37.
Whit DeWinter in zat kromgebogen over zijn loodzware rekenkundige studieboek in de krochten van de Class of 1945-bibliotheek aan Phillips Exeter Academy.
Hij staarde naar een formule die uitsluitend uit Griekse letters bestond, en probeerde die in zijn troebele brein te stampen. Over minder dan een uur had hij tentamen, en hij kende nog niet de helft van de formules die hij nodig had. Had hij nu maar de vorige avond gestudeerd, in plaats van tot diep in de nacht weed te zitten roken met zijn vriendin Jennifer. Op dat moment had het een goed idee geleken...
Stom, stom, stom.
Als hij hiervoor zakte, zou zijn ‘goed’ voor rekenkunde zakken naar een ‘voldoende’, en dan moest hij naar UMass in plaats van Yale, punt uit.
Dan kon hij nooit medicijnen gaan studeren, dan zou hij nooit een behoorlijke baan krijgen, dan zou hij zijn ellendige leven moeten slijten in een doorzonwoning in Medford met een feeks van een vrouw en een huis vol jankende koters...
Hij haalde diep adem en dook opnieuw in het boek, om zijn concentratie even later verstoord te zien worden door iemand die in een van de naburige hokjes met stemverheffing begon te praten. Whit rechtte zijn rug. Die stem herkende hij: dat was dat sarcastische meisje uit zijn groep voor Engelse literatuur, die punk met dat achterhaalde paarse haar... Corrie. Corrie Swanson.
‘Hé, ben jij niet lekker? Zie je niet dat ik zit te studeren?’ Haar stem echode luid en duidelijk door het gestroomlijnde atrium van de universiteitsbibliotheek.
Whit spitste zijn oren, maar het beheerst gemompelde antwoord kon hij niet verstaan.
‘Australië? Wat dacht jij nou?’ klonk het keiharde antwoord. ‘Ik zit midden in mijn tentamens! Doe niet zo lijp, man!’
Er klonk druk gesis van de studenten die in de buurt zaten te studeren. Whit tuurde boven het schot van zijn studiehokje uit, blij met de afleiding.
Hij zag een man in een donker pak over een tussenschot een paar meter verderop gebogen staan.
‘Zegt hij dat? Dat zal best, ja. Laat eerst maar eens een legitimatie zien.’
Meer gemompel.
‘Oké, oké. Ik geloof je, en ik voel best voor een strandvakantie. Maar nu? Dat kun je niet menen.’
Meer gepraat. Meer gesis.
‘Oké, oké! Ik kan alleen maar zeggen: als ik voor biologie zak, is het Pendergasts schuld.’
Hij hoorde stoelpoten schrapen en zag Corrie Swanson opstaan en achter de man in het pak aan lopen. Het was iemand die eruitzag als een spion, met alle knopen dicht, een vierkante kaak en een zonnebril. Hij vroeg zich af wat voor problemen Corrie nu weer had.
Whit keek haar na, haar stevige kontje uitnodigend wiebelend in een glad vallende zwarte jurk waar stukken metaal aan bungelden, haar paarse haar in een dikke waterval over haar rug vallend, bijna zwart aan de punten.
God, wat een lekker ding - zolang hij haar maar niet mee naar huis nam. Zijn vader zou hem afmaken als hij met zo’n soort meisje thuiskwam.
Whit richtte zijn bonkende oogbollen weer op de formule voor het vinden van de krommingradius voor een functie van twee variabelen, maar het was en bleef abracadabra. Die verdomde formule bevatte zoveel kronkelige lettertjes dat het wat hem betreft even
goed de beginregel van de Ilias kon zijn.
Hij kreunde weer. Zijn leven was geen cent meer waard. En dat allemaal vanwege Jennifer en haar geweldige shit...
Er was een dun laagje sneeuw gevallen op het witte, gepotdekselde huis op de hoek van Church Street en Sycamore Terrace in de slaperige voorstad River Pointe, onder de rook van Cleveland. De witte straten waren breed en stil, en de lantaarns wierpen plassen geel licht op het nachtelijke landschap.
Het fluiten van een trein in de verte voegde een melancholische noot toe aan de stilte in de wijk. Achter de gordijnen van een raam op een bovenverdieping was een schaduw zichtbaar - iemand in een rolstoel, amper te zien in het zachtblauwe licht dat verderop in de kamer scheen. Heen en weer schoof de gestalte, in een zwijgende pantomime, bezig met een onzichtbare taak. In de kamer stonden rekken tot aan het plafond, vol met elektronische apparatuur: beeldschermen, computers, printers, vaste schijven met een capaciteit van vele terabytes, apparatuur voor het printen van externe computerschermbeelden, detectieapparatuur voor mobiele-telefoonscanners, draadloze routers, NAS-apparatuur en internet-poortsniffers. De hele kamer rook naar warme elektronica en menthol.
