*
Het verband dat Mme Thérèse met zorg om de vinger van Mme Laure heeft gewikkeld wekt natuurlijk de nieuwsgierigheid op van deze dames. Mme Laure beweert dat de zwachtel een schram verbergt. Mme Constantin zegt dat je kleine wondjes niet mag verwaarlozen: ze heeft gezien hoe een gewone prik van een rozestruik geïnfecteerd kan raken.
De oude Mme Cygne, die een tijdlang belangloos verpleegster is geweest, vraagt of ze even naar de wonde mag kijken; en de jonge Mme Cygne verzekert dat haar zuster een zachte hand heeft. Mme Laure geeft tekenen van ongeduld. Eigenmachtig grijpt de oude Mme Cygne haar arm vast, immobiliseert hem en begint het verbandgaas af te wikkelen, terwijl Mme Thérèse geniepig toekijkt.
Op het gezwollen, blauwige vlees zijn de sporen van de beet zo duidelijk dat iedereen een uitroep slaakt. En Mme Laure is verplicht de geschiedenis met het konijn te vertellen.
De oude Mme Cygne beweert dat beten van dieren verschrikkelijke gevolgen kunnen hebben. De jonge Mme Cygne spreekt al rillend van tetanus en Mlle du Fleuriel waagt het zelfs het woord gangreen te laten vallen.
Nauwelijks geformuleerd zwellen deze woorden op, dreigend, en ze bevolken de salon met afschrikwekkende schaduwen.
Mme Laure probeert onhandig haar vinger weer te zwachtelen, maar ze beeft; en Mme Thérèse lijkt het ogenblik om haar te hulp te komen uit te stellen.
Van alle kanten komen raadgevingen: Mme Constantin beveelt warm het baden met zout water aan — met grof zout, dat spreek vanzelf. De oude Mme Cygne waagt zich zelfs aan het moderne vocabularium en spreekt van antibiotica. De jonge Mme Cygne vermeldt penicilline en zwijgt dan, beschaamd dat ze het domein van haar zuster heeft betreden.
Mme Thérèse heeft zich — eindelijk dan -— meester gemaakt van de gekwetste vinger en bakert hem in zoals ze met een kind zou doen, terwijl ze zich hardop afvraagt hoe Mme Laure zich toch heeft kunnen laten bijten.
Mme Laure zegt dat ze gewoon met haar hand over het gaas heeft gestreken: het konijn sliep waarschijnlijk; toen het zo onverhoeds wakker werd gemaakt, was het zeker bang geworden. Mme Thérèse zegt dat konijnen eerder een zachte aard hebben. Ze voegt er nog aan toe dat Mme Laure op klaarlichte dag niets had geriskeerd. De jonge Mme Cygne roept uit: het was dus ’s nachts?
Het was ’s nachts, verzekert Mme Laure; en bij het verbouwereerde gezicht van haar gezellinnen, windt ze zich op: heeft men soms niet het recht om 's nachts in z’n eigen tuin te wandelen? Mme Constantin herinnert hen sussend aan de welgekende slapeloosheid van Mme Laure. En Mme Thérèse zucht: het duurt nu al zoveel jaren dat Mme Laure slecht slaapt. Zijzelf, die slaapt als een kind, werd soms gewekt door het getinkel van een lepeltje tegen een kop, door gezucht, en het droge kuchje dat ze zo goed kent: slapeloosheid, ongesteldheid, lauwe linde-thee, pilletjes...
Gewoonlijk praat Mme Thérèse niet zo lang; ze bekijken haar: de opwinding kleurt haar wangen rood, haar pruik hangt scheef; het lijkt wel of ze ten strijde trekt. Mme Laure houdt haar in haar blik gevangen, en geleidelijk verliest Thérèse haar strijdlustige airtje, ze buigt het hoofd.
De conversatie komt weer op gang, kalmer. Na de opsomming van de verschillende soorten van kwetsuren en de verzorging die ze vergen, is het de beurt aan de kwaadaardige dieren. Mme Constantin heeft het over een paard van wijlen haar man, een beest dat wrede hoefslagen gaf en dat bij de vilder was beland.
De jonge Mme Cygne vertelt het afschuwelijke verhaal van een kattin die haar eigen jongen opat.
Mlle du Fleuriel herinnert zich een kanarievogel die met bekstoten zijn kooimakkers doodde. Mme Laure spreekt over haar hondje Sadda, dat jaloers was. De jonge Mme Cygne vraagt wat er van geworden is, en Mme Laure antwoordt dat ze het hebben moeten wegdoen.
Mme Thérèse zegt dat ze dat verhaal al duizend keer heeft horen vertellen en maakt aanstalten het nog eens over te doen; maar Mme Laure snoert haar de mond door haar te bevelen een houtstronk op het vuur te werpen.