoel.

 

‘Wat voor gif?’

‘Uitzonderlijk gemeen spul. Een neurotoxine, vergelijkbaar met een stof die in bepaalde spinnen wordt gevonden. Alleen was dit spul synthetisch en sterk geconcentreerd. Een designergif. Onze chemici waren dolenthousiast.’

Hayward klemde de telefoon onder haar kin en begon te typen. ‘En wat doet dat gif?’

‘Hersenbloeding, encefalitische shock, acute dementie, epileptische aanvallen en dood. Deze zaak alleen al heeft me een medische kennis opgeleverd, dat wil je niet weten. En het is tijdens college gebeurd, aan Louisiana State University.’

‘Dat moet me een toestand geweest zijn.’

‘Zeg dat wel.’

‘Hoe hebt u het gif kunnen isoleren?’

‘Dat was niet nodig. De dader was zo attent geweest een monster achter te laten. Op Hamiltons bureau.’

Hayward hield op met typen. ‘Wat?’

‘Het schijnt dat hij ijskoud Hamiltons tijdelijke kantoor is binnengewandeld om het op zijn bureau te zetten.

Terwijl Hamilton zelf het laatste college van zijn leven stond te geven. Een halfuur tevoren had hij het spul door Hamiltons koffie geroerd, en dat betekent dat hij een tijdje aanwezig geweest moet zijn.

Hij heeft het flesje open en bloot laten staan, alsof het een soort boodschap was. Of misschien wilde hij gewoon de politie jennen.’

 

‘Verdachten?’

‘Nee. Niemand heeft die ochtend iemand bij Hamilton zien in- of uitlopen.

‘Is die informatie algemeen bekend? Van dat gif, bedoel ik?’

‘Dat het gif was, ja. Wat voor gif, nee.’

‘Verder nog bewijzen? Hele of gedeeltelijke vingerafdrukken, voetsporen, wat dan ook?’

‘Je weet hoe het gaat: de technische recherche pikt een boel rotzooi op, en het moet allemaal geanalyseerd worden, terwijl er bijna niks van belang bij is.

 

Op één uitzondering na: een pas uitgevallen menselijke haar met haarwortel, genoeg om DNA van te krijgen. Komt niet overeen met Hamiltons DNA, of dat van zijn secretaresse, of van wie dan ook die regelmatig over de vloer kwam.

Ongewone kleur ook - de secretaresse kon zich geen bezoekers met die kleur haar herinneren.’

‘En die kleur was...?’

‘Lichtblond. Heel lichtblond.’

Plotseling voelde Hayward haar hart bonzen.

 

‘Hallo? Ben je daar nog?’

‘Ik ben er nog,’ antwoordde Hayward. ‘Kunt u mij de lijst met bewijsmateriaal faxen, en ook de DNA-gegevens?’

‘Geen probleem.’

‘Ik bel eerst naar uw kantoor, om mijn faxnummer door te geven.’ ‘Prima.’

‘Nog iets. Ik neem aan dat u navraag doet naar Hamiltons antecedenten, zijn kennissen en dat soort dingen.’

‘Uiteraard.

‘Bent u de naam Pendergast al tegengekomen?’

‘Volgens mij niet. Is dat een aanwijzing?’

‘U kunt het opvatten zoals u wilt.’

‘Oké. Maar doe me een plezier, bel me volgende keer overdag. Als ik goed wakker ben, ben ik een heel stuk charmanter.’ ‘U was zo ook al charmant, inspecteur.’

‘Ik ben een zuiderling - het zal wel in onze genen zitten.’ Hayward hing op. Een hele tijd lang, misschien wel tien minuten, bleef ze er roerloos naar zitten kijken. Toen legde ze met trage en weloverwogen gebaren het dossier met het opschrift HAMILTON terug, nam dat met de naam DECKER, greep de hoorn weer en toetste een nummer in.