De rolstoel reed heen en weer terwijl één geatrofieerde hand op toetsenborden typte, op knoppen drukte, meters instelde en cijfers intoetste. Langzaam, een voor een, werden de apparaten uitgezet, afgesloten, uitgeschakeld.
Een voor een gingen de lichtjes uit, werden LAN- en breedbandverbindingen verbroken, werden schermen donker, kwamen vaste schijven tot stilstand, knipperden LEDS uit. De man die in de undergroundgemeenschap van hackers bekendstond als Mime was bezig zijn banden met de wereld te verbreken. Toen het laatste licht uitging - een groot, blauw, LCD-scherm - werd de kamer in duisternis gedompeld.
Toen hij klaar was, bleef Mime even zitten om de ongewone duisternis in te ademen. Nu was hij volledig van de buitenwereld afgesloten. Hij wist dat hij niet te vinden was bij deze black-out. Maar de informatie die hem had bereikt via de man die hij kende als Pendergast, een van de twee mensen ter wereld die hij blindelings vertrouwde, maakte hem onrustig.
Vele jaren lang was Mime continu aangesloten geweest op de gigantische gegevensstromen die als een onzichtbare branding over zijn huis heen sloegen. Hij voelde zich nu koud en eenzaam.
Hij zat somber te peinzen. Heel binnenkort zou hij een compleet nieuwe reeks opdrachten invoeren, en dan zouden er nieuwe lichten aangaan: de lichten van een batterij videocameraschermen en beveiligingsmonitors van een bewakingssysteem dat in en rond zijn huis was geïnstalleerd. Het was een veiligheidssysteem dat hij jaren geleden had laten aanbrengen, maar dat hij nog nooit nodig had gehad. Tot nu toe.
Mime ademde de duisternis in en voor het eerst van zijn leven was hij bang.
Zorgvuldig draaide Proctor de sleutel om van de deur naar de stijlvolle villa aan Riverside Drive 891, keek om zich heen en glipte de klaarstaande Hummer in.
Het gebouw zat secuur op slot, iedere mogelijke ingang zorgvuldig afgesloten. Constance zat nog binnen, verborgen in de geheime ruimtes die haar in het verleden veiligheid geboden hadden, ruimtes waar hij - en zelfs Pendergast - niets van wist.
Ze had mondvoorraad, een mobiele telefoon voor noodgevallen en medicijnen bij zich: alles wat ze nodig had.
Proctor reed weg van de stoeprand en manoeuvreerde het enorme voertuig de hoek om, Riverside Drive af in zuidelijke richting. Uit gewoonte keek hij in de binnenspiegel om te zien of hij gevolgd werd.
Daar was niets van te zien, maar zoals Proctor maar al te goed wist, was een gebrek aan bewijs dat je achtervolgd werd niet hetzelfde als het feit dat je niet achtervolgd werd.
Op de hoek van 95th en Riverside minderde hij vaart toen hij een overvolle prullenbak op straat naderde: in het voorbijrijden gooide hij er een zakje vettige, koude McDonald’s-friet in, bijna doorweekt van de gestolde ketchup.
Daarna gaf hij gas tot hij de oprit van West Side Highway bereikte, waar hij in noordelijke richting reed.
Hij hield zich aan de maximumsnelheid en keek regelmatig in zijn spiegels. Hij reed door Riverdale en Yonkers tot aan Saw Mill River Parkway, en nam daarna vervolgens de Taconic, de 1- 90, de 1-87 en de Northway.
Hij zou de hele nacht en een deel van de volgende ochtend doorrijden naar een zekere hut op een zeker eilandje zo’n dertig kilometer ten noorden van St.-Amand l’Eglise in Québec.
Hij keek rechts van zich, waar een ar-15 op de stoel lag, volledig geladen met 5-56mm NATO-patronen. Proctor hoopte bijna dat hij gevolgd werd. Niets zou hem meer plezier doen dan die gozer een lesje leren dat hem zijn leven lang bij zou blijven - wat in zijn geval sowieso niet lang was.
Terwijl de hemel bleek kleurde en een vale dageraad aanbrak boven de Hudson, terwijl een ijskoude wind de stukken krantenpapier door de verlaten straten geselde, bleef een eenzame dakloze op zijn schuifeltocht over Riverside Drive bij een uitpuilende afvalbak staan en begon erin te graaien.
Met een tevreden gegrom diepte hij een zak half bevroren McDonald’s-friet op. Terwijl hij de frietjes gretig in zijn mond propte, stak hij met zijn linkerhand behendig een stukje papier in zijn zak dat onder in de friteszak verstopt had gezeten, een papiertje waarop in een schitterend, ouderwets handschrift geschreven stond:
Er is maar één man ter wereld die aan jouw specifieke behoeften voldoet: Eli Glinn van Effective Engineering Solutions, Little West uth Street, Greenwich Village, New York.