*

 

 

De stad kon zich dan nog zo afzijdig houden van het wereldgebeuren en de voorrang geven aan lokale schandaaltjes boven internationale geschillen, toch heeft de oorlog haar getroffen. Heel wat mannen zijn ten strijde moeten trekken, zonder de tijd te krijgen om zich af te vragen of 't sop de kool wel waard was. Paul was één van hen.

Van Pauls oorlogsjaren is maar weinig geweten; waarschijnlijk heeft hij net als de anderen geleden. Hij werd noch gedood, noch gekwetst, noch met lauweren gekroond.

Tijdens de afwezigheid van haar man stond Laure alleen in voor haar gezin en haar bezittingen. Haar gezag werd er nog door versterkt. Haar reeds grote zoons respecteerden haar als de opperste macht, en zonder de Spaanse griep had ze wellicht nooit opgehouden te regeren als een absolute heerseres.

 

Volgens sommigen zijn Thérèse en de griep samen in de stad aangekomen. Volgens anderen was de griep er vóór Thérèse. Zeker is dat de griep en Thérèse uit hetzelfde dorp kwamen: dat waarheen de jonge vrouw een losbollige wijnhandelaar was gevolgd. De handelaar was echter aan het front gestorven, en Thérèse, die bijna braaf op hem had gewacht in de hoop zijn vrouw te worden (ze werd al wat ouder en begon zich misschien zorgen te maken over haar toekomst), stond weer even ver als voorheen. Ze keerde terug naar de stad waar ze geboren was, uit gewoonte, lusteloosheid of omdat dat haar lot was.

In diezelfde periode begon de epidemie die het land had overrompeld, snel te woekeren. De eerste die werd getroffen was Mme du Fleuriel; anderen volgden; velen stierven, en de dokters, overbelast en zonder hoop, zeiden uit de hoogte dat deze griep de pest was, en droegen er zo toe bij dat de verwarring onder de mensen nog groter werd.

Ze begonnen jacht te maken op de doden; ze moesten zonder verwijl worden begraven, om besmetting te voorkomen, temeer daar geruchten de ronde deden dat ze in één oogopslag volledig zwart werden, wat het volk, dat gewend was aan bleke lijken, terroriseerde.

In de rioleringen en straatgoten werd cresyl verspreid: de stad wasemde in de verte, naar het platteland toe, een sterke reuk uit. De mensen namen de gewoonte aan niets meer te eten dat niet gekookt en nog eens gekookt was. Op gevaar af ze te kwetsen, wilden ze de hand van hun beste vrienden niet meer drukken, uit schrik dat ze misschien dragers van de besmetting waren. Ze sloten zich in hun eigen huis op.

 

Laure had eerst besloten haar zoons toe te vertrouwen aan haar moeder, met de gedachte ze zo aan de epidemie te onttrekken, want Berthe woonde buiten de stadsmuren. Ze moest ervan afzien: Berhe, die zelf ziek was, zou wel gauw sterven, op de voet gevolgd door haar man. Er bleef Laure niets anders over dan in alle potjes geurige kruiden te verbranden, haar kinderen op hun kamer te consigneren en elk voorwerp met chloorwater te wassen.

Haar dienstbode werd op haar beurt ziek, toen haar zoons, ten slotte Théodore. Ontzettend bang ging Laure van de ene kamer naar de andere, en smeekte de dokter haar kinderen te redden.

Je kan je wel voorstellen hoe ze wankelend van angst en vermoeidheid ronddwaalde in dat huis dat vol rook hing van de doosjes met odeur, hoe ze bij zichzelf honderd keer herhaalde dat ze al haar bezittingen had willen verliezen in ruil voor het behoud van haar kinderen.

Ze liet zich in een fauteuil vallen, vouwde haar handen op haar schoot, dommelde wat in, sprong toen overeind in de mening dat ze iemand had horen roepen, en liep naar boven terwijl ze zich af vroeg wat ze zou vinden als dit het einde was. Het leek dat de kinderen het zouden halen, maar de dienstbode stelde het niet zo best. Laure stond er hele alleen voor om alle werkjes op te knappen, om iedereen te verzorgen. En in de stad was er geen enkele vrouw die had aanvaard om in het huis te komen werken.

Althans, zo meende Laure. Ze vergiste zich: er was Thérèse.

Thérèse, die wellicht door de stadspraatjes op de hoogte was gebracht, waagde het aan de deur te kloppen, en terwijl ze onder de verbijsterde blik van Laure haar ogen neersloeg, bood ze haar diensten aan, met de verzekering dat de besmetting haar geen angst inboezemde.

Laure dacht hoegenaamd niet aan wrok, aan jaloezie.

De oorlog, en vervolgens de griep, hadden de waarden gewijzigd, alle verworven ideeën waren voor een tijdje ontworteld. De jonge Mme Bernardini wist dat achter haar een huis vol zieken, vol wanorde was. Ze kon nog nauwelijks op haar benen staan en had zich al meermaals afgevraagd wat er van de kinderen zou geworden als zijzelf bezweek. In deze samenloop van omstandigheden nam ze dus wat ze vond. Ze trad bescheiden terug van de drempel. Thérèse kwam binnen.

Ze zou nooit meer buiten gaan.